De driewieler.
De droom van den Sultan.
mum
Enflfc, r5e eens, 3har tpuls, don uiïit
ZULKE SCHELMEN
De onderhandelingen
Gunstige gelegenheid!
De sfHfe vennoot!
De schelmenstreek gelukt!
EINDELIJK!
Zondagsjager (per auto): „Hoera, eindelijk
toch mijn eerste haas!'®
een dokter, en in die veronderstelling was ik
juist.
Zuster Albert? zoo begon hij. En zonder
mijn antwoord af te wachten. Ik ben dr. Dougal.
Gij hebt op mijn aankondiging geschreven en
daar ik toch dezen kant uit moest, dacht ik het
beter zelf te komen, dan een brief te zenden.
Ik bood hem een steoel en hij nam plaats.
- Ge schrijft, zeide hij, dat ge niet opziet
tegen hard werken. Eerlijk gezegd is 't daarom
dat ik aan u de voorkeur geef. Ge zult het be
grijpen, wanneer ik aan u het geval bloot leg.
Dag noch nacht mag de zieke een ander gezicht
zien dan het uwe. Komen er anderen in de nabij
heid, dan is het, of ze op de grens wordt gedre
ven der krankzinnigheid, waarvoor we haar,
hoop ik, zullen bewaren. Zelfs ik, die haar ge-
ruimen tijd onder behandeling heb gehad, be
zoek haar zoo weinig mogelijk, bij voorkeur
wanneer ze slaapt.
Is ze
Volstrekt niet gevaarlijk. Slechts afwij
kingen van den geest, doch zoo goedaardig mo
gelijk, vergezeld van de gedachte dat ze met
geweld wordt teruggehouden v,an degenen, die
haar liefhebben.
En die?
Ze is nog steeds in d'r nabijheid. Moeder,
zuster, tante, de geheele familie is overstuur.
Na raadpleging met een specialist, zijn we'tot
de overtuiging gekomen, dat het beter is, haar
van allen verwijderd te houden. Er is plan ge
maakt haar naar een rustig buitenverblijf te
zenden, waar ze slechts één gelaat zal zien,
dat van de verpleegster, die haar verzorgt.
Déze zal het niet gemakkelijk hebben, doch goed
betaald worden 120 franken per week.
Dat klonk me welkom in de ooren. Ik had op
me genomen, 300 franken in de maand af te los
sen. Dat kon ik nu best doen en nog een aardig
duitje overhouden.
Ge ziet niet op, tegen werken, hernam
hij. Dan is dit juist een goede gelegenheid voor
u. Er zal geen meid zijn, om u te helpen. Alles,
de kamers schoon houden, de bedden opmaken,
het koken enz. enz., zult ge derhalve alleen moe
ten doen. Er is wel een oude vrouw in het huis,
doch die mag nooit bovenkomen.
Hoelang die gevangenschap als ge het zoo
noemen wilt durven duren zal, weet ik niet.
Mijn genegenheid voor de familie deed me wen-
schen, dat ze kort zal zijn. In elk geval zult ge
echter vooruit drie maanden salaris ontvangen.
Wat zegt ge daarop?
Dertien wéken van 120 franken, dat was wel
het grootste gedeelte van' wat ik had opge
nomen. Natuurlijk nam ik het aan.
Ik ben er blij om, zei de dokter. Uit uw ge
tuigschriften blijkt, dat ge een zacht aardig ka
rakter hebt en daarom vooral heb ik u uitgeko
men. De zieke moet met de meeste toegeeflijk
heid behandeld worden. Ze is schuw en angstig
•li zal alles doen om te ontsnappen.
Om die reden stel ik u voor, de deur boven
nan de trap, die toegang geeft tot de eerste ver
dieping te sluiten.
Maar.e.zei ik bedenkelijk.
Oh, wees maar niet bang, viel hij me
lachend in de rede. Ik zal 3teeds bij de hand zijn.
Indien mijn hoop op goede gronden steunt, zal
binnen een week reeds een aanmerkelijke ver
andering met haar plaats hebben, zoodat een
strikte bewaking minder noodig zal worden.,
Het voornaamste is, dat haar belet wordt,
eenig ander gezicht te zien dan het uwe.
