der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Venn. „Drukkerij de Spaamestad." GËLOOFSVERDEDIGING. Liefdekracht. Lied van den molenaar. Pater Theobald Mathew een weldoener der menschheid. EEN LIED PER WEEK. Dit nummer behoort bij de „Hienwe- Haarl. Courant" van 28 OCTOBER. KinuERHtiisvesi No. 2»—31—33. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad Wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1831 (Staatsblad No. 124.) 29 Oct. 21ste Zondag naPinksteran. Van den dag. Van den dag. Vigilie van Allerheiligen. GEBODEN VASTENDAG. Woensdag 1 Nov. Feestdag wan Aller heiligen. Te wieren ais Zondag* Alierzieien. Van het octaaf van Aller heiligen. H. Carolus Borromaeus, Bis- schop en Belijder. Zondag Maandag 30 Dinsdag 31 Donderdag 2 Vrijdag 3 Zaterdag 4 Ë.vangeiieverklaringa X. fv£u illêton 8> DE OFFICIEELE KERKLIJST UITGAVE VIS DE HAARLEM. Directeur; F. H. M. v. d. GBIHHDT. ADVEBTEET2.EB, Van 1 tot 6 rage's 1 L20, Elke regel m.er, 0.30. Ingezonden mededeelingen tussoheu den tekst t n oiicste regels 11.50; elke regel meer 0.30. EEN-EN-TWINTIGSTE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brief van den H. apostel Paulus aan de Ephesiërs; VI, 1017. 'Broeders! wordt krachtvol in den Heer en in de sterkte zijner macht. Bekleedt u met de wa penrusting Gods, opdat gij bestand moogt zijn tegen de lagen des duivels. Want wij hebben den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar te gen de vorsten en de machten, tegen de wereld- beheerscbers dezer duisternis, tegen het booze geestendom in de lucht. Doet daarom aan de wapenrusting Gods, om ten kwaden dage weer- Jtand te kunnen bieden, en, in alles volmaakt ïijnde, te kunnen blijven staan. Houdt derhalve eland, uwe lendenen omgord met waarheid, bet harnas der gerechtigheid aangedaan en uwe voeten geschoeid hebbende met bereidwillig heid voor bet Evangelie des vredes; en neemt lil alles op het schild des geloofs, opdat gij daar mede al de v.urige pijlen des boozen vijands kunt hitdoovenneemt ook op den helm der zaligheid het zwaard des Geestes, dat Gods woord is. Evangelie volgens den H. Mattkeiis; XVIII, 23—35. ïn dien tijd sprak Jezus tot zijne leerlingen ileze gelijkenis: Het Rijk der hemelen is gelijk aan een koning, die afrekening wilde houden met zijne dienaren. En toen hij begonnen was niet afrekenen, werd er een voor hem gebracht, die hem tienduizend talenten schuldig was. Daar deze echter niet Rad om te betalen ge bood zij li heer hom, zijne vrouw en kinderen en al wat hij bezat te verkoopen en te betalen. Doch die dienaar viel neder en bad: Heb geduld met mij, en ik zal u alles betalen. De beer nu ontfermde zich over dien dienaar, liet hem gaan en schold hem de schuld kwijt. Maar toen die dienaar heenging, vond hij een zijner mede- dienaars, die licm honderd tienlingen schuldig wa3; en dezen aangrijpend, neep liij hem de keel toe, zeggende: Betaal wat gij schuldig zijt! Zijn medeknecht nu viel voor hem neder en smeekte hem, zeggende: Heb geduld met mij, en ik zal U allés betalen. Doch hij wilde niet; maar heen gaande wierp hij hem in de gevangenis, tot/fat liij de schuld zou betalen. De medeknechten nu ziende wat er plaats had, werden zeer bedroefd; en zij kwamen en deelden hunnen heer alles mede wat er gebeurd was. Toen riep zijn heer hem en zeide tot hem: Booze knechtde geheele schuld heb ik u kwijt gescholden, omdat gij mij gesmeekt hebt; moest dan ook gij u niet ontfermen over uwen mede dienaar, gelijk ik mij ontfermd heb over ul En jn toorn ontstoken, leverde zijn heer hem over aan de beulen, totdiat hij de geheele schuld zou ietalen. Eveneens zal ook mijn hemelsche Va der u doen, indien gij niet, ieder zijnen broeder, van harte vergeeft. 