der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Venn. „Drukkerij de
Spaamestad."
GËLOOFSVERDEDIGING.
Liefdekracht.
Lied van den molenaar.
Pater Theobald Mathew
een weldoener der
menschheid.
EEN LIED PER WEEK.
Dit nummer behoort bij de
„Hienwe- Haarl. Courant" van 28 OCTOBER.
KinuERHtiisvesi No. 2»—31—33.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad Wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1831 (Staatsblad No. 124.)
29 Oct. 21ste Zondag naPinksteran.
Van den dag.
Van den dag.
Vigilie van Allerheiligen.
GEBODEN VASTENDAG.
Woensdag 1 Nov. Feestdag wan Aller
heiligen. Te wieren
ais Zondag*
Alierzieien.
Van het octaaf van Aller
heiligen.
H. Carolus Borromaeus, Bis-
schop en Belijder.
Zondag
Maandag 30
Dinsdag 31
Donderdag 2
Vrijdag 3
Zaterdag 4
Ë.vangeiieverklaringa
X.
fv£u illêton
8>
DE OFFICIEELE KERKLIJST
UITGAVE VIS DE
HAARLEM.
Directeur; F. H. M. v. d. GBIHHDT.
ADVEBTEET2.EB,
Van 1 tot 6 rage's 1 L20,
Elke regel m.er, 0.30.
Ingezonden mededeelingen tussoheu den tekst t n
oiicste regels 11.50; elke regel meer 0.30.
EEN-EN-TWINTIGSTE ZONDAG NA
PINKSTEREN.
Les uit den brief van den H. apostel Paulus aan
de Ephesiërs; VI, 1017.
'Broeders! wordt krachtvol in den Heer en in
de sterkte zijner macht. Bekleedt u met de wa
penrusting Gods, opdat gij bestand moogt zijn
tegen de lagen des duivels. Want wij hebben
den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar te
gen de vorsten en de machten, tegen de wereld-
beheerscbers dezer duisternis, tegen het booze
geestendom in de lucht. Doet daarom aan de
wapenrusting Gods, om ten kwaden dage weer-
Jtand te kunnen bieden, en, in alles volmaakt
ïijnde, te kunnen blijven staan. Houdt derhalve
eland, uwe lendenen omgord met waarheid, bet
harnas der gerechtigheid aangedaan en uwe
voeten geschoeid hebbende met bereidwillig
heid voor bet Evangelie des vredes; en neemt
lil alles op het schild des geloofs, opdat gij daar
mede al de v.urige pijlen des boozen vijands kunt
hitdoovenneemt ook op den helm der zaligheid
het zwaard des Geestes, dat Gods woord is.
Evangelie volgens den H. Mattkeiis;
XVIII, 23—35.
ïn dien tijd sprak Jezus tot zijne leerlingen
ileze gelijkenis: Het Rijk der hemelen is gelijk
aan een koning, die afrekening wilde houden
met zijne dienaren. En toen hij begonnen was
niet afrekenen, werd er een voor hem gebracht,
die hem tienduizend talenten schuldig was.
Daar deze echter niet Rad om te betalen ge
bood zij li heer hom, zijne vrouw en kinderen en
al wat hij bezat te verkoopen en te betalen.
Doch die dienaar viel neder en bad: Heb geduld
met mij, en ik zal u alles betalen. De beer nu
ontfermde zich over dien dienaar, liet hem
gaan en schold hem de schuld kwijt. Maar toen
die dienaar heenging, vond hij een zijner mede-
dienaars, die licm honderd tienlingen schuldig
wa3; en dezen aangrijpend, neep liij hem de keel
toe, zeggende: Betaal wat gij schuldig zijt! Zijn
medeknecht nu viel voor hem neder en smeekte
hem, zeggende: Heb geduld met mij, en ik zal
U allés betalen. Doch hij wilde niet; maar heen
gaande wierp hij hem in de gevangenis, tot/fat
liij de schuld zou betalen.
