Aan de Schelpenbaai. Het dochtertje van den Strooper. Een Werkstaking. Mengelwerk. geld houdt de commissie zich beleefd aanbe volen. President van het liefdewerk is de heer C. H. J. de Graaff, Zijlstraat 13, secretaris de heer P, J, van Kessel, Plein 5. Propaganda-club voor den Volkszang. R.-K. Gemengde Zangvereeniging in samen werking met de Afd. Haarlem der Dio cesane Vereeniging tot Bevordering van den Volkszang- Eiken Donderdagavond van 8—10 uur Repe titie in het gebouw der St. Elisabethsvereeniging, Jansstraat 49. Naast de liederen U.'.t de diverse Liederen bundels voor den Volkszang worden ook kleine re en grooiere meerstemmige werken uitgevoerd. Dames en Heeren die lid wenschen te worden kunnen zich aanmelden des Donderdagsavonds aan het repetitielokaal bovengenoemd, of da gelijks bij den Heer H. Kerkhoff, Verspronck- weg no. 7, Haarlem. Haarlemsch Brokkcnhuis. (Van de St. Vincentiusvereeniging), Zoetestraat 13. Geopend iederen Dinsdag, Donderdag en Zaterdag van 9—12 en 2—5 uur. Tot ontvangst van goederen kan de con cierge op elk uur van den dag ontboden wor den. Telefoon 2170 en 1267. R. K. Politieke Propagandaclnb te Haarlem. Bovengenoemde propagandaclub stelt zich ten doel de verhooging der politieke kennis en actie onder de katholieken van Haarlem te vermeerderen. Dit tracht zij te bewerken door: a. liet verschaffen van inlichtingen ter ver krijging van het kiesrecht; b. het deelnemen aan de practische ver- kiezingswerkzaamheden; en c. bet opwekken tot toetreding als lid der R. K. Kiesvereeniging. Mannen en jongelingen, die lust gevoelen als lid toe te treden, kunnen zich daarvoor bij het bestuur aanmelden. Om goed te wer ken en Haarlem Rechts te houden, hebben wij vele leden noodig. Meldt u daarom in groo- ten getale aanl Namens het Bestuur: J. H. VISSER, Voorzitter, Nieuwe Gracht 46. G. J. BRAAKHUIS, Secretaris, Hagestraat 10. Schelpenbaai is een plek, die in iemands herinnering blijft en die in herinnering mooi er is dan in de werkelijkheid. Een plants, die steeds zal opdoemen in den geest van Üen wereldmoede en hem terugvoeren naai' het door den vloed schoongewassclien strand. Schelpenbaai lijkt op andere visschersplaat- sen met twee vissehershutten aan hei eene einde en een smal bruin pad met riet aan den anderen kant da,t naar een enkel groot huis en den vierkanten kerktoren leidt. Alles is vSchelpenbaai. Het ruikt naai* Behel pen en Ba en hoort 'de schelpen. En dat is een liefelijk geluid a]g de ronde golfjes ach ter elkaar aanroil™ en de schelpen mee voeren en ze weer meenemen, tot dat Ze allen even netjes liggen, alsof Nep tun us ze geplaveid had en er met zijn wagen was overheen gereden. En de oude vissclier die zijn netten boet bij de omgekeerde booft. waar het zeewier een lijn heeft getrokken vooir de hutten, behoort geheel tot het tooneel en zijn blauwe wam buis moet in de avondzon die kleur hebben, als de hemel, die in plassen en poelen weer kaatst wordt, en op den achtergrond, Üie vrouw in kleurig kleed met twee kleine jongens, zij maken deel uit van het land schap. Zij is te ver af om haar gelaat te zien', haar stem te hooren, ofschoon een der knapen zijn best doet door bemiddeling van een schelp geluiden te doeji toekomen aan den man bij de netten, die er niet de minste notitie van