21ste ZONDAG NA i>INKSTEREN. Weinig tijds vóórdat de Zaligmaker de ge lijkenis, die ons in het Evangelie van dezen Zondag verhaald wordt, voordroeg, had Pe trus hem deze vraag gesteld: Heer, hoe dik- wjjis zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven1? Tot zevenmaal toe? En Jesus had hem daarop geantwoord: Ik zeg u: niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zevenmaal. Jesus wilde daarmede leeren, dat elke beleediging en altijd moest vergeven worden. Om dien eisch der christelijke zeden leer aanschouwelijk voor te stellen, bezigde Jesus de gelijkenis van het Evangelie van dezen Zondag, en gaf Zijne bedoeling duide lijk te kennen in de slotwoorden: „Aldus zal ook Mijn hemelsche Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijnen broeder, van harte zult vergeven hebben." Buitengewoon groot wordt de schuld van den meedoogenloozen dienaar voorgesteld. Zij bedroeg niet min der dan tienduizend talenten, naar onze bere kening meer dan 25 millioen gulden. Is het nauwelijks denkbaar dat in het burgerlijk leven een zoo buitengewoon^ som gelds door een dienaar moet betaald worden, in het geestelijk leven des christens is het helaas niets buitengewoons als een van Gods on derdanen Hem zeer veel schuldig is. Wij allen misdoen in vele dingen, en overgroot is dikwijls de schuldenlast, die door onze zonden op ons drukt. De dag van verant woording kwam over den dienaar, en zal ook eenmaal voor ons komen. De heer had lang geduld gehad, maar eindelijk brak zijn toorn los over den nalatige, en „daar hij niets had om te betaleh, gebood zijn heer dat hij ver kocht zou worden, hij en zijn vrouw en kin deren, en al wat hij had, en dat er betaald zou worden." Dooden wilde de heer hem niet, maar veroordeelde hem tot een straf pijnlijker dan de dood, tot het harde leven der slavernij. Beeld van den ongelukkigen zondaar, die gehukt gaat onder den last van al is het maar een enkele doodzonde. Nooit kan hij zijn schuld afdoen, wijl de zonde, een beleediging der goddelijke Majesteit, een oneindig groote voldoening vordert, waartoe geen nietig mensch in staat is. Zoo God dan met den zondaar volgens den eisch Zijner Rechtvaardigheid wilde handelen, moest Hij hem aan den duivel overleveren ter straf voor alle eeuwigheid. Toch mag ook de grootste zondaar niet de hoop op vergiffenis opgeven. „Niemand wanhope aan Gods Goedheid, want Zijne Barmhartigheid is grooter dan onze ellende" zegt de H. Augustinus. En Jesus zelf beves tigt die bemoedigende waarheid als Hij ons zegt; „de dienaar viel neder en bad zijnen heer zeggende: heb geduld met mij en ik zal u alles betalen". Of dit den schuldenaar mo gelijk zoude zijn, behoeven wij niet te onder zoeken, het behoort bij de inkleeding der ge lijkenis, en moet slechts dienen om de onbe grensde Barmhartigheid Gods in een helder licht te plaatsen. De heer vergenoegde zich er mede dat zijn dienaar schuld bekende, zich daarover vernederde, om vergiffenis bad' en afdoening van schuld beloofde. „Hij werd van medelijden bewogen, en liet hem gaan en de schuld schold hij hem kwijt." Mocht elke zondaar die heilmiddelen aan wenden, hij ware behouden, dewijl zijn be roep op de Barmhartigheid Gods nooit te vergeefs