rri sir
EL IEL i-a 11
der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Naatöl, Yeiio. „Drukkerij de Spaarnestad."
De Bedevaartstocht.
Pa er Theobald Mathew
sen weldoener der
Menschheid.
GELOOFSVERDEDIGING.
EEN LIED PER WEEK
Moederke alleen.
Dit nummer behoort bij de
Nieuwe tiaar!. Courant" vac 13 JANUA.R1.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wat van 29 Juni 1831 (Staatsblad No. 124.1
MaaMag
Dinsdag
15
16
Woar&riag 17
rtjUag 19
Saterdag 2Ü
14 Januari. 2a Zondag ssaOrie Ko
ningen Feest van den
Zoeten Haam Jasus.
H. Paulus, eerste Klui
zenaar.
H Marcellus, Paus en
Martelaar.
H. Antonlus, Abt.
St. Pairu'a Stosl te
Rome.
H Canutes, Koning.
H H Fabiana® Paus
en Sebaetianus Marte
laren.
uan^eiieverklaring.
FEUILLETON
OIÏÖAÏis ff4S D
K8KD£?Hlii§VeST Mo. 29—31—33. ÜAASH.ËM.
Directeur if. H, M, v, d. ÖRIKNDÏ.
ADV B E T IS fl V - j
Van 1 tot rage s I L8Q,
Bike rcrge m er OJ&Q.
Ingezonden medeiSeelingsn tusaohon den tets- t n
u ->a resets t LSO olke rest co 0.10
ZOKQgg
iütferöüg i8
alle volgende eeuwen een aanwijzing geven, dat' reeds beloofd was, en y-an wie (le profeten steeds
niet olVe u'tspanning. elke feestviering door spraken. Nog duidelijker wordt- dit door de
verboden worden. Een derde volgondo woorden van den Zaligmaker i Mijne
ure is nog niet gekomen," waardoor Jezus dui-
''WpEDE ZONDAG NA DRIE-KONINGEN.
T f>s nu den brief van den H. Apostel Paulus
aan de Romeinen; XII, 616.
ilroéders! Daar wij gaven bezitten, verschil
lend naar de ons geschonkene genade, hetzij pro
fetie-gave overeenkomstig den regel des geloofs;
hetzij een dienstambt in liet dienen; hetzij
iemand leeraar is in het leeraren; is hij verma
ner in het vermanen; die uitdeelt in eenvou
digheid; die overste is met ijver; die barmhar
tigheid doet met blijmoedigheid. De liefde zij
ongeveinsd. Haat het kwaad, hecht u aan het
goedbemint elkander met broederlijke liefde
voorkomt eikander in eerbetoon; zijt niet traag
in den ijver; weest vurig in den geest; dient den
Heerverblijdt u in de hoopzijt geduldig in de
verdrukking; volhardt in het gebed; weest me
dedeelzaam voor de behoeften der heiligen;
oefent gaarne de gastvrijheid. Zegent die u ver
volgen, zegent en vloekt niet! Verblijdt u met
blijden, weent met weenenden; zijt eensgezind
onder elkander; tracht niet naar het hooge,
maar hebt smaak voor het nederige
Evxangelie volgens den II. Joannes; II, 111.
In dien tijd was er eene bruiloft te Kana in
Galileaen Jezus' Moeder was daar. En ook
Jezus en Zijne leerlingen wei-den ter bruiloft ge-
noodigd. Toen er nu gebrek aan wijn was, zeide
de Moeder van Jezus tot Hem" Zij hebben geen
wijn. Jezus zeide haar: Wat heb Ik met u Vrou
we? Mijn uur is nog niet gekomen. Zijne moeder
zeide tot de bediendenDoel alles wat Hij u
zeggen zal. Er stonden nu daar, ingevolge de
reiniging der Joden, zes steenen kruiken, hou
dende elk twee of drie maten. Jezus zeide hun:
Vult de kruiken met water! En ze vulden ze tot
boven toe. En Jezus sprak tot hen: Schept nu
en brengt het aan den hofmeester! En zij brach
ten het. Als nu de hofmeester het water, dat
wijn geworden was, proefde, (hij toch wist niet
van waar die was; doch de bedienden, die het
water geschept hadden, wisten het); riep de hof
meester den bruidegom en zeide tot hem - Ieder
mensch stelt eerst den goeden wijn op, en wan
neer men goed gedronken heeft, dan den min
deren doch gij hebt den goeden wijn tot nu toe
bewaard! Dit eerste der wonderteekenen deed
Jezus te Kana van Galilea; en Hij openbaarde
zijne heerlijkheid, en zijne leerlingen geloofden
te Hem.