neemt. Een voorwerp is hier niet op ziijin plaats. Dat is een andere man gekleed als een toe rist. die naast den v&scher zit, misschien een heer, een man, die de wereld modde is. een teleurgestelde, een vertegenwoordiger van de wereld, waar men zich verveelt, 'tls een knap man, da.t merkt men dadelijk ep, ofschoon de wereld zijn merkteeken op gelaat heeft achtergelaten. De wereld herkent men oiok' in zijn stem, die sleepend en treurig is «Ei vraag .mijzelf af," zei hij' half in zichzeli. ,,hoe ik hier kom en wat ik hier noen moet", en met zijn wandelstok bracht U t )Yerk van Neptunns in wahojrdë. tiu m!!:6,visscher bekeek hem' aandacK- met boeten OTlvriendelijk en ging voort „Misschien heb' je i,- r„ mijnheer sprak hij Ian#z>aJi^effer S^oiond, „Ja, ik heb' hier gewconjdiv. „En was je hier gelukkig „Ja.. „Misschien herinnert ge u enkele men1- scben „Ik herinner mij' er een1."1 „Hoe lang is diat geleden ?/J „Acht jaar." „Diat is een lange tijd olm te herinneren," „Ik kon haair niet vergeten.'® „Een meisje, .wellicht," De oude visscher vUlde l angzaam zijn stee- jSen pijp uit een tinnen duos' die hij zijn metgezel toereikte. Deze zlalg het nietl, want hij keek over de baai in de zee. Dë visscher keek hem weer aan. Een viajn die lange onderzoekende blikken, alsof hij herinneringen bijeen bracht, jdie hij' met motei- ,te ealmenpaste, „En misschien hieljd j'e vah' diat meisje?'' •„Zij is, Zij1 wa|s dë eenige vrouw, die ik jSoit hëb liefgehad' en kal liefhebben, >.CWiajs zij een dame?" v,Een vrouw, ,een visschermeisje." 1 ft En jij een heer.'' $,Ee® man." „En hield, aij oiok Van jóu?" „^e reide het ten ministe." ^t weor 'afgeraakt?" J vervloekte trots. God moge mij Ver- tfiQZBTL.v „Heeft zij u. vergeven?'* „Dat wil ik nu weten."1 „Zoo." „Ja, ik heb genoeg van dë wereld en haiar ijdele genoegens en als zij nog wil, zal ik ten minste gemoedsrust hebben." „En hoe z.al het met haak gemoedsrust zijn na zooveel jaren." „De tijd is gekomen, om haar te vertel len „Neen. mijnheer, de tijd is voorbij." De toerist keek hem verwonderd aan en deed een rij schelpen tegelijk opvliegen. „Ik zal u eens vertellen, wie zij was, sprak hij, „en wie ik ben." De visscher schudde weemoedig het Kooiffl en zei: Dat behoeft niet mijnheer. „Kent u mij? en kent u haar?" De visscher had zijn werk gestaiakt ein rookte bedaard voort. „Ja, ik heb veel vain je gehoord, en Vak haar." „Dan weet u of ze mij nog liefheeft." „Neen da.t weet ik niet." „Dacht zij soms nog wel eeks aak iemand, die ver van haar af was." „Soms heb ik dat wel vermoed.' „Waar kan ik haar vinden De visscher wees naar de vrouw, die op het duin met de twee jongens speelde. De tourist sprong op zijn bëenen. Nu keek 'de visscher over de baai. ver in de zee. De eenige geluiden, die men hoor de, waren het gekabbel der golven op het strand en de kreten der kinderen, die hun moeder riepen. Toen een uitroep van verbazing vak den vreemdeling. „Zijn dat haiar kinderen?" „Ja." „Dan heeft ze hem niet lief." De visscher klopte de aisch uit zijn pijp een lange pauze volgde. „Misschien niet misschien wel," zei hij toen met een eigen aardigen klank in de stem. „Ik moet haar spreken."1 De jonge man stond op. De visscher stond ook op en legde een rkwe hand op den arm vak den tourist. „Zoo zij al misschien