der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen NaamL ¥enn. „Drukkerij de Spaarnestad." GELOOFSVERDEDiGING. EEN LIED PER WEEK. Liedeken van Jesus en Sintlanneken, die speelden met het Lammeken. D8S Dichters zonde. Pater Theobald iathew een weldoener der Menschheid. Dit nummer behoort bij de .Nieuwe Haarl. Courant" van 16 DECEMBER, Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1831 (Staatsblad No. 124.) Zondag 17 December. 3üe Zondag van dan Advent. Maandag 18 Q.L.Vr.Yerwachting. Dinsdag 19 Van den dag. Woensdag 20 Quatertemper.Gebo den Vastendag Vigi lie van den H.Thomas. Donderdag 21 H. Thomas. Vrijdag 22 Quatertemper Gebo- d n Vastendag. Zaterdag 23 Quatertemper Gebo den Vastendag. DEEDE ZONDAG VAN DEN ADVENT. Ef8ngeiïewerklari!ig> 3de ZONDAG VAN DEN ADVENT. SPEUILLETON DE OFFIC KERKLIJST J i 1' 4ïi ïiN Dje. KIND£RHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM. Directeur; -6*. H. M. v. d. QRIBNUT. ADFSBÏfill T-üHi Van 1 tot 6 regels Mfee regel m er Ingezonden mededeelingen tussohen den tekst t c uil ai e t> regels 11^0; elke reg i meer 0.30. LSO. 0^0. Les uit den brief van den H. apostel Paulus aan de PhilippensenIV, 47. Broeders! Verblijdt u in den Heer te allen tijde I nogmaals zeg ik u: verblijdt u! Uwe zedig heid zy allen menscken bekend; de Heer is nabij. Weeft in niets bekommerd, maar Iaat in alles ducr bidden en smeeken met dankzegging uwe begeerten bekend worden bij God. En de vrede GoJ=. die alle begrip te boven gaat, beware uwe harten en uw verstand, in Christus Jezus onzen Fe Evangelie volgens den H. Joannes; I, 19—28. In dien tijd zonden de Joden uit Jeruzalem priesters eu l.cvieten tot Joannes, om hem te vragen; Wie zijt gij? Hij nu beleed en loochen de bet niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. En zij vroegen hem: Wat dan? zijt gij Elias? En hij zeide. Ik ben het niet. Zijt gij de Profeet? En hij antwoordde: Neen. Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? opdat wij antwoord geven aan degenen die ons gezonden hebben wat zegt gij van u zeiven Hij zeideIk ben do stem eens roependen inde woestijnmaakt recht den weg des Hoeren! gelijk de profeet Isaiasge zegd heeft. De afgezondenen nu waren uit de Pharizeeën. En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Wat doopt gij dan, indien gij de Christus niot zijt, noch Elias,'noch de Profeet? Joannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water; docli midden onder u staat Hij dien gij niet kent; Hij is degene, die na mij komen zal, die vóór mij geweest is, wiens schoenriem ik niet waardig beu te ontbinden. Dit is geschied te Bethania, aan de overzijde van den Jordaan, waar Joannes doopte. Een geheel ander gezantschap dan wij den vorigen Zondag gezien hebben, wordt ons heden voorgesteld. Niet de H. Joannes zendt zijne ge trouwe leerlingen, maar de hooge raad vaardigt priesters en levieten af. Niet Jezus wordt ge vraagd wie Hij is, maar aan den Boetgezant wordt de vraag voorgesteld of hij de Messias is. He hooge raad had recht hem te vragen wie hij was, want hij predikte en diende een doopsel toe, en deze handelingen vielen onder de dingen wuarover hij te waken had; maar niet het be lang van den godsdienst dreef hen aan, doch slechts hun nijd over den aanhang die hem volg de. Zij wilden trachten uit zijne antwoorden een wapen te smeden tegen hem en tegen Jezus. Zij vroegen hem dan: „Wie zijt gij? En hij beleed en loochende het niet, en hij beleed: ik ben de Christus niet." Eigenlijk hadden zij den Mes sias niet genoemd, maar zulks was toch hunne bedoeling. Tot drie maal toe, in verschillende bewoordingen, wijst Joannes die eer af, en verklaart de Christus niet te zijn. De toeleg der Phariseeën was aldus verijdeld. Zij konden Joan nes niet beschuldigen dat bij zieh