De Krijgsgevangenen. I II I a cS a O r£t W Q) CO o CO t- ïeTen. voor tfteis ontvangt, en dan neem Ik op tnij, om het bedrag daarvan clan later van de opbrengst van mijn eigen werk af te betalen Doe dat dan maar, ik laat u volkomen vrij heid daartoe. Ik wiL u gaarne in alle opzichten fan dienst zijn. Tevens bood hij zich aan, om, zelf het drankje in de apotheek te gaan halen. Kort daarna deed hij het den zieke toekomen! Om hem echter over te halen er van te ge bruiken, moest men hem meermalen verzekeren, dat dokter Walde noch voor zijne behandeling, noch voor de geneesmiddelen eenige vergoeding wenschte en niet voordat hij de zekerheid ge kregen had, dat zijne genezing hem totaal niets zou kosten, onderwierp hij zich goedschiks aan de geneeskundige behandeling. Dokter .Walde bezocht den volgenden dag zijn patient weder, maar vond zijn toestand nog aan merkelijk verergerd. De ziekte had reeds zulke vorderingen gemaakt, dat het gebruik van medi cijnen nutteloos zou blijken, wijl de levenswijze van den grijsaard zijne krachten reeds te voren aanmerkelijk had doen afnemen. Hevige koortsen werden afgewisseld door gestadige flauwten en volkomen® verzwakking, zoodat zijne krachten van dag tot dag afnamen en de dokter weldra bespeurde, dat hij alle hoop moest opgeven. Hij liet daarom het verdere gebruik der ge neesmiddelen varen, welke geheel zonder uitwer king bleven en liet aan de fantasieën en hersen schimmen van zijn patiënt den vrijen loop. Deze bouwde zich duizenden luchtkasteelen en koes terde ontelbare wenschen en plannen, wier ver wezenlijking echter steeds op de gierigheid van den ouden man schipbreuk leed. Het ontging den zieke intusschen niet, dat zijne krachten gestadig afnamen en wilde hij nog wat leven, hij toch wat versterkende middelen moest gebruiken. Hij stemde er daarom in toe, dat Elise hem van tijd tot tijd een lepel ouden wijn en teen stukje vleesch toediende, en zulks nog te gcree- der daar hij bemerkte, dat zij de uitgaven daar voor van haar spaarpenningen betaalde. Zoo verliepen er veertien dagen. Elise legde engelen-geduld en eene verhevene zèifvérlooche- ning aan den dag, en verzuimde niets ter ver pleging van den grijsaard, dien zij haar weldoe ner noemde. Sedert tien jaar was zij aan deze vrijwillige armoede gewoon, zoodat zij die zon der morren verdroeg en zelve bijna geloofde, dat haar oom arm was en nauwelijks genoeg had om van te leven. Zij beklaagde den zieke in plaats van hem te veroordeelen en had nim mer om andere redenen gewenscht rijk te zijn, dan alleen om hem beter te kunnen verzorgen en het genot van een aangenamer leven met hem te kunnen deelen. Reeds vroeger had het stille, vriendelijke meisje den. dokter eene groote belangstelling ingeboezemdmaar nu ontdekte hij bij ieder bezoek nieuwe voortreffelijke ei genschappen, nieuwe schatten in dat karakter, dat zichzelven gevormd had en niets van ande ren verlangde, dan de vergunning om zich voor hen op te offeren en hen te mogen helpen en dienen. Des dokters toenemende belangstelling en hoogachting voor Elise ging ongemerkt ook. al op den ouden gierigaard over, als den eenigen bloedverwant en vriend, dien de arme wees op de geheele wereld had. Hoe karig de bij stand en huisvesting, welke de oude Zalsman haar verleend had, ook waren, zoo hadden ze voor haar toch de plaats van een eigen 'tehuis vervuld. Maar wat zou er na zijn dqpd van haar worden? Op eene erfenis van den oude kon zij niet hopen, want hij had een naderen bloedverwant, den zoon zijner eenige zuster, den rijken brouwer Strumpf, in een nabijgelegen dorp, met wien de oude Zalsman steeds in de beste verstandhouding geleefd had. De bierbrouwer was gewoon om den anderen dag een bezoek bij den zieken grijsaard af te leggen, teneinde te zien,- hoeveel tijd hem nog van de aanvaarding zijner erfenis scheidde en