geen oprechte lief de koestert, zoo heeft ze ten minste vrede en rust gekregen. Eu er is maar één ding die deze nu kon verstoren,'' zei hij naden kend. „En dat is?" „Als het Verlo'dëne terugkomt van vöotr acht j aar. Klan je ook niet eens aak dien anderen man denken Indien gij geleden hebt en zij geleden heeft, zioo heeft hij' oiok smart gehad'. Wil je niet heengaan. Je kwam om rust te Zoeken, doe je plicht en verstolor li aar rust niet. ,Ga weg van hier en keer nimmer terug!" De akder wierp een lakgen blik in' de richting dér vrouw, die nog steeds met haar kinderen speelde. Een zeemeeuw vloog langs de brandings- lijn en liet een klagend geschreeuw hooren. 'tWas otf dé mak ©en zelfde klacht uitte, toen hij sprak „U heeft gelijk, ik zal hcengkak." „O. mijnheer. God zal U' zegenen' vobr dit besluit. Kijk' kiet zoo okgelukkig. Gods wil is niet altijd de wil der mekschen'. Hier Zult gij' geen okrust stichten, het geluk dier kinderen zult gij niet vernietigen." „Jn. .mij' blijft niets anders «ver te doen. Eenz'aiam en verlaten' zial ik' de wereld door gaan. 1 Dë viSsicKér gaf Hem dë hand. „En die akdere mak zial je steeds dakk- aar blijven en God bidden je het verloren levensgeluk op andere wijze te willen söhen- kenEn moëht gij niet vólkomen gelukkig worden' ffi dezte wereld, hadenk dan, dat, die andere mak het ook' kiet is. Hi ik' bén die akdere mak. Het is' een regenachtige GctobérmidcLag, Bluette, het dochtertje van Sylvestre Riu- dcl, den strooper, sprokkelt hout in het bosch. .Mén noemt haar Bluette, blauwttje, om haar groote heldere oogen. Zij heeft haak takkenbos al klaiafr, als zij iets tusscihen de bladeren hoort ritselen. Nieuwsgierig sluipt ze kaar het kreupelhout. Hoe groot is haar verwondering, als zij een' konijntje oktdekt, dat met gekwetste pootjes otp het mos ligt. Als 't konijn het kind ziet, tracht het weg te springen. Twee hamden grijpen het. Bluette bekijkt het medelijdend. Het beest je siddert, maiak wordt rustig als het meisje het in haair armen neemt. Zachtjes legt Bluette het weer op den grond. Zij doopt haai" Zlaikdoek in een sloot en verbindt izioo goed zij kan de pootjes, die dëor den hagel van een' jager geWokd zijn. Zij legt het ik haiar schort. Ik zal je verzorgen, konijntje, en als je héter bent, Zal ik je weer terugbrengen, waar ik j'e gevonden heb. r Sylvestre R'udoJ verliet m de schemering den vijver, die midden ik de bezitting van markies De Beaiuverolles ligt. Hij had gevat lte Va"ng!s^ gehad' en bovendien kou v*i i het weer, bromde hij, natuur lijk krijg ïk weer last van bronchitis Den zak P<P den rug, werkte hij zioh door de bremstruiken, ontbladerd de,or den Oeto- berwind. Hij worstelde dwars doioir het kreu pelhout heen, want hij moest den weg en de veldwachters ontwijken. {Wat zou er van Bluette wordek, als hij gepakt werd? In de streek, waar hij zich na, den dood van zijn vrouw had gevestigd had hij een j stukje lakd gekocht en een huis gebouwd. j Hij jverzorgde zijn tuin, vlocht manden, hielp dë pachters uit de huurt bij den oogst, maar dat was kiet voldoende om zijn dochtertje het voedsel en de verzorging, die zij behoef de, te verschaffen. Een mensch moet toch! leven en dé strooper overreedde zichzelf, j dat het kiet verkeerd is een paar kilo, visoli l te stelen van een