rri sir EL IEL i-a 11 der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Naatöl, Yeiio. „Drukkerij de Spaarnestad." De Bedevaartstocht. Pa er Theobald Mathew sen weldoener der Menschheid. GELOOFSVERDEDIGING. EEN LIED PER WEEK Moederke alleen. Dit nummer behoort bij de Nieuwe tiaar!. Courant" vac 13 JANUA.R1. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wat van 29 Juni 1831 (Staatsblad No. 124.1 MaaMag Dinsdag 15 16 Woar&riag 17 rtjUag 19 Saterdag 2Ü 14 Januari. 2a Zondag ssaOrie Ko ningen Feest van den Zoeten Haam Jasus. H. Paulus, eerste Klui zenaar. H Marcellus, Paus en Martelaar. H. Antonlus, Abt. St. Pairu'a Stosl te Rome. H Canutes, Koning. H H Fabiana® Paus en Sebaetianus Marte laren. uan^eiieverklaring. FEUILLETON OIÏÖAÏis ff4S D K8KD£?Hlii§VeST Mo. 29—31—33. ÜAASH.ËM. Directeur if. H, M, v, d. ÖRIKNDÏ. ADV B E T IS fl V - j Van 1 tot rage s I L8Q, Bike rcrge m er OJ&Q. Ingezonden medeiSeelingsn tusaohon den tets- t n u ->a resets t LSO olke rest co 0.10 ZOKQgg iütferöüg i8 alle volgende eeuwen een aanwijzing geven, dat' reeds beloofd was, en y-an wie (le profeten steeds niet olVe u'tspanning. elke feestviering door spraken. Nog duidelijker wordt- dit door de verboden worden. Een derde volgondo woorden van den Zaligmaker i Mijne ure is nog niet gekomen," waardoor Jezus dui- ''WpEDE ZONDAG NA DRIE-KONINGEN. T f>s nu den brief van den H. Apostel Paulus aan de Romeinen; XII, 616. ilroéders! Daar wij gaven bezitten, verschil lend naar de ons geschonkene genade, hetzij pro fetie-gave overeenkomstig den regel des geloofs; hetzij een dienstambt in liet dienen; hetzij iemand leeraar is in het leeraren; is hij verma ner in het vermanen; die uitdeelt in eenvou digheid; die overste is met ijver; die barmhar tigheid doet met blijmoedigheid. De liefde zij ongeveinsd. Haat het kwaad, hecht u aan het goedbemint elkander met broederlijke liefde voorkomt eikander in eerbetoon; zijt niet traag in den ijver; weest vurig in den geest; dient den Heerverblijdt u in de hoopzijt geduldig in de verdrukking; volhardt in het gebed; weest me dedeelzaam voor de behoeften der heiligen; oefent gaarne de gastvrijheid. Zegent die u ver volgen, zegent en vloekt niet! Verblijdt u met blijden, weent met weenenden; zijt eensgezind onder elkander; tracht niet naar het hooge, maar hebt smaak voor het nederige Evxangelie volgens den II. Joannes; II, 111. In dien tijd was er eene bruiloft te Kana in Galileaen Jezus' Moeder was daar. En ook Jezus en Zijne leerlingen wei-den ter bruiloft ge- noodigd. Toen er nu gebrek aan wijn was, zeide de Moeder van Jezus tot Hem" Zij hebben geen wijn. Jezus zeide haar: Wat heb Ik met u Vrou we? Mijn uur is nog niet gekomen. Zijne moeder zeide tot de bediendenDoel alles wat Hij u zeggen zal. Er stonden nu daar, ingevolge de reiniging der Joden, zes steenen kruiken, hou dende elk twee of drie maten. Jezus zeide hun: Vult de kruiken met water! En ze vulden ze tot boven toe. En Jezus sprak tot hen: Schept nu en brengt het aan den hofmeester! En zij brach ten het. Als nu de hofmeester het water, dat wijn geworden was, proefde, (hij toch wist niet van waar die was; doch de bedienden, die het water geschept hadden, wisten het); riep de hof meester den bruidegom en zeide tot hem - Ieder mensch stelt eerst den goeden wijn op, en wan neer men goed gedronken heeft, dan