der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Liturgische Wegwijzer.
De Klooster-orden.
Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad,"
GELOOFSVERDEDiGING.
Dit nummer behoort bij de
„Nieuwe Haarl. Courant" van 10 FEBRUARI,
uitgave vak de
KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM.
Directeur! F, H. M„ v. d. GBXKKDT.
ADVEBTBKT^BKi
Van 1 tot 0 rego's f LSO,
Elke regel m or 0.20,
Ingezonden medecteelingen tusschen den tekst t n
minste ft regels fl.50; elke reg:1 meer 0.80.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Zaterdag 17 Febr.
EvangsHeverklariiig.
FEUILLETON
Door P. BERN. METS O. M. o.
hWorrit verroJjréLJ
OFFICIEELE KERKLIJST
KNIP DIT UIT
en leg het in uw Mis- en Vesperbock.
Zondag 11 Febr.
Maandag 12 Febr.
Dinsdag 13 Febr.
Woensdag 14 Febr.
Ooiir rdag 15 Febr,
SEXAGESIMA, blz. 409,
Praefatie H. Drievuldig
heid 99. Vóór de Hoog
mis: Zegening met wij
water 69. Na de Hoogmis:
Gebed voor Hare Majes
teit, 122.
DE VII H.H. STICH
TERS DER SER VIE-
TEN, Belijders, 1129. -
Lisse, Zandvoort en
B e v e r w vi k Octaafdag
van de H. Agatha, 1118.
GEDACHTENIS VAN
HET LIJDEN ONZES
HEEREN J. CHR., 974.
Praefatie H. Kruis, 96.
H.H. XXVI MARTELA
REN VAN JAPAN, zie
Aanhangsel voor de Bis
dommen van Nederland
blz. 35* en Mis en Ves-
perboek, 191. Groen-
m a r k t en Kleve r-
park: H. Andreas, blz.
1116 en 212. H a a rl e in-
m e r m e e r, Zandvo ort
en Beverwqlc. H. Cy-
rillus van Alexandrië, bl.
1122 en 222. V e 1 s e r-
oord: H. Ignatius, 1104
en 169.
H. TITUS, 1120 en 212. -
v er park: H. Romual-
dus, 1121 en 235. Haar
lemmermeer: H.H.
Martel, van Japan, zie 14
Febr. L i s s e, Z a n d-
voort en Be ver w jjk:
De VII H.H. Stichters der
Servieten, 1129. V ei
ser oord: H. Andreas,
1116 en 212.
Groenmarkt en Kle-
VERSCHIJNING DER
ONBEVL. MAAGD MA
RIA, 1124. Groenm.,
Klever park en V e 1-
s e r o o r tl Z. Philippa
Mareria, Maagd van do
Tweede Orde, 248.
Haarlemmermeer,
Lisse, Zandvoort en
Beverwijk: H. Titus,
1120 en 212.
H. CYRILLUS VAN
ALEXANDRIë, Bisschop,
Belijder en Kerkleeraar,
1122 en 222. Groen m.
en KI ever park: H.
Hilarius, 1074 en 222.
Haarlemmer m eer,
Lisse, Zandvoort en
B eve r w ij k Verschii-
ning der Onbevl. Maagd
Maria, 1124.
N.B. Tot Pasehen wordt na bet Graduale
bet Alleluja met daaropvolgend vers wegge
laten en in plaats daarvan gebeden de l'rac-
tus.
De aangegeven bladzijden verwijzen
naar het Mis- en Vesperboek (uitgave Des-
clée). In iedere Mis bidde men van blz. 71
tot 94, waar zich bevindt de „Gewone Orde
Ier H. Mis".
ZONDAG GENOEMD SEXAGESIMA.
Los uit den tweeden brief van den H. apostel
Paulus aan de KorinthiërsXI, 19—XII, 9.
