der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen HiamL Tenn, „Dratterlj dt Spaarnestad." geloofsverdediging. Pater Theobald Mathew een weldoener der ieoschheid. EEN LIED PER WEEK Te land en ter zee. De Bedevaartstocht. Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haait Courant" van 20 JANAURI. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.) Dtntdag Woensdag Zondag 21 Januari. 3e Zondag na Drieko ningen. H. Famielie, tl. M. J. Maandag 22 J H. H. Vincentius en asiasius, Martelaren 23 '9 loving v.d.H. Maagd. 24 Timotheus, Bisschop en Martelaar. Donderdag 25 Bekeer.ng v.d.H Paulue. Vrijdag 26 H, Polycarpus, Bis schop en Martelaar. Zaterdag 27 H. Joannes Chrysosto mus, Bisschop, Belijder en Kerkleeraar. EvRsigelieverklaring. feuilleton OFFICIEELE KERKLIJST UIT GA V j£ VAN DÜ KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM. Directeur- S\ H. M, v. cU GBIMDT. ADPSSTIi.fT-iS5s Van 1 tot 0 regels 1 UK), Slke regel m-er 0.20. lage zonden mededeeüngen tussohen den tekst t n minute ft regels f1.50elke reft - mee- 0.80, DERDE ZONDAG NA DRIE-KONINGEN. Les uit den brief van den H. Apostel Paulas aan de Romeinen; XII, 1621. Broeders! Weest niet eigenwijs. Vergeldt uie- mand kwaad voor kwaad; betracht het goede, niet slechts voor God, maar ook voor alle men sehen. Indien het mogelijk is, houdt vrede met alle mensehen, voorzoover het van u afhangt. Wreekt u zeiven niet, zeer geliefden! maar laat plaats aan den toorn; want er staat geschre ven; Mij is de wraak; Ik zal vergelden, zegt lie lleere. Maar als uw vijand honger hoeft, spij zigt hem, als hij dorst heeft, geef hem te drin ken; want door dit te doen zult gij kolen vuurs op zijn hoofd samenhoopen. Laat u niet over winnen door htt. kwaad, maar overwin het kwaad door het goed! Evangelie volgens den H. MattheUs; VIII, 1-13. In dien tijd, toen Jezus van den berg was afgedaald, volgden Hem vele scharen. En zie, oen melaatsche kwam en aanhad Hem, zeggende Heer! als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen! En Jezus strekte zijne hand uit, raakte hem aan en -.prak: Ik wil; word gereinigd. En terstond werd zijne melaatschheid gereinigd. En Jezus zeide tot hem: Zie toe dat gij het aan niemand zegt; maar ga, vertoon u aan den priester en offer de gave, die Mozes geboden heeft, hun tot eene getuigenis. Toen Hij nu Kapharnaüm was ingegaan, na derde tot Hem een hoofdman, die Hem had, zeg gende: Heer! mijn knecht ligt te huis verlamd, en lijdt zware pijnen. En Jezus zeide hem: Ik zal komen en hem genezen. Doch de hoofdman antwoordde en zeide: Heer! Ik ben niet waar- lig dat Gij onder mijn dak ingaat; maar spreek slechts één woord, en mijn knecht zal gezond worden. Want ook ik ben een mensch, onder macht staande, die soldaten onder mij heb; en tot den eene zeg ik: ga! en hij gaat; en tot een ander: kom! en lyj komt; en tot mijnen dienst knecht: doe dit! en hij doet het. Toen nu Jezus dit hoorde, verwonderde Hij 7Jcli en sprak tot die Hem volgden: Voorwaar. Tk zeg n. een zóó groot geloof heb ik in Israël niet gevonden! Doch ik zeg li, dat velen zullen komen van het Oosten en Westen, en zullen aanzitten met Abriham en Tsaak en Jakob in het Rijk der hemelen; maar de kinderen des Rijks zullen uit- geworpeu worden in de uiterste duisternis; déar za! geween zijn en gekners der tanden. En Jezus •zeide tot den hoofdman: Ga, en gelijk gij ge toefd hebt, geschiede u! En de knecht werd