aanmatigde te zijn wat hij niet was. Zij gaven daarom echter hun plan nog niet op. Cp een andere wijze zochten zij uit te vorscken voor wien hij zich uitgaf. Onder den schijn van oprechtheid vroe gen zy verder: „Wat dan? Zijt gij Elias? En hij zeide ik ben het niet. Zijt gij de propheet? En hij antwoordde: neen." Algemeen, hoewel ten onrechte, werd door de Joden Elias als voor- iooper van den Messias verwacht. Zij deden dit naar aanleiding eener verkeerd begrepen voor spelling van Malachias, waar de komst van Elias voorspeld was vóór de tweede komst van Ohristus ten oordeel. Met de vraagzijt gij de propheet? bedoelden zij den propheet den Mozes voorspe11 had, en die Christus zelvo was. Op bei de vragen, in dien zin opgevat, kon en moest Joannes dus neen antwoorden. Intusschen wa ren de afgezondenen nog niet verder gekomen. Op hunne drie vragen hadden zij niets dan een kort en bondig: neen ten antwoord gekregen. Zij drongen dus verder aan, en zeiden hem„wie zijt gij? opdat wij een antwoord geven aan hen die on3 gezonden hebben. Wat zegt gij van u zeiven?" Nu is hij gedwongen een antwoord te geven, maar weet de getuigenis der waarheid toch in overeenstemming te brengen met zijn nederigheid. „Hij zeideik ben de stem eens roe penden in de woestijn: maakt recht den weg des Heeren, gelijk Isaias de prophe.t gezegd heeft. Van alle eernamen, die hij kon aannemen, kiest hij den geringste. Hij had zieh propheet, Voorlooper en Heraut van den Messias kunnen noemen, maar hij noemt zich niets anders dan eene stem, de klank eens anderen, die door zijn mond ter bekeering aanmaant. De afgevaardig den waren weder teleurgesteld door het ant woord van Joannes. Daarom werpen zij hem de bitse en spijtige vraag voor: „wat doopt gij dan indien gij de Christus niet zijt, noch Elias, noch de propheet?" Zij gingen herbij van deze stelling uit: wij kennen een doopsel, dat door de propheten voorspeld is, en vergiffenis van zon den geven zal, maar wij weten ook, dat zulk een doop niet mag toegediend worden dian alleen door dengene die zieh de waardigheid van een der drie genoemde peronen rechtens mag toe schrijven. Joannes had hun daaroj> zeer gemak kelijk kunnen antwoorden dat zijn doopsel niet dat was dat doorde propheten voorspeld was en uit eigen kracht vergiffenis der zonden gaf, maar slechts een boetedoop, die diende om zieh voor te bereiden tot het ware doopsel van den Mes sias, dien hij aankondigde. Doch die uiteenzet ting zou toch nutteloos geweest zijn voor die ge veinsden. Hij vergenoegde zich daarom met te wijzen op het groote onderscheid dat er bestond tusschen zijn doopsel en dat hetweLk de Chris tus zoude geven. „Ik doop met water, zeide hij, doch midden onder u staat Dien gij niet kent, die na mij komen zal, die vóór mij geworden is, wiens schoenriem ik niet waardig ben te ontbin den." Heerlijk getuigenis van Joannes over de eeuwige Godheid van Christus. Na Joannes zou Christus komen om Zijne leer te prediken, maar voor hem is Hij geworden, van alle eeuwigheid bestaat Hij, en Joannes was niet waardig de geringste slavendienst Hem te bewijzen. Leeren wij uit liet Evangelie van dezen Zon dag de waardigheden en voorrechten, die God ons geschonken heeft, wel nederig te erkennen XLV. Nog meer bezwaren? Ofschoon we nu reeds eenige bezwaren, die tegen de veelvuldige en dagelijksche H. Com munie worden ingebracht, behandeld hebben, zijn we nog niet aan het einde. De mensch is vindingrijk, wanneer het geldt bezwaren bijeen te brengen tegen iets wat iemand niet bijzonder aanstaat, of althans, waaraan eenige moeilijkheden verbonden schij nen en men is dan spoedig geneigd die moeilijk heden te overdrijven en hooger te schatten, dan ze inderdaad zijn. We zullen trachten ook nu weer eenige bezwa ren op zoo afdoend mogelijke