Broeders! Gaarne verdraagt gij omvijzen,
daar gij zelf wijs zijt! Immers verdraagt gij
V s ijdag- 16 Febr.
bet, als iemand u in slavernij brengt, als iemand
n verslindt, als iemand u aantast, als iemand
zich verheft, als iemand u in het aangezicht
slaat. Als oneer zeg ik het, als waren wij zwak
geweest onder dit opzicht! Waarop iemand
durft roemen, (in onwijsheid spreek ik) daarop
durf ik het ook. Zijn zij Hebreën, ik ook; zijn zij
Israëlieten, ik ook; zijn zij Abraham's geslacht,
ik ook; zijn zij dienaars van Christus, (als een
onwijze spreek ik) ik ben het meerdoor zeer
veel arbeid, door gevangenissen overvloediger,
door slagen boven mate, door doodsgevaren
menigmaal! Van de Joden heb ik vijfmaal de
veertig min één ontvangen; driemaal ben ik
met roeden gegeeseld; ééns ben ik gesteenigd;
driemaal heb ik schipbreuk geleden; een nacht
en een dag héb ik in de diepte der zee door
gebracht. Door menigvuldige reizen, door ge
varen op rivieren, gevaren van roovers, geva
ren van eigen volk, gevaren van de heidenen,
gevaren in de stad, gevaren In de woestijn, ge
varen op zee, gevaren onder valsche broeders;
door arbeid en kommer, door veel nachtwaken,
door honger en dorst, door menigvuldig vasten,
door koude en naaktheid. Behalve hetgeen van
buiten komt, mijne dagelijksche bekommernis,
de bezorgdheid voor alle de gemeenten. Wie
wordt zwak, zonder dat ik zwak worde? Wie
wordt geërgerd, zonder dat ik brande?
Indien er geroemd moet worden, dan zal ik
op mijne zwakheden roemen. God en de Vader
onzes Heeren Jezus Christus, die gezegend is
in eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. Te Da-
maskus bewaakte de stadhouder van den ko
ning Aretas de stad der Damasceners om mij
gevangen te nemenen door een venster werd
ik in eene mand over den muur nedergelaten
en ontsnapte aldus uit zijne handen.
Indien er geroemd moet worden (het heeft
wel geen nut), dan-zal ik komen op gezichten
en openbaringen des Heeren. Ik ken eenen
mensch in Christus, die, veertien jaren gele
den, óf in het lichaam, ik weet het niet; óf
buiten het lichaam, ik weet het niet; God weet
het; weggevoerd is geworden tot den derden
hemel; en ik weet dat die mensch óf in het
lichaam óf buiten het lichaam, ik weet het
niet; God weet het; weggevoerd is geworden
in het Paradijs en geheimvolle woorden ge
hoord heeft, die het geen mensch geoorloofd is
te rpseken. Wegens den zoodanige zal ik roe
men; maar wegens mij zeiven zal ik niet roe
men, tenzij op mijne zwakheden. Want ook in
dien ik zonde willen roemen, ik zou geen dwaas
zijn, daar ik de waarheid zou zeggen; maar ik
laat het, opdat niemand mij schatte boven het
geen hij in mij ziet of van mij hoort. En opdat
de verhevenheid der openbaringen mij niet
trotsch make, is mij een prikkel mijns vleesches
gegeven, een engel van Satan om mij in het
aangezicht te slaan. Weshalve ik den Heer drie
maal heb gebeden, dat die van mij wijken
mocht; maar Hij zeide tot mij: Mijne genade
is -u voldoende, want de kracht wordt in zwak
heid volkomen. Gaarne zal ik dus op mijne
zwakheden roemen, opdat de kracht van Chris
tus in mij wone.
Evangelie volgens den IT. Lucas; VIII, 415.
