der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
HiamL Tenn, „Dratterlj dt Spaarnestad."
geloofsverdediging.
Pater Theobald Mathew
een weldoener der
ieoschheid.
EEN LIED PER WEEK
Te land en ter zee.
De Bedevaartstocht.
Dit nummer behoort bij de
„Nieuwe Haait Courant" van 20 JANAURI.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Dtntdag
Woensdag
Zondag 21 Januari. 3e Zondag na Drieko
ningen. H. Famielie,
tl. M. J.
Maandag 22 J H. H. Vincentius en
asiasius, Martelaren
23 '9 loving v.d.H. Maagd.
24 Timotheus, Bisschop
en Martelaar.
Donderdag 25 Bekeer.ng v.d.H Paulue.
Vrijdag 26 H, Polycarpus, Bis
schop en Martelaar.
Zaterdag 27 H. Joannes Chrysosto
mus, Bisschop, Belijder
en Kerkleeraar.
EvRsigelieverklaring.
feuilleton
OFFICIEELE KERKLIJST
UIT GA V j£ VAN DÜ
KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM.
Directeur- S\ H. M, v. cU GBIMDT.
ADPSSTIi.fT-iS5s
Van 1 tot 0 regels 1 UK),
Slke regel m-er 0.20.
lage zonden mededeeüngen tussohen den tekst t n
minute ft regels f1.50elke reft - mee- 0.80,
DERDE ZONDAG NA DRIE-KONINGEN.
Les uit den brief van den H. Apostel Paulas
aan de Romeinen; XII, 1621.
Broeders! Weest niet eigenwijs. Vergeldt uie-
mand kwaad voor kwaad; betracht het goede,
niet slechts voor God, maar ook voor alle men
sehen. Indien het mogelijk is, houdt vrede met
alle mensehen, voorzoover het van u afhangt.
Wreekt u zeiven niet, zeer geliefden! maar laat
plaats aan den toorn; want er staat geschre
ven; Mij is de wraak; Ik zal vergelden, zegt
lie lleere. Maar als uw vijand honger hoeft, spij
zigt hem, als hij dorst heeft, geef hem te drin
ken; want door dit te doen zult gij kolen vuurs
op zijn hoofd samenhoopen. Laat u niet over
winnen door htt. kwaad, maar overwin het
kwaad door het goed!
Evangelie volgens den H. MattheUs; VIII, 1-13.
In dien tijd, toen Jezus van den berg was
afgedaald, volgden Hem vele scharen. En zie,
oen melaatsche kwam en aanhad Hem, zeggende
Heer! als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen! En
Jezus strekte zijne hand uit, raakte hem aan en
-.prak: Ik wil; word gereinigd. En terstond
werd zijne melaatschheid gereinigd. En Jezus
zeide tot hem: Zie toe dat gij het aan niemand
zegt; maar ga, vertoon u aan den priester en
offer de gave, die Mozes geboden heeft, hun tot
eene getuigenis.
Toen Hij nu Kapharnaüm was ingegaan, na
derde tot Hem een hoofdman, die Hem had, zeg
gende: Heer! mijn knecht ligt te huis verlamd,
en lijdt zware pijnen. En Jezus zeide hem: Ik
zal komen en hem genezen. Doch de hoofdman
antwoordde en zeide: Heer! Ik ben niet waar-
lig dat Gij onder mijn dak ingaat; maar spreek
slechts één woord, en mijn knecht zal gezond
worden. Want ook ik ben een mensch, onder
macht staande, die soldaten onder mij heb; en
tot den eene zeg ik: ga! en hij gaat; en tot een
ander: kom! en lyj komt; en tot mijnen dienst
knecht: doe dit! en hij doet het. Toen nu Jezus
dit hoorde, verwonderde Hij 7Jcli en sprak tot
die Hem volgden: Voorwaar. Tk zeg n. een zóó
groot geloof heb ik in Israël niet gevonden!