wijze te weer leggen. De H. Franciscus van Sales zegt zoo kernach tig en juist: „Wie weinig zaken heeft, moet dikwijls communieeeren, omdat het hem zoo ge makkelijk, en wie er veel heeft, moet het doen, omdat het hem zoo noodzakelijk is." Dit is eigenlijk al een afdoend antwoord aan degenen, die met het bezwaar komen, dat zij geen tijd hebben om veel tot de H. Tafel te naderen. Geen tijd? Sinds 19Ü5, toen Paus Pius X ziju heerlijk de creet uitvaardigde, is het aantal dergenen, die veelvuldig de H. Communie ontvangen, zeer toegenomen. Was dit vroeger een uitzondering, thans is dit, zöoal nog niet regel, dan toch niets bijzonders meer, en meer en meer raakt men eraan gewoon niet in iemand, die veel de H. Com munie ontvangt, daarom alleen, een heilige te zien, wat vroeger ongeveer de algemeene opvat tin was. Die velen hebben dan toch wel den tijd om Christus dikwijls in hun hart te ontvangen en onder die menschen bevinden er zich van alle standen en klassen. Wij moeten natuurlijk redelijk zijn en daar om willen wij aanstonds-toegeven dat iemand, die bijv. iederen dag onj zes uur met zijn arbeid beginnen moet en dus voor dien tijd geen gele genheid heeft om naar de kerk te gaan, geen tijd heeft om iederen dag de H. Communie te ontvangen, maar wel is zoo iemand in de gele genheid om dit meermalen te doen, want het bezwaar dat wij hier geven en erkennen, dat be staan kan, geldt natuurlijk niet op de Zon- en Feestdagen, waarop die arbeid niet verricht be hoeft te worden. En gaan dezulken op al dergelijke dagen, waarop het hun mogelijk is, naar de kerk om zich te spijzen met het Waarachtige Brood des levens God gave dat we dit met vreugde konden constateeren, doch zoover zijn we nog lang niet. We moeten ook dit niet vergeten: Er is een oud spreekwoord dat zegt: „Waar een wil is, is een weg". De practijk en bijna ieders erva ring heeft voortdurend en meermalen bewezen, dat dit gezegde een groote waarheid in zich be vat. Zeker, we willen niet overdrijven, er zijn om standigheden, dat het volstrekt onmogelijk is, troon, dat we onderhanden hadden, dat iemand nl. waarlijk geen tijd en gelegenheid heeft, on danks zijn waaraentig verlangen om Christus in zijn hart te ontvangen. In dat geval van volstrekte onmogelijkheid is Christus ook met het verlangen en den goe den wil tevreden en dan zijn we in staat het geen we missen moten te vergoeden door een Geestelijke H. Communie. Er bestaat nog een mogelijkheid. Iemand zal b.v. wel naar de kerk kunnen gaan, maar nooit in de week de gelegenheid daartoe kunnen vinden op de uren, dat er een H. Mis gelezen wordt. In zulk een geval bestaat er natuurlijk nog wel gelegenheid om de H. Communie te ont vangen en iedereen weet heel goed, dat onze geestelijkheid tegenwoordig op dit punt zoo gemakkelijk mogelijk zijn, zoodat het misschien niet bijzonder veel moeite zou kosten om wan neer men dat wenscht toch de H. Communie te ontvangen, al is men dan niet in de mogelijk heid de H. Mis bij te wonen. Het bezwaren dat men zoo dikwijls zal moe ten biechten kunnen we bier ook nog wel even beantwoorden. Iedereen toch weet, dat de biecht alleen noodzakelijk is, wanneer men doodzonden op 't geweten heeft en dat, al verdient het natuurlijk aanbeveling met zoo zuiver mogelijk hart tot de H. Tafel te naderen, men gerust de H. Communie mag ontvangen, als men slechts niet in staat van doodzonde ver keert. Dit bezwaar kan dus ook niet zoo zwaar wegen. UI1S w „„eu™ om> ondanks den besten wil, waarmede men om God er voor te bedanken, maar toch Hem bezield is, ten volle te voldoen aan het verlan- alleen alle eer te geven en Zijne Glorie steeds, gen des Pausen, we willen dit hier nogmaals waar het in ons vermogen is, te bevorderen, dan herhalen, doch tevens er ronduit bij verklaren, zal God