Neen, dat zelfs niet, behoudens in geval
van nood. Ik kom alleen op de bovenkamers,
wanneer zij in slaap is. Nu, zuster, dat is dus
afgesproken.
Hij nam zijn hoed en handschoenen en boog.
Ja, nog iets, zei hij. Ge zult er misschien
niet op tegen hebben, dat de moeder van het
meisje, of misschien haar tante, morgen hier
komt, om een onderhoud met n te hebben. Ze
zijn ten hoogste bezorgd voor het welzijn der
patiënte en zouden gaarne met eigen oogen
zien, aan wie zij haar toevertrouwen.
Ik gaf mijn toestemming te kennen en hij ver
trok.
Den volgenden dag kwam de tante en haar
bezoek viel uit tot ons beider genoegen.
Het is een groote troost voor mij, zei zij
bij het heengaan te weten, dat onze lieveling
in goede handen is. Mijne verzekering daarvan
zal een zware last wegnemen van het hart der
moeder, die slechts met weerzin van haar
scheidt. Ge zult morgen met den trein vertrek
ken. Als ge die van acht-vijftien neemt, kunt
ge ten 9,5 te Bezley zijn.
Zoo laat? Zal de nachtlucht....
Maar het meisje is volstrekt niet ziek, 't
is alleen haar verstand, waar 't aan hapert. Ze
is altijd angstig, wanneer ze vreemde menschen
ziet en zoo is het beter, in den avond te gaan,
om zoo mogelijk elke ontmoeting te vermijden.
Dr. Dougal heeft beloofd, aan het station
te zullen zijn met een gesloten rijtuig.
Den volgenden avond toen ik den trein uit
stapte, trad de dokter reeds op mij toe en bracht
mij naar 'n koetsje, dat stond te wachten.
Ik stapte in. Het was erg donker, maar in een
hoek kon ik de gedaante onderscheiden van een
meisje, dat daar zat met gesloten oogen alsof ze
sliep.
Ja, zei de dokter, ik heb haar een slaap
drank ingegeven. Toen ze hoorde, dat ze ver
trekken zou, ging ze zoo heftig te keer, dat mij
geen ander middel overschoot. De rit duurde
niet lang en weldra hielden we stil voor een
huisje met twee verdiepingen, dat blijkbaar al
leen stond.
Dr. Dougal gaf mij zijn hoed, met het verzoek,
hem dien na te brengen. Toen nam hij de bewus-,
telooze in zijn armen, stapte uit en droeg haar
in de richting van het gebouwtje. De koetsier
reed weg. De dokter stiet de deur open en we
kwamen in een gang, met een petroleumlamp
verlicht. Hij steeg de trap op en na een andere
deur te hebben geopend, bevonden wij ons in
drie doorloopende vertrekken, zitkamer, eene
kamer met twee bedden en keuken. Hij legde
de jonge dame in een sofa en rekte zich uit.
't Is geen zware last, zuster, maar met dat
trappen klimmen schijnt het toch zoo. Ge zult
haar wel naar bed brengen. Probeer niet haar
wakker te maken, want de slaap zal haar goed
doen. Ge kunt u alleen verder wel redden. Goed.
Zoo ge iets noodig hebt, klop maar op den
vloer. Ik slaap beneden en kan u hooren.
De andere? vroeg ik aarzelend. Er is nog
iemand anders in huis.
Juffrouw Morgan. Ja, vertrouwen kunt
ge echter niet op haar, want ze is zoo doof als
een pot, die arme ziel. Ge zult u vooreerst te
vreden moeten stellen met een uur per dag in
de open lucht. In dien tijd moet ge de noodige
boodschappen doen in het dorp, terwijl ik in
dien ^tijd op de zieke pas.