De medeknechten nu ziende wat er plaats
had, werden zeer bedroefd; en zij kwamen en
deelden hunnen heer alles mede wat er gebeurd
was. Toen riep zijn heer hem en zeide tot hem:
Booze knechtde geheele schuld heb ik u kwijt
gescholden, omdat gij mij gesmeekt hebt; moest
dan ook gij u niet ontfermen over uwen mede
dienaar, gelijk ik mij ontfermd heb over ul En
jn toorn ontstoken, leverde zijn heer hem over
aan de beulen, totdiat hij de geheele schuld zou
ietalen. Eveneens zal ook mijn hemelsche Va
der u doen, indien gij niet, ieder zijnen broeder,
van harte vergeeft.
21ste ZONDAG NA i>INKSTEREN.
Weinig tijds vóórdat de Zaligmaker de ge
lijkenis, die ons in het Evangelie van dezen
Zondag verhaald wordt, voordroeg, had Pe
trus hem deze vraag gesteld: Heer, hoe dik-
wjjis zal mijn broeder tegen mij zondigen en
ik hem vergeven1? Tot zevenmaal toe? En
Jesus had hem daarop geantwoord: Ik zeg
u: niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal
zevenmaal. Jesus wilde daarmede leeren, dat
elke beleediging en altijd moest vergeven
worden. Om dien eisch der christelijke zeden
leer aanschouwelijk voor te stellen, bezigde
Jesus de gelijkenis van het Evangelie van
dezen Zondag, en gaf Zijne bedoeling duide
lijk te kennen in de slotwoorden: „Aldus zal
ook Mijn hemelsche Vader u doen, indien gij
niet, een ieder zijnen broeder, van harte zult
vergeven hebben." Buitengewoon groot
wordt de schuld van den meedoogenloozen
dienaar voorgesteld. Zij bedroeg niet min
der dan tienduizend talenten, naar onze bere
kening meer dan 25 millioen gulden. Is het
nauwelijks denkbaar dat in het burgerlijk
leven een zoo buitengewoon^ som gelds door
een dienaar moet betaald worden, in het
geestelijk leven des christens is het helaas
niets buitengewoons als een van Gods on
derdanen Hem zeer veel schuldig is. Wij
allen misdoen in vele dingen, en overgroot
is dikwijls de schuldenlast, die door onze
zonden op ons drukt. De dag van verant
woording kwam over den dienaar, en zal ook
eenmaal voor ons komen. De heer had lang
geduld gehad, maar eindelijk brak zijn toorn
los over den nalatige, en „daar hij niets had
om te betaleh, gebood zijn heer dat hij ver
kocht zou worden, hij en zijn vrouw en kin
deren, en al wat hij had, en dat er betaald
zou worden." Dooden wilde de heer hem
niet, maar veroordeelde hem tot een straf
pijnlijker dan de dood, tot het harde leven
der slavernij. Beeld van den ongelukkigen
zondaar, die gehukt gaat onder den last van
al is het maar een enkele doodzonde. Nooit
kan hij zijn schuld afdoen, wijl de zonde,
een beleediging der goddelijke Majesteit,
een oneindig groote voldoening vordert,
waartoe geen nietig mensch in staat is. Zoo
God dan met den zondaar volgens den eisch
Zijner Rechtvaardigheid wilde handelen,
moest Hij hem aan den duivel overleveren
ter straf voor alle eeuwigheid.
Toch mag ook de grootste zondaar niet de
hoop op vergiffenis opgeven. „Niemand
wanhope aan Gods Goedheid, want Zijne
Barmhartigheid is grooter dan onze ellende"
zegt de H. Augustinus. En Jesus zelf beves
tigt die bemoedigende waarheid als Hij ons
zegt; „de dienaar viel neder en bad zijnen
heer zeggende: heb geduld met mij en ik zal
u alles betalen". Of dit den schuldenaar mo
gelijk zoude zijn, behoeven wij niet te onder
zoeken, het behoort bij de inkleeding der ge
lijkenis, en moet slechts dienen om de onbe
grensde Barmhartigheid Gods in een helder
licht te plaatsen. De heer vergenoegde zich
er mede dat zijn dienaar schuld bekende,
zich daarover vernederde, om vergiffenis
bad' en afdoening van schuld beloofde. „Hij
werd van medelijden bewogen, en liet hem
gaan en de schuld schold hij hem kwijt."
