der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Liturgische Wegwijzer. De Klooster-orden. Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad," GELOOFSVERDEDiGING. Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haarl. Courant" van 10 FEBRUARI, uitgave vak de KINDERHUISVEST No. 29—31—33. HAARLEM. Directeur! F, H. M„ v. d. GBXKKDT. ADVEBTBKT^BKi Van 1 tot 0 rego's f LSO, Elke regel m or 0.20, Ingezonden medecteelingen tusschen den tekst t n minste ft regels fl.50; elke reg:1 meer 0.80. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.) Zaterdag 17 Febr. EvangsHeverklariiig. FEUILLETON Door P. BERN. METS O. M. o. hWorrit verroJjréLJ OFFICIEELE KERKLIJST KNIP DIT UIT en leg het in uw Mis- en Vesperbock. Zondag 11 Febr. Maandag 12 Febr. Dinsdag 13 Febr. Woensdag 14 Febr. Ooiir rdag 15 Febr, SEXAGESIMA, blz. 409, Praefatie H. Drievuldig heid 99. Vóór de Hoog mis: Zegening met wij water 69. Na de Hoogmis: Gebed voor Hare Majes teit, 122. DE VII H.H. STICH TERS DER SER VIE- TEN, Belijders, 1129. - Lisse, Zandvoort en B e v e r w vi k Octaafdag van de H. Agatha, 1118. GEDACHTENIS VAN HET LIJDEN ONZES HEEREN J. CHR., 974. Praefatie H. Kruis, 96. H.H. XXVI MARTELA REN VAN JAPAN, zie Aanhangsel voor de Bis dommen van Nederland blz. 35* en Mis en Ves- perboek, 191. Groen- m a r k t en Kleve r- park: H. Andreas, blz. 1116 en 212. H a a rl e in- m e r m e e r, Zandvo ort en Beverwqlc. H. Cy- rillus van Alexandrië, bl. 1122 en 222. V e 1 s e r- oord: H. Ignatius, 1104 en 169. H. TITUS, 1120 en 212. - v er park: H. Romual- dus, 1121 en 235. Haar lemmermeer: H.H. Martel, van Japan, zie 14 Febr. L i s s e, Z a n d- voort en Be ver w jjk: De VII H.H. Stichters der Servieten, 1129. V ei ser oord: H. Andreas, 1116 en 212. Groenmarkt en Kle- VERSCHIJNING DER ONBEVL. MAAGD MA RIA, 1124. Groenm., Klever park en V e 1- s e r o o r tl Z. Philippa Mareria, Maagd van do Tweede Orde, 248. Haarlemmermeer, Lisse, Zandvoort en Beverwijk: H. Titus, 1120 en 212. H. CYRILLUS VAN ALEXANDRIë, Bisschop, Belijder en Kerkleeraar, 1122 en 222. Groen m. en KI ever park: H. Hilarius, 1074 en 222. Haarlemmer m eer, Lisse, Zandvoort en B eve r w ij k Verschii- ning der Onbevl. Maagd Maria, 1124. N.B. Tot Pasehen wordt na bet Graduale bet Alleluja met daaropvolgend vers wegge laten en in plaats daarvan gebeden de l'rac- tus. De aangegeven bladzijden verwijzen naar het Mis- en Vesperboek (uitgave Des- clée). In iedere Mis bidde men van blz. 71 tot 94, waar zich bevindt de „Gewone Orde Ier H. Mis". ZONDAG GENOEMD SEXAGESIMA. Los uit den tweeden brief van den H. apostel Paulus aan de KorinthiërsXI, 19—XII, 9. Broeders! Gaarne verdraagt gij omvijzen, daar gij zelf wijs zijt! Immers verdraagt gij V s ijdag- 16 Febr. bet, als iemand u in slavernij brengt, als iemand n verslindt, als iemand u aantast, als iemand zich verheft, als iemand u in het aangezicht slaat. Als oneer zeg ik het, als waren wij zwak geweest onder dit opzicht! Waarop iemand durft roemen, (in onwijsheid spreek ik) daarop durf ik het ook. Zijn zij Hebreën, ik ook; zijn zij Israëlieten, ik ook; zijn zij Abraham's geslacht, ik ook; zijn zij dienaars van Christus, (als een onwijze spreek ik) ik ben het meerdoor zeer veel arbeid, door gevangenissen overvloediger, door slagen boven mate, door doodsgevaren menigmaal! Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig min één ontvangen; driemaal ben ik met roeden gegeeseld; ééns ben ik gesteenigd; driemaal heb ik schipbreuk geleden; een nacht en een dag héb ik in de diepte der zee door gebracht. Door menigvuldige reizen, door ge varen op rivieren, gevaren van roovers, geva ren van eigen volk, gevaren van de heidenen, gevaren in de stad, gevaren In de woestijn, ge varen op zee, gevaren onder valsche broeders; door arbeid en kommer, door veel nachtwaken, door honger en dorst, door menigvuldig vasten, door koude en naaktheid. Behalve hetgeen van buiten komt, mijne dagelijksche