In dian tijd, toen eene grooto menigte samen
kwam en uit de steden tot Jezus toesnelde,
sprak Hij in eene gelijkenis: Een zaaier ging
uit om zijn zaad te zaaien. En terwijl hij zaai
de, viel een gedeelte langs don weg; en het
werd vertreden, en de vogelen des hemels aten
het op. En een ander gedeelte viel op de rots;
en opgeschoten zijnde, verdorde het, omdat er
geene vochtigheid had. En een ander gedeelte
viel tusschen de doornenen de doornen, die
tegelijk opkwamen, verstikten het. En een an
der gedeelte viel in de goede aarde, en het
schoot op en bracht honderdvoudige vrucht
voort. Dit zeggende, riep HijDie ooren heeft
om te hooren, dat hij hoorei
Zijne leerlingen nu vroegen Hem, wat dit
voor eene gelijkenis was. En Hij zeide hun
Aan u is het gegeven de verborgenheid van
het Rijk Gods te kennen, aan de overigen ech
ter in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien,
en hoorende niet verstaan. Dit nu is de gelij
kenis: Het zaad is het woord Gods. En die
langs den weg: het zijn degenen, die hooren,
daarna komt de duivel en neemt het woord
weg uit hun hart, opdat zij niet, geloovend,
zalig worden. En die op de rots zij, die, na
gehoord te hebben, het woord met vreugde aan
nemen; maar zij hebben geene wortels; zij ge-
looven voor een tijd, en ten tijde van beproe
ving vallen zij af. En w,at tusschen de doornen
viel: het zijn degenen, die gehoord hebben,
maar door bekommeringen en rijkdom en ver
maken des levens worden zij gaandeweg ver
stikt, en brengen geene vrucht voort. En wat
in de goede aarde: het zijn degenen die, het
woord gehoord hebbende, het in een goed en
best hart bewaren en vrucht voortbrengen in
lijdzaamheid.
OP SEXAGESIMA.
„Een zaaier (de mensch geworden Zoon Gods)
ging uit om te zaaien. En terwijl Hij zaaide
viel een deel langs den weg en het werd ver
treden, en de vogelen des hemels aten het op."
Dit eerste gedeelte der gelijkenis van het Evan
gelie van dezen Zondag verklarend, zeide Jezus
„Het zaad is het Woord Gods. En die langs den
weg zijn gezaaid (bij wie langs den weg is ge
zaaid) zijn zij die het woord hooren, daarop
komt de duivel en neemt het woord uit hun
hart weg, opdat zij niet gelooven en zalig wor
den." Yelen hooren het woord Gods verkondi
gen, maar dit haat hun even weinig alsof zij
het niet hoorden. Gelijk aan een veel beganen
en vast inge trapten weg, op welks oppervlakte
het zaad liggen blijft, en waar het de buit van
zoekende vogels wordt, zijn al degenen die door
hunne driften overheerscht, voor edele gevoe
lens ontoegankelijk zijn. Het zijn de hebzuchti-
gen en aardschgezinden, die aan niets anders
denken dan aan tijdelijk gewin, aan het verza
melen van geld en goed. Het zijn vooral de
ongelukkigen, die slechts luisteren naar de
eischen hunner zinnelijke lusten, die slechts
streven naar het voldoen hunner vleeschelijke
hartstochten. Het woord Gods wacht niet op
hen, niet omdat het in zich zelf machteloos is,
maar omdat het door hen niet opgenomen
wordt; de waarheden door het woord Gods ver
kondigd beroeren hun hart niet, of zoo zij al
eenigen indruk maken, dan is het slechts voor
een oogenblik, en weldra hernemen de harts
tochten hun heerschappij- Daarop wijst de Za
ligmaker als Hij zegt, dat de duivel het woord
uit hun hart wegneemt, opdat zij niet zouden
gelooven en zalig worden.
„ten ander deel viel op de rots en opgekomen
zijde, verdorde het, dewijl het geen vochtigheid
had." De verklaring van deze woorden gegeven,
luidde: „en die op de rots zijn zij, die al® zij het
woord God® gehoord hebben, met vreugde het
aannemen, doch zij hebben geen wortel, zij ge
looven voor een tijd, en in een tijd van beproe
ving vallen zij af." I'-1' z)Jn er niet weinigen
die met een ontvankelijk gemoed begiftigd, en
voor den minsten indruk vatbaar zijn, maar ook
een open hart hebben voor de verleidingen van
de zonde en voor de vrees van eenig ongemak.