Doch ik zeg li, dat velen zullen komen van het
Oosten en Westen, en zullen aanzitten met
Abriham en Tsaak en Jakob in het Rijk der
hemelen; maar de kinderen des Rijks zullen uit-
geworpeu worden in de uiterste duisternis; déar
za! geween zijn en gekners der tanden. En Jezus
•zeide tot den hoofdman: Ga, en gelijk gij ge
toefd hebt, geschiede u! En de knecht werd ge
zond op dat uur.
3de ZONDAG NA DRIEKONINGEN.
De genezing van den melaatsche en van den
dienstknecht eens hoofdmans zijn, hoewel de
Evangelist ze ons onmiddelijk na elkander ver
haalt, door eene tijdsruimte van meer dan een
jaar van elkander gescheiden. Hij wilde door
het aaneenschakelen van die wonderen de
f tierde des Zaligmakers voor de lijdende
menscïiheid doen uitkomen. „Toen de Zaligma
ker van den berg (waarop Hij de acht zalig
heden had verkondigd)' was afgekomen, volg
den Hem vele scharen volks."
Onder hen was een melaatsche, die zich voor
de voeten van Jesus kwam nederwerpen, Hem
aanbiddende en smeekende„Heer, indien Gij
wilt, kunt Gij mij reinigen." Hoewel niet uit
drukkelijk vermeld bevatten deze woorden toch
een dringend verzoek om de gezondheid des
lichaams terug te krijgen. „Hij twijfelt niet
aan Jesus wondermacht of Goedheid, zegt de
gelukzalige Be dia ons, maar hij legt de beken
tenis van zijiië onwaardigheid af." Hij doet een
beroep op Jezus' Almacht die zonder eenige uit
wendige daad, door Zijn Wil alleen, in staat
was hem genezing te brengen. Zulk een ver
trouwen bewoog het hart van den goddelijken
Wonderdoener tot medelijden en erbarming.
Hot antwoord van .Tesus was een weerklank op
hetgeen de melaatsche gezegd had. Deze zeide:
indien Gij wilt, en Jesus antwoordde: Ik wil,
deze had gezegd: gij kunt mij reinigen en Jesus
hernam: word gereiniah En terwijl Hij dit
zeide, strekte Hij gebiedend Zijne hand uit, en
op hetzelfde oogenblik was de ongelukkige van
zijne melaatschheid genezen. De Zaligmaker
legde aan de genezene drie verplichtingen op.
Vooreerst: zie toe dat gij het aan niemand zegt.
Dc voorzichtigheid deed Jesus dit- bevel geven;
de genezene moest regelrecht naar Jeruzalem
opgaan, en zich daar aan het onderzoek der
priesters, die hem aan de samenleving moesten
wedergeven, onderwerpen vóór dat hun het ge
rucht Zijner wonderbare genezing was ter oore
gekomen, anders liep hij gevaar dat zij uit af
gunst en vijandschap tegen Jesus hem niet voor
genezen verklaarden. Van daar het tweede he
vel: „vertoon u (terstond) aan de priester." En
hadden zij hem voor gereinigd verklaard, dan
moest hij ten derde het door de wet voorgeschre
ven zuiveringsoffer opdragen, tot een openbare
getuigenis dat hij na het onderzoek der bevoeg
de rechters van alle melaatschheid was gerei
nigd. De vinnigste haat zou dan het wonder
door Jesus gewrocht niet meer kunnen loochenen.
Het tweede gedeelte van het Evangelie van
dezen Zondag verhaalt ons de genezing van den
door lamheid getroffen dienstknecht des liei-
denschen hoofdmans. Door Zijne leer en won
deren had Jezus in het eerste jaar Zijner predi-
king ook reeds eenige heidenen tot Zich getrok
ken, die ais proselieten aan den ingang des tem-
pels, in den voorhof der heidenen stonden, nog
wel niet bepaald tot den Joodschen godsdienst
behoorden, maar toch reeds vele verplichtingen
en voorschriften daarvan vervulden. Tot hen be
hoorde ook de hoofdman waarvan hier sprake is.