den min deren doch gij hebt den goeden wijn tot nu toe bewaard! Dit eerste der wonderteekenen deed Jezus te Kana van Galilea; en Hij openbaarde zijne heerlijkheid, en zijne leerlingen geloofden te Hem. 2de ZÖNDAG NA DRIEKONINGEN. Zijne zed.de«r zou reden, vvigens de meening van vele kerkvaders, was deze, dat Hij bij die gelegenheid Zijn eerste wonder wilde toen ter verklaring wie Hij was, dat Hij Zijne goddelijke Almacht wilde open baren en Zich vertoonen als de Gezondene des Vaders in Wien allen moeten gelooven. De hoofdreden echter, volgens de verklaring der Schriftuitleggers was dat Hij het huwelijk tot zijn oorspronkelijke heiligheid wilde terugvoe ren en tot een Sacrament Zijner nieuwe Wet wilde verheffen. Dit eerste, ten minste het eer ste in het openbaar verrichte, wonder draagt het. stempel van lieftallige goedheid. Het ge schiedde op verzoek Zijner Moeder, die daar eveneens tegenwoordig was, en om eenvoudige, geringe menschen eene moeilijkheid en bescha ming te besparen. Zes steenen kruiken waren in de feestzaal ge plaatst, voor de verschillende reinigingen der Joden bestemd, die niet aan tafel plachten te verschijnen voordat zij de handen gewassche.n hadden. Mala, niet twijfelend of hare bede zou verhoord worden, vermoedend dat Hij van den dienst der tafelbedienden zou gebruik ma ken had aan dezen belast alles te doen wat Hij hun zou bevelen. En zij had zich niet ver gist. Al zeer spoedig klonk het uit Jezus' mond „vult de kruiken met water," en gehoorzamend aan Zijn woord, vulden zij ze tot boven toe. Niets kon or meer bijgevoegd worden, elke mo gelijkheid van bedrog werd buitengesloten, van bijmenging eener andere vloeistof kon geen sprake zijn. Zoodra aan Jezus' bevel gevolg was gegeven, veranderde Hij door een enkele acte van Zijn Goddelijken Wil de gansche hoeveel heid water in een even groote hoeveelheid wijn. Van dit wonder nu werden door Jezus onwraak bare getuigen opgeroepen, want het moest naar den Wil des Vaders ruchtbaar, en Jezus' macht geopenbaard worden. De Zaligmaker zeide daar om tot de dienaars: „schept nu (uit die krui ken) en brengt het den hofmeester," die den wijn b(j den feestmaaltijd moest voorproeven. Wie schetst de verbazing van dezen overste der dienaren, toen hij den. wonderbaren wijn proef de, en wel een zóó goeden wijn, dat hij zich gedrongen gevoelde tot den bruidegom te zeg gen „ieder mensch zet eerst den besten wijn op, en wanneer zij goed gedronken hebben alsdan den minderen, maar gij hebt den besten wijn tot nu toe bewaard." Hij wist niet dat die wijn uit v at_r geworden was door een wonderwerk van Jezus, maar de dienaren wisten het, en zij zullen die wetenschap wel niet voor zich zeiven ge houden hebben, maar ze ook aan de gasten heb ben medegedeeld. „Zijne leerlingen nu, dit hoo- rende, geloofden in Hem," dat wil zeggen wer den door dit wonder nog versterkt in het geloof aan Zijne Waardigheid, waartoe zij reeds vroe ger gekomen waren. In geen andere omstandig heid van haar leven treedt Maria zóó op den voorgrond als bij de bruiloft van Kana. Z-ood-ra zij de verlegenheid der gehuwden bemerkte, was zij bereid hen ter hulp te komen. Zij neemt hare toevlucht tot Jezus, van Wiens Almacht zij overtuigd is en aan Wiens liefde zij niet twij felt. Het antwoord door den Zaligmaker op Maria's bede gegeven wordt door velen in