M
h
I ALLERLEI.
Een Zuid-Afrikaansche
Idylle.
W;.
Om. v. h. N.)
vT$gem roe -mrwne va;n" haar aangenomen en
met vijfhonderd .gulden betaald. Het geld
vaïnmelde in haar zak hij iedcren voetstap.
Voor Idem in gang yam het st ation stond een
politi e-a-gen tzij week schuw ter zijde en
ging door edn andere deur naar binnen.
HiaJd hij haatr niet op een bi z onder e wijze
aangekeken? Kwam hij haar niet achterop
Sidderend haastte zij zicth naar de coupé
en pas toien de trein zich in beweging zette,
werd zij kalmer.
Haar gewetensrust li'aid zij verkocht met
deglinsterende speld m!aiar wais zij dan den
prijs niet waard iW|as er d-a!n eigenlijk nog
wel plaat© voor een bewustzijn van schuld
in; haar borst, als zij er a-an dafcht, hoe zij.
nu aan het geld van ha,ar kind zou komen
met de wonderlijke boodschap och', Lena
zou het immers niet ééns kunnen begrijpen,
dat zij reizen mocht, weg uit het engegehate
kamertje toa'aj* de bergen, naar 't boseh,
dé lucht eh jden zonneschijn in
Zij kneep de hand vast om het geld in haar
tsaisieihjen uit ha-ar door opwinding roodge
kleurd gelaat was de verstoorde uitdrukking
geheel verdwenen, toen zij uit het coupé
steeg eh met vlugge schreden zioh naai* haar
woning repte. 1
In dén gang stonden een paar mannen, die
elkaar aanstootten en opvallend- vlug plaats
maakten, tden zij voorbijging.
Zij lette er niet verder op, maialr toen 'zij'
boven dén sleutel in het slot stak, week zij
van schrik terug.
Dé dteur toldh was open wat béteekehde
dat En binnen in de kamer, wie sprak
daar zoo hard-op
Bevreesd sloo-p zij den otverloo-p op en luis
terde, de mann-e-stem zweeg mnarmi
dat was- toch juffrouw Kohnert, de vrouw
van d:en kapper op dén hoek!
,,'Oeh neen, mijnheer de inspecteur, het is
al te verschrikkelijkIk heb' haar nog ho*>
ren gillen het ging mij diotor merg en
been en vrouw Rjinge was niefr thuis
toien1 heb ik gauw. een smid1 gehaald
maar het wais al gebeurd; ik hen er
nog heelema-a! over van streek."
Zij hield op en begon luid te ©nikken.
Op dén drempel stond vrouw Blunge; haar
kalkbleek, verwrongen gelaat .zag .er uit alé
©en masker.
De inspecteur ging naar haar toé en' plukte
verlegen aan de knoiopen van zijn uniform,
„Best moedertje, het doet me oprecht leed,
maa-r het meisje is zekér al lang ziek
'geweest zij is een half uur geleden ge
storven sta, mij' toe, dat ik u mijn .har
telijke deelneming betuig,"
Hij- st ak Idé hand uit, maar Vrouw Bun ge
staarde in' de verte voor zich' jfit, zonder
Zich te verroeren.
En plotseling béglon 'zij te lachen, ver
schrikkelijk, knjschend als een krankzinni
ge. Zij stak haar hand' in haiar tasohje
een pakje blauwe papiertjes kwain te voor
schijn' zij smeet het .op Hén' grond en
stampte er mét dén voet op.
BIJ DEN SLAGER'.
Baas (tol zijn knecht): Kom, Johan, een beetje vlug. Leg de rib
betjes van mevrouw Jansen daar in de mand, berg den kalfskop van
meneer Barends op en bak de beencn van juffrouw Willems nog een
keer door!
Knecht: Goed baas, maar hobt u soms ook de kalfsoogen van me
vrouw van Duren gezien
Baas: Die zijn per abuis verkocht. Mevrouw moet het dan vandaag
maar eens zonder haar kalfsoogen 'doen
VADERVREUGDE
Verrast en verwonderd ging de inspecteur
naar haar toe en nam haiar bij den arm.