zal gedaan zijn. En hij zal zijne schuld ook kunnen voldoen, niet uit zich zei ven, maar door de verdiensten van Jesus Christus. Van het oogenblik af dat de Zoon Gods onze Verlosser werd, is de schat Zijner oneindige verdiensten ons eigendom gewor den, waarover wij kunnen beschikken en waarmede wij elke schuld aan God kunnen afdoen. Ongemeen groot was de weldaad, die ide dienstknecht ontvangen had. Een ontzag- gelijke schuld was hem kwijtgescholden, om dat hu er om gebeden had. Wat anders ware nu van hem te verwachten, dan dat hij aan een ieder zuner schuldenaren ook alles schonk wat zij hem nog te voldoen hadden. Doch helaas, die goede gevoelens waren hem vreemd. Nauwelijks heeft hij een zijner schuldenaren ontmoet, of hij greep hem hij de keel, de onmiddelijke voldoening zijner schuld eischende. En het hielp den man niet al smeekte hij om nog wat geduld met hem te hebben, hij was niet te bewegen, en liet hem in de gevangenis werpen, totdat al het ver schuldigde betaald zou zijn. Beeld van zoo- velen, die al hebben zij van God vergiffenis van vele schulden noodig, weigeren, kleine beleedigingen hun aangedaa door den even- mensch te vergeven. Een strenge straf ver dienen zij, gelijk ook door het Evangelie wordt aangetoond. Toen de heer vernomen had hoe ondankbaar en onmenschlievend Zijn dienaar gehandeld had, riep Hij hem voor zich, en na een streng verwijt velde Hij het vonnis; „vertoornd zijnde gaf hij hem over aan de pijnigers, totdat hij al het ver schuldigde zou betalen." Maar, zoo kunnen wij hier vragen, hoe kon de heer, zonder on rechtvaardig te worden, zijn dienaar om diens vorige schuld, die reeds was kwijtge scholden, nog straffen? Een grove dwaling zou het zijn zoo wij meenden dat dd eens vergevene zonden na het bedrijven van een nieuwe zonde als_ herleven, dat de eens ver leende vergiffenis herroepen werd. Neen, wat eens is uitgewischt door berouw en boet vaardigheid, zal volgens den propheet Ezeehiel, niet meer herleven in de geheuge- nis van God. De bedoeling der gelijkenis is dan ook een geheel andere. De onmenschelijke wreedheid en afschuwe lijke ondankbaarheid van den begenadigden dienaar was in de oogen van zijn heer zóó misdadig dat zij de ziel van dien mensch met een even groote schuld belaadde, en haar even strafwaarig maakte, als wanneer de eerste schuld aan haar niet kwijtgescholden was. Hoe zwaar moet dan de weigering om ontvangen beleedigingen te vergeven niet wegen in de weegschaal van Gods Recht vaardigheid! Geene schuld eens vergeven wordt opnieuw in het register der schulden geboekt, maar onbarmhartigheid is op zieh zelve een groote zonde, en sluit voor den mensch de bronnen van Gods genade af. Het oordeel is onbarmhartig voor hem, die geene barmhartigheid heeft gedaan, zegt de Apostel Jacobus ons. Leeren wij dus uit het Evangelie van dezen Zondag* dat wü, willen wij Gods vergiffe nis ontvangen voor erriëe menigvuldige zon- den en overtredingen, zelf alle ongelijk ons aangedaan moeten vergeven, dan zullen wij de waarheid ondervinden van die woorden, die de apostel Jacobus op de bovenaange haalde doet volgen: barmhartigheid roemt tegen het oordeel, dat wil zeggen: zij ontwa pent de gestrengheid van Gods oordeel. XXXVIIL Hoe is Christus' Lichaam tegenwoordig in het Allerh. Sacrament des Altaars? Dat we het „hoe" niet altijd kunnen nagaan bij diepzinnige kwesties is een vaststaand en niet te loochenen feit, doch zulke vraagstuk ken kunnen we gewoonlijk veilig