ook ons eenmaal als de zijnen erkennen dat dit in vele gevallen maar „een doekje voor voor Zijn Hemelschen Vader, en ons eer géven het Woeden is". voor de Engelen en menschen. ve'en ontbreekt net aan den ernstigen wil, zoodat, wanneer zij waarlijk zouden wil len, ook de tijd ertoe vvel gevonden zou worden. Laten we nog even voortbord uren op bet pa- o No. 21 uit de Leeuwerlc. Woorden van Pater Adr. Poirt'ers 1). Laatst op een schoonen zomerdag; Hoort wat mijn geest bevalligs zag: Van Jezus 't heilig kindeken En van Sint Jan zijn vrindeken, Die speelden in het klaverland, Een lammeken aan een rooden band. Met voetjes mollig, blank en bloot, Lippekens als koraal zoo rood. Zoo zaten by de watevkens De zoete, lieve praterkens. Een kommeken melk ging om en om Daar 't zonneken altoos warmer glom. D'een- wiegde 't sebaapjen op zijn schoot, H'ander kittelde schaapkens poot. Sint Janneken ging zingen. Het lammeken ging springen, En huppelde en trippelde door de wei, De twee krullebollekens dansten daarbij. En als bet dansen wss gedaan, Toen moest het lammeken eten gaan. j En Jezus gaf wat hooiken, Joannes gaf wat brooiken. Ter wereld was nooit grooter vreugd Dan deze twee vriiidekens waren verbengu. Joannes zijn klein Neefken nam, En zette hem boven op dat lam. „Schoon Manneken moet rijden, Ik zal naar huis u leiden, Want Moederke die zal zijn in pijn Waar wij zoo lang gebleven zijn." Zij reden, 't lammeken aan de hand, En rolden en tuimelden in het zand. En lees twee kleine jongskes, - Die deden zulke sprongskes, Dat al de kindjes bleven staan Totdat zy ten leste naar huis zijn gegaan. De Moeder maakte op staanden voet, Van suiker en melk een papken zoet, Daar zaten de twee engeltjes, Daar aten de twee bengeltjes, En waren zoo vroolijk, en zoo blij. Een koningsmaal haalt er zeker niet bij*. Na tafel dankten zij onzen Heer, En velen op hun kniekens neer, Maria gaf een kruizeken, Daarbij een suikerhuizeken. En zong ze stillekens in slaap, En naar zijn stalleken ging het schaap. 1) De Jezuiet Adrianus Poirters, te Oister>. wijk (N.-Br.) in 1605 geboren, onderwees de letteren te Maastricht, Roermond en Medhelen, waar hij den 6en Juli 1075 overleed. Zoo lang reeds zuchtte eene ziel in de duis ternissen, in de vlammen des Vagevuurs. En als haar Engelbewaarder nu en dan afdaalde in haren kerker, en haar hiermede trachtte te troosten, dat op aarde voor haar gebeden werd door eenige goede vrienden, dan vroeg zij immer: „Zal ik nog lang moeten boeten?" Het was de ziel van iemand, die immer gedweept had met en gestreefd naar al wat schoon, grootsch, goed en waar was; maar die op zekeren dag voor tijdverdrijf en zon der er erg in te hebben, in eenige bladzijden een min of meer zinnelijk tooneeltje had be zongen, zonder nog te bedenken, dat die blad- zijde aanstoot kon geven aan teedere, schul- delooze harten. En zoo lang. zoo ontzettend lang was zij teeds dadr, om te lijden, ter uitboeting dier bladzijden. Ga met mij mede, gaf haar cle engel ku antwoord op hare vraag. Eensklaps voelde zij zich in de plooien van een langen witten mantel gehuld, en ver plaatst te midden eener groote stad in da nederige kamer van een werkman. Bij eene wieg, waarin een kindje lag te slapen, zat een jong mesje te bladeren in een boek, dat haar vader had meegebracht, en dat zij zoo even in de hand had genomen. De Engel gaf aan de ziel een teeken om dichter bij te komen, en de dichter herkende met ontzetting een zijner werken, eene ver zameling van gedichten, waarin eenige blad zijden voorkwamen, welke een jong meisje niet moest lezen. Dat begreep hij nu. Ach, zeide hij tot zijn Engelbewaarder, konde ik haar doen ophouden! Neen, 6prak deze, dat moogt ge niet; zü is vrij. De dichter zag droevig toe, en wachtte angstig af wat gebeuren