,tffia<t doet u ld aar? iWia-t is dat vo-or gold.?"
Vroeg hij op strengen diensttoio-n.
Vrouw Bunge stond een oogenblik sprake
loos en richtte daarna- langzaam het hoofd
ep.
Geett spier vertrok meer in haar gezicht.
„Ik heb het geld gestolen, mijnheer dé in
specteur. Neem mij in hechtenis!" zeide zij
en stiet dé bankbiljetten verachtelijk met
haar Voet van zich af.
Misdadiger (tot zijn zoon, nadat deze zijn eer
de inbraak gepleegd heeft): Zoo, zoo, eindelijk
begin ik dan toch .vreugde (van je te bele
ven, ,Tsanl
Het station van Kaapstad zag zwart van de
menschen. Nieuwe troepen uit Engeland waren
aangekomen en de halve bevolking was aan het
station tegenwoordig om den vertrekkenden een
laatst vaarwel toe te roepen.
Onder hen bevond zich ook' een mooi jong
meisje, dat op den arm van haar vader geleund,
met treurigen blik het schouwspel aanstaarde en
nu en Idau half meewarig op den ruiker Kaïajpsch-e
rozen in haar hand neerzag.
Plotseling liet haar vader haar alleen staan
en trad op een groep officieren toe.
Het meisje, nu geheel aan zichzelf overge
laten, wandelde het perron over en zag, van
weemoedige gevoelens vervuld, toe.
Plotseling viel haar oog op een jong soldaat
!y66t haar.
Door een plotselinge ingeving stak' ze hem
haar rozen toe, die met een dankbaren blik en
een rooden blos werden aanvaard.
,,Ge gelijkt op mijn broer," zeide ze haastig,
eenigszins verlegen over haar handeling. „Hij
is ginds! Ik dacht, dat gc ze misschien gaarne
mee zoudt nemen. Ge zuil zc daar ginds wei
nig op uw pad ontmoeten."
„Ik1 dank cr u hartelijk voor," antwoordde de
jonge man, verheugd nog op het laatste oogenblik
een stem te hooren, die hem vriendelijke woor
den toeriep. „Zc zijn heel mooi, en ge hebt
gelijk, we zullen aan dc Modderrivicr wel1 geen
bloemen ontmoeten. Ik zal ze in waarde houden,
en de bekoorlijke herinnering steeds bewaren."
Aan de teleurgestelde uitdrukking van haar
gelaat zag hij, dat hel compliment haar hinderde.
„Ik bedoel dil," vervolgde hij ernstig, „dat
wij, ongelukkige kerels als wij zijn, iedere vrien
delijkheid, ons bewezen, als oen heilig souvenir
geklonken."
„Dan ben ik zeer blij, dat ik zc u gegeven
heb," antwoordde ze opgeruimd. „Mijn broer
houdt ook zooveel van bloemen en ik weet, dat
ze hem onder deze omstandigheden genoegen
zouden hebben gedaan."
„Ja, zeker", antwoordde hij, terwijl zijn oogen
over het perron dwaalden. „Hoe is uw broeders
naam, en in welk regiment enmisschien
kan ik een boodschap voor hem meenemen?"
„O, als ge dat wilt," zei ze verheugd, hem
een kaartje overhandigend, „zeg hem dan, dat
ge zijn zuster Augu-ste ontmoet hebt."
„Auguste?" viel hij haar in de rede.. „Ja, ik
zaJ dien naam onthouden."
„Zeg hem. dat we Het allen goed maken en
zeer bezorgd zijn over zijn lot, dal wc nacht
en dag voor zijn behouden terugkomst bidden
en dat hij zorg moet dra-gen voor zichzelf. En,
och hemel, waar zou papa in al die drukte blij
ven 1"
„Ik denk, dat ge hem moeilijk alleen kunt
vinden. Mag ik u van dienst zijn?"
„Gaarne. Ik was dom genoeg om af te dwalen."'