aannemen op het gezag van anderen, die het kunnen weten en alleszins vertrouwbaar zijn. Zoo is het ook met het Allerheiligst Sacra ment des Altaars. Behandelden wij de vorige maal de woor den der belofte, thans zullen wij de instel ling door Christus Zelf nagaan. We hebben de vorige maal gezien met wel ke duidelijke woorden Ghris(-Us de ing^ejijng van het aanbiddelijk ^Heim van het veran deren van Brood en Wyn ia Zijn Goddelijk Vleesch en Bloed voorspeld had, doch op niet minder duidelijke wijze stelde Hij dit aller heiligste Sacrament in Het was op den vooravond van Zijn lijden, dat Christus te midden Zijner apostelen was neergezeten. En in dit indrukwekkende oogenblik nam Hij het brood, zegende en brak het en Hij deelde het uit onder Zijne Apostelen met do woorden, die aan duide lijkheid niets te wensehen overlaten: „Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam." Daarna nam hij ook een kelk met wijn. die Hij op dezelfde wijze zegende en aan Zijne Apostelen toereikte met de woorden: „Drinkt allen hieruit, dit is Mijn Bloed, dat voor u vergoten zal worden". Daarna sprak Hij: „Doet dit te mijner ge dachtenis." Laten we die woorden even nauwkeurig be kijken. Christus zeide: ,.Dit". Hij bedoelde dus het geen Hij in Zijne handen hield: het brood en de wijn waarop Hij wees. „Dit is mijn Lichaam; Dit is Mijn Bloed"; er staat niet: schijnt of bevat, doch is, dus wat Christus in Zijn handen had, al zag het eruit als gewoon brood en wijn, was we zenlijk en waarachtig, nadat Hij die woorden gesproken had, veranderd in Zijn heilig Vleesch en Bloed, zooals Hij ook tevoren be loofd had. Kunnen wij dit begrijpen? Neen, zulk een groot geheim gaat ons zwak menschelijk verstand te hoven en daaruit moeten de vele pogingen verklaard worden, die door zoovelen aangewend zijn om aan de overduidelijke en voor de hand liggende be- teekenis van deze woorden te ontkomen. En op de vraag: „Hoe is zoo iets mogelijk?" kunnen wij niets anders antwoorden, dan dat Gods macht oneindig groot is. Heeft Hij ook niet hemel en aarde en al wat er is geschapen, d. w. z. voortgebracht uit niets? Heeft Hij niet vijfduizend men- schen gespijzigd met vijf hrooden en twee vissc'nen? Heeft Hij niet veertig jaren lang gedurende den woestijntocht der Joden het manna uit don hemel doen regenen om hen zoo op wonderdadige wijze te spijzigen? Heeft Hij niet zoovele zieken genezen, zoovele doo den ten leven opgewekt? En zou er dan nog iets zijn, dat diezelfde machtige God, Die zoovele, ons verstand te hoven gaande wonderwerken deed, niet zou kunnen? Zeker, voor ons schijnt het een groot won der, brood en wijn te veranderen in Christus' eigen Lichaam en Bloed, maar voor God, die almachtig is, blijft dit precies hetzelfde. Een treffend voorbeeld van de mogelijk heid van dit wonder is ook de werking der spijsvertering in ons lichaam. Waarom zou Christus niet op bovenna tuurlijke wijze in het geheim van het Aller heiligst Sacrament des Altaars kunnen doen, wat Hij dagelijks op natuurlijke wijze, zij het dan eenigszins in anderen vorm in ons tot stand brengt? Het is dus zoo onmogelijk niet, wanneer we slechts met een groot geloof aannemen wat God ons zegt en op Zijn gezag gelooven, wat voor ons menschelijk verstand onbegrij pelijk schijnt. De hemel bezorgt mij gunstigen wind Het boertje geld en koren. De steenen ronken en 't werkend bint Laat vroolijk zijn krikkakken hooren. Doch klonk door den molen Marieke beur taal, Dan wist ik