bekommernis, de bezorgdheid voor alle de gemeenten. Wie wordt zwak, zonder dat ik zwak worde? Wie wordt geërgerd, zonder dat ik brande? Indien er geroemd moet worden, dan zal ik op mijne zwakheden roemen. God en de Vader onzes Heeren Jezus Christus, die gezegend is in eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. Te Da- maskus bewaakte de stadhouder van den ko ning Aretas de stad der Damasceners om mij gevangen te nemenen door een venster werd ik in eene mand over den muur nedergelaten en ontsnapte aldus uit zijne handen. Indien er geroemd moet worden (het heeft wel geen nut), dan-zal ik komen op gezichten en openbaringen des Heeren. Ik ken eenen mensch in Christus, die, veertien jaren gele den, óf in het lichaam, ik weet het niet; óf buiten het lichaam, ik weet het niet; God weet het; weggevoerd is geworden tot den derden hemel; en ik weet dat die mensch óf in het lichaam óf buiten het lichaam, ik weet het niet; God weet het; weggevoerd is geworden in het Paradijs en geheimvolle woorden ge hoord heeft, die het geen mensch geoorloofd is te rpseken. Wegens den zoodanige zal ik roe men; maar wegens mij zeiven zal ik niet roe men, tenzij op mijne zwakheden. Want ook in dien ik zonde willen roemen, ik zou geen dwaas zijn, daar ik de waarheid zou zeggen; maar ik laat het, opdat niemand mij schatte boven het geen hij in mij ziet of van mij hoort. En opdat de verhevenheid der openbaringen mij niet trotsch make, is mij een prikkel mijns vleesches gegeven, een engel van Satan om mij in het aangezicht te slaan. Weshalve ik den Heer drie maal heb gebeden, dat die van mij wijken mocht; maar Hij zeide tot mij: Mijne genade is -u voldoende, want de kracht wordt in zwak heid volkomen. Gaarne zal ik dus op mijne zwakheden roemen, opdat de kracht van Chris tus in mij wone. Evangelie volgens den IT. Lucas; VIII, 415. In dian tijd, toen eene grooto menigte samen kwam en uit de steden tot Jezus toesnelde, sprak Hij in eene gelijkenis: Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. En terwijl hij zaai de, viel een gedeelte langs don weg; en het werd vertreden, en de vogelen des hemels aten het op. En een ander gedeelte viel op de rots; en opgeschoten zijnde, verdorde het, omdat er geene vochtigheid had. En een ander gedeelte viel tusschen de doornenen de doornen, die tegelijk opkwamen, verstikten het. En een an der gedeelte viel in de goede aarde, en het schoot op en bracht honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende, riep HijDie ooren heeft om te hooren, dat hij hoorei Zijne leerlingen nu vroegen Hem, wat dit voor eene gelijkenis was. En Hij zeide hun Aan u is het gegeven de verborgenheid van het Rijk Gods te kennen, aan de overigen ech ter in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien, en hoorende niet verstaan. Dit nu is de gelij kenis: Het zaad is het woord Gods. En die langs den weg: het zijn degenen, die hooren, daarna komt de duivel en neemt het woord weg uit hun hart, opdat zij niet, geloovend, zalig worden. En die op de rots zij, die, na gehoord te hebben, het woord met vreugde aan nemen; maar zij hebben geene wortels; zij ge- looven voor een tijd, en ten tijde van beproe ving vallen zij af. En w,at tusschen de doornen viel: het zijn degenen, die gehoord hebben, maar door bekommeringen en rijkdom en ver maken des levens worden zij gaandeweg ver stikt, en brengen geene vrucht voort. En wat in de goede aarde: het zijn degenen die, het woord gehoord hebbende, het in een goed en best hart bewaren en vrucht voortbrengen in lijdzaamheid. OP SEXAGESIMA. „Een zaaier (de mensch geworden Zoon Gods) ging uit om te zaaien. En terwijl Hij zaaide viel een deel langs den weg en het werd ver treden, en de vogelen des hemels aten het op." Dit eerste gedeelte der gelijkenis van het Evan gelie van dezen Zondag verklarend, zeide Jezus „Het zaad is het Woord Gods. En die langs den weg zijn gezaaid (bij wie langs den weg is ge zaaid) zijn