ver- umiMXUJNiJNiiJtJN. keerden zin opgevat, door anderen met opzet De eerste vraag, die ons naar aanleiding van misduid. Neen, Jezus wilde niet iets hards, iets het Evangelieverhaal van dezen Zondag voor den geest komt, is ivel dezewelke redenen den Zaligmaker bewogen om, met geheele afwijking van Zijne gewone levenswijze, aan een feestmaal van jonge Keden te gaan aanzitten. Verschil lende redenen werden daarvoor aangegeven. Vooreerst wilde Jezus een bewijs van Zjjn nederigheid geven, door een feest van minver mogenden bij te wonen. Verder wilde Hij voor onvriendelijks tot Maria zeggen. De uitdruk kingwat heb Ik met u te doen, bevat niets dat oneerbiedig is. In de taal waarvan Jezus Zich bediende gaf Hij niets anders te kennen, dan een vriendelijken wenk om geen al te sterken aan drang op Zijn gemoed uit te oefenen. Het woord vrouwe heeft ook die hardheid niet, die aan die benaming eigen schijnt. Het was zelfs een eere- titel, en wees op de vrouw die in het Paradijs del lik genoeg te verstaan geeft, dat Hij weldra het verzoek Zijner moeder vervullen zal. Het Evangelie van dezen Zond-g moet ons vooral leeren een onbeperkt vertrouwen te heb ben op de tusschenkomst van Maria. Volgens een bijna algemeen en zeer waarschijnlijk ge voelen der godgeleerden wordt ons geene en kele genade gegeven dan door de handen van Maria, en Jezus zelf schijnt dit gevoelen te be vestigen, door Zijne eerste wonder, hoewel Zijn ure nog niet gekomen was, te doen op de voor bede van Zijne moeder. Nemen wij dus in alle moeielijkheden onze toevlucht tot haar. Als zij zelfs ongevraagd ons zoovele genaden geeft als wij dagelijks ontvangen, en die door hare han den tot ons komen, wat kunnen wij dan niet van haar verwachten als wij met groot vertrouwen en liefderijken aandraDg tot haar onze toe vlucht nemen. XLIX. Is de Biecht door Christus ingesteld? „Christus heeft de Biecht ingesteld op den dag Zijner verrijzenis, toen Hij tot Zijne Apostelen zeide: „Ontvangt den Heiligen Geest; wier zon den gij zult vergeven, hun zijn zij vergeven, en wier zonden gij zult houden, hun zjjn zij ge houden." Aldus lezen wij in onzen Katechismus. Daar zoo goed als alles, wat op het Katho lieke geloof betrekking heeft aangevallen wordt en er bezwaren tegen worden ingebracht, is het zeker begrijpelijk, dat ook wat betreft het H. Sacrament der Biecht velen de leer der H. Kerk bestrijden. Voorop zullen wij even de definitie geven van de Biecht, zooalg wjj die in den Katechismus vinden: „De Biecht is het Sacrament, waarin de zonden, die na het Doopsel gedaan zijn, door de priesterlijke macht vergeven worden." Doch wil de priester in de mogelijkheid zijn de zonden te vergeven, dan moet hij ze ook ken- nen en dus moeten doze aan hem beleden wor- den. En ziedaar het groote struikelblok. Niemand beschuldigt gaarne zichzelve en zoekt zooveel mogelijk zich zeiven vrij te plei ten, of minstens zich niet aansprakelijk te stel len voor hetgeen toch werkelijk door hem ge daan, of beter nog: misdaan is. Het is wel eenigszi119 te verklaren, wanneer men denkt aan den hoogmoed die de menschen zoo eigen is, dat het velen tegen de borst stuit hunne fouten en tekortkomingen te gaan ver tellen aan den priester, de plaatsbekleeder van God, maar die toch ook mensch is. Hierin moeten wij dan ook voornamelijk de oorzaak zoeken van den afkeer en