rijken heer. Die oude kar- pers zijn toch oneetbaar. Door de groote exemplaren weg te nemen, onderhield hij dej jonge fn den vijver-' Maar er zijn wetten die geëerbiedigd moe- _n worden, en veldwachters om daarvoor te waken, en om die redenen maakte Rudol van de schemering gebruik, teneinde zijn huis te bereiken. Sylvestre 'Rudol stiet de deür open. de pot hing boven het vuur. Het huisje blonk van zindelijkheid. Bluette zat in het hoekje bij den haard. Goedenavond', liefje, Zei de stfoloper, zijn buit op den grond zettend. Hfi opende de armen ek Bluette nestelde sr zich in. Rudol lachte, terwijl het meisje hem bij dén baard greep en hem kuste. Maar izij hoorde vader hotesten en dadelijk was zij weer eek zorgend vrouwtje. U ,bent Verkouden. Eet uw Soep op, en ga dak naar béd. Ik Zal een glas warmen wijn klaarmaken. Dë strooper deed haar zin. Toen hij' sliep. ging1 Bluette kalar haiar kamertje. Zonder gerucht, tilde zij hét deksel van eék kist op, waarin op den bodem bet konijntje lag. Zij bemerkte, dat het zonder moeite op de achterpootjes zat en dat het, dikker was ge worden. Heel goed! zuchtte zij. Morgen zal ik het vrijlaten, want als Vader het Vond, werd de stakker opgegeten. Een krekel zong bij dé stervende vlam van den haard. D'e wind blies over de vlak te. Zij knielde om te bidden, dat haar vader dien nacht geen koorts mocht hebben. De eiken en beuken mengden bun gloei ende kleuren met de naalden der dennen De bloemen lachten in het mos. De wind was ga,an liggen. De vochtige geur van het kreupelhout, de vlucht van een fazant- en het gedempt geklater vla® een bron onder de goudgele bladeren., gaven het woud een lenteheerlijkheid, die tot den hemel opsteeg. Het dochtertje van den strooper liep door de vochtige heide. Z;ij stond stil, dicht hij de open plek, waiar zij het konijn had gevon den. Hi«i' moet het zijn hol ergens hebben'. mompelde zij. Bluette was bezorgdhaiar vader hoest te. ,Hij had. toch baar de markt willen gaan, om zijn visch te verkooipen. Er was geen cent in huis en de etenskast wajs leeg. Het kind opende haat" mand en nam er het konijntje uit, dat bégeerig de bosch - lucht opsnoof. Ik zou voor de opbrengst van het beest wat vleesch kunnen kcopen, dacht zij. Mor gen heeft vader geen soep, de arme main Zij praatte hardop, als nam zij de boot- men, de beek en den' hemel tot getuigen van haar da,ad. Zij streelde het kopje van haar gevangene en zette hem in het gras. Dronken va® vreugde bleef hij onbeweeg lijk zitten, door al zijn poriën de frissche morgenkoelte drinkend. Kom, kleintje, ga je moeder zoeken; verstop je, want dé jagers schieten je dood, als ze je zien. Het {beest, of het de waarschuwing be greep. .keek zijn weldoenster aaJn. Plotse ling nam het een sprong en verdween in bet kreupelhout. Bluette hoordé iets als het omwoelen va® diotrre bladere®. Zij sloeg er geen acht iop. Ziij keerde terug en vermoed de niet, dat de markies de Beahveroilles haar gezieü en gehoord had. i Dë strooper heeft zijn visch verkócht. In het dorp hoerscht een ongewoinë drukte. Dé vensters Ider huizen schitteren als vriende lijke oogen en de blik wordt verblind door Vroolijkheid daarbinnen'. Er is Vuur in al le schoorstednen. Ter eere Van het nieuwe jaar worden de tafels met een wit tafellal ken gedekt. Het