2de ZÖNDAG NA DRIEKONINGEN.
Zijne zed.de«r zou
reden, vvigens de meening van vele kerkvaders,
was deze, dat Hij bij die gelegenheid Zijn eerste
wonder wilde toen ter verklaring wie Hij was,
dat Hij Zijne goddelijke Almacht wilde open
baren en Zich vertoonen als de Gezondene des
Vaders in Wien allen moeten gelooven. De
hoofdreden echter, volgens de verklaring der
Schriftuitleggers was dat Hij het huwelijk tot
zijn oorspronkelijke heiligheid wilde terugvoe
ren en tot een Sacrament Zijner nieuwe Wet
wilde verheffen. Dit eerste, ten minste het eer
ste in het openbaar verrichte, wonder draagt
het. stempel van lieftallige goedheid. Het ge
schiedde op verzoek Zijner Moeder, die daar
eveneens tegenwoordig was, en om eenvoudige,
geringe menschen eene moeilijkheid en bescha
ming te besparen.
Zes steenen kruiken waren in de feestzaal ge
plaatst, voor de verschillende reinigingen der
Joden bestemd, die niet aan tafel plachten
te verschijnen voordat zij de handen gewassche.n
hadden. Mala, niet twijfelend of hare bede
zou verhoord worden, vermoedend dat Hij van
den dienst der tafelbedienden zou gebruik ma
ken had aan dezen belast alles te doen wat Hij
hun zou bevelen. En zij had zich niet ver
gist. Al zeer spoedig klonk het uit Jezus' mond
„vult de kruiken met water," en gehoorzamend
aan Zijn woord, vulden zij ze tot boven toe.
Niets kon or meer bijgevoegd worden, elke mo
gelijkheid van bedrog werd buitengesloten, van
bijmenging eener andere vloeistof kon geen
sprake zijn. Zoodra aan Jezus' bevel gevolg was
gegeven, veranderde Hij door een enkele acte
van Zijn Goddelijken Wil de gansche hoeveel
heid water in een even groote hoeveelheid wijn.
Van dit wonder nu werden door Jezus onwraak
bare getuigen opgeroepen, want het moest naar
den Wil des Vaders ruchtbaar, en Jezus' macht
geopenbaard worden. De Zaligmaker zeide daar
om tot de dienaars: „schept nu (uit die krui
ken) en brengt het den hofmeester," die den
wijn b(j den feestmaaltijd moest voorproeven.
Wie schetst de verbazing van dezen overste der
dienaren, toen hij den. wonderbaren wijn proef
de, en wel een zóó goeden wijn, dat hij zich
gedrongen gevoelde tot den bruidegom te zeg
gen „ieder mensch zet eerst den besten wijn op,
en wanneer zij goed gedronken hebben alsdan
den minderen, maar gij hebt den besten wijn tot
nu toe bewaard." Hij wist niet dat die wijn uit
v at_r geworden was door een wonderwerk van
Jezus, maar de dienaren wisten het, en zij zullen
die wetenschap wel niet voor zich zeiven ge
houden hebben, maar ze ook aan de gasten heb
ben medegedeeld. „Zijne leerlingen nu, dit hoo-
rende, geloofden in Hem," dat wil zeggen wer
den door dit wonder nog versterkt in het geloof
aan Zijne Waardigheid, waartoe zij reeds vroe
ger gekomen waren. In geen andere omstandig
heid van haar leven treedt Maria zóó op den
voorgrond als bij de bruiloft van Kana. Z-ood-ra
zij de verlegenheid der gehuwden bemerkte, was
zij bereid hen ter hulp te komen. Zij neemt hare
toevlucht tot Jezus, van Wiens Almacht zij
overtuigd is en aan Wiens liefde zij niet twij
felt. Het antwoord door den Zaligmaker op
Maria's bede gegeven wordt door velen in ver-
umiMXUJNiJNiiJtJN. keerden zin opgevat, door anderen met opzet
De eerste vraag, die ons naar aanleiding van misduid. Neen, Jezus wilde niet iets hards, iets
het Evangelieverhaal van dezen Zondag voor
den geest komt, is ivel dezewelke redenen den
Zaligmaker bewogen om, met geheele afwijking
van Zijne gewone levenswijze, aan een feestmaal
van jonge Keden te gaan aanzitten. Verschil
lende redenen werden daarvoor aangegeven.