bestrijding, van zoovelen tegen dit Sacrament. In den loop der eeuwen is op verschillende wijzen dit H. Sacrament bestreden, o. a. ook, doordat men zeide, dat de biecht een uitvinding der priesters is. Het tegendeel blijkt echter duidelijk uit het H. Evangelie. Wij vinden daar nl. de belofte, door Christus aan Zijne apostelen gedaan, om hun de macht te verleenen in Zijnen naam de zonden te ver geven. Op een andere plant® lezen wij de vervulling van deze belofte op den dag der glorievolle ver rijzenis van Christus. Bij den H. Evangelist Mattheiig vinden wij in het XVIIIe Hoofdstuk (vers 18) van zijn Evan gelie, dat Christus tot Zijne apostelen zeide: „Voorwaar zeg Ik u: al wat gij gebonden zult hebben op aarde, zal ook gebonden zijn in den hemel; en al wat gij ontbonden zult hebben op aarde, zal ook ontbonden zijn in den hemel." Deze woorden laten, dunkt ons, aan duidelijk heid niet veel te wenschen over en al kunnen wij hieruit niet aanstonds opmaken, dat er spra ke is van de Biecht, we zien er toch wel uit, dat. aan de apostelen een geheel bijzondere macht zal gegeven worden door Christus, een macht, waardoor het hem mogelijk zal zijn den hemel voor de menschen te openen of te sluiten. Bij den H. Joannes lezeu wij vervolgens (hoofdstuk XX v. 21, 22, 23) de vervulling van die woorden van den Zaligmaker. Op den derden dag na Christus' dood, den dag waarop Christus uit het graf is opgestaan, zijn de apostelen bijeen in de zaal van het Laat ste Avondmaal te Jeruzalem. Uit vrees voor de Joden hadden zij deuren en vensters goed ge sloten. Plotseling verschijnt Jezus in hun midden en zegt tot hen: „Vrede zij u." Nadat zij Christus hebben mogen aanraken en hem zagen eten, kwamen zij tot de overtui ging, dat Hijzelf daar in hun midden stond en hen toesprak. Dan blaast de Zaligmaker over hen en zegt: „Ontvangt den Heiligen Geest; wier zonden gij vergeven zult, dien worden zij vergevencn wier zonden gij zult houden, dien zijn zij gehou den. Letterlijk wordt dus hier de belofte vervuld: met ongeveer dezelfde woorden als waarmede Hij het beloofd had, geeft Christus aan Zijne Apostelen die verheven macht, waardoor zij Gods plaats bekleeden bij de menschen. Want Hij liet aan deze plechtige machtsver- i leening voorafgaan: „Gelijk de Vader Mij ge- j zonden heeft, zoo zend Ik u." Dat hier door Christus z,elf de macht verleend wordt om de zonden te vergeven, boe zou men het kunnen betwijfelen? De woorden zijn dunkt ons overduidelijk en we mogen zeker met ver ontwaardiging afwijzen het lasterlijke praatje van sommigen, dat de biecht maar een uitvin ding der priesters is. X. No. 29 uit de Leeuwerk. Woorden van Muziek van Réné de Clerq. J. P. J. Wierts, Wie zal er ons kindeke douwen, En doet het zijn moederke niet? Wie zal er zijn dekentjes vouwen, Dat 't schaarsch door een holleken ziet? j Kleine, kleine, Moederke alleen, Douw, douwderideine; Kleine, kleine, Moederke alleen, Kan van uw wiegske niet scheên 1 Wie zal naar ons kindeke kijken, Dien bleuzenden, stouten kapoen? Wie zal er zijn hemdekes strijken, Zijn haarken in krullekens doen? Douw, douw, douwderideine; enz. Wie zal voor ons kindeke derven, Heur laatste kruimelke brood? Wie zou er, wie zou er voor sterven, En lachen op kind en op dood? Douw, douw, douwderideineenz. Naar het Duitsch. In een eenzame hut in liet gebergte dat