ge zond op dat uur. 3de ZONDAG NA DRIEKONINGEN. De genezing van den melaatsche en van den dienstknecht eens hoofdmans zijn, hoewel de Evangelist ze ons onmiddelijk na elkander ver haalt, door eene tijdsruimte van meer dan een jaar van elkander gescheiden. Hij wilde door het aaneenschakelen van die wonderen de f tierde des Zaligmakers voor de lijdende menscïiheid doen uitkomen. „Toen de Zaligma ker van den berg (waarop Hij de acht zalig heden had verkondigd)' was afgekomen, volg den Hem vele scharen volks." Onder hen was een melaatsche, die zich voor de voeten van Jesus kwam nederwerpen, Hem aanbiddende en smeekende„Heer, indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen." Hoewel niet uit drukkelijk vermeld bevatten deze woorden toch een dringend verzoek om de gezondheid des lichaams terug te krijgen. „Hij twijfelt niet aan Jesus wondermacht of Goedheid, zegt de gelukzalige Be dia ons, maar hij legt de beken tenis van zijiië onwaardigheid af." Hij doet een beroep op Jezus' Almacht die zonder eenige uit wendige daad, door Zijn Wil alleen, in staat was hem genezing te brengen. Zulk een ver trouwen bewoog het hart van den goddelijken Wonderdoener tot medelijden en erbarming. Hot antwoord van .Tesus was een weerklank op hetgeen de melaatsche gezegd had. Deze zeide: indien Gij wilt, en Jesus antwoordde: Ik wil, deze had gezegd: gij kunt mij reinigen en Jesus hernam: word gereiniah En terwijl Hij dit zeide, strekte Hij gebiedend Zijne hand uit, en op hetzelfde oogenblik was de ongelukkige van zijne melaatschheid genezen. De Zaligmaker legde aan de genezene drie verplichtingen op. Vooreerst: zie toe dat gij het aan niemand zegt. Dc voorzichtigheid deed Jesus dit- bevel geven; de genezene moest regelrecht naar Jeruzalem opgaan, en zich daar aan het onderzoek der priesters, die hem aan de samenleving moesten wedergeven, onderwerpen vóór dat hun het ge rucht Zijner wonderbare genezing was ter oore gekomen, anders liep hij gevaar dat zij uit af gunst en vijandschap tegen Jesus hem niet voor genezen verklaarden. Van daar het tweede he vel: „vertoon u (terstond) aan de priester." En hadden zij hem voor gereinigd verklaard, dan moest hij ten derde het door de wet voorgeschre ven zuiveringsoffer opdragen, tot een openbare getuigenis dat hij na het onderzoek der bevoeg de rechters van alle melaatschheid was gerei nigd. De vinnigste haat zou dan het wonder door Jesus gewrocht niet meer kunnen loochenen. Het tweede gedeelte van het Evangelie van dezen Zondag verhaalt ons de genezing van den door lamheid getroffen dienstknecht des liei- denschen hoofdmans. Door Zijne leer en won deren had Jezus in het eerste jaar Zijner predi- king ook reeds eenige heidenen tot Zich getrok ken, die ais proselieten aan den ingang des tem- pels, in den voorhof der heidenen stonden, nog wel niet bepaald tot den Joodschen godsdienst behoorden, maar toch reeds vele verplichtingen en voorschriften daarvan vervulden. Tot hen be hoorde ook de hoofdman waarvan hier sprake is. Hii had ook veel van de wonderen van Jezus gehoord, en daarom aarzelde hij niet, toen een zijner dienaren op het ziekbed nas nedergo- worpen, tot Jezus zijne toevlucht tnemen. Hij durfde echter als heiden niet persoonlijk tot Jen Meester te gaan, en daarom zond hij zijn vrien den, eenige ouderlingen uit de Joden, om in zijn naam zijn verzoek voor te dragen. Bersi ïvaar- dig om aan zijn verzoek te voldoen, voegden