Mocht elke zondaar die heilmiddelen aan
wenden, hij ware behouden, dewijl zijn be
roep op de Barmhartigheid Gods nooit te
vergeefs zal gedaan zijn. En hij zal zijne
schuld ook kunnen voldoen, niet uit zich zei
ven, maar door de verdiensten van Jesus
Christus. Van het oogenblik af dat de Zoon
Gods onze Verlosser werd, is de schat Zijner
oneindige verdiensten ons eigendom gewor
den, waarover wij kunnen beschikken en
waarmede wij elke schuld aan God kunnen
afdoen.
Ongemeen groot was de weldaad, die ide
dienstknecht ontvangen had. Een ontzag-
gelijke schuld was hem kwijtgescholden, om
dat hu er om gebeden had. Wat anders ware
nu van hem te verwachten, dan dat hij aan
een ieder zuner schuldenaren ook alles
schonk wat zij hem nog te voldoen hadden.
Doch helaas, die goede gevoelens waren hem
vreemd. Nauwelijks heeft hij een zijner
schuldenaren ontmoet, of hij greep hem hij
de keel, de onmiddelijke voldoening zijner
schuld eischende. En het hielp den man niet
al smeekte hij om nog wat geduld met hem te
hebben, hij was niet te bewegen, en liet hem
in de gevangenis werpen, totdat al het ver
schuldigde betaald zou zijn. Beeld van zoo-
velen, die al hebben zij van God vergiffenis
van vele schulden noodig, weigeren, kleine
beleedigingen hun aangedaa door den even-
mensch te vergeven. Een strenge straf ver
dienen zij, gelijk ook door het Evangelie
wordt aangetoond. Toen de heer vernomen
had hoe ondankbaar en onmenschlievend
Zijn dienaar gehandeld had, riep Hij hem
voor zich, en na een streng verwijt velde Hij
het vonnis; „vertoornd zijnde gaf hij hem
over aan de pijnigers, totdat hij al het ver
schuldigde zou betalen." Maar, zoo kunnen
wij hier vragen, hoe kon de heer, zonder on
rechtvaardig te worden, zijn dienaar om
diens vorige schuld, die reeds was kwijtge
scholden, nog straffen? Een grove dwaling
zou het zijn zoo wij meenden dat dd eens
vergevene zonden na het bedrijven van een
nieuwe zonde als_ herleven, dat de eens ver
leende vergiffenis herroepen werd. Neen,
wat eens is uitgewischt door berouw en boet
vaardigheid, zal volgens den propheet
Ezeehiel, niet meer herleven in de geheuge-
nis van God. De bedoeling der gelijkenis is
dan ook een geheel andere.
De onmenschelijke wreedheid en afschuwe
lijke ondankbaarheid van den begenadigden
dienaar was in de oogen van zijn heer zóó
misdadig dat zij de ziel van dien mensch met
een even groote schuld belaadde, en haar
even strafwaarig maakte, als wanneer de
eerste schuld aan haar niet kwijtgescholden
was.
Hoe zwaar moet dan de weigering om
ontvangen beleedigingen te vergeven niet
wegen in de weegschaal van Gods Recht
vaardigheid! Geene schuld eens vergeven
wordt opnieuw in het register der schulden
geboekt, maar onbarmhartigheid is op zieh
zelve een groote zonde, en sluit voor den
mensch de bronnen van Gods genade af.
Het oordeel is onbarmhartig voor hem, die
geene barmhartigheid heeft gedaan, zegt de
Apostel Jacobus ons.
Leeren wij dus uit het Evangelie van dezen
Zondag* dat wü, willen wij Gods vergiffe
nis ontvangen voor erriëe menigvuldige zon-
den en overtredingen, zelf alle ongelijk ons
aangedaan moeten vergeven, dan zullen wij
de waarheid ondervinden van die woorden,
die de apostel Jacobus op de bovenaange
haalde doet volgen: barmhartigheid roemt
tegen het oordeel, dat wil zeggen: zij ontwa
pent de gestrengheid van Gods oordeel.
XXXVIIL
Hoe is Christus' Lichaam tegenwoordig
in het Allerh. Sacrament des Altaars?
Dat we het „hoe" niet altijd kunnen nagaan
bij diepzinnige kwesties is een vaststaand en
niet te loochenen feit, doch zulke vraagstuk
ken kunnen we gewoonlijk veilig aannemen
op het gezag van anderen, die het kunnen
weten en alleszins vertrouwbaar zijn.