Hii had ook veel van de wonderen van Jezus
gehoord, en daarom aarzelde hij niet, toen een
zijner dienaren op het ziekbed nas nedergo-
worpen, tot Jezus zijne toevlucht tnemen. Hij
durfde echter als heiden niet persoonlijk tot Jen
Meester te gaan, en daarom zond hij zijn vrien
den, eenige ouderlingen uit de Joden, om in zijn
naam zijn verzoek voor te dragen. Bersi ïvaar-
dig om aan zijn verzoek te voldoen, voegden zij
er de opmerking bij dat hij de gevraagde gunst
waardig was, omdat hij hun volk liefhui en op
eigen kosten eene synagoge voor hen gebouwd
had. Het geloof van den hoofdman, zijns nede
righeid en naastenliefde wareu nog machtiger
voorsprekers bij Jezus dan de afgezonden vrien
den. „Ik zal komen en hem genezen," luidde dan
ook het antwoord van Jezus op liun bede. Maar
die goedheid van Jezus bracht den hoofdman in
niet geringe verlegenheid. Wie toch was hij,
Zijn besluit was dus spoedig genomen. Nog an
dere vrienden stonden hem ter zijde en dezen
zond hij af met het verzoek: Heer geef U die
dere vrienden stonden hem ter zijde en deze
zond h(j af met het verzoek: Heefr geef IJ die
moeite niet, „want ik ben niet waardig dat Gij
onder mijn dak komt, doch zeg het maar met één
woord en mijn dienstknecht zal genezen zijn."
Duidelijker kon hij het hooge denkbeeld niet
uitspreken dat hij zich van Jezus' Almacht ge
vormd had. Hij wÏ3t dat een enkel woord door
Hem gesproken reeds genoeg was om de gezond
heid terug te schenken. Uit eigen ondervinding
wist hij wat hevelen en wat gehoorzamen was,
en daarom voegde hij er bij: „ook ik hen een
mensch onder de macht van anderen gesteld en
wederom krijgsknechten onder mij hebbende; en
ik zeg tot den eene: ga en hij gaat, en tot den
andere: kom en hij komt, en tot mijn dienst
knecht doe dit en hij doet het." Daarmede gaf
hij zijn vaste overtuiging te kennen, dat nog
meer dan de krijgsknechten aan hem gehoorza
men, de geheele natuur aan haren Schepper zal
gehoorzamen, dat aan geen mensch een zoo
groote macht over zijne minderen gegeven werd,
als die is waarmede Jezus over leven en dood
beschikt. Na het zenden van zijn tweede gezant
schap was hij nog niet gerust. Door eerbied en
ontzag voor Jezus' Waardigheid overmeesterd,
sidderde hij bij de gedachte dat Jezus toch nog
bij hem zoude komen. Daarom ging hij ook zelf
den Zaligmaker tegemoet om Hem op Zijn weg
tegen te houden, en weldra lag hij voor de voe
ten van den goddelijken Meester, dezelfde woor
den herhalend die hij door zijn vrienden had
doen zeggen.
Zulk een geloof in Zijne Almacht, zulk een
onbegrensd vertrouwen op Zijne liefde, zulk een
nederigheid waren Jezus zeer aangenaam. „Hij
zeide daarom tot die Hem volgden: voorwaar Ik
zeg u©en zoo groot geloof heb Ik in Is
raël niet gevonden." Met die vreugde van Jezus
over het geloof van een heiden, ging gepaard
een groote droefheid over het ongeloof van Zijn
uitverkoren volk, en daarom deed Hij ook het
berispend en waarschuwend woord hooren„Ik
zeg u dat velen van het Oosten en het AVesten
(van de heidenen) zullen komen en aanzitten
met Abraham en Isaac en Jacob in het rijk des
hemels, maar de kinderen des rijks (de Israëlie
ten, de eerstgeroepenen) zullen uitgeworpen
worden in de duisternis daarbuiten; aldiaar zal
geween zijn en geknars der tanden."
Groot zou de belooning zijn die de heiden om
zijn geloof ontvangen zou. „Ga heen," zeide Je
zus hem, en gelijk gii goloofd hebt, zoo ge
schiede u." In welwillender woorden kon Jezus
aan het gedane verzoek niet voldoen. De vol
maaktheid van het geloof des hoofdmans werd
alsf maatstaf genomen en als reden aangegeven
van de weldaad hem geschonken. Zoo groot zijn
geloof was, zoo volmaakt en zoo spoedig was de
genezing: „de dienstknecht genas in diezelfde
ure."