zou, Het jonge meisje las eenige verzen; dan vloog plotseling een blos over hare wangen en zij sloeg het boek dicht. Zij ging het neerleggen op de tafel, waar zij het genomen had, toen zij het eensklaps als 't ware door eene onzichtbare macht ge drongen, het hoek weer opende. Nu verwij derde zij zich eenigszius van de wieg, die haar zou behoed hebben, ging hij het venster zitten, las eerst met eenige wijfeling, dan met belangstelling, eindelijk met hartstocht. En wat de lezing van die bladzijden uit werkte in die reine en onschuldige ziel, dat 10) Aan zijn gehoor deelde Pater Mathew eens het volgend onderhoud mede, dat hij met een zeer rijken whisky-stoker had gehad. Toen deze den priester vroeg, hoe het toch mogelijk was, dat hij zoo koelbloedig het brood uit den mond stiet van personen, die bem nooit iets misdaan hadden, toen hij hem smeckend bad dit hard vochtig bedrijf toch te staken, gaf hij het vol gende ten antwoord: „Een zeer vette eend ging Sens zeer vroeg in den morgen uit om wormen te zoeken en keerde eindelijk 's avonds van baar Jacht terug met een krop rijkelijk gevuld met *ormen. Bij haar terugtocht had zij het ongeluk een vos te ontmoeten, die haar terstond aan kondigde, dat hij tot stilling van zijn honger, £aar het leven ging benomen. De oude eend' ^vam tegen dit plan in verzet; zij pleitte en ^eekte zooveel zij kon en zeido tot den vos: l '.i kunt toch onmogelijk zoo slecht zijn, mij het duld: n en riep uit: Zwijg, leugenachtig vrouws- lijke toestanden ook O'Lonnell s politieke onder- persoon, al draagt gij nog zulke mooie veeren neming op buitengewone wijze. Deze aarzelde te koop, ja, gij zijt wel de aangewezen persoon dan ook niet lid te worden van zijn bond en dien om mij te bestraffen, wijl ik mijn hongerige overal te verdedigen en te Prijzen, maag eens met u denk te goed te doen! Schijn- Met Paschen 1842 zou er te Cork een grooten heilige daar ge zijt, is uw krop niet boordevol optocht van den geheelonthoudersbond plaat3 met wormen gevuld? Gij maakt om uw honger hebben. Zeven en vyftiff onderafdeelingen, een te stillen meer slachtoffers op één dag dan ik en veertig muziekcorpsen, tezamen ongeveer in één maand! - 10,000 personen tellend, waren naar die stad Ofschoon Pater Mathew alles deed om aan- getrokken om zich bii den optocht aan te slui- hangers te werven, bleef zijn ijver toch altijd ten. Van deze gelegenheid wilde Ierland's poli- binnen de grenzen der wellevendheid en van het tieke leider gebruik maken om den verdieuste- gezond verstand. Nooit liet ilij een woord van lijken Pater zijn hoogachting te betuigen: liij, afkeuring hooren over ben, die zich niet bij zijn besloot, het feest met zijn tegenwoordigheid op J bond aansloten of op matige wijze van wijn of te luisteren. O'Counell hij was destijds bur-j sterke dranken gebruik maakten. Het toetre- genieester van Dublin -— en de burgemeester! den van voorname personen, zooals bijv. van den van Cork lieten op een bepaald punt°den bijna j jongen hertog van Norfolk of van Daniël eindeloozen stoet voorbijtrekken er, 1 O Oonnel verheugde hem niet om hun persoon, toen eindelijk pater Mathew kwam, liep O'Cott- j maar om het heerlijk voorbeeld, dat zij aan den uell naar hem toe en omarmde hem. De menigte minderen standen gaven; daarom was ook een hief een oorverdooveiid gejubel aan cn de twee; journalist, die zich over zijn beu, gin- junstig mannen werden onder een massa van bloemen uitliet, ziju liefste vangst. j letterlijk bedolven. Bij het voorttrekken van 'r°rC tJjclsenoot!Sroote Daniël den stoet namen dc beide burgemeesters den O'Oonueil, ce xedt. van Ierland, stelde liet Pater in hun midden. entbusiasme van het werk van den eenvoudigen Capucijnerpater op volk steeg ten top, toen bij het slot de Bevrijde zeer Iftw u Al