Vooreerst wilde Jezus een bewijs van Zjjn
nederigheid geven, door een feest van minver
mogenden bij te wonen. Verder wilde Hij voor
onvriendelijks tot Maria zeggen. De uitdruk
kingwat heb Ik met u te doen, bevat niets dat
oneerbiedig is. In de taal waarvan Jezus Zich
bediende gaf Hij niets anders te kennen, dan een
vriendelijken wenk om geen al te sterken aan
drang op Zijn gemoed uit te oefenen. Het woord
vrouwe heeft ook die hardheid niet, die aan die
benaming eigen schijnt. Het was zelfs een eere-
titel, en wees op de vrouw die in het Paradijs
del lik genoeg te verstaan geeft, dat Hij weldra
het verzoek Zijner moeder vervullen zal.
Het Evangelie van dezen Zond-g moet ons
vooral leeren een onbeperkt vertrouwen te heb
ben op de tusschenkomst van Maria. Volgens
een bijna algemeen en zeer waarschijnlijk ge
voelen der godgeleerden wordt ons geene en
kele genade gegeven dan door de handen van
Maria, en Jezus zelf schijnt dit gevoelen te be
vestigen, door Zijne eerste wonder, hoewel Zijn
ure nog niet gekomen was, te doen op de voor
bede van Zijne moeder. Nemen wij dus in alle
moeielijkheden onze toevlucht tot haar. Als zij
zelfs ongevraagd ons zoovele genaden geeft als
wij dagelijks ontvangen, en die door hare han
den tot ons komen, wat kunnen wij dan niet van
haar verwachten als wij met groot vertrouwen
en liefderijken aandraDg tot haar onze toe
vlucht nemen.
XLIX.
Is de Biecht door Christus ingesteld?
„Christus heeft de Biecht ingesteld op den dag
Zijner verrijzenis, toen Hij tot Zijne Apostelen
zeide: „Ontvangt den Heiligen Geest; wier zon
den gij zult vergeven, hun zijn zij vergeven, en
wier zonden gij zult houden, hun zjjn zij ge
houden."
Aldus lezen wij in onzen Katechismus.
Daar zoo goed als alles, wat op het Katho
lieke geloof betrekking heeft aangevallen wordt
en er bezwaren tegen worden ingebracht, is het
zeker begrijpelijk, dat ook wat betreft het H.
Sacrament der Biecht velen de leer der H. Kerk
bestrijden.
Voorop zullen wij even de definitie geven van
de Biecht, zooalg wjj die in den Katechismus
vinden: „De Biecht is het Sacrament, waarin
de zonden, die na het Doopsel gedaan zijn, door
de priesterlijke macht vergeven worden."
Doch wil de priester in de mogelijkheid zijn
de zonden te vergeven, dan moet hij ze ook ken-
nen en dus moeten doze aan hem beleden wor-
den.
En ziedaar het groote struikelblok.
Niemand beschuldigt gaarne zichzelve en
zoekt zooveel mogelijk zich zeiven vrij te plei
ten, of minstens zich niet aansprakelijk te stel
len voor hetgeen toch werkelijk door hem ge
daan, of beter nog: misdaan is.
Het is wel eenigszi119 te verklaren, wanneer
men denkt aan den hoogmoed die de menschen
zoo eigen is, dat het velen tegen de borst stuit
hunne fouten en tekortkomingen te gaan ver
tellen aan den priester, de plaatsbekleeder van
God, maar die toch ook mensch is.