Uit beide wonderen, die ons in het Evangelie
van dezen Zondag worden voorgesteld, moeten
w(j leeren hoe groot de kracht is van het on
wrikbaar geloof, diat alles van Jezus kan verkrij
gen. Bovendien leert de hoofdman ons hoe wij
bezorgd moeten zijn voor onze onderhoorigen,
hoe wij hen in hunnen nood moeten te hulp
komen.
L.
Moeten wjj onze zonden biechten?
In een vorig artikel hebben wij aangetoond,
dat het H. Sacrament der Biecht door Chris
tus iS ingesteld. Als vanzef rijst bij velen hier
na de vraag, of Christus nu ook gezegd heeft,
dat wij onze zonden moeten biechten. Want Hij
heeft wel gesproken over het „vergeven" en
„houden" van de zonden der menschen, doch
niet over het belijden erv,an door degenen, aan
wie de zonden vergeven moeten worden.
Wij zullen zien wat ervan aan is, dat Chris
tus deze opdracht of dit bevel niet zou gegeven
hebben.
AVij moeten aanstonds toegeven, diat nergens
in de H. Schrift een tekst te vinden is, waar
mede Christus met zooveel woorden aan de
menschen oplegt om naar den Priester te gaan
en aan dezen hunne zonden te belijden opdat
ze vergeven kunnen worden.
Maar took bestaat die verplichting en wel op
gelegd door Christus zelf.
Hoe dat mogelijk is
Wel: Christus heeft aan Zijne Kerk een
macht gegeven, die onmogelijk goed uitgeoefend
kan worden, wanneer degene, die vergiffenis
van zonden verlangt, zijne zonden niet zou be
lijden.
We mogen toch niet. veronderstellen, dat onze
Goddelijke Zaligmaker zoo onoordeelkundig zou
zijn te werk gegaan, dat Hij aan zijne apostelen
en dier opvolgers een macht zou geschonken
hebben, waarvan zij zoo willekeurig mogelijk
gebruik konden maken.
Dan zou het er al heel vreemd uitzien in onze
H. Kerk en wij gelooven niet, dat het tot haar
voordeel zijn zon.
Stellen wij het geval, dat een vorst aan
jematul de macht zou geven om aan degenen,
die zich tegen de wetten verzetten, hunne straf
kwijt te schelden of niet; dan spreekt het toch
vanzelf, dat hierbij -de bedoeling is ingesloten,
dat een degelijk onderzoek moet worden inge
steld, naar de al- of niet-schuldigheid van den
persoon, naar de grootte van de overtreding en
dergelijke en dat eerst na zulk een goed en vol
ledig onderzoek een beslissing genomen moet
worden.
Dit kan ook toegepast worden op de macht
door Christus aan zijne Apostelen en hunne op
volgers gegeven om de zonden te vergeven.
In Zijnen naam en op Zijn gezag mogen de
priesters de zonden vergeven of niet, terwijl dan
die beslissing in den hemel bekrachtigd wordt.
„Wier zonden gij zult vergeven, dien worden zij
vergeven en wier zonden gij zult houden, dien
worden zij gehouden." (Joan. XX. 23.)
Het is te begrijpen, dat de priester bij zulk
een gewichtige zaak met oordeel moet hande
len en dus een onderzoek moet instellen. Hoe
moet hij evenwel te weten komen, wat iemand
misdaan heeft en in hoeverre liij schuldig is?
Doordat de persoon hern dit mededeelt en dus
zijne zonden belijdt.
Zoo is het dan ook te begrijpen, dat wij in de
Handelingen der Apostelen lezen: „Velen der
genen, die geloovig geworden waren, kwamen,
belijdende en bekend makende hunne daden"
(Hand. XIX. 18) en niet minder wat wij lezen
in den eersten brief van den H. Joannes (I. 9):
„Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw
en rechtvaardig om ons onze zonden te verge
ven en ons van alle ongerechtigheid te reini
gen."
Nu kunnen we gerust voorop zetten, dat nie
mand zijne zonden en overtredingen zal bekend
maken, wanneer hij daartoe niet verplicht is.
