der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Liturgische Wegwijzer. Db Klooster-orden. L Tem, „Drutóerij il« Spairnestad" V" (i feuilleton GELOOFSVERDEDIGING. EEN LIED PER WEEK Een Kind van Holland. v Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haarl. Courant" van 24 FEBRUARI. KINDERHUISVEST No. 29—31—33. - HAARLEM. Directeur; J?. H, M. v. d. QBIBNDT. ADVBBTElïT aBIFs V*n 1 tot regels V t UK). Elke regel m.er OJK, Ingezonden mededeeüngen tussohen den tekst t i minste ft regels f 1.60; elke regel maey 0.80. Jlet Ameurarectit op den mdouvi )LL ut; 6 ju wo.di, vbitoieiói uvereenfcomatig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124 Evangelieverklaring. Door P. BERN. METS O. m. o f (Wordt vervolgd). DE OFFICIEELE KERKLIJST ÜITÖAVB VA.N DB i 'v" KNIP DIT UIT J en leg het in uw Mis- eu Vesperboek. Zondag 25 Februari. 1ste Zondag van de Vasten, blz. 436. Vóór de Hoogmis: Zegening met wijwater, 69. Na de Hoog mis: Gebed voor Hare Majesteit, 122. N.B. Gedurende de gelieele Vasten kan de priester dagelijks (hooge feesten uit gezonderd) de H. Mis lezen ofwel van den dag (in het paars), ofwel van den Heilige (in het wit of rood) van dien datum. Maandag 26 Februari. Van den dag (paars): blz. 441444, ofwel: H. Petrus Damianus, blz. U34 en 122. Groenm,KIeverp.en V e 1 g e r o o r d: H. Matliias, Apostel, 1135 en 1050, Credo, Praefatie van de Aposte len, blz. 100. Dinsdag 27 Februari. H. MATHIAS, 1135 en 1050. Groenm. en Kleverpark: Van den dag (paars), blz. 444447, ofwel: H. Ignatius, 1104. Velseroord: H. r Titns, 1120 en 212. I Woensdag 28 Februari. Van den dag (paars), blz. 447452. Ofwel Votief mis van den H. Joseph, 996. Groenm. en Klever p.; Z. Joannes a Triora, Martelaar der Eerste Orde, 178. Velseroord: Feest van ■f ae Doornen Kroon onzes Heeren. 978. Donderdag 29 Februari: Van den dag (paars), blz. 4o^ 455, ofwel Votief mis van het H. oacrament, 1459. Groenm. en Kle ver p.: ofwel Z. Thomas a Cora, 227. Velseroord: Z. Antonius a Stronca- mo, 227. 'Vrijdag 1 Maart. Van den dag (paars), blz. 455—459 ofwel: H. Snitbertus, Bisschop en Belijder, blz. 42 (Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen) en 212. Groenm., Kleverp. en Velseroord: Feest van pr de Lans en Nagelen O. H. J. Chr. blz. 981. Zaterdag 2 Maart. Van den dag (paars), blz. 459465, ofwel: Feest van de Lans en Na- gelen O. H. J. Chr. blz. 981, Credo, Prae fatie H. Kruis, 96. Groenm., K1 e- verp. en Velseroord: Z. Agnes van Maagd der Tweede Orde, blz. 248, of: otiefmis der Onbevl. Ontv., 1061. »^'PvRe aan§'eoeven bladzijden verwijzen naar het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée). ln iedere Mis bldde men van blz. 71—94, waar zich bevindt de „Gewone orde der H. Mis". EERSTE ZONDAG VAN DE VASTEN. Les uit den tweeden brief van den H. apostel Paulus aan de Korinthiërs; VI, 110, Broeders! Wij vermanen u, dat gij de genade Gods niet te vergeefs ontvangt. Want Hij zegt In den aangenamen tijd heb Ik u verhoord en op den. dag des heils heb Ik u geholpen. Ziet, nu w het de aangename tijd! Ziet, nu is het de dag des heils! Aan niemand geven wij eenigen aanstoot, opdat onze bediening niet gelaakt 'worde; maar in alles bevelen wij ons aan als dienaren Gods, door veel geduld, in verdruk kingen, in nooden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenissen, in oproeren, in arbeid, in waken, in vasten; door reinheid, door kennis, door lankmoedigheid, door minzaamheid, door den Heiligen Geest, door ongeveinsde liefde, door het woord der waarheid, door