„Zeg dat niet. Ik ben er dankbaar voor." En
hij wees naar de rozen.
,JIé, daar is vader!" riep ze verheugd.
„Dan heb! ge mij niet meer noodig," zei hij.
„Dank nogmaals voor de bloemen, en vaarwel.'
„Vaarwel", zei ze, haar tengere hand in de
zijne leggend. „Een behouden terugkomst. Tot
weerziens."
„Tot weerziens?" zei hij treurig, élk denk,
niet, dat wc elkaar weer zullen zien. Ik hoop 'het
echter van terte."
Ze bloosde tot antwoord.
„Daar ligt ons huis," zei ze. „Wij zien vanuit
onze vensters alle treinen, die pas&eeren."
,<Ik zal het onthouden. En wanneer ik gezond
word teruggezonden, zal ik de rozen voor het
raampje houden en wuiven!"
Ze bleef een oogenblik met kloppend hart
staan. 1
Ze was liever ijlings naar huis gegaan zon
der haar vader te ontmoeten, die haar met
vragen overstelpen zou. Ze verlangde er naar,
alleen te zijn op haar kamer en te schreien,
waarom wist ze niet. Zc had zidh vreemd gedra
gen, maar voelde geen berouw over haar gedrag.
En de dagen gingen langzaam voorbij, elk op'
elkaar gelijkende. lederen morgen vertoonde
een zwak, bleek gezichtje zich voor de vensters
van het huis, op kleinen afstand van het station.
Ten laatste wer-cl haar geduld beloond. Op
een namiddag voor een der open balkondeuren
van haar kamer slaande, passeerde een trein
met gewonden. Uit een der laatste coupé's
of was het verbeelding wuifde een lange,
blanke arm met verdorde rozen in de hand. Be
drogen haar oogen zich niet Ze spoedde zich
naar het station. Het schouwspel was nauwe
lijks geschikt voor de oogen van een zwakke,
onervaren vrouw! Maar zij doorstond hef.
Zij herkende hem. Hun oogen ontmoetten el
kaar.
„Gc zaagt hel?" vroeg hij. „Zijt ge daarom ge
komen? Dat was goed van uV Ik vreesde^ dat
•8° hel niet gezien zoudt hebben, en ik voelde
me zeer teleurgesteld."
Zc wierp een schuinen blik pp zijn beide dra
gers, en zei toen zachtjes: „Gc zijt niet gevaar
lijk' gewond?"
„O, neen", antwoordde hij mat. „De kogel
zit er nog in, maar mot Röntgenstralen zullen ze
hem vinden. Binnen een maand of langer hoop
ik terug te zijn. En dan hoop ik vurig u weer
te zien."
„Dat hoop ik ook", herhaalde zij werktuigelijk.
„Ik bedoeldal ge spoedig beter zult zijn."
„En dan zal ik ouverwijld terug komen, 't
Zou me spijlen, Zuid-AÏHka voor 't laatst te
hebben gezien. Ik ontmoette uw broer en ik
heb een boodschap voor u. Hij zeide: „Zeg aan
Gusta, dat ik het goed maak en haar raad ter
harte zal nemen. En ik hoop, dat wij drieën
elkander veel zullen zien, als de oorlog voorbij
is." Wij zijn groote vrienden geworden," fluis
terde hij.
BOOSAARDIG.
HijNecn juffrouw, een zeereis heb ik nog
nooit gemaakt!
Zij (met een ondeugenden blik op zi:n si
gaar): Tntusschcn bent u toch zeker ai wel eens
zeeziek geweest!
„Waarom draagt gc die verdorde rozen? Werp
ze toch weg, ge hebt er niets meer aan!"
„Waarom?" vroeg hij hartstochtelijk. „Eens
zult ge het weten, wanneer ik terugkom. En als
ik sterf, zullen ze met mij begraven worden,
i Vaarwel!"
S „Vaarwel!" zei ze zacht, ontroerd.