En dus meenen wij uit het feit, dat de christe
nen hunne zonden beleden wel te mogen opma
ken, dat er ook eene verplichting bestond om dit
te doen. Wanneer wij daarenboven weten, dat
door Christus is ingesteld een Sacrament,
waarin de zonden vergeven kunnen worden, ter-
wijl we door een goede redeneering tot de oon-
clusie komen, dat de priester niet goed oordee-
len kan, wanneer hem niet geopenbaard wordt,
wat men misdreven heeft, dan gaan wij toch
zeker niet te ver, als wij zeggen, dat door de
instelling van do Biecht, Christus ook aan de
geloovigen de plicht heeft opgelegd hunne zon
den te belijden.
Hiervoor bestaan ook nog meerdere getuige
nissen van Kerkvaders uit de eerste eeuwen.
De H. Basilius zegt: „Bij het belijden der
zonden volgt men denzelfden weg als bij het
blootleggen van lichamelijke krankheden; gelijk
men deze niet aan iedereen bekend maakt, maar
slechts aan diegenen, die de kunst verstaan om
ze te genezen, zoo moet men ook zijne zonden
aan hen openbaren, die de macht bezitten om
het geneesmiddel toe te passen."
Hieruit blijkt dus de noodzakelijkheid zijne
zonden te biechten, terwijl hij op een andere
plaats aangeeft, dat men deze belijdenis moet
doen aan de priesters, aan wie de uitdeeling van
Gods geheimenissen is opgedragen.
We zouden nog getuigenissen kunnen aanha
len van andere Kerkvaders, als den H. Ambro-
sius, Augustinus, Joannes Chrysostomu3, Hië-
ronymus, doch meenen hiermede te kunnen vol
staan. X.
No. 11 uit de Leeuwerk.
Woorden van* Muziek van
J. P. Heije. J. J. Viotta.
Van Mannen in oorlog, Van Mannen in vreê,
Oud Holland, daar mocht je van spreken;
En riep je te Land of riep je ter Zee,
Ze bleven niet in gebreke! (bis)
Dezelfde hand
Greep fiksch genoeg .j
Het zwaard, den roerstok en den ploeg.
Tot heil van 't lieve Vaderland, (bis)
Van 't lieve Vaderland, (bis)
AVat suf je, jong-Neörland, watsluimerjedan?
Waarachtig, 't is zonde, 't is schande:
Net of je geen tien haast meer tellen kan
Te water en ook te lande! (bis)
Kom sla uw hand,
En frisch genoeg,
Om zwaard, om roerstok en om ploeg,
Tot heil van 't lieve Vaderland, (bis)
Van 't lieve \7aderland. (bis)
15)
De goede Pater" had er altijd schik in het
volgend feit te vertellen, dat in Cork is voorge
vallen. Een zeker korendrager, Barry genaamd,
werd op zijn weg naar de spaarbank door een
kroeghouder met bespiedenden blik gadegesla
gen. Hoe komt het, zei de kroegbaas, dat ik u
sedert zoo langen tijd niet meer zie? De koren-
Irager gaf ten antwoord: Ik kan dat niet meer
doen, vriend, want Pater Mathew heeft gezegd,
dat ik mij ver moet houden van de verleiding.
Dan heeft hij u een slechten raad gegeven, her-
naif de ander, en men kan het u aanzien ook;
het is of ge de geelzucht hebt. Wel, was
Barry's antivoord, hoe het met mijn gezicht is,
weet ik niet, maar mijn zak heeft zeker de geel
zucht. Dit zeggende liet hij den waard do vier
goudstukken zien, die hij op weg was naar de
spaarbank te brengen.
Een vriend; die hem in die dagen bezocht,
trol' hem aan, neergeknield in het gebed. Reeds
v.ilde hij zich verwijderen, toon de knecht hem
i i aandiende. Wankelend kwam Pater Ma-
zijn vriend tegemoet eu omarmde hem.
il" spijt mij, zeide deze, dat ik u ia uw gebed
gy»U>urd heb. Boste vriend, was het antwoord,
gij stoort mij niet, maar doe mij het. genoegen
en bid voor mij bij God. Ik voor u bidden?