zoo kwam hij dan ook weder met zijne vrouw op den dag, dat Zalsman's sterven werd verwacht. De brouwer was een kwaaddenkend, brutaal heerschap, zeer dom en ruw, die een zeker barsch uiterlijk had aangenomen, om zich den schijn te geven van vrijmoedigheid en openhar tigheid; hij was gewoon altijd zeer'luid te spre ken, opdat ieder mocht geLooven, dat al wat hij zcide waar was. x Op het gezicht des stervenden wilde het echt paar in luid wecgeldaag uitbarsten; maar 'Zals man stopte hun dadelijk den mond met de ver zekering, dat zijne ongesteldheid niets te beduiden had en dat hij over eenige dagen wel wieer ge heel heler zou zijn. Anton Strumpf beschouwde den zieke met eenige onrust oplettend vtan ter zijde, trok toen zijn dik gezicht in een spotten- den plooi en riep met zijne bier-b'asstcm uit: Op mijn woord, oom, als dat wianr is, hen ik er zoor verheugd overGevoelt gij u dus werkelijk beter? „O, veel, zeer voel beter, steunde Zalsman. Welnu, dan wensch ik u hartelijk geluk, ging de brouwer voort, terwijl hij den zieke nog al tijd ongeloovig aanstaarde. Brave menSchen moes- en nooit ziek worden. Gij Hebt immers den dokier wel laten halen? En wiat zegt die wel? Hij komt dagelijks, hernam Zalsman. Ik geloof dat hij zeer tevreden is over mijn toestand, want hij schrijft mij geene geneesmiddelen meer voor en verzekert mij dat alles goed gaat. Wel, kijk eens, dat is heerlijk, riep de brou wer uit, die zijne ergernis niet wilde laten blij ken. Nu! oom, gij hebt een sterk gestel, gij kunt een stootje velen; gij hebt een ijzeren lichaam. Naar het schijnt hebt gij wat kou ge vat, maar uwe oude beenderen zitten nog ste vig in elkaar. Stellig, stellig, zeide oude, die gaarne anderen van de weinige beteekenis zijner ziekte wilde overtuigen, om daar zelf aan te kunnen geloo- ven. Ik heb nu nog maar wat kracht noodig, maar die zal ook wel terugkomen. Wij hebben iets meegebracht, dat uwe krach ten wel wee.- zal opwekken, viel Therese, de vrouw van den brouwer hém in de rede, terwijl zij eene geplukte vette gans en drie Eles- schen wijn uit een mandje haalde. Zie, oom, die heerlijke waggclaar heb ik expres voor u gemest, opdat gij u daaraan eens recht kunt te goed doen; en daar hebt ge ook drie flesschen wijn als eene proef van ons laatste gewas, dat wij in deze week hebben afgetapt! Daar moet ge eens ferm van smullen, dat zal uwe krachtien weer doen herleven. Zalsman wierp begeerige blikken op de gans en de wijnflesschen, want het uitzicht op een goeden maaltijd, die hem niets kostte, deed hem ■onder al zijn lijden nog - watertanden. Hij riep Elise, wees haar al de mondbehoeften en droeg haar op daarvan een lekker middagmaal te be reiden, waaraan Strumpf en Therese konden deelnemen, wamt het was immers billijk, dat dff1 vrouw vam den brouwer medeat van de gans, die zij zelve voor den zieke vetgemest had.' Elise zag alles verrast aan, maar zij bleef toen staan dralen en zeide eindelijk: i Maar, lieve oonij zoo'n gebraden gans zal toch moeilijk te verteren zijn? Kom, dat is maar gekheid, zeide de brou wer, gebraden gans schaadt slechts hem, die er niet in bijten durft Ëet gij er maar zooveel van, als u lust, oom. Ja, eet maar oom, en God geve er Zijn zegen op, riep Therese uit, ik geloof waarlijk, dat het stadsjuffertje 'ons niet gunt, dat wij meëeten. Elise ging verlegen heen en deed zooals de zieke haar bevolen had; gewoon als zij was aan onbepaalde gehoorzaamheid, had slechts hare lief devolle zorg voor den zieke haar den moed ge geven eene bedenking te opperen. Nu herinner de zij zich echter, dat de dokter haar vergund had den zieke alles te geven, wat hij slechts verlangde te eten en zij maakte den maaltijd zonder verdere tegenwerpingen gereed. De aangename geur van de bradende gans drong weldra tot in de kamer van. den zieke door, wiens uitgehongerde maag