zij er de opmerking bij dat hij de gevraagde gunst waardig was, omdat hij hun volk liefhui en op eigen kosten eene synagoge voor hen gebouwd had. Het geloof van den hoofdman, zijns nede righeid en naastenliefde wareu nog machtiger voorsprekers bij Jezus dan de afgezonden vrien den. „Ik zal komen en hem genezen," luidde dan ook het antwoord van Jezus op liun bede. Maar die goedheid van Jezus bracht den hoofdman in niet geringe verlegenheid. Wie toch was hij, Zijn besluit was dus spoedig genomen. Nog an dere vrienden stonden hem ter zijde en dezen zond hij af met het verzoek: Heer geef U die dere vrienden stonden hem ter zijde en deze zond h(j af met het verzoek: Heefr geef IJ die moeite niet, „want ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak komt, doch zeg het maar met één woord en mijn dienstknecht zal genezen zijn." Duidelijker kon hij het hooge denkbeeld niet uitspreken dat hij zich van Jezus' Almacht ge vormd had. Hij wÏ3t dat een enkel woord door Hem gesproken reeds genoeg was om de gezond heid terug te schenken. Uit eigen ondervinding wist hij wat hevelen en wat gehoorzamen was, en daarom voegde hij er bij: „ook ik hen een mensch onder de macht van anderen gesteld en wederom krijgsknechten onder mij hebbende; en ik zeg tot den eene: ga en hij gaat, en tot den andere: kom en hij komt, en tot mijn dienst knecht doe dit en hij doet het." Daarmede gaf hij zijn vaste overtuiging te kennen, dat nog meer dan de krijgsknechten aan hem gehoorza men, de geheele natuur aan haren Schepper zal gehoorzamen, dat aan geen mensch een zoo groote macht over zijne minderen gegeven werd, als die is waarmede Jezus over leven en dood beschikt. Na het zenden van zijn tweede gezant schap was hij nog niet gerust. Door eerbied en ontzag voor Jezus' Waardigheid overmeesterd, sidderde hij bij de gedachte dat Jezus toch nog bij hem zoude komen. Daarom ging hij ook zelf den Zaligmaker tegemoet om Hem op Zijn weg tegen te houden, en weldra lag hij voor de voe ten van den goddelijken Meester, dezelfde woor den herhalend die hij door zijn vrienden had doen zeggen. Zulk een geloof in Zijne Almacht, zulk een onbegrensd vertrouwen op Zijne liefde, zulk een nederigheid waren Jezus zeer aangenaam. „Hij zeide daarom tot die Hem volgden: voorwaar Ik zeg u©en zoo groot geloof heb Ik in Is raël niet gevonden." Met die vreugde van Jezus over het geloof van een heiden, ging gepaard een groote droefheid over het ongeloof van Zijn uitverkoren volk, en daarom deed Hij ook het berispend en waarschuwend woord hooren„Ik zeg u dat velen van het Oosten en het AVesten (van de heidenen) zullen komen en aanzitten met Abraham en Isaac en Jacob in het rijk des hemels, maar de kinderen des rijks (de Israëlie ten, de eerstgeroepenen) zullen uitgeworpen worden in de duisternis daarbuiten; aldiaar zal geween zijn en geknars der tanden." Groot zou de belooning zijn die de heiden om zijn geloof ontvangen zou. „Ga heen," zeide Je zus hem, en gelijk gii goloofd hebt, zoo ge schiede u." In welwillender woorden kon Jezus aan het gedane verzoek niet voldoen. De vol maaktheid van het geloof des hoofdmans werd alsf maatstaf genomen en als reden aangegeven van de weldaad hem geschonken. Zoo groot zijn geloof was, zoo volmaakt en zoo spoedig was de genezing: „de dienstknecht genas in diezelfde ure." Uit beide wonderen, die ons in het Evangelie van dezen Zondag worden voorgesteld, moeten