de kracht .Gods, door de wapenen der gerechtigheid ter rechter- en ter linkerzijde; onder eer en oneer, ander kwaden en goeden naam; als verleiders, en wij 3preken waarheid; als ongekenden, en wij .lijn beleend; als stervenden, en ziet, wij leven! als gekastijden, en wij zijn niet ter dood ge bracht; als bedroefden, en wij zijn altijd ver heugd; als armen, en wij maken velen rijk; als die niets hebben, en wij bezitten alles. Evangelie volgens don H. Mattheiis; IV, 111. In dien tijd werd Jezus door den Geest naar do woestijn geleid, om door den duivel bekoord te worden. Nadat Hij nu veertig dagen en veer tig naobten had gevast, had Hij daarna honger. En de bekoorder naderde en sprak tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze steenen brooden worden! Doch Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: de mensch leeft niet van brood alleen, maar van alle woord, dat uit Gods mond voortkomt. Toen nam 'de duivel Hem op naar de heilige stad en plaatste Hem op de tinne des tempels en zeide tot Hem Indien Gij Gods Zoon zijt, werp U dan naar beneden! want er staat geschreven: Hij heeft zijn engelen aangaande u bevolen, dat zij zullen u op de handen nemen, opdat gij uwen voet soms niet stooten zoudt tegen eenen steen. Jezus zeide hemOok staat er geschrevenGij zult den Heer uwen God niet op de proef stellen. Wederom nam de duivel Hem op naar eenen zeer hoogen berg en toonde Hem al de ko ninkrijken der wereld en hunne pracht, en zeide tot HemDit alles zal ik U geven, als Gij, ne- dervallend, mij aanbidt. Toen sprak Jezus tot hem: Ga weg, Satan! want er staat geschreven: Den Heer uwen God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. Alsdan verliet de duivel Hem; en zie, engelen naderden en dienden Hem. lste ZONDAG IN DE "V ASTEN. Toen Jezus door Joannes in den Jordaan ge doopt was, ging Hij naar de woestijn, die zich van Jericho tot nabjj Jerusalem uitstrekte. Niet uit eigen beweging verborg Hij Zieh daar veer tig dagen lang. Hij, die in alles aan Zijn hemel- schen Vader gehoorzaam wilde zijn, liet zieh vrijwillig en uit eigen keuze door den Heiligen Geest daarheen geleiden en wel „om door den duivel beproefd te worden." Maar hoe kan de Zoon Gods er in bewilligen door den duivel tot zonde bekoord te worden? „Laten wij ons daar over niet verwonderen, zegt de H. Gregorius, dat Jesus Zich door den duivel liet bekoren, Hij die wilde gekruisigd worden door de dienaren van den satan. Het was niet onwaardig om be proefd te worden voor den Zaligmaker, Die ge komen was om gedood te worden. Het was zelfs rechtmatig dat Hij door Zijne bekoringen de onze overwon, evenals Hij gekomen was om door Zijn dood onzen dood te overwinnen." Inderdaad voor ons lijdt Jesus honger, voor ons wordt Hij voor ons overwint Hij den duivel, ge- yk Hij ook voor ons lijden, sterven en verrijzen zal. ooruitziende dat wie Hem wilden volgen aan vele bekoringen zouden blootstaan, wetende dat hunne zaligheid zou afhangen van hunne getrouwheid in de beproeving „wilde Jesus zelf beproefd worden om hen die beproefd worden te hulp te komen" zegt de H. Paulus, (ad. Hebr. II 18) wilde Hij voor hen de genade verwerven dat zij op den dag der beproeving weerstand konden bieden en overwinnen. In veertig dagen en nachten at Jesus niet, en daarna had Hij honger. Hij had honger, om dat Hij zulks wilde. Door de goddelijke kracht die in Hem woonde had Hij den drang der na tuur naar spijze onderdrukt en tot zwijgen ge bracht om Zijne Godheid te toonen, maar au liet Hij aan de