hierdoor buiten gewoon werd opgewekt. Het uitzicht op de smul partij, welke hem niets kosten zou, prikkelde zijne eetlust zeer en toen het maal gereed was, liet hij de gedekte tafel naast zijn "bed plaatsen en deed het gebraad en dé salade met aardap pelen, zoolang eer aan, als er nog maar een plaatsje in zijn verschrompelde maag overbleef. Neef Strumpf sprak veel tegen 'hem en schonk zijn glas dikwijls vol, dat hij dan met eene bevende hand aan zijn mond Kracht Het gebraad en de wijn bekwamen den grijsaard in 't begin ook volstrekt niet slecht, maar schenen wer kelijk zijn verloren krachten weder op te wek ken en hem in eene betere stemming te bren gen. Hij richtte zich krachtiger overeind; eene kleine roes deed zijne oogen schitteren; op nieuw begon hij zich allerhande plannen en luchtkasteelen te vormen en drukte den brou wer en diens vrouw verscheidene malen de hand met de betuiging, dat Zij zich als echte bloed verwanten jegens hem hadden gedragen en dat hij hun het weinigje geld en goed, dat zij van hem erven zouden, van harte gunde. Hij gaf hun reeds menigen raad, hoe zij met het geld, dat hij hun zou nalaten, moesten handelen en Strumpf en zijn vrouw weenden van loutere aan doening. Eindelijk namen zij afscheid, om nog verschillende boodschappen in de stad te doen; maar moesten oom beloven hem 's avonds, vóór zij naar huis reden, nog even goeden dag te komen zeggen. Zij waren nauwelijks een kwartier weg, toen de dokter binnenkwam en van den zieke ver nam, hoe goed de maaltijd hem gedaan had, waarop zijn neef en diens vrouw hem onthaald hadden. Zdet ge, doktertje, zeide hij, met zijn glas in hand en boosaardig met zijne draaiende oogen knipoogciulo, dien wijn hebben ze ook gebracht, dat schijnheilig huichelaarsvolk, dat zoo ongej duldig mijn einde afwacht. Ik verzeker u, dat de wijn van mijn neef be'er is dan zijn hart, voegde hij er lachende bij, dronk zijn glas keg en klapte met welgevallen met zijne tong tegen zijn ver hemelte. "Wel, buurman, gij schijnt u dus veel beter te bevinden vroeg de dokter verwonderd. Zieker veel beter! stamelde de oude !in zijn opgewekte toestand. Die maallijjd heeft mij 'ko- ninklijik verkwikt en ik heb mij recht te goed gedaan! Ha! ha! ha! Zij maken met ganzen en wijn jacht op mijne erfenisEn ik neem alles aan alles. Ik doe niet gaarne iemand ver driet door een weigerend antwoord... En veel zulke verrassingen zal neefje mij toch ook niet meer brengen. Hoe? Houdt gij dan de gulheid van uw neet voor eer.e berekening? vroeg dokter Walde glim lachende. Zeker; het is een schelvischje, dat zij uit werpen, om een kabeljauw te vangen. O, zij ge- looven, dat ik een domoor ben, omdat ik van hun wijn drink en van de gans eet, die mijne nicht, zooals zij zegt, expres voor mij vetgemest heeft. Maar ik ken ze bast, die huichelaars, en wij zullen eens zien wie het laatst lachen zal! Ha! ha! hal Gij zult toch immers wel niet voornemens zijn eene streep door hunne rekening te halen? En waarom niet?... Ik mag immers over hef beetje geld en goed, dat ik bezit, beschikken zooals ik verkies is dat niet zoo? En daar Ik dat mag, wil Lk liever een arm meisje geluk kig maken Uw nicht Elise? dus viel de dokter hem leven dig in de rede, O, beste mijnheer Zalsman, als gij dat doet, dan zullen alle braven u zegenen en daarmee zult ge eene rijke belooning bij God verdienen. De oude haalde spottend zijne schouders op. Wat geef ik om brave lieden en het oordeel menschen! stamelde hij. Ik heb er nu eenmaal genoegen in, de verwachtingen van 'den dikken bierbrouwer en zijne vrouw, die loeren op mijne erfenis, den bodem in te slaan. De dikke knaap zit er buitendien reeds warmpjes in en smoort bijna in zijn vet van al het lekker eten tén drinken, dat hij doet. Ik wil hem niet nog dik ker maken! Deze inval vermaakte den oude bijzonder en hij wilde