zij die het woord hooren, daarop komt de duivel en neemt het woord uit hun hart weg, opdat zij niet gelooven en zalig wor den." Yelen hooren het woord Gods verkondi gen, maar dit haat hun even weinig alsof zij het niet hoorden. Gelijk aan een veel beganen en vast inge trapten weg, op welks oppervlakte het zaad liggen blijft, en waar het de buit van zoekende vogels wordt, zijn al degenen die door hunne driften overheerscht, voor edele gevoe lens ontoegankelijk zijn. Het zijn de hebzuchti- gen en aardschgezinden, die aan niets anders denken dan aan tijdelijk gewin, aan het verza melen van geld en goed. Het zijn vooral de ongelukkigen, die slechts luisteren naar de eischen hunner zinnelijke lusten, die slechts streven naar het voldoen hunner vleeschelijke hartstochten. Het woord Gods wacht niet op hen, niet omdat het in zich zelf machteloos is, maar omdat het door hen niet opgenomen wordt; de waarheden door het woord Gods ver kondigd beroeren hun hart niet, of zoo zij al eenigen indruk maken, dan is het slechts voor een oogenblik, en weldra hernemen de harts tochten hun heerschappij- Daarop wijst de Za ligmaker als Hij zegt, dat de duivel het woord uit hun hart wegneemt, opdat zij niet zouden gelooven en zalig worden. „ten ander deel viel op de rots en opgekomen zijde, verdorde het, dewijl het geen vochtigheid had." De verklaring van deze woorden gegeven, luidde: „en die op de rots zijn zij, die al® zij het woord God® gehoord hebben, met vreugde het aannemen, doch zij hebben geen wortel, zij ge looven voor een tijd, en in een tijd van beproe ving vallen zij af." I'-1' z)Jn er niet weinigen die met een ontvankelijk gemoed begiftigd, en voor den minsten indruk vatbaar zijn, maar ook een open hart hebben voor de verleidingen van de zonde en voor de vrees van eenig ongemak. De oppervlakte van dien akker is goed, en neemt gemakkelijk het zaad in zich op, maar diepe wortelen zal het niet schieten. Voor een oogen blik zijn zij bewogen, en weldra is de goede in druk uitgewischt. Heden maken zij allerlei plan nen en morgen geven zij ze voor een kleine moeilijkheid op. De geringste bekoring doet hen de goede voornemens vergeten en weder in hun oude zonden terugvallen. „Het zaad dat in de doornen viel, zijn zij die het woord gehoord hebben, doch door zorgen en rijkdom en vermaken des levens worden zij gaan deweg verstikt en brengen geene vruchten voort." Het zaad schoot wel op, maar werd ver stikt voordat het tot rijpheid kwam. De door nen, die weliger opgroeiden, en boven de eerste spruiten van het zaad opgingen, verhinderden den toevoer van licht en warmte, zoodat de levenssappen opdroogden, en de teedere planten langzaam wegstierven. Zoo wordt ook het woord' Gods onvruchtbaar gemaakt door de overdreven zorgen des levens, door het bezitten van of het ongeregeld verlangen naar rijkdommen, door. het genieten van wereldsche vermaken. Door eiken mensch kunnen, omdat hij met rede en vrijen wil begaafd is, en de noodige gen,ade hem nimmer ontbreken zal, de doornen uitgeroeid, de hardgetreden weg en de steen achtige grond in een vruchtbaren bodem her schapen worden. Eenige voorwaarden zijn daar voor te vervullen, die de Zaligmaker ons dui delijk leert in het laalste gedeelte Zijner gelij kenis. „Wat in goede aarde viel, dat zijn zij die het woord gehoord hebbende, hetzelve in een goed en braaf hart behouden en vrucht voort brengen in lijdzaamheid." De mensch moet, al dus leert Jezus, het woord Gods hooren, aan nemen, behouden, m^t zorgvuldige waakzaam heid het verdedigen tegen allen die het hem trachten te ontrooven, en in weerwil van alle moeilijkheden, met groot geduld, al zou hij ook inspanningen en opofferingen zich moeten ge troosten met volharding trachten het vrucht baar te maken voor de eeuwigheid. Evenwel brengt niet elk goed zaad even vele vruchten voort, omdat de vruchtbaarheid dei- akkers verschillend is: het eene zaad geeft hon derd-, het andere zestig-, het