Hierin moeten wij dan ook voornamelijk de
oorzaak zoeken van den afkeer en bestrijding,
van zoovelen tegen dit Sacrament.
In den loop der eeuwen is op verschillende
wijzen dit H. Sacrament bestreden, o. a. ook,
doordat men zeide, dat de biecht een uitvinding
der priesters is.
Het tegendeel blijkt echter duidelijk uit het
H. Evangelie.
Wij vinden daar nl. de belofte, door Christus
aan Zijne apostelen gedaan, om hun de macht
te verleenen in Zijnen naam de zonden te ver
geven.
Op een andere plant® lezen wij de vervulling
van deze belofte op den dag der glorievolle ver
rijzenis van Christus.
Bij den H. Evangelist Mattheiig vinden wij in
het XVIIIe Hoofdstuk (vers 18) van zijn Evan
gelie, dat Christus tot Zijne apostelen zeide:
„Voorwaar zeg Ik u: al wat gij gebonden zult
hebben op aarde, zal ook gebonden zijn in den
hemel; en al wat gij ontbonden zult hebben op
aarde, zal ook ontbonden zijn in den hemel."
Deze woorden laten, dunkt ons, aan duidelijk
heid niet veel te wenschen over en al kunnen
wij hieruit niet aanstonds opmaken, dat er spra
ke is van de Biecht, we zien er toch wel uit, dat.
aan de apostelen een geheel bijzondere macht
zal gegeven worden door Christus, een macht,
waardoor het hem mogelijk zal zijn den hemel
voor de menschen te openen of te sluiten.
Bij den H. Joannes lezeu wij vervolgens
(hoofdstuk XX v. 21, 22, 23) de vervulling van
die woorden van den Zaligmaker.
Op den derden dag na Christus' dood, den
dag waarop Christus uit het graf is opgestaan,
zijn de apostelen bijeen in de zaal van het Laat
ste Avondmaal te Jeruzalem. Uit vrees voor de
Joden hadden zij deuren en vensters goed ge
sloten.
Plotseling verschijnt Jezus in hun midden
en zegt tot hen: „Vrede zij u."
Nadat zij Christus hebben mogen aanraken
en hem zagen eten, kwamen zij tot de overtui
ging, dat Hijzelf daar in hun midden stond
en hen toesprak.
Dan blaast de Zaligmaker over hen en zegt:
„Ontvangt den Heiligen Geest; wier zonden gij
vergeven zult, dien worden zij vergevencn
wier zonden gij zult houden, dien zijn zij gehou
den.
Letterlijk wordt dus hier de belofte vervuld:
met ongeveer dezelfde woorden als waarmede
Hij het beloofd had, geeft Christus aan Zijne
Apostelen die verheven macht, waardoor zij
Gods plaats bekleeden bij de menschen.
Want Hij liet aan deze plechtige machtsver-
i leening voorafgaan: „Gelijk de Vader Mij ge-
j zonden heeft, zoo zend Ik u."
Dat hier door Christus z,elf de macht verleend
wordt om de zonden te vergeven, boe zou men
het kunnen betwijfelen? De woorden zijn dunkt
ons overduidelijk en we mogen zeker met ver
ontwaardiging afwijzen het lasterlijke praatje
van sommigen, dat de biecht maar een uitvin
ding der priesters is. X.
No. 29 uit de Leeuwerk.
Woorden van Muziek van
Réné de Clerq. J. P. J. Wierts,
Wie zal er ons kindeke douwen,
En doet het zijn moederke niet?
Wie zal er zijn dekentjes vouwen,
Dat 't schaarsch door een holleken ziet?
j Kleine, kleine, Moederke alleen,
Douw, douwderideine;
Kleine, kleine, Moederke alleen,
Kan van uw wiegske niet scheên 1
Wie zal naar ons kindeke kijken,
Dien bleuzenden, stouten kapoen?
Wie zal er zijn hemdekes strijken,
Zijn haarken in krullekens doen?
Douw, douw, douwderideine; enz.
Wie zal voor ons kindeke derven,
Heur laatste kruimelke brood?