De oppervlakte van dien akker is goed, en neemt
gemakkelijk het zaad in zich op, maar diepe
wortelen zal het niet schieten. Voor een oogen
blik zijn zij bewogen, en weldra is de goede in
druk uitgewischt. Heden maken zij allerlei plan
nen en morgen geven zij ze voor een kleine
moeilijkheid op. De geringste bekoring doet hen
de goede voornemens vergeten en weder in hun
oude zonden terugvallen.
„Het zaad dat in de doornen viel, zijn zij die
het woord gehoord hebben, doch door zorgen en
rijkdom en vermaken des levens worden zij gaan
deweg verstikt en brengen geene vruchten
voort." Het zaad schoot wel op, maar werd ver
stikt voordat het tot rijpheid kwam. De door
nen, die weliger opgroeiden, en boven de eerste
spruiten van het zaad opgingen, verhinderden
den toevoer van licht en warmte, zoodat de
levenssappen opdroogden, en de teedere planten
langzaam wegstierven. Zoo wordt ook het woord'
Gods onvruchtbaar gemaakt door de overdreven
zorgen des levens, door het bezitten van of het
ongeregeld verlangen naar rijkdommen, door.
het genieten van wereldsche vermaken.
Door eiken mensch kunnen, omdat hij met
rede en vrijen wil begaafd is, en de noodige
gen,ade hem nimmer ontbreken zal, de doornen
uitgeroeid, de hardgetreden weg en de steen
achtige grond in een vruchtbaren bodem her
schapen worden. Eenige voorwaarden zijn daar
voor te vervullen, die de Zaligmaker ons dui
delijk leert in het laalste gedeelte Zijner gelij
kenis. „Wat in goede aarde viel, dat zijn zij
die het woord gehoord hebbende, hetzelve in een
goed en braaf hart behouden en vrucht voort
brengen in lijdzaamheid." De mensch moet, al
dus leert Jezus, het woord Gods hooren, aan
nemen, behouden, m^t zorgvuldige waakzaam
heid het verdedigen tegen allen die het hem
trachten te ontrooven, en in weerwil van alle
moeilijkheden, met groot geduld, al zou hij ook
inspanningen en opofferingen zich moeten ge
troosten met volharding trachten het vrucht
baar te maken voor de eeuwigheid.
Evenwel brengt niet elk goed zaad even vele
vruchten voort, omdat de vruchtbaarheid dei-
akkers verschillend is: het eene zaad geeft hon
derd-, het andere zestig-, het andere dertig-
voud. Dit groote onderscheid ligt niet in den
aard of in de kracht van Gods Woord. Dit kan
naar zijn natuur bij een ieder even vele vruchten
opleveren, maar het hart waarin het valt, de
omstandigheden waaronder de mensch leeft, en
boven alles de wijze waarop hij met Gods genade
medewerkt, zijn verschillend, en wel in veel hoo-
gere mate dan de akkers, die door den landman
bearbeid worden. De vruchtbaarheid van het
zaad hangt af van den grond waarin het wordt
gelegd, van den regen die er op valt, maar voor
al ook van den arbeid die aan het bewerken
van den grond besteed wordt. Evenzoo is het
met de zielen tot wie het Woord Gods zich richt.
Niet allen zijn in even gunstigen toestand. De
eene zal zich bereidvaardiger en volkomener aan
de inwerking der genade overgeven, zich met
volmaaktere getrouwheid toeleggen op het goed
gebruik ook van de minste gave dan de andere,
en daardoor dan ook meerdere vruchten voort
brengen.
Zorgen wij dus ons hart een goed voorbereide
akker te doen zijn voor het woord Gods, werken
wij mede met iedere genade ons gegeven, ver
wijderen wij alle beletselen die als steenen of
doornen den groei van het goede zaad kunnen
belemmeren, dan zullen ook onze harten over
vloedige vruchten voor de eeuwigheid voort
brengen.
LUI.
s ae Lfieclit een ondragelijk juk f
Wanneer het er op aankomt onzen H. Gods
dienst te bestrijden dan zijn zeer velen niet erg
kieskeurig en zien zij er niet tegen op bij een
of andere gelegenheid de H. Kerk te beschul
digen precies van het tegenovergestelde, dat
zij haar vroeger hebben aangedreven.