"Hij liet haar hand niet los.
j „Gusta, hebt ge mij niets te zeggen?" fluis-
1 (erde hij, terwijl de mannen zich gereed maak-
ten hem verder te dragen.
„Ja," mompelde ze, zóó zacht, dat het bijna
«voor hem verloren ging. „Ik hoop, dat mijn
•broeders wensch vervuld moge worden!"
Tlij liet haar hand los en gaf den dragers
het sein, dat ze hun weg konden vervolgen.
Twee maanden zijn voorbijgegaan. Broeder
Jaap is thuisgekomen, licht gewond. Zij Vachten
stolen leder schip, dat 'de Tafelbaai binnen stoomt,
op. Maar ieder schip stelt hen teleur, en telken
male richt Jaap zijn blik pp het droevige gezichtje
zijner zuster, en fluistert haa-r toe, dat de vriend,
dien hij aan de Mödderrivier ontmoette, ééns
komen zal. Zij lezen geregeld de couranten, maar
hébben beiden zijn naam over hel hoofd gezien:
„plotseling aan een operatie overleden."
Zij wachten, broeder en zuster. En ginds, in
een eenzaam hoekje, van een verlaten dood-m
akker, rust hij-, onbewust van de geliefde, die
zijn komst verbeidt. Alkm. C.
DE GESCHIEDENIS VAN EEN IJDEL
JONGMENSOH! EN EEN
KLAPLOOPERj.
Gil Bias: was ©en armé Sp'alnjaiaird, 'die bij
zijn oom aan hui-s was opgevoed en die in
bet volgend verhaal zeif ajatn het woord is,
terwijl hij zijn avonturen vertelt:
Op .een goeden da® zei mijn oom tegen
mij;
Hoor eens hier, jongen, je bént nu al
zeventien ja-ar, dus het wordt nu tijd, dat
je wat vooruit .koïnt in .de wereld. Ik za-1
je naar de universiteit te SalamaJnclal sturen
en daar moet je dan maar studeer en, tot je
in' staat zult zijn. je zei ven te onderhouden.
Hiermee gaf hij mij een handvol ducalcn
en het afscheid' van mijn o-o-m was dan ook
roerend
Zoo kwam ik te, Pénailor a|an en ging daiar
een vrij goed' hotel binnen, waar ik een'
cmmelet, bestelde, die ik juist smakelijk wal
de gaan opeten, toen er een vreemdeling ,op
mij afkwam, die zoo-wat een jaar of dertig
zal zijn geweest en op zij een lang rapier
droeg. II ij kwam onmiddell ijk op mij af en
begon allerlei vleiende t-aia-1dat ik het sie
raad was van de plaats, waar ik vandaan
kwam, en of de waard wel wist wat een
schoone geest bij herbergde oinder zijn dak,
dat mijne goede naam zieih al mijlen ver in
het ronde verspreid had enz. enz. Ik kon er
geen speld tusachen krijgen e,n, jong en on
ervaren -als ik nog wais. voelde ik mij zeer
gestreeld in mijn ijdelkeid, en liet mij alles
maai' aanleunen. Als tegenbeleefdheid bood
ik hem toen een avondeten aan en hp, van
zijn kant was nu te zeer gevleid, door deze
hooge onderscheiding, hem ten deel gevallen,
en ik verzeker u, dat hij er wat afth deed.
z-c-owel eten al© drinken ging na,ar binnen,
met een vaart, een b-eterc zaak waardig en
toch vond hij nog steeds gelegenheid, om
daar tusschen door de lofredenaar te spe
len en telkens, nu eens op mijn vader, d-an
weer -op mijn moeder, dan weer op mijn oom
te drinken. En de waard, die'zieh heel goed
scheen te verstaan met den vreemden snaak,
kwam nu aangeloo-pon en bij:
Ja, nu heb ik nog iets heel fijns, een
gebakken ford, manor -da-t valt zoo maar
niet onder ieders bereik
En onmiddellijk nam de vreemdeling nu
weer het woord en sprak:
Vo-or dén jongen man, dien je hier dc
eer hebt, in je hotel te zien, is niets te
goed en he fijn! Hij behoort als een prins
behandeld te worden!