natuur toe dat zij hare eischen deed gelden, om Zijne menschheid te bewijzen. De honger door Jesus gevoeld was voor den duivel de aanleiding tot Zijne bekoring. Jn menschelijke gedaante trad hij voor den Zalig maker en vroeg van Hem een wonder, om nl steenen in brood te veranderen. „Zoo Gij de Zoon Gods zijt, zeg dan dat deze steenen brood worden." Godslasterlijk was die taal, evenals de woorden der Joden, die Jesus toen Hij aan het kruis hing toeriepen: „Zoo Gij de koning van Israël zijt, kom dan af van het kruis en wij zul len in U gelooven." Zeker, Jesus kon het ge vraagde wonder verrichten, maar het wag be neden Zijne waardigheid den eisch van den dui vel te vervullen. Jesus deed nooit wonderen om aan de nieuwsgierigheid of üjdelheid te vol doen. Of de Joden al zeiden: wij willen een teeken zien, of Herodes al verlangde Jesus een wonder te zien doen, hunne dwaze eischen ble ven onbevredigd. Kort en afdoend was het ant woord dat de Zaligmaker Zieh verwaardigde aan Satan te geven: „er staat geschreven, de mensch leeft niet van brood alleen, maar van alle woord dat uitgaat uit Gods moud." Jesus wilde daarmede zeggenom te kunnen leven is het brood niet noodig. God kan, bij gebrek aan het gewone voedsel, het leven zijner schep selen onderhouden door alles wat Hij daartoe bezigen wil, Hij kan door Zijne Almacht nieuwe spijze geven, gelijk Hij YOor Zijn volk in de woes tijn deed, met andere woordenwiens spijze het is den wil van God te volbrengen, hem zal het noodige niet ontbreken, maar het zal hem als toegeworpen worden. De duivel was in zjjne verwachting teleurge steld. Hij had door dit wonder willen zien of Jezus werkelijk de Zoon van God was, wat hem niet met zekerheid bekend was, en waaraan hij nog twijfelde, en Jezus had dit noch ontkend noch bevestigd. Hjj ZOu dus een tweede poging wagen. Hij nam Jezus op naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne des tempels en zeide tot Hem: „Indien Gy de Zoon Gods zijt, zoo werp U naar beneden, er staat immers geschre ven: want Hij heeft Zijnen Engelen aangaande U bevel gegeven ,en op de handen zullen zij U nemen, opdat Gij niet soms uwen voet mocht stooten aan een steen," Deze aanhaling uit den 90sten psalm is, zooals van den duivel te ver wachten is, valsch en verdraaid. Eu staat wel in dien psalm dat God aan Zijne Engelen bevolen heeft den mensch op zijne wegen te beschermen, maar dit kan niet beteekenen dat wie zieh bui ten noodzakelijkheid aan een gevaar blootstelt, op Gods bijzondere bescherming rekenen mag; de psalmist spreekt ook niet van den God- mensch, die de hulp der Engelen niet noodig heeft. Verder dient opgemerkt, dat de zonde waartoe de Zaligmaker nu bekoord wordt, erger is dan de eerste bekoring. Toen zou het inwilli gen van satan's eisch een ongeoorloofd voldoen aan de zinnelijkheid geweest zijn, nu echter een zonde van hoogmoed, van vermetel vertrouwen, van een zondig beproeven van God. Het ant woord van Jezus luidt dan ook even bestraffend als verpletterend voor den boozen geest: „gij zult den Heer Uwen God niet beproeven." Satan had aan eenige woorden der H. Schrift een verkeerde beteekenis gegeven, Jezus antwoordde hem met een aanhaling der H. Schrift in goe den zin toegepast, dat het aan niemand geoor loofd is aan God een wonder te vragen om buiten noodzakelijkheid Gods Almacht of Goed heid op de proef te stellen. De diepste vernedering die denkbaar is wilde Jezus Zich nog laten welgevallen, om ons een voorbeeld te geven, hoe wij aan de verleidende stem van de hebzucht