Hij zei „goeden nacht" en verdween. Het slot
werd omgedraaid aan den anderen kant van de
deur en dat geluid klonk me min of meer hui
veringwekkend in de ooren. Er gebeurde ech
ter dien nacht niets bijzonders. Tegen den och
tend werd het meisje wakker. Ze had een zwaar
hoofd en doffe oogen. Ik gaf haar een weinig
voedsel, waarvan ze werktuigelijk iets gebruik
te en toen haar medicijn. Ze viel spoedig weer
in slaap. Haar toestand stond mij volstrekt niet
aan.
Iets later kwam de dokter. Hij voelde haar
den pols en schreef wat op een papiertje.
Ge kunt nu wel een uurtje uitgaan, zus
ter, zei hij. Hier is een recept. Breng het bij
den apotheker in het dorp en breng het dan
weer mee als ge wilt. De zieke zal vooreerst
niet wakker worden.
De beweging in de frissche lucht deed me
goed en verdreef de naargeestige gedachten,
welke ik ten prooi was geweest. Bij den apo
theker wachtte me 'n verrassing:
Wel zuster Albert, riep de assistent zoo
dra bü mü zag. hoe gaat het u?
Hoe klein is de wereld toch eigenïv- De mal
was leerling-apotheker geweest in het gasthuis
waar ik een leergang volgde. Wij hadden na
tuurlijk een heel gesprek, terwijl hij het drankje
klaar maakte.
-Ge hebt op het oogenblik een geval va»
zenuwlijden zie ik, zei hij ten laatste. Een sterk
man zeker, want
Integendeel, viel ik hem in de rede, een
teer zwak meisje.
O zoo, ik.e.dacht..i
Hij nam het recept uit de enveloppe terug,
waar hij het had ingedaan, en las het nog eens.
Ja. Twee eetlepels, driemaal per dag.
Wel, voegde hij er met een zonderling glim
lachje bij, uwe zieke zal u niet veel last veroor
zaken. Zulk een dosis zou uwe oogleden zwaar
maken als lood. Proef eens.
Hij reikte mij 't fleschje over. Ik rook eraan
keerde het om op mijn vinger en legde het toer
in mijn mond.
Ge herkent reuk en smaak? vroeg hij, dat
dacht ik wel. We gaven zoo iets gewoonlijk ar
beiders en zeelui die onhandelbaar waren. Een
paar lepels daarvan en ze werden zoo mak als
een lammetje. Het fleschje werd dichtgelakt en
in mijn mandje gelegd, en ik keerde terug, on
zeker, wat ik van dat alles denken moest. Voor
de eerste maal zag ik de oude vrouw. Ze was
inderdaad stokstijf. De dokter kwam uit de zit
kamer, rookende.
Houdt ge van bloemen, zuster? vroeg hij.
De tuin achter staat er vol van. Ge moogt er
zooveel van plukken als ge wilt, om uwe kamers
op te sieren.
Hij had mij in mijn zwak getast. Bloemen en
kinderen zijn een waar genot voor mij. Ik zette
mijn mandje op de tafel, deed mijn mantel af en
stond weldra in een echt ouderwetschen tuin,
zooals ik er altijd zoo gaarne gezien had. Ik
bleef er ongeveer vijf minuten en kwam toen
de kamer weer binnen, met een heelen bundel
welriekende bloemen. Ik bracht ze naar bovei
in bet korfje, waarin het medicijnflesche lag
Een blik op de klok zei me, dat het voor de zieki
tijd was om in te nemen. Ik goot dus iets in
een kopje en hield het onwillekeurig onder mijn
neus. Er was wat gebeurd met het medicijn.
Mijne gedachten gingen snel. Het fleschje was
slechts eenige minuten uit mijn bezit geweest,
den tijd, dat ik in den tuin had doorgebracht.
Maar dat was voldoende voor iemand om het
lak te verbreken aan een kant, de kurk er af te
trekken en er in te druppelen, wat ik nu ont
dekte. Weer dichtgemaakt, zou het fleschje
niets verraden.van hetgeen er had plaats gehad.
Mijn hart scheen stil te staan. Mijn vermoeden,
dat ik in een atmosfeer van moord en misdaad
ademde, verontruste mij zoozeer, dat mijn hoofd
bonsde, alsof er met hamers in geslagen werd.