Wie zou er, wie zou er voor sterven,
En lachen op kind en op dood?
Douw, douw, douwderideineenz.
Naar het Duitsch.
In een eenzame hut in liet gebergte dat he»
Moezeldal begrenst, woonde vrouw Balte mei
haar e-enige dochter Gerda. Gerda was ecz
schoon opgegroeid, slank meisje, maar ze was
arm, zeer arm. Zij spon voor de rijks vrouwen
in de buurt en bezat een geit. die zij buiter.
liet grazen. Vrouw Balte bad sedert den dood
van haar man haar brood verdiend, als werk
vrouw bij de rijke boeren in den omtrek, maa'
thans was zij ziek, zeer ziek. Zij had rhenmatiel
en lag al weken lang kromgetrokken van pijn is
bed te kreunen. En raad was er niet op. Eer
dokter kon men niet betalen en dat zou ook
niets helpen. Heden was het erger dan anders.
De mooie Gerda zat voor het bed en liet het
hoofd hangen. Haar vlijtige handen sponnen,
doch de tranen verduisterden haar oogen. Zij
was een goed kind, en had niets op deze v. ••old
dan een moeder en haar zeventien jaar en zij
leed met haar moeder mee.
Daar werd op de deur geklopt en een dikke
boerin trad binnen en sprak: „Geloofd zij Jezus
Christus!"
„Tot in eeuwigheid, amen," antwoordde
Gerda.
Het was een tante, de peet van Gerda. Zij
kwam uit het dal, was de bergen opgeklauterd
en was doodop. Zij begon met haar mand met
eieren, brood, worst en cichorei uit te pakken
en informeerde dan naar de zieke.
Toen zij vernam, dat het de zieke steeds
slechter ging, gaf zij als haar meening te ken
nen, dat alleen de Heilige Rok te Trier zou
kunnen helpen.
„Wat is dat toch met dien Heiligen Rok,
tante?"
Vrouw Margaretha zei eerbiedig:
„Maar meisje, wat ben je toch nog
dom! Ga naar Trier. Daar luiden de klokken
dag en nacht, wij kunnen het gebimbam bij ons
hooren. En de geheele wereld trekt het dal van
den Moezel op met groene vlaggen en wimpels
en zij zingen ter eere van den Rok. Mijn vader
z'n broer z'n zoon heeft het mij verteld en hij
is er zelf geweest. In den heiligen dom ver
toont de hooge geestelijkheid hem. En wanneer
zieleen deu Rok zien, gebeurt het, dat ze herstel
len, en wanneer men zelf niet gaan kan stuurt
men iemand anders met een kleedingstuk, een
hemd of beddelakeu en daarmede raakt men den
Rok aan en de zieke kan gezond worden.
De kleine vouwde de handen en zeide:
„Moeder, ik ga er heen
„Het is te ver," zuchtte de zieke half angstig,
half verlangend, „ik laat je niet gaan, als je een
ongeluk overkwam.
„O moeder, laat me gaan, ik ben wel met
boschbessen tot- aan den Moezel geweest en ik
zal den weg naar Trier ook wel vinden en dan
moeder zult u genezen zijn."
Met onuitsprekelijke blijdschap omarmde zjj
de zieke vrouw en riep steeds: „O, moeder, laat
m(j gaan!"
„Anna laat haar in Gods naam vertrekken en
de Heilige Maagd zij met haar," sprak de t nte.
„Ik zal eiken d,ag naar boven komen, en k: ten
naar de geit en naar jou."
Aangedaan nam zy afscheid.
De avond "kwam, Gerda molk de geit en k< ok-
te de soep; daarna ging zjj naar de bron en
waschte zich alsof ze in geen acht dagen wafer
aan haar lichaam gehad had. Blank en re n
moest zij voor den Heiligen Rok verschijne
Toen knielde zij in de kamer voor het Moede
godsbeeldje en bad lang en vurig.
Doodmoede legde zij zich eindelijk op haa
14)
Als men hem smeekte, toch rekening te hou
den met zijn zwakte, zeide hij: „Maakt u niet
bezorgd, ik heb nog krachten genoeg, j -.nloe
r'ig zelf1. Laat mij voor de zaak Gods worksn.