moeten wederstaan. „De duivel nam Hem wederom op naar een hoogen berg, en toonde H'en). de koninkrijken der wereld en hunne heerlijkheid en zeide Hem: ..dit alles zal ik U geven, indien Gij nedervalt en mij aanbidt." Natuurlijk is er geen berg, hoe hoog ook, vanwaar men de geheele wereld over zien kan, doch van den berg nabij Jericho had men een zeer ruim uitzicht over de rijke vlakte van Jericho en c'e Jordaanstreek; bovendien kon de duivel naar de vier hoeken der wereld wijzen om de gedachte aan de rijkdommen daar aanwezig op te wekken. Leeds in den hemel had hij zijn troon naast dien van God willen vesti gen, nu eischte hij als God aanbeden te worden. Nu Jezus tot tweemalen toe geweigerd had een wonder te verrichten, Zich ook tweemalen, als ware Hij onmachtig tot tegenweer, door den satan had laten voeren waarheen deze wilde, A meende de duivel dat hij met een gewoon eter- veling te doen had, die dus wel toegankelijk zou zijn voor de verleiding van het goud, al moest dit door een misdaad gekocht worden. Bovendien als Jezus de Zoon van God en niet alleen mensch was, dan kon het niet anders, zoo meende hjj, of Jezus moest Zieh bij dit laatste voorstel duidelijk verklaren, en voor Zijn eigen Persoon de goddelijke aanbidding opvorderen, en satan zou dan ten minste weten wie Jezus was. Ook deze list werd door de goddelijke Wijsheid verijdeld. Geen weerlegging waren de onzinnige woorden van den duivel alsof hij de beschikking had over de goederen der wereld. Maar zijn hoogmoed wilde Jezus be schamen en de eer van God handhaven. Daarom jaagde Jezus hem met de verdiende verachting weg, zeggende: „Ga weg, satan, want er staat geschrevenden Heer uwen God zult gij aan bidden en Hem alleen dienen." De gevallen Egel wordt als een slaaf weggejaagd, terwijl „de Engelen des Hemels kwamen en Hem be dienden,.' Hem spijze brachten, evenals vroeger een Engel Elias in de woestijn spijzigde. Aan God alleen, leert ons Jezus, moet de eer gegeven worden, en niet aan eenig schepsel. Al zou de duivel ons al de schijngoederen dezer wereld aanbieden, dat moet de groote les zijn van het Evangelie van dezen Zondag, door niets mogen wij ons van den dienst van den waren God laten afbrengen. Hem alleen aanbidden, Hem alleen dienen, is de plicht van iederen mensch. Al valt de duivel ons bij herhaling aan, al belooft hij de grootste schatten ter be looning van onzen afval van God, de vriend schap van God en de bescherming Zijner En gelen moet ons meer waard zijn dan het winnen van een geheele wereld. LV. Wat is het II. Oliesel? Op de vraag: „Wat is het H. Oliesel?" geeft de Kateehismus het .antwoord: „Het H. Oliesel is het Sacrament, dat door de zalving met H. Olie en het gebed des priesters aan de zieken genade en sterkte geeft." Die genade en sterkte moeten zoo opgevat worden, dat behalve dat dit Sacrament de hei- ligmakende genade vermeerdert, dagelijksche zonden en vergeten doodzonden vergeeft, de overblijfselen en straffen der zonden wegneemt, ook den zieke verlicht en dikwerf de gezond heid teruggeeft, indien dit hem zalig is. We zullen zien wat betreffende dit Sacra ment steeds door de H. Kerk geleerd is. Door den H. Apostel Jacobus wordt over dit Sacrament gesproken„Is iemand onder u ziek, hij hale de priesters der Kerk, en dat zij over hem bidden, hem met olie zalvende in den naam des Heerenen het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heer zal hem opbeuren; en indien hij in zonde is, zullen zij hem vergeven worden." (Jac. V. 1415). Reeds vroeger hebben