w(j leeren hoe groot de kracht is van het on wrikbaar geloof, diat alles van Jezus kan verkrij gen. Bovendien leert de hoofdman ons hoe wij bezorgd moeten zijn voor onze onderhoorigen, hoe wij hen in hunnen nood moeten te hulp komen. L. Moeten wjj onze zonden biechten? In een vorig artikel hebben wij aangetoond, dat het H. Sacrament der Biecht door Chris tus iS ingesteld. Als vanzef rijst bij velen hier na de vraag, of Christus nu ook gezegd heeft, dat wij onze zonden moeten biechten. Want Hij heeft wel gesproken over het „vergeven" en „houden" van de zonden der menschen, doch niet over het belijden erv,an door degenen, aan wie de zonden vergeven moeten worden. Wij zullen zien wat ervan aan is, dat Chris tus deze opdracht of dit bevel niet zou gegeven hebben. AVij moeten aanstonds toegeven, diat nergens in de H. Schrift een tekst te vinden is, waar mede Christus met zooveel woorden aan de menschen oplegt om naar den Priester te gaan en aan dezen hunne zonden te belijden opdat ze vergeven kunnen worden. Maar took bestaat die verplichting en wel op gelegd door Christus zelf. Hoe dat mogelijk is Wel: Christus heeft aan Zijne Kerk een macht gegeven, die onmogelijk goed uitgeoefend kan worden, wanneer degene, die vergiffenis van zonden verlangt, zijne zonden niet zou be lijden. We mogen toch niet. veronderstellen, dat onze Goddelijke Zaligmaker zoo onoordeelkundig zou zijn te werk gegaan, dat Hij aan zijne apostelen en dier opvolgers een macht zou geschonken hebben, waarvan zij zoo willekeurig mogelijk gebruik konden maken. Dan zou het er al heel vreemd uitzien in onze H. Kerk en wij gelooven niet, dat het tot haar voordeel zijn zon. Stellen wij het geval, dat een vorst aan jematul de macht zou geven om aan degenen, die zich tegen de wetten verzetten, hunne straf kwijt te schelden of niet; dan spreekt het toch vanzelf, dat hierbij -de bedoeling is ingesloten, dat een degelijk onderzoek moet worden inge steld, naar de al- of niet-schuldigheid van den persoon, naar de grootte van de overtreding en dergelijke en dat eerst na zulk een goed en vol ledig onderzoek een beslissing genomen moet worden. Dit kan ook toegepast worden op de macht door Christus aan zijne Apostelen en hunne op volgers gegeven om de zonden te vergeven. In Zijnen naam en op Zijn gezag mogen de priesters de zonden vergeven of niet, terwijl dan die beslissing in den hemel bekrachtigd wordt. „Wier zonden gij zult vergeven, dien worden zij vergeven en wier zonden gij zult houden, dien worden zij gehouden." (Joan. XX. 23.) Het is te begrijpen, dat de priester bij zulk een gewichtige zaak met oordeel moet hande len en dus een onderzoek moet instellen. Hoe moet hij evenwel te weten komen, wat iemand misdaan heeft en in hoeverre liij schuldig is? Doordat de persoon hern dit mededeelt en dus zijne zonden belijdt. Zoo is het dan ook te begrijpen, dat wij in de Handelingen der Apostelen lezen: „Velen der genen, die geloovig geworden waren, kwamen, belijdende en bekend makende hunne daden" (Hand. XIX. 18) en niet minder wat wij lezen in den eersten brief van den H. Joannes (I. 9): „Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons onze zonden te verge ven en ons van alle ongerechtigheid te reini gen." Nu kunnen we gerust voorop zetten, dat nie mand zijne zonden en overtredingen zal bekend maken, wanneer hij daartoe niet verplicht is. En dus meenen wij uit het feit, dat de christe nen