Zoo is het ook met het Allerheiligst Sacra
ment des Altaars.
Behandelden wij de vorige maal de woor
den der belofte, thans zullen wij de instel
ling door Christus Zelf nagaan.
We hebben de vorige maal gezien met wel
ke duidelijke woorden Ghris(-Us de ing^ejijng
van het aanbiddelijk ^Heim van het veran
deren van Brood en Wyn ia Zijn Goddelijk
Vleesch en Bloed voorspeld had, doch op niet
minder duidelijke wijze stelde Hij dit aller
heiligste Sacrament in
Het was op den vooravond van Zijn lijden,
dat Christus te midden Zijner apostelen was
neergezeten. En in dit indrukwekkende
oogenblik nam Hij het brood, zegende en
brak het en Hij deelde het uit onder Zijne
Apostelen met do woorden, die aan duide
lijkheid niets te wensehen overlaten: „Neemt
en eet, dit is Mijn Lichaam."
Daarna nam hij ook een kelk met wijn. die
Hij op dezelfde wijze zegende en aan Zijne
Apostelen toereikte met de woorden: „Drinkt
allen hieruit, dit is Mijn Bloed, dat voor u
vergoten zal worden".
Daarna sprak Hij: „Doet dit te mijner ge
dachtenis."
Laten we die woorden even nauwkeurig be
kijken.
Christus zeide: ,.Dit". Hij bedoelde dus het
geen Hij in Zijne handen hield: het brood en
de wijn waarop Hij wees.
„Dit is mijn Lichaam; Dit is Mijn Bloed";
er staat niet: schijnt of bevat, doch is, dus
wat Christus in Zijn handen had, al zag
het eruit als gewoon brood en wijn, was we
zenlijk en waarachtig, nadat Hij die woorden
gesproken had, veranderd in Zijn heilig
Vleesch en Bloed, zooals Hij ook tevoren be
loofd had.
Kunnen wij dit begrijpen?
Neen, zulk een groot geheim gaat ons zwak
menschelijk verstand te hoven en daaruit
moeten de vele pogingen verklaard worden,
die door zoovelen aangewend zijn om aan de
overduidelijke en voor de hand liggende be-
teekenis van deze woorden te ontkomen.
En op de vraag: „Hoe is zoo iets mogelijk?"
kunnen wij niets anders antwoorden, dan dat
Gods macht oneindig groot is.
Heeft Hij ook niet hemel en aarde en al
wat er is geschapen, d. w. z. voortgebracht
uit niets? Heeft Hij niet vijfduizend men-
schen gespijzigd met vijf hrooden en twee
vissc'nen? Heeft Hij niet veertig jaren lang
gedurende den woestijntocht der Joden het
manna uit don hemel doen regenen om hen
zoo op wonderdadige wijze te spijzigen? Heeft
Hij niet zoovele zieken genezen, zoovele doo
den ten leven opgewekt?
En zou er dan nog iets zijn, dat diezelfde
machtige God, Die zoovele, ons verstand te
hoven gaande wonderwerken deed, niet zou
kunnen?
Zeker, voor ons schijnt het een groot won
der, brood en wijn te veranderen in Christus'
eigen Lichaam en Bloed, maar voor God, die
almachtig is, blijft dit precies hetzelfde.
Een treffend voorbeeld van de mogelijk
heid van dit wonder is ook de werking der
spijsvertering in ons lichaam.
Waarom zou Christus niet op bovenna
tuurlijke wijze in het geheim van het Aller
heiligst Sacrament des Altaars kunnen doen,
wat Hij dagelijks op natuurlijke wijze, zij
het dan eenigszins in anderen vorm in ons
tot stand brengt?
Het is dus zoo onmogelijk niet, wanneer
we slechts met een groot geloof aannemen
wat God ons zegt en op Zijn gezag gelooven,
wat voor ons menschelijk verstand onbegrij
pelijk schijnt.
De hemel bezorgt mij gunstigen wind
Het boertje geld en koren.
De steenen ronken en 't werkend bint
Laat vroolijk zijn krikkakken hooren.