het uitschateren van 't lachen; maar het krampachtig lachen ging in eene plotselinge benauwdheid over, zoodat de oude in zijn kussen achterover viel. De dokter beijverde zich hem alle mogelijke hulp te verleenen, die zulk een aanval vereischte. Zalsman kwam na eene poos weder tot zichzelven en begon weder te spreken, maar toen overviel hem een tweede, nog hevi ger en nog verontrustender aanval dan de eerste maal De overmatige opwekking, waarin hij zich gebracht had ,had als het ware de laatste veer kracht zijns levens opgeteerd en dé noodlottige crisis vervroegd. Dokter Walde bemerkte met schrik, dat de benauwdheden elkander telkèns met - kortere tusschenpoozen opvolgden en on- gemerkt tot den doodstrijd overgingen. De vrees voor zijn naderend uiteinde trad den zieke eens klaps levendig voor den geest en joeg hem een vreeseLijken schrik aan. (Slot volgt) (Episode uit den Fransch-Duitschen oorlog). Geen enkel gernisch werd in het bosch ge hoord, dan het zachte vallen van de sneeuw op de takken der boomen. Sedert het middag uur was er een fijne sneeuwlaag gevallen, die het dorre bladerendak als met een wit laken overdekte, die velden en wegen onder een wit kleed legde, waardoor de stilte vaD het woud nog verhoogd werd. Voor het huis van den bosch wachter Ni* colaas Pichon was een jonge vrouw, met op geslagen mouwen, bezig op een blok hout te hakken. Zij was groot, slank en sterk; het was de eenige dochter van Pichon. Een stem van binnen 'thuis deed zich hoo* ren. Wij zijn dezen avond alleen, Berthine, je moet naar binnen komen, want 't wordt duister en 't is wel mogelijk, dat er PruiseD en wolven ronddwalen. De jonge vrouw antwoordde, terwijl zij den laatsten slag op het stuk hout deed vallen: „lk heb gedaan, moeder; hier ben ik, vrees niet, het is nog dag." Vervolgens bracht zij hare takkenbossen en stukken hout binnen, stapelde ze langs den schoorsteen, ging daarna naar buiten om de vensterluiken te sluiten en sloot daarop ook de deur met zware grendels. Hare moeder zat bij het vuur te spinnen „Ik houd er niet van 's avonds buiten te zijn zei ze, wanneer vader niet binnen is, wan! twee vrouwen zijn niet sterk." „O, zegt de jonge vrouw, ik zou toch nog best een Pruis of een wolf kunnen dooden". En tegelijkerijd zag zij naar een groot ge weer. dat boven den haard hing. Haar man was bij den inval der Pruisen bij het leger ingedeeld en de twee vrouwen woonden nu samen in bij haar vader, den ouden boschwachter Nicolaas Pichon, die halsstarrig geweigerd had in de stad te gaau wonen tijdens de oorlogsdagen. De dichtbijzijnde stad, Bethel genaamd, was oud en op een rots gebouwd. Men was er zeer vaderlandsch gezind en had besloten weerstand te bieden aan de invallers en een beleg te doorstaan, gelijk het de oude stad vroeger ook gedaan bad onder Hendrik IV en Lodewijk XIV. Toen werden de inwoners geroemd om hunne heldhaftige verdediging en nu ook zouden ze liever sterven dan zich overgeven. Zij hadden nu kanonnen en geweren ge kocht, een militie gevormd, bataljons en com pagnies samengesteld en eiken dag werd er geëxerceerd op het Wapenplein. Alle soorten van menschen, als" hakkers, kruideniers, sla gers, notarissen, schrijnwerkers, boekdruk kers, apothekers zelfs, oefenden zich beurt om beurt onder bevel van mijnheer Lavigne, oud onder-officier der dragonders, die nu koopman was en gehuwd met de dochter van Kavandan, wiens winkel hij geërfd had. Hij had nu den rang van commandant-ma joor, en alle jongelieden, die aan het verzet deelnamen, deelde hij in. De dikke lui liepen door de straten den looppas, om mager te worden, hun adem te versterken, de zwak keren droegen lasten om hun lichaam te ge wennen aan zware vrachtjes. En zoo geoefend werden de Pruisen ver wacht, doch zij kwamen niet Dat ze echter niet ver weg waren, wisten ze, want twee keer reeds