tinnen en koperen vaat werk schittert in het licht Van de lampen. De lucht mag laag haUgen, de wind mag den windwijzer gecsteleü, de sneeuwvlok ken mogen door de ruimte dwarrelen', Vreug de b'eheersoht de hoofd straat. Rudol heeft izijn inkoop en' gedaanbrood, spek, petroleum. Hij heeft nog veertig stui vers over. Hi.i gaa-t naar den kruidenier en koopt ohoicolaide Bluette. Zij'n armoede en zijn hart strijde® pet elkaar. Syivestre maakt zich gereed', zijn hut weer op te zoeken. De sneeuw valt nu dicht en de wind slaat, hem de vlokken in het ge laat. Hij' wikkelt zich in zijd mantel. Hij 'gaa,t door het stille veld. Hij is ver langend. bij zijn dochtertje te zijn. Tusschen de houtblokken flikkeren blau we en robe vlammen, die weerkaatsen in de meubels en den holnd en de kat, uitgestrekt voor het haaidijzer, dolen ontwaken en zich uitrekken. R'udcl zit naast Bluette, die kou sen stopt. Door het venster ziet men den weg. Dë vlakte is wit en aiaii den horizon schijnen een paar vurendie doen denken a,a.n gevallen sterren. ,Het is eed' mooi gezicht. Spoedig kunnen de eenden en de wa terhoentjes in dé veenen gejaagd worden; 'de zwanen komen' ook, klapperend met hun bekken. Zegt de strooper. Bluette antwoordt niet. Ha,ar hart is vol v'an de wonderen in het bosch. iWat is er van het konijntje geworden? Zij sluit de oogen', de warmte bedwelmt haal*. Wonderbare muziek klinkt haar in de ooren. Het knetteren van het hout wiegt haar in slaa,p. Zij weet, dat het Oudejaars avond is en dat bijna; alle schoorsteen en dien nacht zullen zijn als poorten tot het Paradijs. Maar ZÜ wendt zich af van het vizioen van poppen', lekkers en al. die heer lijkheden. waarnaar kinderen verlangen. Zij is immers het dochtertje van een strooper. ITaar negen jaren kennen geen afgunst. Alleen de gedachte aa,n het konijntje doet haar hart kloppen. Zie weet, of misschien niet de beesten ook hun feestdagen hebben De naald glijdt uit haiar vingers. Haai" oogen vallen dicht. Rudol merkt, dat, zij slaapt. Hij staat op, om haar naar bed te brengen'. Hij neemt haar in zijn armen en kijkt haar aan. Zij IS liet, zij is onschuldig, zij is klein. Twee tranen rollen in zijn baard. Bluette droomt. Sylvestre steekt zijn laat ste pijp aan. Hij heeft het schort van zijn dochtertje genomen en de chocolade, in zil verpapier, in den za,k laten glijden. Hij legt het schort vlak bij baar hoofdkussen. Het is niet veel, zegt de strooper som- bér. Het rollen van een rijtuig breekt zijn ge- peins ,af. Het rijtuig staat stil. Er wordt geklopt. iWie is daar? vraagt hij, terwijl hij de deur opent. Hij' deinst terug. Markies De Beauverol les stapt over dén drempel. U, mijnheer de markies! Wat is er vaii nw dienst? Hier zijn de nieuwjaarsgesehenken voor je 'dochtertje, antwoordde eenvoudig de edel man...... Beïank mij biet. Je kunt trotsch zijn bp Bluette. Tot ziens! Alleen gebleven, vroeg Rudol zich af. of hij niet het slachtoffer wals vain een zinsbe goocheling. Hij maakte de pakjes openkl.ee- ren'. eetwaren, wijn', een portefeuille met een biljet van honderd gulden en een kar tonnen konijn, waarop een kaiartje met de volgende woorden „Voor Bluette en haar Vader. Als hél co ning voor een goede daad." Ik begrijp er niets v'ah roept 'de stroo per uit. Dat is pas een jaar, dat goed