Doch klonk door den molen Marieke beur taal,
Dan wist ik waarvoor ik mijn koren maal (bis),
Do disch is bereid, de pot hangt te vuur,
Gevuld zijn kist en kasten,
Maar 't is geen leven zoo op den duur,
Al heb ik meer lusten d;an lasten.
Och trouwde er het blonde Marieke met mij,
Dan wist ik, waarvoor ik den disch berei (bis),
Blaas, windeke, blaas, en molentje draai!
Vivat het mulders leven!
Maar ziet mijn molen nooit kind of kraai,
Dan is het mij net om het even.
Och kwam op den molen Marieke mijn schaL
Ik denk, dat ik spoedig zoo'n dreumes had (bisJ
Een twaalftal vrienden was gezellig bijt
een op het kasteel van Montileur; geruimeri
tijd had het gesprek geloopen over Je poli
tiek, totdat het ten laatste kwam op gevoels
kwesties, vooral tot genoegen der dames, die
aandachtig luisterden naar de theorieën ove#
de liefde en haar gevolgen.
Toen na de koffie een glaasje fijne likeur
werd rondgediend, zeide de kleine mijnbeer.
De Boves, die voor een vróuwen kenner duorï
ging:
'tls werkelijk belangrijk om te zien, ho»
de liefde van eene vrouw voeren kan tof
groote dwaasheden, evenzeer als tol heer
lijke heldendaden.
Daarmede stemden allen in en ieder wisi
uit ondervinding een of ander geval mede
te deelen.
Een oude heer vertelde de geschiedenis van
een eenvoudig metselaar, die bezield door
een innige liefde voor een meisje, een buste
van haar maakte en een meesterwerk schiep-
dat over zijn toekomst beslste; mi was hij '.en
beroemd beeldhouwer.
De gastvrouw verhaalde met aandoening
den roman van haar grootvader, llij bemin*
do de dochter van een zijner vrienden, zij
had zieh echter voorgenomen niet te trou
wen dan mot een kolonel. Hij trad in dienst,
maakte alle oorlogen van 'teerste Keizerrijk'
u
No. 51 uit de Leeuwerk. v
Woorden van Muziek van
O. W. Lovendaal J. Worp.
Mijn molentje draait er lustig en wel.
Mijn schoorsteen rookt er neven,
Maar 'k ben nog altijd een'vrijgezel,
Wat heb ik alleen aan zoo'n leven!
Och trad er Marieke mijn molentje in,
Dan wist ik waarvoor ik mijn broodje win (bis)
Inderdaad, pater Daniël beheerschte zich' en
men verzekert, dat de beide kloosterlingen, of
schoon zij van geheel verschillend karakter wa
ren, steeds met elkander in goede overeenstem
ming leefden.
In Cork, de bloeiende havenstad, was pater
Theobald eigenlijk in zijn element. Daar zou
hij als eon der meest besliste hervormers van
het volksleven beroemd worden. De roem van
zijn naam was hem voorgegaan en weldra zag
men hem ook xn zijn nieuwen werkkring van
Jen vroegen morgen tot den laten avond voor
het heil der hem toevertrouwde kudde werk
zaam. Om zfjn werk beter te doen, begon hij
zich het eigenlijk Ierseh machtig te maken.
Hierdoor voelde hy zich al spoedig in staat ge
steld om heel vertrouwelijk met de inwoners
van Cork te spreken en hun in hun eigen dia
lect zyn denkbeelden duidelijk VOor te stellen.
Evenals m Kilkenny was hy ook in Cork wel
dra de meest gezochte biechtvader en men zeide
schertsend, dat geen enkele boer uit de provin-
ïie 'kwam om boter te verkoopen, zonder van
|ie gelegenheid gebruik te maken om bij pater
Theobald te gaan biechten. Nadat hij op zeke
ren Zondag van 's morgens zes tot tien uur in
den biechtstoel had gezeten, kwamen er nog
ecnige matrozen de kerk inloopen. De arme
pater, die den vorigen avond ook al tot elf
uur had biechtgehoord, was doodmoe, hij had
vreeselijke hoofdpijn en was daarenboven nog
nuchter. „Ik kan u thans niet helpen, beste
vrienden," zeide hij, „ik kan werkelijk niet
meer. Komt morgen maar terug!" De ma
trozen gingen, heen, maar een oud vrouwtje
^®8cheiden op den pater toe en zeide
n,sc ien zullen ze morgen niet terugkomen!"