wij gezien, dat de Apostelen niets leerden, dan hetgeen zij van Christus-Zelf ontvangen hadden en Hij hun bevolen had te onderwijzen. Wij moeten dus deze woorden van den H. Jacobus opvatten als de leer van God-Zelf, Die daarmede aan ons een genademiddel schenkt in onzen laatsten strijd. Meerdere uitspraken van Kerkvaders en schrijvers uit de verschillende eeuwen zijn aan te halen, ten bewijze dat steeds de H. Kerk het H. Oliesel beschouwd heeft als een Sacrament, een door Christus ingesteld genademiddel. Al kunnen wij niet zeggen, dat Origenes er rechtstreeks over spreekt, toch doelt hij er zeker op, wanneer hij schrijft: „Er is nog een andere vergiffenis der zonde, doch moeilijk en zwaar, als nl. de zondaar met tranen zijne legerstede besproeit en zijne tranen zijn brood worden dag en nachtals hy zich schaamt zijne zonden aan den priester te belijden en bij hem de art senij te zoeken, volgens den raad van den Psal mist: „Ik sprak: Belijden zal ik tegen mij mijne ongerechtigheid den Heer: en Gij, vergeven hebt Gij mij de boosheid myner zonde, waarbij dan vervuld wordt, wat de apostel zeide: „is iemand onder u ziek enz." De H. Joannes Chrysostomys zegt o. a.:.... En niet slechts geven de priesters ons de weder geboorte, maar zy hebben ook de macht om ons j de zonden te vergeven die daarna bedreven zijn, want er staat geschrevenIs iemand onder u ziet enz." Paus Innocentius I schrijft, na deze woorden van Jacobus aangehaald te hebben: „Deze woorden moetpn ongetwijfeld van de zieken verstaan worden, die met de H. Olie kunnen gezalfd worden; deze olie wordt door den Bis schop gewijd, en niet slechts de priesters, maar alle christenen mogen er mede gezalfd worden." De H. Eerbiedw. Beda (18e eeuw) schryft, verwijzend naar de woorden van den H. Jaco bus: „Het aloude gebruik der Kerk verlangt, dat de zieke door den priester met gewijde olie gezalfd en door de voorgeschreven gebeden ge heiligd worde." In de geloofsbelijdenis der Grieksche Kerk wordt uitdrukkelijk het H. Oliesel genoemd als het zevende Sacrament, dat Christus in stelde. Reeds in de 9e eeuw scheidde de Grieksche Kerk zieh van Rome af en zelfs Oostereche Kefken, die reeds in de 5e eeuw zich afscheidden van de Room3ch-Katholieke Kerk hebben het H. Oliesel behouden als een der Sacramenten en moeten dit dus hebben ontvangen krachtens de prediking der Apostelen. De tekst van den H. Jacobus is bovendien zoo duidelijk, dat Luther er geen raad mede wist en daar hij toch het H. Oliesel niet als Sacrament wilde aannemen, zeide hij, dat die brief van den H. Jacobus valsch wa3 en uoemde dien een „strooien brief." De Protestandsche geleerde, Leibnitz ver klaart: over de zalving der zieken behoeven wy niet veel te redetwisten: de H. Schrift is aan hare zijde, en de uitlegging der Kerk, waarop de vrome Katholieken veilig vertrouwen: ook zie ik niet in, wat op dit gebruik, dat de Kerk in eere houdt, door iemand valt af te keuren." Na dit alles mogen wij toch wel veilig de ge- volgtrekking maken, dat het H. Oliesel waar lijk is een der zeven H.H. Sacramenten, door Christus ingesteld en waardoor de zieke in zyn. laatste uur wordt gesterkt en bijzondere ge nade ontvangt tegen de bekoringen en kracht om zijn lijden geduldig te verdragen. X. ;4) Zou de wereld dat gebed heden minder noodig hebben dan in de middeleeuwen? Sla een blik rondom u. Zie de misdaden van een godvergeten Volk. Aanschouw de gruwelen en verwoesting door godshaters voltrokken. Zie het geloof be spot, den priester gehoond, den religieus