weren verkenners gezien tot aan de woning van Nieolaas Pichon. De oude boschwachter liep als een hert om het nieuws in de stad te berichten, dat een klein detachement troepen der Duitsche in fanterie daags te voren hij zijn huis was ge weest De onderofficier sprak Fransch. Eer de oude man naar de stad ging, beval aij de twee vrouwen des nachts alles goed te sluiten, terwijl hij, uit vrees voor wolven, twee groote doghonden meenam. Het jonge vrouwtje was niets hang, doch de oude beef de onophoudelijk en zei gedurig: „Dat zal slecht afloopen, je zult zien, dat zal slecht eindigen". De moeder was dezen avond veel angsti ger dan gewoonlijk. „Weet je, hoe laat vader komt zei ze. Zeker niet vóór elf uur. En als hij eet, dan is het zeker laat" zei de jonge vrouw. Zij hing den waterketel boven 't vuur, om soep te koken. Plotseling hoort zij een ge- druisch dat door den schoorsteen naar bin nen kwam. Zachtjes zei ze: „er wordt in het bosch geloopen, 't zijn zeker wel twintig men schen". De oude vrouw houdt verschrikt op met spinnen en roept, uit: „O, mijn God! En va der is er niet!" Zij had de woorden nog niet uitgesproken, of hevige slagen vielen op de deur. Daar de vrouwen niet antwoordden, klonk een zware stem: „Doe open!" (Na een korte stilte herhaal dezelfde stem weer: „Doe open, of ik trap de deur in!" Nu nam Berthine den revolver van den schoorsteen, stak dien in den zak, luisterde aan 't sleutelgat en vroeg: „Wie zjjt gij?" De stem antwoordde: „Ik ben hier met mijn de tachement soldaten van onlangs." De vrouw hernam: „Wat wilt ge?" „Ik hen dezen morgen den weg in het bosch bijster geworden. Doe open of ik trap de deur in", zei de bevelhebber. De vrouw opende de deur en zag door het binnenlicht in de sneeuw zes Pruisische sol daten staan. Nogmaals vroeg zij op heslisten toon, wat zij op dit late uur kwamen doen. De bevelhebber antwoordde: „Ik hen geheel verdwaald, slechts dit huis herkende ik. Se dert dezesn morgen hebben wij niets meer ge geten". Berthine zeide: „Ik ben dezen avond maar alleen met mijn moeder." De soldaat, die een eerlijk man Bcheen te zijn, antwoordde: „dat geeft niets; ik zal jullie geen kwaad doen; geef ons slechts te eten". De houthakkersvrouw trad terug en liet hen binnen. De jonge vrouw wees hun de houten bank aan, die aan weerszijden van de tafel stond. „Neem plaats, zei ze, ik zal de soep voor jullie klaar maken. '4 Is waar, jul lie zien er vermoeid uit." Daarna grendelde zij do buitendeur weer. Zij deed vervolgens moer water in den ketel, wierp er meer boter en aardappelen in en daarenboven sneed zij een stuk spek af, dat zij er in wierp. De zes mannen sloegen al hare bewegingen met grooten honger in den blik gade. Zij hadden hun geweren en sjakoh's in een hoek gezet en bleven stil zitten wachten, gelijk de kinderen op de schoolbanken. De moeder had zich weer aan het spinne wiel gezét en heek steeds met schuineHblik- kea naar de soldaten. Men hoorde niets an ders clan het zachte snorren van het spinne wiel, het geknetter van het vuur en het op borrelen van het kokende water. Maar plotseling deed een zonderling ge- druisch hen allen opspringen, iets, als van een heeseh geluid, dat onder de deur scheen heen te komen. De Duitsche onder-officier deed een sprong naar de geweren. De hout hakkersvrouw gaf een teeken tot stilte en glimlachende zei ze: ,,'t Zijn wolven. Zij zijn jullie gelijk, want ook zij dwalen en hebben honger." De man geloofde het niet en wilde ze zien en zoodra het hovenluik der deur ge opend was, zag hij twee groote grijze heesten, die met groote sprongen wegvluchten. Terwijl hij weder ging zitten, zei hij zacht jes: „Ik zou het bijna niet kunnen gelooven." Toen het eten opgediend was, aten zij zeer gulzig; hun monden zetten zij open tot de ooren, om maar veel te kunnen eten, hun oogen openden zich tegelijkertijd