v as voor s Heeren trouwen dienstknecht
genoe„ om aanstonds de mannen na te loopen
en, na hen tot terugkeeren gedrongen te heb
ben, hunne biecht te hooren en de H. Commu
nie uit te reiken. Hiermede meende hij echter
zijn fout nog met genoegzaam hersteld te heb
ben; na de dankzegging verzocht hy ze allen in
zijn woning en gebruikte met hen liet ontbijt!
zoodat de mannen weggingen, verrukt over
zooveel goedheid. Later op den dag bedankte
hij het arme vrouwtje nogmaals „door wier
mond," zooals hy zeide, „de H. Geest tot hem
gesproken had."
Nadat hij drie jaren te Cork gewerkt had, brak
er in deze stad een epidemie van besmettelijke
typhuskoortsen uit. Onder de priesters was er
geen, die zoo trouw de zieken bezocht en hielp
ls Pater Theobald. Zoo dreef hem zijn belangstel-
ing voor zekeren jongeling om dezen voor dag
en dauw te gaan bezoeken. Liever dan iemand
in huis om vijf uur wakker te schellen, klom
J over den tuinmuur om langs den hem be-1
kenden weg de ziekenkamer te bereiken.Ten
allen tijde gaf hij het voorbeeld, hoe men met
den kostbaren levenstijd moet woekeren, gedu
rig zich zelf en anderen vermanend: „Koop den
ty'd uit!" Daarom stond hij geregeld om vyf
uur op en als hij het zeer druk had nog vre-
ger. Hij scheen de kunst te verstaan voor alles
het geschikte oogenblik te vinden en het den
gesehikten tyd te doen. Wanneer bef. afgpra
ken gold, was hij niet eéa minuut ov,er tjjd
Zyne vrienden begrepen maar niet> bog het
hem mogelyk was zooveel 6Q ZQo t(j yer_
richten, loen iemand hem
het aanlegde om altijd Zoo v™*' ho.e
vroeg by d-e hand
te zyn, wees hy op een werkPiaatB aan de over.
zyde en antwoordd: „Indien ik een kuiper wag
en bij dien heer aan den overkant werkte, zou
ik even vroeg moeten opstaan en bijtijds op
mijn werk te zijn en bij keiu aIg trQuw
dienstknecht te boek te staan; maar nu heb ik
een zooveel hoogere roeping en dien ifc em zQ0_
veel beteren Meester, en liet is mij niet minder
ernstig Hem te behagen, dan het mij wezen zou
om liet dien heer aan dea overkant naar den
zin te maken.
Een dame zeide eens tot een ander priester
O, Dr. Collins, ik heb zoo pag een preek
1 ater Mathew gehoord en zelden was ik zoo ge
sticht.' Geen wondei, mevrouw, was het ant
woord, want het gansche leven van dien m ia
is een preek.
Uiterst ontvankelijk voor goedheid eu w el-
willendheid, voelde hij in den omgang met de
meuschen ook diep iedere krenking en. beleedi
ging, doch kii wist zich te beheerschen en
mee en kwam in 1814 terug, met lidteekcns
overdekt en met één arm, maar als kolonel
der grenadiers. Zijn vriendin liield woord,
zij huwden en waren gelukkig.
Allen riepen uit:
Dat is bewonderenswaardig!....
Men mag er trotscb op zijn zulke gevoo-
lens te kunnen inboezemen, zeiden de dames.
Nu, ik weet nog een sterker eeval: liet
zich een ernstige stem hooren.
Verrast keek men op.
Die dit zei, was de oude doktex Daumt,,
meer dan vijftig jaren geneesheer van het
kanton, een uitmuntend man, maar geen pra-
ter.
Vertel 'tons gauw! drong men aan.
Herinnert gij u, mijnheer de graaf, zeide
hij, zich tot een der aanwezigen wendende,
dien nacht in de maand November, toen gij,
onverwachts uit Parijs komende, van mijn
rijtuig gebruik hebt gemaakt om naar uw
kasteel te gaan? Ik kwam juist terug van
een verafwonende zieke. Wij waren beiden
even verheugd in het ellendige weer als het
toen was, gezelschap gevonden te hebben.