Ja, ik bad juist, dat God mij geschikt moge
maken om deze wereld te verlaten en dat Hij mij
de zonden vergeve, die ik bedreven heb. Dan
nam hij zijn vriend bij de hand en verzocht hem
neer te knielen. Maar waarom moet ik nu voor
u bidden. Pater Mathew, gij hebt toch zooveel
goeds gedaan! Neen, neen, antwoordde de
ootmoedige man met klimmenden ernst, ik heb
niets gedaan, wat waarlijk goed mag heeten.
Niemand kan rein genoeg zijn in Gods oogen.
Kniel daarom met mij neder e.n bid met mij tot
den Vader der barmhartigheid. Beiden lenrelden
nu neder cn baden met innige devotie en als
zij opstonden, straalde hun gelaat v^p heilige
vreugde.
Zijn familie was van gevoelen, dat hij in een
zuidelijk klimaat genezing zou vinden en ver
voerde hem naar Madeira. Hij herstelde slechts
langzaam en onvoldoende, hij keerde als inva
lide terug, maar zonder werken kon hij niet
leven, volslagen rust, hoe noodzakelijk ook, was
voor hem de grootste foltering. Zoo toog hij
dan opnieuw ten strijde: er was nog zooveel
voor den geheelonthoudersbond te verrichten.
Met den dag werd hij echter zwakker en was
eindelijk verplicht zicii naar Gueenstown te
begeven, waar het klimaat minder ruw en guur
is. Het II. Misoffer was steeds zijn grootste
troost geweest, maar tien maanden voor zijn
dood viel hij tijdens de H. Mis in bezwijming
en kou sedert dien niet meer Mislezen.
In den herfst van het jaar 1856 zoo schrijft
een zijn?r Ordebroeders zagen de bewoners
van Queenstown dagelijks een man met lange,
sneeuwwitte baren, mei' een zacht en innemend
uiterlijk, wiens verschijning onwillekeurig in
druk maakte, leunend op den schouder van een
voorkomenden jongelin=> zich voortsleepen om
nog van de najaarszon te genieten. De man was
Pater Theobald Mathew, de apostel der matig
heid, die weleer door zijn machtig woord de
menigte in geestdrift bracht, naar wiens stem
millioenen en millioonen geluisterd hadden. Als
de afgeleefde strijder zich aldus door de straten
der stad bewoog, bleven allen staan om hem
met eerbied te groeten en dikwijls volgde een
blik van medelijden dien liefdevollen priester,
die zich geheel voor het welzijn van allen, maar
inzonderheid voor het geluk van den arbei
dersstand had opgeofferd.
Die wandelingen werden eensklaps gestaakt
en als een vliegend vuur ging de treurige tij
ding door de stad, dat Pater Mathew opnieuw
door een hevige beroerte getroffen was. Dit
gebeurde op den 2den December. Ofschoon ge
heel verlamd en van de spraak beroofd, gaf hij
te kennen, dat men een priester moest ont
bieden, die hem de genademiddelen der H. Kerk
toediende. Na aldus tot de groote reis gesterkt
te zijn, ontving hij nog kalm en gelaten met
een glimlach op de lippen, zijn bloedverwanten,
die aanstonds waren toegesneld.
Door teekens gaf hij te kennen, dat men alle
bezoekers moest toelaten. Velen knielden aan
zijn sterfbed neder om het formulier van toetre
ding tot den matigheidsbond uit te spreken.
Nog trachtte hij met zijn verstijfde vingers het
teek en des kruises op hun voorhoofd te maken,
waarin liij niet dan met de grootste moeite
i slaagde. Zoo heeft de Apostel der geheelonthou-
j ding, de heldhaftige bestrijder van den alcohol,
tot aan zijn laatste uur gearbeid aan zijn groot-
sche taak.