be gint. L'aat ik eens drinken op dé gezondheid van den markies. Morgen zal Bluette het raadsel wel Oplossen. Maar alvorens de lamp uit te doen. knielt Rudol bij zijn dochtertje neer en bidt God, op zijn wijze, hem nooit te scheiden van die engel, met haar heldere oogen. Dennis Murphy wierp zijn veldflesch op de keukentafel. „De werkstaking is bevolen", zei hij. Hij keek zijn vrouw strak aan, want zij had de gewoonte om onaangename dingen te zeggen, wanneer de mannen niet werkten, de huis huur niet op tijd betaald werd oi' als er geen gold was voor slager of kruidenier. Maggie was evenwel een vrouw en kon daarom niet voldoende het voorstel waardee- ren van het lidmaatschap van den bond, zoo meende De.nnis. Zij maakte zich toornig over het geld, dat Dennis eiken betaaldag in de schatkist van den bond wierp en somtijds kon zij zeli's de ponden vleeseh en brood berekenen, die zij voor dat geld zou kunnen koopen. Zij had meer dan eens gezegd, dat als de hond er niet was, zij fier het hoofd tegen iedereen zon kunnen opheffen en als een dame leven. Nu moest zij wasschen nemen om het gat iu haar wekelijks inkomen te stoppen. „En wat is de kwestie nu weer?" vroeg zij vinnig. Dennis schoof onrustig met zijn voeten. „Wij willen een werkdag van acht uren", mompelde hij. Maggie streek met nijdige ruk ken met haar strijkijzer over een handdoek en Dennis wou, dat de gladtongige agitator, die de werkstaking bad bevolen, hier was om zijn vrouw te overtuigen van de recht vaardigheid zijner zaak. Zij was blijkbaar in een slecht humeur en niet vatbaar naar re den te luisteren. „Zoo moet jullie acht uren werken? riep zij uit' en gaf hij elk woord een stoot met haar strijkijzer. „Acht uren voor een ster ken, gezonden man zooals jij Dennis Mur phy! Wil ik je eens wat zeggen? Jullie bent lui. En jullie bonden doen niets dan telkens weer nieuwe grieven bedenken, dat doen zij." Zoo redeneerde zij door, zeer ingepast voor een vrouw van een ijverig bondslid. „Acht uren is genoeg voor een man," pro testeerde Dennis. „En voor een vrouw? Zeg me eens, hoe lang moet een vrouw werken? „Een vrouw moet ook niet meer dan acht uur werken," antwoordde Dennis gedachte loos. Maggie glimlachte op een wijze, die haar man moest gewaarschuwd hebben als hij een menschenkenner geweest was. „En waar zullen wij dien tijd van leven?" Deze vraag had Maggie hij elke werkstaking in haar achtjarig huwelijksleven gedaan en zij wist wel het antwoord, want het was steeds hetzelfde. Je zult zeker wel een paar wasschen meer willen nemen, beste vrouw, alleen, maar zoo lang de staking duurt, om ons er door te hel pen, tot we weer geld verdienen." Maggie bedacht, dat zij dat zeker niet zou doeu, doch zij hield haar mond. Den volgen den morgen bemerkte Dennis met voldoeu- ning dat de groote waschketel op het fornuis stond en Maggie toebereidselen scheen te maken voor een flinken waschdag. „Ga de deur nit," sprak zij. „Die waterdamp is zoo onaangenaam." Hij ging heen, om de zaken met zijn mede broeders te bespreken en bedacht, dat als alle werkstakers zulken vrouwen hadden de werkstaking veel meer succes zonden heb ben. Maggie bracht Molly en den kleinen Den nis en de baby naar de keuken. „De werkstaking is begonnen," verklaarde zij, „en jullie zult een bad hebben." De