ver volgd, als boosdoeners opgejaagd. Hoor de gods lasteringen opstygen in de straten van stad en florp, j,a tot in de kamers der volksvertegen woordigers, godslasteringen van een Deniblon, waarbij de Christen huiverend om genade toeekt. „Hoe lang nog, o Heer!" zucht de recht vaardige. Doch luister, het klokje des kloosters dept, de religieuzen vereenigen zich, eu de reet om genade en barmhartigheid stygt ten (kemel, de geeselroede tuchtigt het verstorven lichaam, 't is een enkel „Paree Domine, paree >opulo tuo. Spaar, o Heer, ach spaar Uw' volk" De kloosterling geeft nog het goede voorbeeld. Dat verlaten der wereld, dat vaarwel aan geld ln goed, aan huis en erf, aan al wat den mensch )ierhaar is, zou het geen machtige prediking fjn voor het wufte volik 'Zou er geen huivering gegaan zyn door het jellust.ige en bedorven hof van den diepgezon-1 ken Lodewijk XV, toen de edele Louise, 's ko- eeu, hij had den Zondag niet noodig' hij be- nings dochter, Versailles verruilde voor den hoefde de vreugde van het huisgezin niet te Carmel, de genietingen des levens voor de boete-smaken, de verplichtingen en zoetheden van den doeningen van Theresia's dochters? j godsdienst waren niet voor hem. M r, o v. «r,rlr»nPft.rd'e dfi No. 12 uit de Leeuwerk. Muziek van A. L. Egbera. Holland, dierbaar land der vad'ren, Glorie steeds verkondd' Uw faam, Sneller stroomt mij 't bloed in d' adren, By het noemen van Uw naam. Waarheen ooit mijn schreên zich wenden. Zou de wellustige in het nachtelijk uur, wau- laar toen redeneerde de werkmanGeen God neer het kloosterklokje de religieuzen oproept in den hemel, geen eeuwigheid na dit harde le- tot gebed, niet eens denken: die Ikoosterlingen ven, dan is alle rijkdom diefstal, dan is alle gezag dwingelandij, dan is er geen ander recht dan dat van den sterkste. En morrend, slechts zyn mensehen gelijk ik, met passiën en harts- oc iteu als de mijne' en zij leven toch zoo geheel L's. .latom? Zal dood en oordeel zich niet Hn Jn d VCuOOÜm met 'al de verschrik te" geloof Tie^vertrmi?^' peinzend op wraak, wacht hij naar het oogen blik om zich meester te maken van het geld van den rijke, opdat ook bij kunne genieten van de ■er lusten des levens, vsn 1 J*? J* m0muk' het aanschouwen j Daar verschijnt voor hem de kloosterling. Hij zustei'ke. der armen is eene prediking, i spréékt hem niet enkel van de ijdelheid der aard- acntiger dan het welsprekendste woord. Het sche goederen, hij gaf reeds liet heerlijkste voor- d ,eea® voortdurende veroordeeling van de god-1 beeld door alles vaarwel te zeggen. Arm en van onvtTd1,81 eeL\e Sc^treage, maar nuttige les van alles onthecht, niets bezittend in eigendom is hij e mg, welke de menschelijke ziel niet ge- volkomen gelukkig. Hij voorziet in zijn behoof- hee kan verstoeten. ten door de geestelijke bedieningen, en zoo bij rIÜS 1 u lnouastique", zegt Montalembert, aau iets gebrek heeft, vraagt hij aan het volk „navait en sue que leducation de l'ume hu-om een aalinoes. Wederkeerig staat het klooster ma'ae' jopen voor eiken ongelukkige; gaarne deelen de W at is m onze dagen de oorzaak van zooveel j religieuzen mede van hunne armoede, ellende, tweedracht en haat? De mensch is voor-Door dit alles ontstaat eeu band tusschen het eerst te zeer gehecht aan geld en goed en ie volk en den kloosterling; liet volk bemint die eenvoudige kloosterbroeders, die zich zoo ge makkelijk onder den minderen man bewegen, die naar hunne klachten, hun leed, hunne grie ven luisteren en altijd een woord van troost weten te