Wat wonder dan ook dat dit met het H
Sacrament der Biecht nok het geval is.
De vorige maal gingen wij na de beschuldi
ging, ons voor de voeten geworpen, dat de
biecht verderfelijk is en de menscken zondiger
maakt, nu zullen wij een andere aantijging
onder de oogen zien, dat nl. de biecht een on
dragelijk juk is en ons slavenketenen aanlegt.
Men ziet het: juist het tegenovergestelde van
de beschuldiging, die wij verleden week-behan
deld hebben.
Als een paal boven water staat de waarheid,
dat niemand voor zijn pleizier zal gaan biechten
en velen zullen misschien met loode schoenen
nar den biechtstoel gaan om hunne zonden t<
belijden.
Maar is dit nu een reden om te spreken van
een ondragelijk juk?
Wij weten wel beter en we gelooven niet.
dat een rechtgeaard katholiek die zijn ver
stand gebruikt, deze bewering als waar zal on
derschrijven.
Hij weet, dat biechten goed, nuttig en nood
zakelijk is en daarom gaat hij zijn zonden
belijden, al kost het dan ook wat moeite en
opoffering, evenals een zieke bittere drankjes
en pillen inneemt, waarvan hij weet, dat ze hem
de gezondheid kunnen teruggeven, al zijn ze
dan niet aangenaam en smakelijk.
Evenmin is het aangenaam wanneer men dag
in, dag-uit moet werken en zwoegen voor het
dagelijksch brood, maar de innige overtuiging
dat het noodzakelijk en nuttig is, maakt den
arbeid licht en gemakkelijk te dragen.
Zoo is het ook met de Biecht.
Zij is als een onaangenaam geneesmiddel en
dikwijls te onaangenamer, naarmate men het
meer noodig heeft, maar wij moeten niet ver
geten, dat het ook een noodzakelijk geneesmid-
del'is, waardoor men beter wordt en kracht ont
vangt om te weerstaan tegen zonde en verlei
ding.
„Gewoonte is een tweede natuur" de waar
heid hiervan geldt ook ten opzichte van dit Sa
crament. De Biecht valt zwaar en moeilijk voor
al aan degenen, die er zoo weinig mogelijk ge
bruik van maken en slechts door het gebod der
H. Kerk ertoe gedwongen kunnen worden ééns
per jaar hunne zonden aan den priester te be
lijden.
Dat het dan moeilijk en lastig valt, is niet
te verwonderen! Maar dan ligt het toch niet
aan de Biecht, als zoodanig, doch is de schuld
geheel bij den persoon zelf, die het er ro.aar
opaan liet komen en nu met de handen in het
haar zit, omdat het hem zoo moeilijk valt zich
alles te herinneren en juist te belijden.
Neem daarentegen iemand, die de goede ge
woonte heeft elke maand of nog meerdere molen
te biechten, hij zal het zulk een ondragelijk juk
niet vinden, omdat iedere nieuwe Biecht hem
zal bevestigen en sterken in de overtuiging, dat
hij er beter door wordt en zij een machtige
steun is tegen bekoringen en het hervallen in
de zonde.
Even willen we hier de aandacht vestigen
op iets, wat er misschien toe zou kunnen bijdra
gen om velen af te schrikken van het biechten
en dit voor hen moeilijk te maken.
Wjj° bedoelen de z.g. biechtspiegels, die in vela
kerkboeken te vinden zijn.
Wij willen volstrekt niets afdingen op het
nut van zulke lijsten en de vergemakkelijking
van het gewetensonderzoek daardoor, doch dan
moeten zij ook goed zijn.