he» Moezeldal begrenst, woonde vrouw Balte mei haar e-enige dochter Gerda. Gerda was ecz schoon opgegroeid, slank meisje, maar ze was arm, zeer arm. Zij spon voor de rijks vrouwen in de buurt en bezat een geit. die zij buiter. liet grazen. Vrouw Balte bad sedert den dood van haar man haar brood verdiend, als werk vrouw bij de rijke boeren in den omtrek, maa' thans was zij ziek, zeer ziek. Zij had rhenmatiel en lag al weken lang kromgetrokken van pijn is bed te kreunen. En raad was er niet op. Eer dokter kon men niet betalen en dat zou ook niets helpen. Heden was het erger dan anders. De mooie Gerda zat voor het bed en liet het hoofd hangen. Haar vlijtige handen sponnen, doch de tranen verduisterden haar oogen. Zij was een goed kind, en had niets op deze v. ••old dan een moeder en haar zeventien jaar en zij leed met haar moeder mee. Daar werd op de deur geklopt en een dikke boerin trad binnen en sprak: „Geloofd zij Jezus Christus!" „Tot in eeuwigheid, amen," antwoordde Gerda. Het was een tante, de peet van Gerda. Zij kwam uit het dal, was de bergen opgeklauterd en was doodop. Zij begon met haar mand met eieren, brood, worst en cichorei uit te pakken en informeerde dan naar de zieke. Toen zij vernam, dat het de zieke steeds slechter ging, gaf zij als haar meening te ken nen, dat alleen de Heilige Rok te Trier zou kunnen helpen. „Wat is dat toch met dien Heiligen Rok, tante?" Vrouw Margaretha zei eerbiedig: „Maar meisje, wat ben je toch nog dom! Ga naar Trier. Daar luiden de klokken dag en nacht, wij kunnen het gebimbam bij ons hooren. En de geheele wereld trekt het dal van den Moezel op met groene vlaggen en wimpels en zij zingen ter eere van den Rok. Mijn vader z'n broer z'n zoon heeft het mij verteld en hij is er zelf geweest. In den heiligen dom ver toont de hooge geestelijkheid hem. En wanneer zieleen deu Rok zien, gebeurt het, dat ze herstel len, en wanneer men zelf niet gaan kan stuurt men iemand anders met een kleedingstuk, een hemd of beddelakeu en daarmede raakt men den Rok aan en de zieke kan gezond worden. De kleine vouwde de handen en zeide: „Moeder, ik ga er heen „Het is te ver," zuchtte de zieke half angstig, half verlangend, „ik laat je niet gaan, als je een ongeluk overkwam. „O moeder, laat me gaan, ik ben wel met boschbessen tot- aan den Moezel geweest en ik zal den weg naar Trier ook wel vinden en dan moeder zult u genezen zijn." Met onuitsprekelijke blijdschap omarmde zjj de zieke vrouw en riep steeds: „O, moeder, laat m(j gaan!" „Anna laat haar in Gods naam vertrekken en de Heilige Maagd zij met haar," sprak de t nte. „Ik zal eiken d,ag naar boven komen, en k: ten naar de geit en naar jou." Aangedaan nam zy afscheid. De avond "kwam, Gerda molk de geit en k< ok- te de soep; daarna ging zjj naar de bron en waschte zich alsof ze in geen acht dagen wafer aan haar lichaam gehad had. Blank en re n moest zij voor den Heiligen Rok verschijne Toen knielde zij in de kamer voor het Moede godsbeeldje en bad lang en vurig. Doodmoede legde zij zich eindelijk op haa 14) Als men hem smeekte, toch rekening te hou den met zijn zwakte, zeide hij: „Maakt u niet bezorgd, ik heb nog krachten genoeg, j -.nloe r'ig zelf1. Laat mij voor de zaak Gods worksn. Het is nog geen tiju om te gaan rusten." Zoo ging het maanden achtereen, totdat bij gekjk wij reeds meldden op zijn