andere dertig- voud. Dit groote onderscheid ligt niet in den aard of in de kracht van Gods Woord. Dit kan naar zijn natuur bij een ieder even vele vruchten opleveren, maar het hart waarin het valt, de omstandigheden waaronder de mensch leeft, en boven alles de wijze waarop hij met Gods genade medewerkt, zijn verschillend, en wel in veel hoo- gere mate dan de akkers, die door den landman bearbeid worden. De vruchtbaarheid van het zaad hangt af van den grond waarin het wordt gelegd, van den regen die er op valt, maar voor al ook van den arbeid die aan het bewerken van den grond besteed wordt. Evenzoo is het met de zielen tot wie het Woord Gods zich richt. Niet allen zijn in even gunstigen toestand. De eene zal zich bereidvaardiger en volkomener aan de inwerking der genade overgeven, zich met volmaaktere getrouwheid toeleggen op het goed gebruik ook van de minste gave dan de andere, en daardoor dan ook meerdere vruchten voort brengen. Zorgen wij dus ons hart een goed voorbereide akker te doen zijn voor het woord Gods, werken wij mede met iedere genade ons gegeven, ver wijderen wij alle beletselen die als steenen of doornen den groei van het goede zaad kunnen belemmeren, dan zullen ook onze harten over vloedige vruchten voor de eeuwigheid voort brengen. LUI. s ae Lfieclit een ondragelijk juk f Wanneer het er op aankomt onzen H. Gods dienst te bestrijden dan zijn zeer velen niet erg kieskeurig en zien zij er niet tegen op bij een of andere gelegenheid de H. Kerk te beschul digen precies van het tegenovergestelde, dat zij haar vroeger hebben aangedreven. Wat wonder dan ook dat dit met het H Sacrament der Biecht nok het geval is. De vorige maal gingen wij na de beschuldi ging, ons voor de voeten geworpen, dat de biecht verderfelijk is en de menscken zondiger maakt, nu zullen wij een andere aantijging onder de oogen zien, dat nl. de biecht een on dragelijk juk is en ons slavenketenen aanlegt. Men ziet het: juist het tegenovergestelde van de beschuldiging, die wij verleden week-behan deld hebben. Als een paal boven water staat de waarheid, dat niemand voor zijn pleizier zal gaan biechten en velen zullen misschien met loode schoenen nar den biechtstoel gaan om hunne zonden t< belijden. Maar is dit nu een reden om te spreken van een ondragelijk juk? Wij weten wel beter en we gelooven niet. dat een rechtgeaard katholiek die zijn ver stand gebruikt, deze bewering als waar zal on derschrijven. Hij weet, dat biechten goed, nuttig en nood zakelijk is en daarom gaat hij zijn zonden belijden, al kost het dan ook wat moeite en opoffering, evenals een zieke bittere drankjes en pillen inneemt, waarvan hij weet, dat ze hem de gezondheid kunnen teruggeven, al zijn ze dan niet aangenaam en smakelijk. Evenmin is het aangenaam wanneer men dag in, dag-uit moet werken en zwoegen voor het dagelijksch brood, maar de innige overtuiging dat het noodzakelijk en nuttig is, maakt den arbeid licht en gemakkelijk te dragen. Zoo is het ook met de Biecht. Zij is als een onaangenaam geneesmiddel en dikwijls te onaangenamer, naarmate men het meer noodig heeft, maar wij moeten niet ver geten, dat het ook een noodzakelijk geneesmid- del'is, waardoor men beter wordt en kracht ont vangt om te weerstaan tegen zonde en verlei ding. „Gewoonte is een tweede natuur" de waar heid hiervan geldt ook ten opzichte van dit Sa crament. De Biecht valt zwaar en moeilijk voor al aan degenen, die er zoo weinig mogelijk ge bruik van maken en slechts door het gebod der H. Kerk ertoe gedwongen kunnen worden ééns per jaar hunne zonden aan den priester te be lijden. Dat het dan moeilijk en lastig valt, is niet te verwonderen! Maar dan ligt het toch niet aan de Biecht, als zoodanig, doch is de schuld geheel bij den persoon zelf, die het er ro.aar opaan liet komen en nu met de handen in het haar zit, omdat het hem zoo moeilijk valt zich alles te herinneren en juist te belijden. Neem daarentegen iemand, die de goede ge