waarvoor ik mijn koren maal (bis), Do disch is bereid, de pot hangt te vuur, Gevuld zijn kist en kasten, Maar 't is geen leven zoo op den duur, Al heb ik meer lusten d;an lasten. Och trouwde er het blonde Marieke met mij, Dan wist ik, waarvoor ik den disch berei (bis), Blaas, windeke, blaas, en molentje draai! Vivat het mulders leven! Maar ziet mijn molen nooit kind of kraai, Dan is het mij net om het even. Och kwam op den molen Marieke mijn schaL Ik denk, dat ik spoedig zoo'n dreumes had (bisJ Een twaalftal vrienden was gezellig bijt een op het kasteel van Montileur; geruimeri tijd had het gesprek geloopen over Je poli tiek, totdat het ten laatste kwam op gevoels kwesties, vooral tot genoegen der dames, die aandachtig luisterden naar de theorieën ove# de liefde en haar gevolgen. Toen na de koffie een glaasje fijne likeur werd rondgediend, zeide de kleine mijnbeer. De Boves, die voor een vróuwen kenner duorï ging: 'tls werkelijk belangrijk om te zien, ho» de liefde van eene vrouw voeren kan tof groote dwaasheden, evenzeer als tol heer lijke heldendaden. Daarmede stemden allen in en ieder wisi uit ondervinding een of ander geval mede te deelen. Een oude heer vertelde de geschiedenis van een eenvoudig metselaar, die bezield door een innige liefde voor een meisje, een buste van haar maakte en een meesterwerk schiep- dat over zijn toekomst beslste; mi was hij '.en beroemd beeldhouwer. De gastvrouw verhaalde met aandoening den roman van haar grootvader, llij bemin* do de dochter van een zijner vrienden, zij had zieh echter voorgenomen niet te trou wen dan mot een kolonel. Hij trad in dienst, maakte alle oorlogen van 'teerste Keizerrijk' u No. 51 uit de Leeuwerk. v Woorden van Muziek van O. W. Lovendaal J. Worp. Mijn molentje draait er lustig en wel. Mijn schoorsteen rookt er neven, Maar 'k ben nog altijd een'vrijgezel, Wat heb ik alleen aan zoo'n leven! Och trad er Marieke mijn molentje in, Dan wist ik waarvoor ik mijn broodje win (bis) Inderdaad, pater Daniël beheerschte zich' en men verzekert, dat de beide kloosterlingen, of schoon zij van geheel verschillend karakter wa ren, steeds met elkander in goede overeenstem ming leefden. In Cork, de bloeiende havenstad, was pater Theobald eigenlijk in zijn element. Daar zou hij als eon der meest besliste hervormers van het volksleven beroemd worden. De roem van zijn naam was hem voorgegaan en weldra zag men hem ook xn zijn nieuwen werkkring van Jen vroegen morgen tot den laten avond voor het heil der hem toevertrouwde kudde werk zaam. Om zfjn werk beter te doen, begon hij zich het eigenlijk Ierseh machtig te maken. Hierdoor voelde hy zich al spoedig in staat ge steld om heel vertrouwelijk met de inwoners van Cork te spreken en hun in hun eigen dia lect zyn denkbeelden duidelijk VOor te stellen. Evenals m Kilkenny was hy ook in Cork wel dra de meest gezochte biechtvader en men zeide schertsend, dat geen enkele boer uit de provin- ïie 'kwam om boter te verkoopen, zonder van |ie gelegenheid gebruik te maken om bij pater Theobald te gaan biechten. Nadat hij op zeke ren Zondag van 's morgens zes tot tien uur in den biechtstoel had gezeten, kwamen er nog ecnige matrozen de kerk inloopen. De arme pater, die den vorigen avond ook al tot elf uur had biechtgehoord, was doodmoe, hij had vreeselijke hoofdpijn en was daarenboven nog nuchter. „Ik kan u thans niet helpen, beste vrienden," zeide hij, „ik kan werkelijk niet meer. Komt morgen maar terug!" De ma