met hunne kaken en het geklok van den drank in de keel geleek op het gutsende water eener dakgoot. De vrouwen keken met verwondering naar de mannen met roode haarden; de aardappe len verdwenen onder de bewegende haarbos sen. Daar zij dorst hadden, was de vrouw in den kelder een weinig cider gaan tappen. Het was maar een keldertje dat tijdens de revolu tie tot gevangenis gediénd had, vertelde men. Men kwam er door een valluik achter in de voorkamer binnen. Toen de vrouw uit den kelder kwam, lachte zij met een ondoor grondelijke gelaatsuitdrukking en gaf den Duitscners een kruikje drank. Vervolgens gebruikten de vrouwen in een anderen hoek van de keuken hun avondmaal. Nadat de soldaten klaar waren met eten, vielen zij allen aanstonds aan tafel in slaap. Van tijd tot tijd viel er een met zijn voorhoofd op tafel, terwijl een ander dan met snorkend geluid zich oprichtte.' Berthine zei tot den onderofficier„Ga bij het vuur slapen, er is wel plaats voor zes. Mijn moeder en ik gaan naar onze slaap kamer." De twee vrouwen gingen weg, sloten de buitendeur en een oogenhlik daarna was 't stil in huis, want de Pruisen sliepen rustig hij het vuur. Heeds lang hadden allen geslapen, toen op eens een geweerschot weerklonk, dat op 't huis leek gericht te zijn. De soldaten spron gen direct op. Twee schoten weerklonken opnieuw, gevolgd door nog drie. De deur der slaapkamer ging open en de houthakkersvTonw, gekleed in nachtgewaad en met hloote voeten, in de hand een kaars dragende, zei zachtjes: „Dat zijn waar schijnlijk Franschen, misschien wel twee honderd. Als ze jullie hier vinden, wordt ons huis verbrand. Vlucht den kelder in en maak geen leven. Maken jullie gedruisch, dan zijn we verloren." De onderofficier zei geheel onthutst„Ik wil wel, ik wil wel. Maar waardoor moeten wij heengaan De jonge vrouw lichtte vlug het nauwe luik van den kelder op en de zes Pruisen verdwenen langs een smal trapje, de een ge volgd door den andere. Maar toen de laatste geheel beneden was liet Berthine het luik, gemaakt van eiken hout, zoo dik als een muur, zoo zwaar als staal dichtvallen, schoof er een paar gren dels op en draaide den sleutel twee keeren om. Zij lachte dat ze schudde en danste van plezier op 't hoofd der gevangenen. Dezen waren stil, opgesloten als ze waren in een steenen doos die slechts door een keldergat, voorzien van ijzeren staven, versche lucht kon antvangen. Berthine pookte eens in het vuur, hing den waterketel op, ging weer soep koken en mompelde bij haar zelf „Vader zal vannacht moe zijn." Ongeduldig zat ze te wachten en keek met aandacht naar de wijzerplaat, alsof ze zeg gen wilde: „Dat gaat niet ving." Maar spoedig leek het haar toe, dat de Pruisen in beweging kwamen en dat zij haar list geraden hadden. De onderofficier klom op de keldertrap en riep „Doe oppn." Zij stond op, ging naar 't luik en vroeg, wat zij wilden. „Open", hernam hii. „Dat doe ik niet," zei zij. De man werd boos en zei„Doe open of ik schiet je dood." Zij begon te lachen en do sol daten begonnen met. kolf van hun geweer tegen de deur te slaan, doch 't hielp niet. Do vrouw hoorde ze telkens om beurten dalen en omhoog stijgen en tegen het luik kloppen, doch alles tevergeefs. Zij bleven opgesloten. De jonge vrouw stond te luiste ren, opende de buitendeur en vernam uit de Verfé'eénVÖof géhïüT.