Dat antwoord' leek mij en ik gjaf den
waard een teeken, malar onmiddellijk op te
komen met zijn gebakken forelIk kan ai
niet zeggen, dat ik er zelf veel aajn deed,
maar miju dikke 'galat des te meer, die zorg
de wel, dat de schotel leeg kwam!
Nadat hij dan eindelijk' vclkialajn waé, stond
hij op en'lg;af mij dé volgende waarschuwing
Hb-or eetns hier, mijnheer, u is nog zoo
jong, en daarom, acht ik mij verplicht, u
een raad mee te geven op uw, .wegW ees
voortaan op uw, hoedé tegenover menschen,
die u zoo met lofuitingen overladen. Ge
woonlijk hebben (die niet veel göeds voor!
Ditmaal is u er nog goed afgekomen en kost
liet u ©lecihts een maal eten, maar het ]«pn
wel eente gevaarlijker wordenEn daarmee
keerde hij mij jden rug toe en liet mij verbluft
en' ontnuchterd achter
IS LEVEN ZONDER BACTERIëN
MOGELIJK?
Een der onbeantwoorde vragen in dc bio
logie was steeds nog deze: is het voor hoo-
ger ontwikkelde organismen mogelijk zon
der bacteriën te leven? Vroeger genomen
proeven schenen er op te wijzen, dat bacte
riën voor het leven onmisbaar waren; zoo
bezweken b.v. steeds kippekuikens, als ze in
een volmaakt aseptisehe omgeving werden
opgefokt.
Een Franscli bioloog, Cohendy, heeft de
oude proeven hervat, en naar in de Fransche
academie van Wetenschappen door Roux,
directeur van het Instituut Pasteur dienaan
gaande is medegedeeld, valt uit Cohendy's
proeven te concludeeren, dat bacteriën wel
degelijk gemist kunnen worden.
De manier, waarop Cohendy te werk ging,
was als volgt: Hij had een soort kooi gecon
strueerd, die bij een temperatuur van 120
gr. C. volmaakt gesteriliseerd werd. De kie
ren van het deurtje, dat toegang gaf tot de
kooi, waren toegestopt met wol en aan de
buitenzijde was de deur omgeven dóór een
soort ijzeren kabinetje met hermetische slui-
EEN DEFTIGE GEUR.
A.: Zeg, hoe kun jij toch altijd met een»
costuum ioopen dat met benzine gcwasschen is?
Op vijf meter afstand mik ik het!
B.Ja, dat moet ook juist. Als ik niet naar
dc automobielen rook, denk je dat ik dan zoo
overal geld te leen zou kunnen krijgen?
tfng. Onder tal van Voorzorgen werd dé denr
van de kooi geopend; zoo moesten de han
den, die gesteriliseerde handschoenen sta
ken, eerst een gesteriliseerd voorkamertje
passeeren, eer ze de deur der kooi bereikten.
In de volmaakt aseptisehe ruimte werden
dan eindelijk in een gesteriliseerde broedstof
drie kippeneieren gebracht, die op het punt
stonden van uit te komen, en waarvan de
schaal het binnenste van het ei is vanzelf
bacterie-vrij aseptisch was gemaakt. Dc
uitgekomen kuikens verbleven in een glazen
ruimte, waar ze behalve licht bacterie vrije
lucht, bacterie vrij water, bacterie vrij voed
sel en bacterie vrij zand vonden. Ten einde
na te gaan, of er op eenige wijs toch infectie
bestond, waren er buisjes met bouilloncul-
tunr in de kooi geplaatst. Ten slotte werd
er nog verdere controle op de asepsis uitge
oefend door de uitwerpselen, bloed, veeren,
enz., in bouillon uit te zaaien, ten einde na
te gaan, of ook hierin ook bacteriënkoloniën
ontstonden.