trozen gingen, heen, maar een oud vrouwtje ^®8cheiden op den pater toe en zeide n,sc ien zullen ze morgen niet terugkomen!" v as voor s Heeren trouwen dienstknecht genoe„ om aanstonds de mannen na te loopen en, na hen tot terugkeeren gedrongen te heb ben, hunne biecht te hooren en de H. Commu nie uit te reiken. Hiermede meende hij echter zijn fout nog met genoegzaam hersteld te heb ben; na de dankzegging verzocht hy ze allen in zijn woning en gebruikte met hen liet ontbijt! zoodat de mannen weggingen, verrukt over zooveel goedheid. Later op den dag bedankte hij het arme vrouwtje nogmaals „door wier mond," zooals hy zeide, „de H. Geest tot hem gesproken had." Nadat hij drie jaren te Cork gewerkt had, brak er in deze stad een epidemie van besmettelijke typhuskoortsen uit. Onder de priesters was er geen, die zoo trouw de zieken bezocht en hielp ls Pater Theobald. Zoo dreef hem zijn belangstel- ing voor zekeren jongeling om dezen voor dag en dauw te gaan bezoeken. Liever dan iemand in huis om vijf uur wakker te schellen, klom J over den tuinmuur om langs den hem be-1 kenden weg de ziekenkamer te bereiken.Ten allen tijde gaf hij het voorbeeld, hoe men met den kostbaren levenstijd moet woekeren, gedu rig zich zelf en anderen vermanend: „Koop den ty'd uit!" Daarom stond hij geregeld om vyf uur op en als hij het zeer druk had nog vre- ger. Hij scheen de kunst te verstaan voor alles het geschikte oogenblik te vinden en het den gesehikten tyd te doen. Wanneer bef. afgpra ken gold, was hij niet eéa minuut ov,er tjjd Zyne vrienden begrepen maar niet> bog het hem mogelyk was zooveel 6Q ZQo t(j yer_ richten, loen iemand hem het aanlegde om altijd Zoo v™*' ho.e vroeg by d-e hand te zyn, wees hy op een werkPiaatB aan de over. zyde en antwoordd: „Indien ik een kuiper wag en bij dien heer aan den overkant werkte, zou ik even vroeg moeten opstaan en bijtijds op mijn werk te zijn en bij keiu aIg trQuw dienstknecht te boek te staan; maar nu heb ik een zooveel hoogere roeping en dien ifc em zQ0_ veel beteren Meester, en liet is mij niet minder ernstig Hem te behagen, dan het mij wezen zou om liet dien heer aan dea overkant naar den zin te maken. Een dame zeide eens tot een ander priester O, Dr. Collins, ik heb zoo pag een preek 1 ater Mathew gehoord en zelden was ik zoo ge sticht.' Geen wondei, mevrouw, was het ant woord, want het gansche leven van dien m ia is een preek. Uiterst ontvankelijk voor goedheid eu w el- willendheid, voelde hij in den omgang met de meuschen ook diep iedere krenking en. beleedi ging, doch kii wist zich te beheerschen en mee en kwam in 1814 terug, met lidteekcns overdekt en met één arm, maar als kolonel der grenadiers. Zijn vriendin liield woord, zij huwden en waren gelukkig. Allen riepen uit: Dat is bewonderenswaardig!.... Men mag er trotscb op zijn zulke gevoo- lens te kunnen inboezemen, zeiden de dames. Nu, ik weet nog een sterker eeval: liet zich een ernstige stem hooren. Verrast keek men op. Die dit zei, was de oude doktex Daumt,, meer dan vijftig jaren geneesheer van het kanton, een uitmuntend man, maar geen pra- ter. Vertel 'tons gauw! drong men aan. Herinnert gij u, mijnheer de graaf, zeide hij, zich tot een der aanwezigen wendende, dien nacht in de maand November, toen gij, onverwachts uit Parijs komende, van mijn rijtuig gebruik hebt gemaakt om naar uw kasteel te gaan? Ik kwam juist terug van een verafwonende zieke. Wij waren beiden even verheugd in het ellendige weer als