woonte heeft elke maand of nog meerdere molen te biechten, hij zal het zulk een ondragelijk juk niet vinden, omdat iedere nieuwe Biecht hem zal bevestigen en sterken in de overtuiging, dat hij er beter door wordt en zij een machtige steun is tegen bekoringen en het hervallen in de zonde. Even willen we hier de aandacht vestigen op iets, wat er misschien toe zou kunnen bijdra gen om velen af te schrikken van het biechten en dit voor hen moeilijk te maken. Wjj° bedoelen de z.g. biechtspiegels, die in vela kerkboeken te vinden zijn. Wij willen volstrekt niets afdingen op het nut van zulke lijsten en de vergemakkelijking van het gewetensonderzoek daardoor, doch dan moeten zij ook goed zijn. Dit is niet met alle het geval en daarom lette men goed op. Zulke biechtspiegels kunnen voor zeer velen een uitstekend hulpmiddel zijn bij het onderzoek van het geweten, maar sommigen 2) „L'histoire du Moyen age," schrijft Pétigny, „du cinquième au dixième siècle, n'est qui l'his- „du cinquième au dixième siècle, n'est que l'his toire du défrichement de l'Europe par les De monniken egoisten! Vraag het den reizi- 8er. die verdwaald w,as op den weg, over de met dert^b6 sneeuw bedekte Alpen. De nacht na- nger en dorst maken hem machteloos, denkf^T11 hem oum°Selijk en hij zijgt neêr, aan zijne dierbaren, aan zijne lieve moeder, zijn teerbem;„u„ i v tig kind. Sombere b l™""' j „„„or, vu a zweven voorbij zijn starende oogen Wat hoon hij ]s J a s een eentonig geklep eenar klok? Spelen die klanken hem met in de ooren als een zoete muziek? Zijn ze hem met als de boden der liefde? Roepen ze hem niet toe: houd moed Gods engelen waken over u!" Ja, en wel zijn liet «ngelen Gods, die edele religieuzen, q.i0 verre veirre van de wereld, in die ijskoude hoogten hun leven doorbrengendie de redelooz.e dieren doen dienen tot de werken van barmhartigheid, die den verdwaalden en verkleumden reiziger opnemen, hem verzorgen, hem weder doen leven yoojr vrouw en kind! De religieuzen egoisten! Vraag het den ar men, die nimmer te vergeefs aan de deur dei- kloosters klopten, en in grooten getale gespij zigd werden als de vrienden, de lievelingen Gods. Toen de goddelooze Hendrik VIII de kloosters vernietigde als het beste middel, meen de hij, om de Kerk van Christus in het hart te treffen zeide Karei V: „Hendrik heeft de len gedood welke hem alle dagen een gouden er legde. Deze keizer bad goed gezien. De ar moede kwam m Engeland in al hare afzichte lijke werkelijkheid: de armen stierven in dat rijke land den hongerdood. Met den monnik stierf de ongelukkige thans van gebrek en ellenr de. J. de Maistre geeft ons de reden: Le profit de leur travail n'etait pas pour eux, mais pour les autres hommes, de qui ils s'etaient sèpares, afin de mieux les servir. Ils répandaient autour d'eux leurs bienfaits; leur maison etait la maison hospitalièreil n'était pas besoin d'y frapper deux fois, elle s'ouvrait tout de suite aux miserables; une porte s'appe- lait d'un nom, que tous les pauvres connais- saient et comprenaient.„la doune." De kloosterlingen gaven niet enkel het voor beeld van hun arbeid, hun klooster was nog liet model eener goed ingerichte maatschappij. De barbaren, die geen gezag erkenden, die hunne vreugde vonden in moord en verwoesting, aan schouwden niet te vergeefs die heerlijke stich tingen van eendracht, vrede en liefde, waar'ge- hoorzaamlieid, eenvoud en zuiverheid hunne ze tels hadden opgeslagen, waar alles hun toe liep. ziedaar een model: vorm de maatschappij naar dat voorbeeld en de vrede zal heersehen, waar thans de tweedracht zegeviert.» Wanneer later de ridders te dikwerf meenden dat macht moet zegevieren over recht, wanneer liet ridderslot maar al te dikwerf een roofhol, de ridder een roover was en de vervolgde troost en bescherming zocht bij de religieuzen, d.e vrienden der lijdende menschheid, dan verhie ven deze hunne stemmen zonder vrees of schrik. De geharnaste ridders sidderden voor