Wat te doen?
Ik had vier en twintig uur voor mij. De laat
ste maal, dat ik het meisje ingegeven had, was
in den vroegen morgen. Ik goot den inlioud
van bet kopje in een leeg fleschje en verborg
dat. Stil wachtte ik af, wat er verder gebeurer
zou. Het meisje sloeg eindelijk de oogen op.
KENNIS VAN MUZIEK.
Ilij„Zeg, waarom heet deze straat toefi
eigenlijk de Recihoven-allee?"
Zij„Wel, je kent toch den beroemden
toonkunstenaar Beethoven wel?"
Ily „Natuurlijk ken ik dien, en woont
d'c d|,<! bier in de straat?'1
Baar de uitdrukking ervan was dof en wezen
loos. Ik zeide dat ze weer moest gaan liggen.
Dat deed ze, en 't was reeds Laat in den avond
eer 't verdoovend middel geheel uitgewerkt was.
Ze richtte zich op en vroeg:
Waar ben ik?
Ik boog over haar heen met den vinger op
de lippen. Haar oogen stonden nu helder en
klaar en vertoonden niet het minste teeken van
waanzinnigheid.
Spreek niet hardop, fluisterde ik. Zeg in
het geheel niets, tot ge mij gehoord hebt.
En nu vertelde ik haar alles wat ik wist en
vermoedde. Ze begreep elk woord. Op hare beurt
deelde zij mij hare geschiedenis mee. Ze was
©enigen tijd geleden onverwachts in het bezit
gekomen van een aanzienlijk fortuin. Degenen,
die hadden moeten erven, zoo zij er niet ge
weest was, hadden klaarblijkelijk besloten, haar
te vermoorden. Ze was opgelicht. Men had haar
reeds vergif toegediend. Ze had een verloofde,
vertelde ze, die haar neven, bij wien ze gewoond
had, van haar verwijderd hadden gehouden, als
ze hem slechts een boodschap kon doen gewor
den, zou alles goed zijn. We besloten, den vol
genden dag een telegram te verzenden, zoodra
ik kon gaan. Ik liet haar even den mond spoelen
met de medicijn en beval haar aan, zich te hou
den, of ze rustig sliep, terwijl ik weg was. Het
werd middernacht en alles was zoo stil dat we
het slaan der dorpsklok konden hooren, die een
half uur was verwijderd. Toen, opeens deed een
gerucht aan het venster ons opschrikken en
de oogen opslaande, zagen we op het gordijn den
omtrek van hoofd en schouders van een man
duidelijk afgeteekend.
Wees niet bang, fluisterde ik het bevende
meisje in het oor, indien het ik weet niet,
waarom ik dat vermoed de dokter is, dan
zal hjj met mij te doen hebben.
Ik had niet voor niets jioe-jitsoe geleerd en
er op 't gymnasium de gouden medaille mee ver
diend. Zachtkens maar toch niet zoo onhoor
baar als de inbreker van beroep zon gedaan heb
ben, werd het raam een eindje opengeschoven.
Het gordijn ging achteruit, een been kwam over
de vensterbank, 'n tweede volgde en de man zelf
stond in de kamer.
Gezwind als de gedachte had ik mijn armen
om hem heen geslagen en hem op de knieën ge
drukt. Bij de eene hand hield ik hem vast, zoo
danig, dat de minste beweging hem onduldbare
pijn zou doen. Misschien was het de verbazing
die hem belette te spreken. In elk geval liet bij
geen enkel geluid uit. Ik zag, dat een zijner
zakken op zij uitpuilde, en haalde er een revol
ver uit. In een anderen zak zat een dievenlan
taarn. Zoo goed 't ging schoof ik met de eene
hand de draaiende bedekking open en liet bet
licht op het gelaat van mijn gevangene vallen.
Wat ik toen zag had me bijna van schrik en
verbazing een gil doen slaken. Ik had mijn eigen
broer Harold gevangen genomen. Gelukkig, dat
ik me had weten te bedwingen. Men raadt reeds,
wat dat alles beteekende, denk ik.