reis naar N?stvil!e voor de tweede maal door een aanval vnn beroerte werd getroffen. Toch wilde hij zijn taai. Amerika voleinden. Als de geneesheeren hein under het: oog brachten, dal zijn leven in tv vaar whs, sprak hij: „Indien mijn leven in gevaar is, dan kan ik liet aan geen edeler zaak 1 J'[ rengen dan aan de geheelontiinidcrs- ue wegingmoet ik sterven, welnu, dan vil ik eterven ui het harnas, met de wapenen '.n dc hand. Mijn hart getuigt mij, dat er geen off-r h staat, noch dat der gezondheid, noch 'er for tuin, noch zelf8 van het leven, hetwelk te groot ..et b..sehouwd worden, als liet er op aan komt aan hut gevaar van volslagen ondergang te ont- lexnen den geringste en kleinste van hen, v-or ,a,e Goddelijke Zaligmaker zijn dierbaar y leeft wi!len storten." om mor veroorzaakte hem ook de te- Jeneverstokers, graanhandelaars en herbergiers. Allerlei lasterpraatjes, spotdich- S steeds gepaard gaat, hierdoor hun beurs zoo ten en caricaturen werden er omtrent hem door j goed als gesloten. Alles werd verwacht van Pa- het geheele land verspreid. Tegenover die tegen standers nu was Pater Theobald gewoon op te merken: „Toen de zilverbewerkers in Ephese vreesden, dat hun handel in afgodsbeelden door de prediking van Paulus zou ten onder gaan, verwekten zij een oproer onder de leuze: „Groot is de Diana der Ephesers!" Om dezelfde reden schreeuwen ook thans zekere lieden: „Groot is o wy' Sroot 18 het bier, groot is de jene- \Warom zeggen ze niet liever ronduit, wat ze denken: „Vult onze beurzen!" In December 1851 naar het groene Erin te ruggekeerd, wachtten Pater Mathew daar nieu we smarten. Hij zag, hoo zijn h-eele missie bijna verstoord was, hoe de drankduivel weer opnieuw was begonnen te lieerscheu. Ha-dde een wot Ier land beschermd, drie vierden van Pater lhoo- bald's arbeid ware gered gebleven, doch de Iie- geering zelf, helaas, moedigde het oprichten van nieuwe herbergen aari. Behalve deze zorgen voor het arme volk druk ten den edelen man geldschulden. Toen zijn work het glanspunt had bereikt, toen hij kon getuigen, dat do helft van Ierlands bevolking de onthoudingsbelofte in zijne handen had afge legd, moest hij tevens het feit constateeren, dat, bijna als cén man, allen ontbraken, die door stand, vermogen en ontwikkeling de pit en het merg zijn van elke hervorming in het volks leven. Do invloedrijken in de maatschappij, zij juichten liet toe, alles wat 'hij voor het volk deed; maar hoe kwistig ook rnet hun lof, zij gaven zichzelf niet en hielden, wat hiermede ter Mathew's welsprekendheid en zijn alleen staand ijveren- ^wam hij te staan voor de behoeften en kosten van een vereeniging de grootste die ooit bestaan heeft maar.... zonder betalende leden. De onkosten der mil- lioenen medaljes, der groote vergaderingen, feestelijke optochten en processies, de aanzien lijke uitgaven voor drukwerken en correspon dentie, voor lees- en muziekvereenigingen, die wel niet altijd, maar toch dikwijls voor zijn rekening kwamen, hadden hem eindelijk met een aanzienlijke schuld bezwaard. Toch had Pater Mathew hierin niet gedachte loos en onvoorzichtig gehandeld. Zijn grootmoe der had hem ten stelligste een aanzienlijk deel harer erfenis toegezegd, doch wijl zij plotseling stierf zonder oen testament na te laten, bleef hare belofte onvervuld. Nu werd Pater Theobald door een koopman, bij