Daags voor zijn dood vroeg zijn broeder Karei
li ui: „Theobald, wilt gij begraven worden tus-
seheu onze broeders Frank en Tom?" Door zijn
hoofd te schudden gaf de zieke een ontkennend
antwoord. „Dan op uw eigen kerkhof te midden
der armen?" hernam hij. De stervende knikte
van ja. En toen men hem nogmaals vroeg, of
hij wilde rusten aan den voet van het kruis,
overvloog een vreugdevolle glimlach zijn gelaat,
en een lichte, nauwelijks merkbare handdruk
was zijn eenig antwoord. Dat was zijn harte-
wensch en zijn troost en de gedachte aan deze
rustplaats verzachtte zijn doodssmarten. Kalm
en zacht ontsliep hij op het feest der Onbevlekte
Ontvangenis van Maria, den 8sten December
1856 in het 66e jaar van zijn ouderdom, het
42e van zijn priesterschap, het 19e van zijn reu
zenstrijd tegen den drankduivel.
De stad Cork, waar Pater Mathew het groot
ste gedeelte van zijn leven had doorgebracht,
wilde de nagedachtenis van haren beroemden
burger eeren, door hem op hare kosten een
plechtige teraardebestelling te bereiden.
Den ilden December werd het lijk tentoonge
steld in de Kerk der Allerh. Drievuldigheid, die
door zijn zorgen was tot stand gekomen. Dui-
zende en duizende personen stroomden van alle
kanten toe om met betraande oogen nog een
laatsten blik te werpen op den man, die ben
II.
(Vervolg en slot.
AA al nu. Terug in de herberg durfde Gerda
niet, dan maar liever ouder Gods vrijen hemel
overnachten. Daar slond een stroohut, zeker
van een boomgaardpachter. Zij keek voorzichtig
ol er iemand in was. Goddank, de hut was leeg.
Zij al haar laaiste stuk brood op, legde zich neer
en sliep dadelijk in.
Stralend stond de zon reeds aan den hemel,
ioen zij den volgenden dag ontwaakte. Snel. liep
zij naar den Aioezel om zich to wasschen en
haar schoenen en kousen aan te trekken. Toen
begaf zij zich naar de stad. Het was er ontzet
tend druk. De eene processie voor, de andora
na, trok binnen.
Er was geen huis of het was versierd, over
al1 achter de vensters brandden kaarsen voor
de heilige beelden. Kooplui trachtten hun zaken
te doen en vulden de lucht met hun geschreeuw.
In een bakkerswinkel kocht zij een broodje,
en de vriendelijke bakkersvrouw wees haar don
weg.
Een nieuwe processie kwam aan; zij drong
zich achter de Laatste vrouwen in den s;oet cn
liep mee. Een- der vrouwen keek haar norseh
aan en vroeg:
„Meisje, wat wil je?"
„In den Dom, naar den Heiligen Rok."
zoozeer had liefgehad. Vooral de toeloop der ar
men was ontzettend. Men zag ze zwijgend do
rijk met rouw gedrapeerde kerk binnenkomen,
beschroomd de lijkkist naderen om daarna uit
te barsten in tranen en zuchten, welke zij niet
bedwingen konden.
Op Vrijdag, 12 December, was geheel Cork
op de been. De lijkstoet strekte zich uit over een
lengte van 2 Engelsche mijlen en toen men liet
kerkhof naderde, stond daar een menigte van'
meer dan 50000 menschen om aan hun weldoe
ner de laatste eer te bewijzen.
De Ieren, den naam en het gelaat van den
verdienstelijken vaderlander bij uitnemendheid
willende vereeuwigen, besloten in de O'Connell-
street, de voornaamste van Dublin, Ierlands
hoofdstad, een bronzen standbeeld op te richten
ter eere van Pater Theobald Mathew, dat nog'
aan het verre nageslacht de edelmoedigheid en'
zelfopoffering van dien grooten weldoener der'
v erkende klasse verkondigen zou. Door een na-J
tionale inschrijving waren de benoodigde gelden!
spoedig bijeen en den lOden October 1864 hadj
de onthulling plaats in tegenwoordigheid van:
100000 personen. De burgemeester van Cork,:
J. F. Maguire, had de eer het doek te laten
vallen, dat de sprekend gelijkende trekken van'
Ierlands Redder voor de oogen der menigte ver-'
borgen hield.
(Slot volgt).