hunne zonden beleden wel te mogen opma ken, dat er ook eene verplichting bestond om dit te doen. Wanneer wij daarenboven weten, dat door Christus is ingesteld een Sacrament, waarin de zonden vergeven kunnen worden, ter- wijl we door een goede redeneering tot de oon- clusie komen, dat de priester niet goed oordee- len kan, wanneer hem niet geopenbaard wordt, wat men misdreven heeft, dan gaan wij toch zeker niet te ver, als wij zeggen, dat door de instelling van do Biecht, Christus ook aan de geloovigen de plicht heeft opgelegd hunne zon den te belijden. Hiervoor bestaan ook nog meerdere getuige nissen van Kerkvaders uit de eerste eeuwen. De H. Basilius zegt: „Bij het belijden der zonden volgt men denzelfden weg als bij het blootleggen van lichamelijke krankheden; gelijk men deze niet aan iedereen bekend maakt, maar slechts aan diegenen, die de kunst verstaan om ze te genezen, zoo moet men ook zijne zonden aan hen openbaren, die de macht bezitten om het geneesmiddel toe te passen." Hieruit blijkt dus de noodzakelijkheid zijne zonden te biechten, terwijl hij op een andere plaats aangeeft, dat men deze belijdenis moet doen aan de priesters, aan wie de uitdeeling van Gods geheimenissen is opgedragen. We zouden nog getuigenissen kunnen aanha len van andere Kerkvaders, als den H. Ambro- sius, Augustinus, Joannes Chrysostomu3, Hië- ronymus, doch meenen hiermede te kunnen vol staan. X. No. 11 uit de Leeuwerk. Woorden van* Muziek van J. P. Heije. J. J. Viotta. Van Mannen in oorlog, Van Mannen in vreê, Oud Holland, daar mocht je van spreken; En riep je te Land of riep je ter Zee, Ze bleven niet in gebreke! (bis) Dezelfde hand Greep fiksch genoeg .j Het zwaard, den roerstok en den ploeg. Tot heil van 't lieve Vaderland, (bis) Van 't lieve Vaderland, (bis) AVat suf je, jong-Neörland, watsluimerjedan? Waarachtig, 't is zonde, 't is schande: Net of je geen tien haast meer tellen kan Te water en ook te lande! (bis) Kom sla uw hand, En frisch genoeg, Om zwaard, om roerstok en om ploeg, Tot heil van 't lieve Vaderland, (bis) Van 't lieve \7aderland. (bis) 15) De goede Pater" had er altijd schik in het volgend feit te vertellen, dat in Cork is voorge vallen. Een zeker korendrager, Barry genaamd, werd op zijn weg naar de spaarbank door een kroeghouder met bespiedenden blik gadegesla gen. Hoe komt het, zei de kroegbaas, dat ik u sedert zoo langen tijd niet meer zie? De koren- Irager gaf ten antwoord: Ik kan dat niet meer doen, vriend, want Pater Mathew heeft gezegd, dat ik mij ver moet houden van de verleiding. Dan heeft hij u een slechten raad gegeven, her- naif de ander, en men kan het u aanzien ook; het is of ge de geelzucht hebt. Wel, was Barry's antivoord, hoe het met mijn gezicht is, weet ik niet, maar mijn zak heeft zeker de geel zucht. Dit zeggende liet hij den waard do vier goudstukken zien, die hij op weg was naar de spaarbank te brengen. Een vriend; die hem in die dagen bezocht, trol' hem aan, neergeknield in het gebed. Reeds v.ilde hij zich verwijderen, toon de knecht hem i i aandiende. Wankelend kwam Pater Ma- zijn vriend tegemoet eu omarmde hem. il" spijt mij, zeide deze, dat ik u ia uw gebed gy»U>urd heb. Boste vriend, was het antwoord, gij stoort mij niet, maar doe mij het. genoegen en bid voor mij bij God. Ik voor u bidden? Ja, ik bad juist, dat God mij geschikt moge maken om deze wereld te verlaten en dat Hij mij de zonden vergeve, die ik bedreven