* Zffhégcm feT sussen gelijk een jager zon gedaan hebben, en bijna oogenblikkelijk kwamen twee groote honden aanvliegen, die al heen en weer op haar aan sprongen. Zij greep ze bij den halshand, en ineens schreeuwde zij met hare stem ..Hé, Vader!" Een ver verwijderde stem weerklonk „Hé, Berthine"! De vader naderde, de houthakkers vrouw waarschuwde hem het keldergat niet voorbij te gaan, omdat er Pruisen in den kelder waren. „Pruisen in den kelder. Hoe kan dat De jonge vrouw begon te lachen. „Het zijD die van gisteren, zij waren verdwaald in het bocsh; ik hed ze opgesloten in den kelder." De oude man vroeg nu zeer ernstig: „Maar wat staat mij op dit late uur nu te doen?" Zij zeide: „Haal mijnheer Lavigne met zijn soldaten, opdat hij ze krijgsgevangen maakt." „Dat is waar ook," zei haar vader, „wat zal hij in zijn nopjes zijn". De vronw hernam echter: „Eet eerst wat soep, vader, eer n gaat". De onde man zette zich aan tafel, begon soep te eten en gaf zijne honden twee volle borden eten. De Pruisen, die het praten ge hoord hadden, zwegen. De boschwachter ver trok een half uur later en Berthine wachtte met het hoofd tusschen hare handen. De gevangenen begonnen zich te bewegen. Zij schreeuwden nn en sloegen onophoude lijk met de kolven hunner geweren tegen het onwrikbare kelderluik. Daarna schoten zij met hun geweren door het keldergat, den kende dat een afdeeling Duitsche troepen in den omtrek hen zou kunnen hooren. De hout- bakkersvrouw werd zenuwachtig van al het lawaai en 't lange uitblijven van Lavigne. Toen de boschwachter Nieolaas Pichon hij Lavigne kwam, vertelde hij de geheele toe dracht der zaak. Aanstonds wérden nn alle soldaten hij elkaar geroepen en er werd ge marcheerd in de richting van het bosch. Berthine had reeds lang buiten staan luis teren, toen zij door het lichte schijnsel van den maan een troep mannen zag aankomen. Dat was de voorhoede onder bevel van den houthakker. Berthine riep: „Ga niet te dicht langs het keldergat." Nadat alle soldaten, ongeveer tweehonderd, aangekomen waren, werd het huis omsingeld, behalve een ruimte voor het keldergat, die openbleef. Lavigne liet het huis omsingelen, en trad dit vervolgens binnen, om zich er van te overtuigen of er iemand in den kelder zat. Doch geen geluid werd er gehoord, zoodat bij hem de gedachte opkwam, dat de gevan genen door het keldergat gevlucht waren. De heer Lavigne stampte op het kelderluik en riep: „de aanvoerders der Duitschers." De Duitscher antwoordde niet. -Opnieuwi riep de bevelhebber, doch geen antwoord. Gedurende twintig minuten poogde hij eenig teeken van leven te vernemen, maar alles was vruchteloos- De soldaten uit de stad liepen af en aan door de sneeuw, waar zij tot over hunne knieën inzakten. Doch niemand vraagde het om de kelderopening voorbij te gaan. Een van hen, zeer beweeglijk van lichaam, wilde echter eens proheeren. Hij nam een geweer en liep met groote vlugheid voorbij. Er be woog zich evenwel niets. De gevangenen schenen dood te zijn. Een van hen riep: „Is er volk?" Nog een soldaat liep voor de grap voorhij het keldergat. Het leek wel op een spelletje, dat ze speelden, want gedurig liepen ze nu heen en weer. Ook was er één bij, die niet erg uitblonk door zijn slimheid. Het was een dikkerd, slager van beroep, die nn en dan den lachlust bij de kameraden kon opwekken. De lijvige slager zou het ook eens wagen voorbij het gat te loopen. Langzaam stapte hij vooruit, terwijl het geheele legerkorps hel uitproestte van 't lachen en nu en dan riep; „Bravo, bravo." Plotseling schoot er een roode, lange vlam uit het keldergat. Een schot weerklonk en de slager viel met een ijselijken gil achterover. Niemand waagde het, hem t© helpen en nu kroop hü al zuchtende op handen en voeten door de sneeuw vooruit, doch hij bezweek teD langen leste, want een kogel had hem in het dijbeen getroffen. Do commandant Lavigne kwam naar hui ten, vertelde aan zijne onderdanen, wat hi? nn van plan was en beval op vasten toon: „De zinkwerker Planschut en zijn knechts komen hier." Drie mannen naderden. „Maak de dakgoten van het huis los." Dadelijk wareu ongeveer twintig meter zink naar heneden gebracht. Hiervan werd enne huis gemaakt, die vast gemaakt werd aan de pomphuis, terwijl de andere openine der buis werd geleed boven

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 8