vinden, opkomend uit een medelijdend hart. Zij gaan met vertrouwen naar de religieu zen, met een zeker recht zelfs; immers zy gaven van hunne armoede, opdat liet klooster zou kunnen bestaan. Daarbij <lc spreekkamers zijn ware, alles beheerschende, echt goddelijke liefde ontbreekt. De arme zag zoovele rijken enkel bezig met het opeenhoopen van schatten. Deze bekreunde zich niet om het klaaggeschrei, dat opiees aan zyne zijde; hij bekommerde er zich niet om, of er bloed kleefde aan bet hoog opge stapelde goud; geld was noodig om te genieten en genieten was levensdoel. De arme moest dus werken zeven dagen aan- zoo eenvoudig, ze gelijkt zoo op de kamers der werklieden, deze zijn er in één woord zoo thuis. Men sta ons toe hier een voorbeeld aan te halen. Voor eenige jaren ging iemand naar Roubais, om een onderzoek in te stellen naar de vorde ringen van het socialisme. Hij ging bij een we reldlijk priester, een eerbiedwaardig grijsaard van groote kennis en ondervinding. Ziehier, wat de priester zijn ondervrager ongeveer ant woordde „Gij neemt aan, dat de onzedelijkheid voor de socialistische ideeën dienstig is, dat zij een zaad is, uit welke deze verderfelijke stellin gen -ontkiemen? Welnu, de onzedelijkheid is schrikbarend toegenomen door verschillende oorzaken. I'oubais bezat voorheen een klooster der Min derbroeders. Daar leefden „de vaders" zooals het volk ze nog noemt. Deze bewezen onbetaal bare diensten aan het volk, dat hun wederkee rig de grootste vereering en liefde schonk. Het bezocht gaarne hune kerk en knielde dikwijls neer in de biechtstoelen der religieuzen. Deze apostelen der armen deden door huixne raadge vingen, door hunne wijze en voorzichtige ge sprekken het grootste goed; zij voorkwamen veel ellende en hielpen, om alles weder te her stellen, wat door de menschelijke hartstochten bedorven was. Deze monniken nu werden door de regeeriug verdreven. Dit was een ware ze delijke ramp voor het zoo talrijke werkvolk. Want men moet het erkennen, de geesteliik- lieid der parochie, ondanks hare ijver, is over laden door de uitgebreidheid harer taak. Het grootste getal der werklieden ontsnapt aan haar werkkring. Het is van de grootste noodzakeüilr- heid, dat wij bijzondere vereenigingen van pries ters hebben, die leven voor den werkman, die' zieh geschikt maken om met hem om te gaan en tevens bekwaam genoeg zijn, om hunne socia-, listische theoriën te weerleggen, priesters, die overal en ten allen tijde de deugd prediken, wier* tijd niet wordt ingenomen door parochiale be zigheden, die niet behoeven te zorgen voor het aardsche, waarvoor een wereldlijk priester noodzakelijk zorgen moet. Dit is het noodzake lijkste voor het oogenblik." Aldus sprak die eerbiedwaardige priester met het vuur der overtuiging. J Moge de heerlijke instelling van Mgr. Dou.- treloux, bisschop van Luik, de aalmoezeniers van den arbeid, onder Gods machtigen zegen bloeien en een machtige kampvechter zijn tegei^ het ongeloof en het socialisme onzer dagen! Waaraan heeft de wereld nog vooral behoefte? Aan de liefde. De liefde is heengegaan, en zon-| der de liefde wordt deze aarde een woestenij) worden de menschen aan wilde dieren gelijW Doch neen, de liefde is niet heengegaan. Ziet gij daar den broeder of zuster van liefds aan het ziekbed van den verstooteling der maat schappij Zij begeven zich in de hutten van den arme en de zwarte ellende wordt verzacht; alles krijgt een ander aanzien, als deze engelen na der treden. A t I

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 11