heb. Dan nam hij zijn vriend bij de hand en verzocht hem neer te knielen. Maar waarom moet ik nu voor u bidden. Pater Mathew, gij hebt toch zooveel goeds gedaan! Neen, neen, antwoordde de ootmoedige man met klimmenden ernst, ik heb niets gedaan, wat waarlijk goed mag heeten. Niemand kan rein genoeg zijn in Gods oogen. Kniel daarom met mij neder e.n bid met mij tot den Vader der barmhartigheid. Beiden lenrelden nu neder cn baden met innige devotie en als zij opstonden, straalde hun gelaat v^p heilige vreugde. Zijn familie was van gevoelen, dat hij in een zuidelijk klimaat genezing zou vinden en ver voerde hem naar Madeira. Hij herstelde slechts langzaam en onvoldoende, hij keerde als inva lide terug, maar zonder werken kon hij niet leven, volslagen rust, hoe noodzakelijk ook, was voor hem de grootste foltering. Zoo toog hij dan opnieuw ten strijde: er was nog zooveel voor den geheelonthoudersbond te verrichten. Met den dag werd hij echter zwakker en was eindelijk verplicht zicii naar Gueenstown te begeven, waar het klimaat minder ruw en guur is. Het II. Misoffer was steeds zijn grootste troost geweest, maar tien maanden voor zijn dood viel hij tijdens de H. Mis in bezwijming en kou sedert dien niet meer Mislezen. In den herfst van het jaar 1856 zoo schrijft een zijn?r Ordebroeders zagen de bewoners van Queenstown dagelijks een man met lange, sneeuwwitte baren, mei' een zacht en innemend uiterlijk, wiens verschijning onwillekeurig in druk maakte, leunend op den schouder van een voorkomenden jongelin=> zich voortsleepen om nog van de najaarszon te genieten. De man was Pater Theobald Mathew, de apostel der matig heid, die weleer door zijn machtig woord de menigte in geestdrift bracht, naar wiens stem millioenen en millioonen geluisterd hadden. Als de afgeleefde strijder zich aldus door de straten der stad bewoog, bleven allen staan om hem met eerbied te groeten en dikwijls volgde een blik van medelijden dien liefdevollen priester, die zich geheel voor het welzijn van allen, maar inzonderheid voor het geluk van den arbei dersstand had opgeofferd. Die wandelingen werden eensklaps gestaakt en als een vliegend vuur ging de treurige tij ding door de stad, dat Pater Mathew opnieuw door een hevige beroerte getroffen was. Dit gebeurde op den 2den December. Ofschoon ge heel verlamd en van de spraak beroofd, gaf hij te kennen, dat men een priester moest ont bieden, die hem de genademiddelen der H. Kerk toediende. Na aldus tot de groote reis gesterkt te zijn, ontving hij nog kalm en gelaten met een glimlach op de lippen, zijn bloedverwanten, die aanstonds waren toegesneld. Door teekens gaf hij te kennen, dat men alle bezoekers moest toelaten. Velen knielden aan zijn sterfbed neder om het formulier van toetre ding tot den matigheidsbond uit te spreken. Nog trachtte hij met zijn verstijfde vingers het teek en des kruises op hun voorhoofd te maken, waarin liij niet dan met de grootste moeite i slaagde. Zoo heeft de Apostel der geheelonthou- j ding, de heldhaftige bestrijder van den alcohol, tot aan zijn laatste uur gearbeid aan zijn groot- sche taak. Daags voor zijn dood vroeg zijn broeder Karei li ui: „Theobald, wilt gij begraven worden tus- seheu onze broeders Frank en Tom?" Door zijn hoofd te schudden gaf de zieke een ontkennend antwoord. „Dan op uw eigen kerkhof te midden der armen?" hernam hij. De stervende knikte van ja. En toen men hem nogmaals vroeg, of