Het is nog geen tiju om te gaan rusten."
Zoo ging het maanden achtereen, totdat bij
gekjk wij reeds meldden op zijn reis naar
N?stvil!e voor de tweede maal door een aanval
vnn beroerte werd getroffen. Toch wilde hij zijn
taai. Amerika voleinden. Als de geneesheeren
hein under het: oog brachten, dal zijn leven in
tv vaar whs, sprak hij: „Indien mijn leven in
gevaar is, dan kan ik liet aan geen edeler zaak
1 J'[ rengen dan aan de geheelontiinidcrs-
ue wegingmoet ik sterven, welnu, dan vil ik
eterven ui het harnas, met de wapenen '.n dc
hand. Mijn hart getuigt mij, dat er geen off-r
h staat, noch dat der gezondheid, noch 'er for
tuin, noch zelf8 van het leven, hetwelk te groot
..et b..sehouwd worden, als liet er op aan komt
aan hut gevaar van volslagen ondergang te ont-
lexnen den geringste en kleinste van hen, v-or
,a,e Goddelijke Zaligmaker zijn dierbaar
y leeft wi!len storten."
om mor veroorzaakte hem ook de te-
Jeneverstokers, graanhandelaars
en herbergiers. Allerlei lasterpraatjes, spotdich- S steeds gepaard gaat, hierdoor hun beurs zoo
ten en caricaturen werden er omtrent hem door j goed als gesloten. Alles werd verwacht van Pa-
het geheele land verspreid. Tegenover die tegen
standers nu was Pater Theobald gewoon op te
merken: „Toen de zilverbewerkers in Ephese
vreesden, dat hun handel in afgodsbeelden door
de prediking van Paulus zou ten onder gaan,
verwekten zij een oproer onder de leuze: „Groot
is de Diana der Ephesers!" Om dezelfde reden
schreeuwen ook thans zekere lieden: „Groot is
o wy' Sroot 18 het bier, groot is de jene-
\Warom zeggen ze niet liever ronduit,
wat ze denken: „Vult onze beurzen!"
In December 1851 naar het groene Erin te
ruggekeerd, wachtten Pater Mathew daar nieu
we smarten. Hij zag, hoo zijn h-eele missie bijna
verstoord was, hoe de drankduivel weer opnieuw
was begonnen te lieerscheu. Ha-dde een wot Ier
land beschermd, drie vierden van Pater lhoo-
bald's arbeid ware gered gebleven, doch de Iie-
geering zelf, helaas, moedigde het oprichten
van nieuwe herbergen aari.
Behalve deze zorgen voor het arme volk druk
ten den edelen man geldschulden. Toen zijn
work het glanspunt had bereikt, toen hij kon
getuigen, dat do helft van Ierlands bevolking
de onthoudingsbelofte in zijne handen had afge
legd, moest hij tevens het feit constateeren,
dat, bijna als cén man, allen ontbraken, die door
stand, vermogen en ontwikkeling de pit en het
merg zijn van elke hervorming in het volks
leven. Do invloedrijken in de maatschappij, zij
juichten liet toe, alles wat 'hij voor het volk
deed; maar hoe kwistig ook rnet hun lof, zij
gaven zichzelf niet en hielden, wat hiermede
ter Mathew's welsprekendheid en zijn alleen
staand ijveren- ^wam hij te staan voor de
behoeften en kosten van een vereeniging de
grootste die ooit bestaan heeft maar....
zonder betalende leden. De onkosten der mil-
lioenen medaljes, der groote vergaderingen,
feestelijke optochten en processies, de aanzien
lijke uitgaven voor drukwerken en correspon
dentie, voor lees- en muziekvereenigingen, die
wel niet altijd, maar toch dikwijls voor zijn
rekening kwamen, hadden hem eindelijk met
een aanzienlijke schuld bezwaard.
Toch had Pater Mathew hierin niet gedachte
loos en onvoorzichtig gehandeld. Zijn grootmoe
der had hem ten stelligste een aanzienlijk deel
harer erfenis toegezegd, doch wijl zij plotseling
stierf zonder oen testament na te laten, bleef
hare belofte onvervuld.