kinderen keken angstig verbaasd. Het woord „werkstaking," begrepen zij. als een tijd van ontbering en verdriet en „bad" had in bun ooren ook al een onaangename betee- kenis. En de toebereidselen hunner moeder vervulden hunne kleine zieltjes met vrees, want zij vulde de groote waschtobbe met warm en koud water en zij trok haar nako melingschap met krachtige handen naar zich toe en begon ze van hun kleeren te ontdoen. „We zullen verdrinken," riep Molly, toen zij een duidelijk inzicht kreeg in haar moe ders plannen. „Kom, jullie bent domme kinderen om niet te weten, dat een bad heel goed is," riep Maggie. „Er zijn menschen die eiken dag een bad nemen. En verder houd je rustig." En de toon, waarop Moeder sprak, deed de kinderen zwijgen en ze werden afgezeept en afgeboend, zooals hun nog zelden was overkomen. En zij kamde hun haar niet op de vluchtige alledaagsche manier, maar met een degelijkheid, die hun de tranen in de oogen bracht. Toen, 't was een wonder, maar het. was waar, naaide zij een scheur in Molly s jurk, stopte de gaten in Dennis' kousen en zette knoopen aan zijn kleeren. „En nu opgemarcheerd! Eens zal je ten minste op school komen zooals het boort." Daarna werd de baby opgeknapt. „Acht uren werken," lachte zij, en er zijn reeds twee ian om. „Ik zal mij moeten baasten, het is tegen de regels van den bond overwerk te doen." Laat in den namiddag keerde Dennis te rug. Zijn buis zag er vreemd uit. Nergens zag hij waschgoed dat te drogen hing. Hij opende de deur van de keuken; het vuur brandde helder, maar zijn vrouw was ner gens te zien. Geen wasehkuïp, maar eeji nette, opgeredderde boel. Hij ging in do' slaapkamer, hier was alles eveneens buiteii^ gewoon netjes. Op den drempel der huiska mer bleef hij verbaasd staan. Daar zat Mag gie in den gemakkelijken rieten stoel, met de handen ledig in haar schoof Zij had haar beste kleeren aan en een kleurig lint in het haar. Dennis heek door de kamer, alsof hier .of daar visite moest verborgen zijn, maar hij zag alleen maar Molly en Dennis nctjejf en goed gekleed naast elkaar zitten. Maggie groette haar man vroolijk. ,,'t Bevalt mij best die werkstaking. Acht uren moet een mensch werken en niet meer. Ik kan nu goed voor jou en de kinderen zor gen. Ik heb precies acht uur gewerkt, deu kinderen een bad gegeven, het huis opgei knapt, de kleeren versteld en eten gekookt. Nu rust ik, want de tijd is om." Dennis was in dien tijd van zijn schrik be« komen en vroeg weifelend: „En waar zullen we van eten, zoolang de werkstaking duurt?" Maggie zette zich makkelijk in haar stoel, eu antwoorde kalm: „Er is nog geld genoeg voor de beele week en dan zal de werkstaking wel ten einde zijn." Drie dagen giugen voorbij en de algemeene werkstaking hield nog steeds aan en de hui selijke evenzoo." 't Is werkelijk een groot beginsel, een groote zegen, zoo'n acht-uren-werkdag," sprak Maggie. „Ik gevoel me zoo rustig en kalm, nu ik geen wasschen meer heb. Ik heb overvloed tijd om voor de kinderen te zor gen. Zij zijn tegenwoordig de netste uit de geheele buurt." Maar Dennis begon ongerust te worden Het geld zou weldra op zijn en wat dan! „Negen uur werken is eigenlijk niet te veel, mompelde hij, en tien zou ook wel gaan". Maggie wist, dat zij een punt gewonnen bad Den volgenden dag werd Dennis