Herinnert gij u nog, dat hij cene kromming
van den weg, die naar het dorp Vilieinory
leidt, mijn paard schrikte en een zijsprong
nam, die ons in een gracht deed terechtko
men? Wij kwamen met den schrik vrij
zouden over het geval gelachen hebben, als
niet door den schok een der wielen van myr
rijtuig was gebroken.
tegenstanders steeds door zachtmoedigheid te
ontwapenen. Van nature lichtgeraakt v op
vliegend, moest bij, zooals hij zelf bot uiDriiK-
te, i' het zweet zijns aanschijns strijden tegen
de opwellingen van verbittering. Zijn lieve
lingswoord was: „Een pint olie werkt me.'.- uit
dan een okshoofd azijn." Eens bracht een wel-
meonende, doch onverstandige dame hem een
grief over, welke een andere geestelijke over
hem uitgesproken had. Pater Theobald hoorde
haar rustig aan, en dan zei hy„Beste me
vrouw, liet doet mij werkelijk leed, dat deze eer
biedwaardige priester, aan wiens oordeel ik
zeer veel hecht, niet over mij tevreden is; ik
hoop echter, dat hij mettertijd een betere mee
ning van mij zal krijgen, dan ik tot nu toe ver
diend heb." De dame was op dit antwoord
niet voorbereid. Kort daarop werd de geestelij
ke ziek, en de eerste priester, die bij hem kwam
en hem tot aan zijn dood trouw bleef bezoeken,
was Pater Mathew.
E n andere dame joeg eens eenige kinderen
uit de kerk omdat zij in haar oog te druk
en te onrustig waren. Waarom jaagt gij deze
k:nderen weg? vroeg haar de pater. Wel, zij
storen de aandacht der geloovigen en ik moet
u zeggen, pater, dat ik het niet begrijp, hoe gij
er u niet aan ergert, dat zij zoo in en uit loo
pen. Myn beste mevrouw, was zijn vriendelijk
antwoord, wij moeten altijd het woord van on
zen Zaligmaker gedenken: „Laat de kinderkous
tot My komen en weerhoudt ze niet, want de-
zu ken behoort het rijk der hemelen." Al komen
ze nu alleen uit nieuwsgierigheid, later zullen
n ze komen om te aanbidden. Niemand kan zeg
gen, welken zegenrijken indruk voor later het
aanwezig zyn in Gods huis zelfs op het oogen
blik op het jongste kind kan maken. De da
me kon hier niete tegen inbrengen en berustte
voortaan in Pater Mathew's ziens- en handel
wijze.
Zijn welslagen als vredestichter was buiten
gewoon. Overal waar twist of verdeeld
heid heerschte, wist hij de harten weer bij el
kaar te brengen en slechts weinigen kondon
zijn aandringen om te vergeven en te vergeten
weerstaan. Ik geloof, zeide iemand, dien
hij in zulk een geval pas verlaten had.
dat die man een bijzondere macht over
anderen bezit. Ik was erg ontevreden over
hemover iets wat mij zeer gehinderd
en verstoord had, maar, mijnheer, ik geef u
de verzekering, niet zoodra had hij iniju hand
gevat of al myn gramschap was verdwenen.
Wat het is, weet ik niet, maar als wjj nog in
de middeleeuwen leefden, zou ik het aan We
verij toeschrijven. Terecht verzuchtte zijn
Miend. „Ach, of wij heden ten dage wat meer
van aeze tooverij en too venaars hadden."
In het jaar 1S28 werd hij tot Provinciaal,
d. w. z. tot Overste der Capucynerorde voor,
gansch Ierland gekozen. Dit ambt bracht hem
vele nieuwe werkzaameden, welke hy mert alle
stiptheid volbracht, zonder zich te onttrekken
aan die, welke hij tot hiertoe had waargenomen
en die reeds een last oplegden, voor een gewoon
menisch nauwelijks te torsen. Jaar op jaar ver
zocht hij om van het ambt ontheven te wor
den, doch- hy moest dezen last niettemin 5.3
jaar lang dragen. (Wordt vervolgd.)