hij wilde rusten aan den voet van het kruis, overvloog een vreugdevolle glimlach zijn gelaat, en een lichte, nauwelijks merkbare handdruk was zijn eenig antwoord. Dat was zijn harte- wensch en zijn troost en de gedachte aan deze rustplaats verzachtte zijn doodssmarten. Kalm en zacht ontsliep hij op het feest der Onbevlekte Ontvangenis van Maria, den 8sten December 1856 in het 66e jaar van zijn ouderdom, het 42e van zijn priesterschap, het 19e van zijn reu zenstrijd tegen den drankduivel. De stad Cork, waar Pater Mathew het groot ste gedeelte van zijn leven had doorgebracht, wilde de nagedachtenis van haren beroemden burger eeren, door hem op hare kosten een plechtige teraardebestelling te bereiden. Den ilden December werd het lijk tentoonge steld in de Kerk der Allerh. Drievuldigheid, die door zijn zorgen was tot stand gekomen. Dui- zende en duizende personen stroomden van alle kanten toe om met betraande oogen nog een laatsten blik te werpen op den man, die ben II. (Vervolg en slot. AA al nu. Terug in de herberg durfde Gerda niet, dan maar liever ouder Gods vrijen hemel overnachten. Daar slond een stroohut, zeker van een boomgaardpachter. Zij keek voorzichtig ol er iemand in was. Goddank, de hut was leeg. Zij al haar laaiste stuk brood op, legde zich neer en sliep dadelijk in. Stralend stond de zon reeds aan den hemel, ioen zij den volgenden dag ontwaakte. Snel. liep zij naar den Aioezel om zich to wasschen en haar schoenen en kousen aan te trekken. Toen begaf zij zich naar de stad. Het was er ontzet tend druk. De eene processie voor, de andora na, trok binnen. Er was geen huis of het was versierd, over al1 achter de vensters brandden kaarsen voor de heilige beelden. Kooplui trachtten hun zaken te doen en vulden de lucht met hun geschreeuw. In een bakkerswinkel kocht zij een broodje, en de vriendelijke bakkersvrouw wees haar don weg. Een nieuwe processie kwam aan; zij drong zich achter de Laatste vrouwen in den s;oet cn liep mee. Een- der vrouwen keek haar norseh aan en vroeg: „Meisje, wat wil je?" „In den Dom, naar den Heiligen Rok." zoozeer had liefgehad. Vooral de toeloop der ar men was ontzettend. Men zag ze zwijgend do rijk met rouw gedrapeerde kerk binnenkomen, beschroomd de lijkkist naderen om daarna uit te barsten in tranen en zuchten, welke zij niet bedwingen konden. Op Vrijdag, 12 December, was geheel Cork op de been. De lijkstoet strekte zich uit over een lengte van 2 Engelsche mijlen en toen men liet kerkhof naderde, stond daar een menigte van' meer dan 50000 menschen om aan hun weldoe ner de laatste eer te bewijzen. De Ieren, den naam en het gelaat van den verdienstelijken vaderlander bij uitnemendheid willende vereeuwigen, besloten in de O'Connell- street, de voornaamste van Dublin, Ierlands hoofdstad, een bronzen standbeeld op te richten ter eere van Pater Theobald Mathew, dat nog' aan het verre nageslacht de edelmoedigheid en' zelfopoffering van dien grooten weldoener der' v erkende klasse verkondigen zou. Door een na-J tionale inschrijving waren de benoodigde gelden! spoedig bijeen en den lOden October 1864 hadj de onthulling plaats in tegenwoordigheid van: 100000 personen. De burgemeester van Cork,: J. F. Maguire, had de eer het doek te laten vallen, dat de sprekend gelijkende trekken van' Ierlands Redder voor de oogen der menigte ver-' borgen hield. (Slot volgt).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 11