Harold was de verloofde van het meisje.
Hij had dag en nacht het spoor gevolgd, tot
hij, misdadige oogmerken vermoedend, en niet
wetend, hoe die op andere wijze te verijdelen, be
sloten had, in het huis te breken en zieh aan de
zjjde van zijn geliefde te stellen. Het meisje
toen ze uit haar onmacht ontwaakte en zich om
armd voelde door de armen van haar verloofde,
was diep ontroerd.
Maar dit is geen liefdehistorie. We brach-
tep den nacht door met het maken van plannen,
ontbeten te zamen en toen de tijd naderde,
waarop de dokter gewoonlijk boven kwam, nam
Harold zijn revolver en vatte post achter de
deur. Nauwelijks had, de verwachte den voet
over den drempel gezet, of ik bewerkte hem met
jioe-jitsoe, terwijl hij een minuut later den kou
den loop van een pistool tegen zijn voorhoofd
voelde.
Dougal zag al gauw in, dat zijn spel verlo
ren was en dacht er alleen maar aan zijn eigen
hachje te redden. We beloofden hem niet te
zullen vervolgen, indien hij ons een geschreven
en met zijn naam onderteekende bekentenis
gaf van al hetgeen er gebeurd was. Hij bood
zelfs aan, voor hij naar den trein ging, een rij
tuig te zenden, om ons te halen.
Te Londen werd het huwelijk voltrokken, Ha
rold en mijn zieke werden man en vrouw. Een
rechtsgeleerde, dien zij raadpleegden, bond de
kat de bel aan. De beiden neven, die met den
dokter het complot hadden beraamd, de rijke
erfgename uit den weg te ruimen, wachtten de
gevolgen niet af, doch vertrokken met de noor
derzon naar Canada, geïfjfc men vermoedde.
Waarschijnlijk zullen ze wel niet terugkeeren;
maar mocht zuks het geval zijn, dan zullen ze
meer levens vinden dan een, tusschen hen en
het begeerde fortuin.
Verpleegster? O ja, ik ben nog verpleegster,
maar ik draag geen uniform meer. En mijne
zieken? Die kleine dotjes zoo lief als men ze
nergens ter wereld vinden kan. Ze noemen mij
tante.
De heer Pélot was een opgewekt renteniertje,
die met zijn dochter en schoonzoon een aardige
villa bewoonde. Hij was weduwnaar.
Glimlachend bewonderde hjj steeds de natuur,
de groenten, de bloemen en die wolken en ver
heugde zich in het geluk van de jongelieden,
Emma en Emile, welke laatste zich had. weten
op te werken tot onder-directeur eener verzeke
ringsmaatschappij, (ongelukken).
Geweldig verdrietig vond hij het, dat zijn
dochter, van wie hij zielsveel hield, omdat zij
alle goede eigenschappen barer overleden moe
der had geërfd, vrij ernstig ziek werd. Eindelijk
trad gelukkig de beterschap weer in. De dokter
had echter aanbevolen
Vooral geen emotiesHet hart is nog zwak
en zou een heftige aandoening niet kunnen
weerstaan. Dus slechts rust en vrede, en geen
buitengewone verrassingen.
Pélot haalde de schouders op. Welke emoties
zouden kunnen plaats hebben in zijn vreedzaam
en rustig huis? Van daen kant dreigde niet het
minste gevaar, daarvan was hij zeker.
Wx^edelijk zou de goedige Pélot echter onder
vinden, dat het leven den menschen niet altijd
blijft toelachen.
Hij had behoefte aan beweging, en achtte bet
met het oog op zijn gezondheid verstandig, aan
sport te gaan doen, en kwam tot de conclusie,
dat een fiets op drie wielen voor hem het minst
gevaarlijke instrument was, oan openlucht-oefe
ningen te houden.
Zenuwachtig van blijdschap zag hij den eer
sten morgen tegemoet, dat hij zijn gymnastische
toeren zou aanvangen.