diploma-1, tiek. „Het doet me goed, je eiken dag, zoo kyu- rig en de kinderen in het huis zoo net te zien. Je ziet er jong en knap uit vrouw, maar dat zco niet blijven en ik ben nieuwsgierig tc v eten, hoe je er uit zult zien als het geld op is en je geen éten krijgt". „Ja, ik voel dat de rust mij goed doet", ant-, woordde zij, „en als ik moet kiezen tusschen rust en voedsel, kies ik rust. Zorg jij maar voor jezelf en de kinderen". Dien avond diende Maggie een flink maal op. „Nu moet je allen maar goed eten," sprak ze, „want nu is het geld op en voor morgen^ heb ik niets dan wat koude aardappelen en" brood". „En je zoudt dan toch een wreede moeder, zijn, als je de kinderen liet honger lijden, tCT-; het je heel gemakkelijk zon zijn, wat geld te verdienen. „Zeker, zeker! maar het zijn jouw kinderen ook, Dennis Murphv, en het is jouw plicht- geld te verdienen! Ik zal eten koken, kleeren verstellen en in alle opzichten zorg voor heu dragen, maar geen vinger zal ik ooit meer oplichten om geld te verdienen. Dien avond ging Dennis met een bezwaard hart naar bed, want hij wist, dat de huisc-; lijke werkstaking gewonnen had. Toen hij den volgenden morgen de ieege borden en het droge brood zag, haalde Den nis zijn laatste geld uit zijn zak en riep: „Haal beter eten, Maggie! Ik ga vandaag' aan 'twerk. Mijn kinderen zullen geen hm-, ger lijden, de bond mag zeggen, wat hij wil!"- „Zoo is 'tgoed", sprak Maggie, „vandaag boa ik trotsch op je". En Dennis gevoelde, dat hij goed deed. i -i LWAT HIJ MEEBRACHT. Zco, je bent componist en je wilt mijn dochter trouwen Zco is 't! En wat breng j'e mee ten Huwelijk? O, een ITochzeitwal zor heb ik al gecom poneerd. VAN DEN LÖC A A LSPO ORjWEG. Stations-beambte. Heeren, wie nog mee wil. kan den trein nu nog inhalen. OPENHARTIG. Rechter. Je hadt de gevonden porte"- mennaae dadelijk bij de politie moeten bren- gen. Beklaagde. 't|W)ag al zoo laat in den.' a.vond. edelachtbare. Rechter. Nou, dan den volgenden mor gen. Beklaagde. Jn, edelachtbare, toen wag er niets meer in BIJ DE OAVALLERIE. Instructeur tot een klas-recruten, die hun best doen om op een „hubeest" te blijven zit ten: „Luister nu ga je niet in draf over, - vóórdat ik Marsch gecommandeerd heb begrepen Instr. ,tot corveeër, die belast is met het schoonhouden van de manége: „Man, daar ligt een hoop mest-.... ruim op, gauw wat..,f in drafJ De aangesprokene heeft echter blijkbaar, volstrekt geen haast en wandelt kalm in. de gewone pas in de richting van het oor* pus delictiti Instr.... „In draf zeg .ik jeh... Instr (woedend).... „Zeg vlegel-... zul ,l«. in draf gaaln als ik het commandeer-.:i Corv. (lakoniek) „Ik wachtte op het eomy mando {Marsch! Luitenant........ (Historisch.) s? EEN ONFEILBAAR MIDDEL. Om appelen tegen bederf te vrijwarem berge men ze in de huiskamer van de woning: oonor -fanrnlio trpI. ta/ili-f. /vP mnor Vin-rlrvrori 1 eener familie met acht of meer JUIST, A an een leerling werd op sohooil gevy „{Wat is de hoogste vorming van dierli leven „De giraf", was Het antwoord. HOE ÖYIST HIJ DAT.?. l Mientje (uit ham- geschiedenisboek bpE?- kend): Ik begrijp niet boe OolumHuS, .hoem hij Amerika ontdekte, dadelijk wist dat hcö- Amerika was. Hij had het toch eerder gezien."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 15