f 1 en te benemen, my, een geheel weerlooze en ^schadelijke eend, die niemand ooit eenig ^aad deed! Voorts vermaande zij hem zulk een j^oote zonde toch niet te bedrijven en zich met l^ar schuldeloos bloed te bevlekken. Op het "tr-t kon de vos haar loos gesnater niet langer hoogen prijs. Meer dan alle anderen was hij I vuri Ierland voor al het volk op straat neer- overtuigd van het groot gewicht der geheelont-j knielde om van don Apostel der matigheid den houdersbeweging, meer dan wie ook kende hij 'zegen tc ontvangen. den gunstigen invloed, welke zij op zijn landge- j Kau eenvoudige Gapueijn bekeert in korten nooten uitoefende. Alhoewel Pater Matli '°w tijd eenige milliocncn tot geheelonthoud ing en zich buiten Jue politiek hield, stelde hij hern verandert om zoo te spreken een volk van drin- toeh duizende mannen met helderen kop, rus- 1 kers in een volk van enthouders. Waar schuilde tigen polsslag en gezonde zenuwen ter beschik- het geheim van dit wondervol succes? Mgr. Eg- king en schraagde door de verbetering der zede- g r antwoordt: Het Tc rsche volk erkende en vereerde in P. Tehobald den vromen priester, den vurigen pa triot, Uit zijn woorden sprak het onwankelbaar geloof aan de goede zaak, de offervaardige lief de tot zijn volk. Hij vertoonde zich aan het volk als boetprediker, die meedoogeuloos de wonden blootlegde, waaruit het bloedde, maar hij ver toonde zich tegelijkertijd ook als de barmhar tige Samaritaan, die zijn krachten en zijn leven ten offer bracht om die wonden te heelen. Als priester verkondigde hij den geloovigen Ieren het vermanend woord van Christus en zijne Kerk, wier diónaer li ij was, en als patriot ijver de hij voor do redding van zijn volk. Daarbij mogen wij ook Je genade niet vergeten, die de verkondiging van Gods woord vergezelt. Oiu al deze redenen heeft zijn woord de har ten doordrongen en geschokt en begeesterd, en' nadat eenmaal duizenden gewonnen waren, deelde de beweging zich mede aan honderddui zenden en millioenen: zij omvatte bet gansche volk evenals tijdens de kruistochten de predi king van Petrus van Amiëns het geheele Westen begeèsterde. Pater Mathew was een werktuig der Voorzienigheid en der genade, waardoor de Heer het ïersehe volk op zijn langen lijdensweg zedelijke vernieuwing, troost en verkwikking wilde bieden. IV. De Matigheidsapostel in Schotland, Engeland en Amerika. Pater Theobald stelde er zich niet mede te vreden slechts den Ieren in Ierland zelf een redder te zijn, neen, hij zou ook zijn landslieden, die in Schotland, Engeland en Amerika verble ven, te hulp komen. Daarom ging hij in 1842 naar Schotland en wel vooreerst naar Glasgow, waar de drank zucht onder de Iersche arbeiders, aldaar werk zaam, ongehoorde schade aanrichtte. Zijn suc ces was weer buitengewoon. Hij werd de afgod der arbeiders, die onder den indruk zijner per soonlijkheid in overgroote menigte de belofte van geheelonthouding aflegden. Zóó gunstig was de verandering van hun gedrag, dat een protestantsch geestelijke rondweg verklaarde, dat de Ieren, wier omgang tot dan toe eea steen des aanstoots was geweest voor hun Pro- testantsclie makkers, na de oprichting van den bond, hun een zeer navolgbaar voorbeeld gaven. Toen men deze goede tijdingen in Cork hoor de, bereidde de stad den sympathieken pater bij zijn terugkeer een hartelijke ontvangst en voer- de hem als in zegepraal zijn woning binnen. Tot laat in den avond bleef het volk voor zijn huis, zegeliederen zingend, welke afgewisseld werden door muziekuitvoeringen. Luide vreugdekreten klonken door de lucht, zoo dikwijls de eerbied waardige priester zich voor het open raam zij ner kamer vertoonde om zich in de blijdschap zijner kinderen te verheugen- (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1911 | | pagina 11