het toen was, gezelschap gevonden te hebben. Herinnert gij u nog, dat hij cene kromming van den weg, die naar het dorp Vilieinory leidt, mijn paard schrikte en een zijsprong nam, die ons in een gracht deed terechtko men? Wij kwamen met den schrik vrij zouden over het geval gelachen hebben, als niet door den schok een der wielen van myr rijtuig was gebroken. tegenstanders steeds door zachtmoedigheid te ontwapenen. Van nature lichtgeraakt v op vliegend, moest bij, zooals hij zelf bot uiDriiK- te, i' het zweet zijns aanschijns strijden tegen de opwellingen van verbittering. Zijn lieve lingswoord was: „Een pint olie werkt me.'.- uit dan een okshoofd azijn." Eens bracht een wel- meonende, doch onverstandige dame hem een grief over, welke een andere geestelijke over hem uitgesproken had. Pater Theobald hoorde haar rustig aan, en dan zei hy„Beste me vrouw, liet doet mij werkelijk leed, dat deze eer biedwaardige priester, aan wiens oordeel ik zeer veel hecht, niet over mij tevreden is; ik hoop echter, dat hij mettertijd een betere mee ning van mij zal krijgen, dan ik tot nu toe ver diend heb." De dame was op dit antwoord niet voorbereid. Kort daarop werd de geestelij ke ziek, en de eerste priester, die bij hem kwam en hem tot aan zijn dood trouw bleef bezoeken, was Pater Mathew. E n andere dame joeg eens eenige kinderen uit de kerk omdat zij in haar oog te druk en te onrustig waren. Waarom jaagt gij deze k:nderen weg? vroeg haar de pater. Wel, zij storen de aandacht der geloovigen en ik moet u zeggen, pater, dat ik het niet begrijp, hoe gij er u niet aan ergert, dat zij zoo in en uit loo pen. Myn beste mevrouw, was zijn vriendelijk antwoord, wij moeten altijd het woord van on zen Zaligmaker gedenken: „Laat de kinderkous tot My komen en weerhoudt ze niet, want de- zu ken behoort het rijk der hemelen." Al komen ze nu alleen uit nieuwsgierigheid, later zullen n ze komen om te aanbidden. Niemand kan zeg gen, welken zegenrijken indruk voor later het aanwezig zyn in Gods huis zelfs op het oogen blik op het jongste kind kan maken. De da me kon hier niete tegen inbrengen en berustte voortaan in Pater Mathew's ziens- en handel wijze. Zijn welslagen als vredestichter was buiten gewoon. Overal waar twist of verdeeld heid heerschte, wist hij de harten weer bij el kaar te brengen en slechts weinigen kondon zijn aandringen om te vergeven en te vergeten weerstaan. Ik geloof, zeide iemand, dien hij in zulk een geval pas verlaten had. dat die man een bijzondere macht over anderen bezit. Ik was erg ontevreden over hemover iets wat mij zeer gehinderd en verstoord had, maar, mijnheer, ik geef u de verzekering, niet zoodra had hij iniju hand gevat of al myn gramschap was verdwenen. Wat het is, weet ik niet, maar als wjj nog in de middeleeuwen leefden, zou ik het aan We verij toeschrijven. Terecht verzuchtte zijn Miend. „Ach, of wij heden ten dage wat meer van aeze tooverij en too venaars hadden." In het jaar 1S28 werd hij tot Provinciaal, d. w. z. tot Overste der Capucynerorde voor, gansch Ierland gekozen. Dit ambt bracht hem vele nieuwe werkzaameden, welke hy mert alle stiptheid volbracht, zonder zich te onttrekken aan die, welke hij tot hiertoe had waargenomen en die reeds een last oplegden, voor een gewoon menisch nauwelijks te torsen. Jaar op jaar ver zocht hij om van het ambt ontheven te wor den, doch- hy moest dezen last niettemin 5.3 jaar lang dragen. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 13