wien bij allerlei zaken voor vereenigings- doeleindien had ingeslagen, tot betaling ge maand, doch zonder gevolg. Op zekeren dag nu, juist toen hij weer nieuwe leden aannam, ver scheen een gerechtsdienaarsprakeloos wierp hij zich voor de voeten van den Pater, weende en reikte liem schuchter een bevel tot Inheöhte- nisneming over wegens schuden. Pater Mathew werd werkelijk in den schuldtoren geworpen. De lijdensbeker was gevuld tot aan den rand. Welken indruk dit nieuws teweegbracht, leert men het beste kennen uit hert volgend uittreksel van het blad „Punch". Het deelde de inhechte nisneming van tien Pater op de volgende wijze mede„Hoe verscheen hij onder ons, de apostel, de martelaar, de edele P. Mathew I Hij droeg zijn hart en alles, wat hij had, in zijn handen om alles zonder voorbehoud t>e offeren, om ondeugd en ellende uit ons midden te bannen. Hij heeft ons alles gegeven om allen tot ont houding te brengen. Telt hq degenen, die door hem gered zijn, dan vindt hij er vele honderd duizenden; wil hij echter zijn centen tellen, dan vindt hij niets. Hij is een triomfeerend over winnaar, doch smachtend in ellende. Duizende arbeiders van stad en land zjjn door de ont houding tot een flinken welstand gekomen en da bewerker van dit geluk zit wegens schulden in de gevangenis. De medaljes, die wij op de borst dragen en die hij niet kan betalen, zijn de oorzaak zijner gevangensohap. Verhef u, Ier land, verhef u. land van edelmoedigheid en werp spoedig de schande van u af van uwen redder lang in gijzeling te laten smachten." d!n Ierland en Engeland sloeg men de handen ineen en weldra vloeiden zoovele rijke bijdragen samen, dat de gijzeling kon worden opgeheven. Koningin Victoria kende hem als erkenning voor zijn groote verdiensten een jaarlijksch pen sioen van 8600 gulden toe en ook van andere zeer voorname peTsonen ontving hij voortaan geregeld ondersteuning. Door middel van dit geld kon hij een levensverzekering sluiten, groot genoeg om na zijn overlijden te voldoen aan alle geldelijke verplichtingen, welke hjj op zich ge nomen had. Hetgeen wij gezegd hebben, is meer dan vol doende om ons te overtuigen, dat ook voor Pater Mathew de blinkende medalje hare keerzijde had, en dat het voetspoor van den Christus ook door hem niet kon gevolgd worden zonder he? opnemen van het daarbij behoorend kruis. VI. Laatste jaren en dood van Pater Mathew. Verheerlijking na den dood. Om zijn geschokte gezondheid een weinig te herstellen, nam Pater Mathew zijn intrek bij zijn familie te Lehenagh. Op zekeren dag kwam hij meer vergenoegd dan gewoonlijk thuis. Toen een der huisgenooten opmerkte: „U moet iet» overkomen zijn, wat U bijzonder vergenoegd stemt," zeide hij„Dat is ook zoo. Ik ben op straat door het kind v-an een werkman ten eten genoodigd. De kleine dreumes zeide: „Pater Mathew, kom, ga met mij mede en eet bij ons, wü zullen smullen!" Wat zult ge dau eten? Wek we hebben een lekkeren schaapsbout. en rapen en aardappelen erbij, hernam het kind opgeto- ®en- hebt ge geen puddiug of keek vroeg ik. Neen, was zijn eenigszins beschaamd ant woord, als was hij verlegen, dat hij mij genoo digd had tot een maaltijd zonder deze. Welnu, mijn jongen, zei ik, die moet gij er vandaag ook bij hebben, en ik stopte hem een halve kroon in zijn hand." (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 11