Dit is niet met alle het geval en daarom lette
men goed op. Zulke biechtspiegels kunnen voor
zeer velen een uitstekend hulpmiddel zijn bij het
onderzoek van het geweten, maar sommigen
2)
„L'histoire du Moyen age," schrijft Pétigny,
„du cinquième au dixième siècle, n'est qui l'his-
„du cinquième au dixième siècle, n'est que l'his
toire du défrichement de l'Europe par les
De monniken egoisten! Vraag het den reizi-
8er. die verdwaald w,as op den weg, over de met
dert^b6 sneeuw bedekte Alpen. De nacht na-
nger en dorst maken hem machteloos,
denkf^T11 hem oum°Selijk en hij zijgt neêr,
aan zijne dierbaren, aan zijne lieve
moeder, zijn teerbem;„u„ i v
tig kind. Sombere b l™""'
j „„„or, vu a zweven voorbij zijn
starende oogen Wat hoon hij ]s J
a s een eentonig geklep eenar klok? Spelen die
klanken hem met in de ooren als een zoete
muziek? Zijn ze hem met als de boden der
liefde? Roepen ze hem niet toe: houd moed
Gods engelen waken over u!" Ja, en wel zijn liet
«ngelen Gods, die edele religieuzen, q.i0 verre
veirre van de wereld, in die ijskoude hoogten
hun leven doorbrengendie de redelooz.e dieren
doen dienen tot de werken van barmhartigheid,
die den verdwaalden en verkleumden reiziger
opnemen, hem verzorgen, hem weder doen leven
yoojr vrouw en kind!
De religieuzen egoisten! Vraag het den ar
men, die nimmer te vergeefs aan de deur dei-
kloosters klopten, en in grooten getale gespij
zigd werden als de vrienden, de lievelingen
Gods.
Toen de goddelooze Hendrik VIII de
kloosters vernietigde als het beste middel, meen
de hij, om de Kerk van Christus in het hart te
treffen zeide Karei V: „Hendrik heeft de
len gedood welke hem alle dagen een gouden
er legde. Deze keizer bad goed gezien. De ar
moede kwam m Engeland in al hare afzichte
lijke werkelijkheid: de armen stierven in dat
rijke land den hongerdood. Met den monnik
stierf de ongelukkige thans van gebrek en ellenr
de. J. de Maistre geeft ons de reden: Le profit de
leur travail n'etait pas pour eux, mais pour les
autres hommes, de qui ils s'etaient sèpares,
afin de mieux les servir. Ils répandaient autour
d'eux leurs bienfaits; leur maison etait la
maison hospitalièreil n'était pas besoin
d'y frapper deux fois, elle s'ouvrait tout
de suite aux miserables; une porte s'appe-
lait d'un nom, que tous les pauvres connais-
saient et comprenaient.„la doune."
De kloosterlingen gaven niet enkel het voor
beeld van hun arbeid, hun klooster was nog liet
model eener goed ingerichte maatschappij. De
barbaren, die geen gezag erkenden, die hunne
vreugde vonden in moord en verwoesting, aan
schouwden niet te vergeefs die heerlijke stich
tingen van eendracht, vrede en liefde, waar'ge-
hoorzaamlieid, eenvoud en zuiverheid hunne ze
tels hadden opgeslagen, waar alles hun toe
liep. ziedaar een model: vorm de maatschappij
naar dat voorbeeld en de vrede zal heersehen,
waar thans de tweedracht zegeviert.»
Wanneer later de ridders te dikwerf meenden
dat macht moet zegevieren over recht, wanneer
liet ridderslot maar al te dikwerf een roofhol,
de ridder een roover was en de vervolgde troost
en bescherming zocht bij de religieuzen, d.e
vrienden der lijdende menschheid, dan verhie
ven deze hunne stemmen zonder vrees of schrik.
De geharnaste ridders sidderden voor den mon
nik, die gelijk Bernardin de S. Pierre schrijft:
„de abdij stelden tegenover het kasteel, den
staf tegenover de lans, de klok tegenover de
trompet, monument tegen monument, brons
gen brons, overlevering tegen overlevering."