Dank zij al zijne buitengewone voorzor
gen, is Cohendy er werkelijk in geslaagd
zijne kuikens in een volmaakt aseptisehe at
mosfeer te honden. Welnu, deze kuikens ble
ven niet alleen in leven, maar zij gedijden
ook voortreffelijk. Zoo waren ze b.v. na ette
lijke weken even forsch als controlekuikens,
die op hetzelfde tijdstip waren uitgekomen
en die in eene gewone omgeving in de buurt
der aseptisehe kuikens werden opgefokt.
Coliendy heeft zijn proeven zes weken
voortgezet eene voldoend lange periode
om tot de conclusie in staat te stellen, dat
voor de vertering van het voedsel de nulp
van bacteriën niet vereischt wordt.
Toon de kuikens in gewone atmosfeer kwa
men, bevatte hun darm reeds na 24 nnr on
telbare bacteriën. De dieren ondervonden er'
evenwel in het geheel geen nadeel van.
Cohendry's proef is daarom zoo belangrijk,
omdat velen het als een biologische wet be
schouwden, dat leven zonder bacteriën on
bestaanbaar is. Een dergelijke wet bestaat
niet, naar Cohendry thans bewees.
DE VERSTUIVING ONZER ZEEDUINEN.
I-n het Tijdschrift der Ned. Heide Maatschap
pij behandelt J. Koel, v,an hier, het vraagstuk
der verstuiving van -onze zeeduinen. Hij schrijft
onder meer
Bij een systematisch onderzoek v-an de in de
omgeving van de priso d'eau der Haarlem-sche
waterleiding groeiende houtgewassen, bleek het
mogelijk, de groote vermindering in groei in
cijfers weer te geven. Deze -achteruitgang be
gint ongeveer ten tijde van het in gebruik ne
men der Haarlemsehe waterleiding.
Zeer zeker zal op die plaatsen, ook na het af
sterven van het houtgewas niet direct een be
langrijke verstuiving te consta-teeren zijn. In
dien dit het geval was, zouden de hoogere, niet
met hout begroeide duinen reeds lang in ver
stuiving verkeeren.
Maar w.at komen zal, kan zich een ieder voor
stellen, die zich de moeite wil getroosten onze
duinen eens goed te bezichtigen. Vooral -in de
omgeving van Aerdenhout 'kan men gegevens te
over verzamelen.
Ook in do Zandvoortsche duinen, ten zuiden
van den straatweg, g-aat de vegetatie zeer sterk
achteruit. Men behoeft niet blind te zijn voor
andere, hier thans niet te noemen oorzaken, om
de schuld te geven aan de wateronttrekking.
Deze duinen toch hebben reeds eeuwen bestaan
en ondanks allo andere ongunstige invloeden*,
droegen, zij eenmaal een weelderige vegetatie.
De oogen vian hen, die zich hierin mochten ver
lustigen, zijn nog niet alle gesloten.
Onze duinen gaan wel degelijk op onderschei
dene plaatsen zóó achteruit, plaatselijk door af
slag, maar op andere plaatsen ook door verstui
ving n-aiar binnen, dat er alle reden is voor be
zorgdheid.
Aan hen, die het tegendeel beweren, zou kun
nen worden gevraagd, of dan de duinen op Wal
cheren, Voorne e. m. -a. geen Nederlandsche dui
nen meer zijn. Ik neem de sterkst sproken.de
voorbeelden, opdat ook leeken kunnen gaan zien,
wat er eigenlijk in de duinen plaatsvindt.
Waarom vormen de kustdorpen tegenwoor
dig min of meer in zee uitstekende punten?
Alleen omdat daar ter plaatse meerdere kosten
aan oeververdediging worden besteed? Of zou 't
weder naar den duinvoet terugbrengen van het,
in den winter naar binnen gestoven zand hierin
geheel zonder beteekenis zijn? En als de duinen
zich niet naar binnen verplaatsen, vanwaar dan
het -achter den stuif rand opgehoopte zand.
Meent men, dat dit alleen de verplaatsing van
het -hiinzand langs de zeereep is, dan kian -ge-