Papa, zei Emma, n is net een groot kind,
diat in de handen klapt bij bet zien van een
Sint-Nicoiaas-cadeautje. U moet wel heel geluk
kig zijn, om altijd zoo opgeruimd van het leven
te kunnen genieten.
Je hebt gelijk. Waarom zou ik treuren?
Heb ik niet alles, om volmaakt gelukkig te zijn?
En ik wilde, dat geheel de wereld dat was en
dat de tranen nooit waren uitgevonden. Men
leeft tooh ma ar ééns, niet waar
De heer Pélot besteeg zijn machine en wuifde
met zijn zakdoek naar zijn kinderen, die hem op
het terras nakeken.
In den aanvang ging alles goed. Hij reed de
schaduwrijke laan af, die dioor het aangrenzen
de boscb liep, en kwam zonder ongelukken aan
den grooten straatweg. Daar wilde hij naar
rechts ombuigen, wat voor de eerste maal was.
Hij boog echter het lichaam juist naar den ver-.U-
keerden kant met het gevolg, dat het voorwiel
juist dwars voor de fiets kwam te staan, die
omsloeg, waardoor Pelot op een hoop scherp
gepunte keisteenen viel, die moesten dienen tot
het in orde houden van den weg. Zijn voorhoofd
en rechterwang werden deerlijk gehavend, en
uit de ontvellingen druppelde bloed. Zoo gauw
hij kon was de heer Pélot weer op de been en
constateerde tot zijn vreugde dat alles nogal
goed was afgeloopen.
Br bad best den bals kunnen breken, over
legde de optimist, maar de fortuin is als ge
woonlijk weder met mij geweest.
Vergeefs zocht hij een beek of bion, om zich
het gelaat af te wisschen. Er was ook geen wo
ning te vinden, want zijn villa was de eenige in
den omtrek.
Er zit niets anders op, dan maar weer
naar huis te peddelen, filosofeerde hij.
De schrammen in zijn gelaat bleven echter
bloeden en zijn zakdoek was reeds geheel rood v t
gekleurd.
Dicht bij zijn huis gekomen, maakte een plot
selinge vrees zich van hem meester. Hij bedacht,
dat, van het terras, zijn dochter zijn toestand
zou bemerken. Zij moest in ieder geval gerust
gesteld worden, opdat zij geen de minste emotie
zou ondervinden. Emma was werkelijk op haar
gewonen waarnemingspost. Op een gegeven
oogenblik riep zij haar man toe:
een driewieler voortduwt 1 Maar wat
hem? Wat voert hij uit?
Op den weg bewoog de heer Pélot de zwaïe
machine voort. En om vooral te laten zaen, dat
hij geen arm of been gebroken bad, en ook niet
gewond was, zong hij er vroolijk op los, voerde
allerlei wilde aneen uit en zwaaide zijn armen
door de lucht, éh schudde bovendien het hoofd
heen en weer.
Bij dat schouwspel riep Emma nat:
Lieve hemel, 't ie papaHij is gewaneml
Zijn gelaat is geheel bebloed! De ongelukkige!
Hij is op het hoofd gevallen en is krankzinnig
geworden
De arme Emma stiet een kreet nat, wilde op
staan en toesnellen; ze viel echter dood op haar
stoel temgde aandoening was te sterk geweest
voor hiaar zwakke hart.
De smart van den Wadier en den schoonzoon
was onbeschrijfelijk en hartverscheurend om
aan te zien. Pélot snikte
Dat moest zoo wel eindigenIk ben altijd
te gelukkig geweest! Het geluk moest duur be
taald worden! Arme Emma!
De schoonzoon gaf uiting aan zijn verdriet,
door Pélot verwijtend toe te voegen:
En n was niet eens verzekerd tegen onge
lukken
Sultan Saladin zat op zijn troon in zijn pa
leis, de wenkbrauwen gefronst, de oogen som
ber voor zieh uitstarend. Zijn vrouwen, die door
dans en snarenspel getracht hadden den groo
ten heer op te vroolijken, had hij met een nor-
schen wenk weggezonden en de hovelingen, die
zich om den troon geschaard hadden, durfden
df-*
0