De monniken egoisten! Vraag het der weten
schap! Wie hebben ons de meesterstukken der
oudheid bewaard en overgeschreven met de
grootste zorg en nauwkeurigheid? Wie hebben
de scholen gesticht, de wetenschappen beoefend,
de bibliotheken aangelegd? Welke schrijver in
onze dagen overtreft een Athanasius, een Ba-
silius, een Hieronymus, een August inu/s, een
■loës. Crysostomus, een Bernardus? Zij, die zoo
gaarne van domme monniken spreken, hebben
nog geen bladzijde gelezen hunner reusachtige
werken.
Wie durft zich in de schaduw stellen van een
Thomas, ©én Bonaventura, een Scotus? Goud
mijnen hebben ze ons. geleverd, die diepe den
kers, die in de eenzaamheid hunner kloostercel
wisten op te stijgen tot de hoogste hoogte, door
te dringen tot de diepste diepte en wier mach
tige stemmen nog zullen weerklinken, wier on
sterfelijke geschriften nog zullen bestudeerd
worden, als de meeste boekjes onzer „geleerden"
reeds lang tot stof zijn vergaan en der vergetel
heid prijs gegeven.
Mannen der wetenschap, die zoo gaarne met
minachting noderzien op de instellingen der
middeleeuwen, wat zou er van de historie, de
dichtkunst, de wijsbegeerte gekomen zijn, zoo
de monniken ze niet met den hartstocht der
liefde hadden beoefend.
De studie der Grieksche taal, byna geheel
\erwaarloosd gedurende de over3troomingen der
oarbaren, herleeft weder in de kloosters. Aris-
toteles en Plato vinden er een toevluchtsoord en
worden beveiligd tegen een eeuwige vergetel
heid.
„Le monastère était une vaste école ou la
science entretenait,développait, et fécondait des
multiples creations. L'enseignement des mathé-
matiques et de l'astronomie était loin d'être
négligé. On préludait dans les monastères
des sixième, septième. et huitième siècles aux
prodigieuses investigations du moine Gerbert
(Sylvestre II), ancêtre ineontesté des Albert le
grand, des Roger Bacon, des G.allilée, des New
ton, des Leibnitz." (1)
De sckoone kunsten vierden in de kloosters
hun hoogste zegepraal. De monniken zongen
hunne heerlijke lofliederen in de meesterstuk
ken der bouwkunst, wier muren reeds leefden
door de voortbrengselen van hun machtig pen
seel.
Buiten het klooster trad de monnik op als
(1) Leqons d'histoire eeclésiastique par
l'abbé Doubles-Chanoine d'Arras.
missionaris?de besehaver bij uitnemendheid. Hij
drong in de dichte en eeuwenoude bosscheu,
doorkruiste geheel Europa, stak de zeeën over,
en veranderde bloeddorstige heidenen in aanbid
ders van den God van liefde. Wordt hij en zijne
volgelingen vermoordis de grond doortrokkèn
van het bloed dier helden, nieuwe zendelingen
komen er het zaad Gods strooien in dien thans
vruchtbaren grond.
Willibrordus en Bonifacius met hunne tal
rijke gezellen, hoe zoet klonk uit uwen mond
de blijde boodschap van het Evangelie! „Als een
zwaard en toch als balsem, als de stemmen
eens onweders en toch als bloemengeur, dringt
hun taal in het hart van den heiden en vindt
er een open weg." (2) Blind moet hij zijn, die
de geschiedenis heeft bestudeerd en geen eer
biedige hulde brengt aan den werkkring dex
kloosterorden. Zelfs een Vergers, die gewoon
lijk in zijne „Blikken in het verleden" alle#
verguist en bemoddert, wat maar eenigzlna
tot de Kath. Kerk behoort, die vooral haat
tegen de kloosterorden schijnt gezworen te heb»
ben, moet, zijns ondanks, het volgende getui
gen „te ontkennen valt het niet, dat de monni<
ken, door het ontginnen van woeste gronden,
het beoefenen van handwerk en bet openen
der scholen weldadig gewerkt hebben op de noa
barbaarsche volkeren van het Westen. Hunnk
verdiensten met betrekking tot de wetenschap^
pen zij mede niet te ontkennen.
(2) Hofdijk. Preekstoel onder Heitoo.