Nu werd Pater Theobald door een koopman,
bij wien bij allerlei zaken voor vereenigings-
doeleindien had ingeslagen, tot betaling ge
maand, doch zonder gevolg. Op zekeren dag nu,
juist toen hij weer nieuwe leden aannam, ver
scheen een gerechtsdienaarsprakeloos wierp
hij zich voor de voeten van den Pater, weende
en reikte liem schuchter een bevel tot Inheöhte-
nisneming over wegens schuden. Pater Mathew
werd werkelijk in den schuldtoren geworpen. De
lijdensbeker was gevuld tot aan den rand.
Welken indruk dit nieuws teweegbracht, leert
men het beste kennen uit hert volgend uittreksel
van het blad „Punch". Het deelde de inhechte
nisneming van tien Pater op de volgende wijze
mede„Hoe verscheen hij onder ons, de apostel,
de martelaar, de edele P. Mathew I Hij droeg
zijn hart en alles, wat hij had, in zijn handen
om alles zonder voorbehoud t>e offeren, om
ondeugd en ellende uit ons midden te bannen.
Hij heeft ons alles gegeven om allen tot ont
houding te brengen. Telt hq degenen, die door
hem gered zijn, dan vindt hij er vele honderd
duizenden; wil hij echter zijn centen tellen, dan
vindt hij niets. Hij is een triomfeerend over
winnaar, doch smachtend in ellende. Duizende
arbeiders van stad en land zjjn door de ont
houding tot een flinken welstand gekomen en
da bewerker van dit geluk zit wegens schulden
in de gevangenis. De medaljes, die wij op de
borst dragen en die hij niet kan betalen, zijn de
oorzaak zijner gevangensohap. Verhef u, Ier
land, verhef u. land van edelmoedigheid en werp
spoedig de schande van u af van uwen redder
lang in gijzeling te laten smachten."
d!n Ierland en Engeland sloeg men de handen
ineen en weldra vloeiden zoovele rijke bijdragen
samen, dat de gijzeling kon worden opgeheven.
Koningin Victoria kende hem als erkenning
voor zijn groote verdiensten een jaarlijksch pen
sioen van 8600 gulden toe en ook van andere
zeer voorname peTsonen ontving hij voortaan
geregeld ondersteuning. Door middel van dit
geld kon hij een levensverzekering sluiten, groot
genoeg om na zijn overlijden te voldoen aan alle
geldelijke verplichtingen, welke hjj op zich ge
nomen had.
Hetgeen wij gezegd hebben, is meer dan vol
doende om ons te overtuigen, dat ook voor Pater
Mathew de blinkende medalje hare keerzijde
had, en dat het voetspoor van den Christus ook
door hem niet kon gevolgd worden zonder he?
opnemen van het daarbij behoorend kruis.
VI.
Laatste jaren en dood van Pater Mathew.
Verheerlijking na den dood.
Om zijn geschokte gezondheid een weinig te
herstellen, nam Pater Mathew zijn intrek bij
zijn familie te Lehenagh. Op zekeren dag kwam
hij meer vergenoegd dan gewoonlijk thuis. Toen
een der huisgenooten opmerkte: „U moet iet»
overkomen zijn, wat U bijzonder vergenoegd
stemt," zeide hij„Dat is ook zoo. Ik ben op
straat door het kind v-an een werkman ten eten
genoodigd. De kleine dreumes zeide: „Pater
Mathew, kom, ga met mij mede en eet bij ons,
wü zullen smullen!" Wat zult ge dau eten? Wek
we hebben een lekkeren schaapsbout. en rapen
en aardappelen erbij, hernam het kind opgeto-
®en- hebt ge geen puddiug of keek vroeg
ik. Neen, was zijn eenigszins beschaamd ant
woord, als was hij verlegen, dat hij mij genoo
digd had tot een maaltijd zonder deze. Welnu,
mijn jongen, zei ik, die moet gij er vandaag ook
bij hebben, en ik stopte hem een halve kroon in
zijn hand."
(Wordt vervolgd.)