den mon nik, die gelijk Bernardin de S. Pierre schrijft: „de abdij stelden tegenover het kasteel, den staf tegenover de lans, de klok tegenover de trompet, monument tegen monument, brons gen brons, overlevering tegen overlevering." De monniken egoisten! Vraag het der weten schap! Wie hebben ons de meesterstukken der oudheid bewaard en overgeschreven met de grootste zorg en nauwkeurigheid? Wie hebben de scholen gesticht, de wetenschappen beoefend, de bibliotheken aangelegd? Welke schrijver in onze dagen overtreft een Athanasius, een Ba- silius, een Hieronymus, een August inu/s, een ■loës. Crysostomus, een Bernardus? Zij, die zoo gaarne van domme monniken spreken, hebben nog geen bladzijde gelezen hunner reusachtige werken. Wie durft zich in de schaduw stellen van een Thomas, ©én Bonaventura, een Scotus? Goud mijnen hebben ze ons. geleverd, die diepe den kers, die in de eenzaamheid hunner kloostercel wisten op te stijgen tot de hoogste hoogte, door te dringen tot de diepste diepte en wier mach tige stemmen nog zullen weerklinken, wier on sterfelijke geschriften nog zullen bestudeerd worden, als de meeste boekjes onzer „geleerden" reeds lang tot stof zijn vergaan en der vergetel heid prijs gegeven. Mannen der wetenschap, die zoo gaarne met minachting noderzien op de instellingen der middeleeuwen, wat zou er van de historie, de dichtkunst, de wijsbegeerte gekomen zijn, zoo de monniken ze niet met den hartstocht der liefde hadden beoefend. De studie der Grieksche taal, byna geheel \erwaarloosd gedurende de over3troomingen der oarbaren, herleeft weder in de kloosters. Aris- toteles en Plato vinden er een toevluchtsoord en worden beveiligd tegen een eeuwige vergetel heid. „Le monastère était une vaste école ou la science entretenait,développait, et fécondait des multiples creations. L'enseignement des mathé- matiques et de l'astronomie était loin d'être négligé. On préludait dans les monastères des sixième, septième. et huitième siècles aux prodigieuses investigations du moine Gerbert (Sylvestre II), ancêtre ineontesté des Albert le grand, des Roger Bacon, des G.allilée, des New ton, des Leibnitz." (1) De sckoone kunsten vierden in de kloosters hun hoogste zegepraal. De monniken zongen hunne heerlijke lofliederen in de meesterstuk ken der bouwkunst, wier muren reeds leefden door de voortbrengselen van hun machtig pen seel. Buiten het klooster trad de monnik op als (1) Leqons d'histoire eeclésiastique par l'abbé Doubles-Chanoine d'Arras. missionaris?de besehaver bij uitnemendheid. Hij drong in de dichte en eeuwenoude bosscheu, doorkruiste geheel Europa, stak de zeeën over, en veranderde bloeddorstige heidenen in aanbid ders van den God van liefde. Wordt hij en zijne volgelingen vermoordis de grond doortrokkèn van het bloed dier helden, nieuwe zendelingen komen er het zaad Gods strooien in dien thans vruchtbaren grond. Willibrordus en Bonifacius met hunne tal rijke gezellen, hoe zoet klonk uit uwen mond de blijde boodschap van het Evangelie! „Als een zwaard en toch als balsem, als de stemmen eens onweders en toch als bloemengeur, dringt hun taal in het hart van den heiden en vindt er een open weg." (2) Blind moet hij zijn, die de geschiedenis heeft bestudeerd en geen eer biedige hulde brengt aan den werkkring dex kloosterorden. Zelfs een Vergers, die gewoon lijk in zijne „Blikken in het verleden" alle# verguist en bemoddert, wat maar eenigzlna tot de Kath. Kerk behoort, die vooral haat tegen de kloosterorden schijnt gezworen te heb» ben, moet, zijns ondanks, het volgende getui gen „te ontkennen valt het niet, dat de monni< ken, door het ontginnen van woeste gronden, het beoefenen van handwerk en bet openen der scholen weldadig gewerkt hebben op de noa barbaarsche volkeren van het Westen. Hunnk verdiensten met betrekking tot de wetenschap^ pen zij mede niet te ontkennen. (2) Hofdijk. Preekstoel onder Heitoo.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 9