DERDE BLAD De millioenen-Prins. Rond de Liturgie. BrDndemann W Nouveauté étalages Brieven uit larewijk (en oistr.) BUITENLAND. Tls&esikoopste adt*®® voos* ICappeftefii Tafalkleedeiig enz, is Pm J» JikllSSEftfl, Aiteggawg hoek Warmoesstraat. Kousen. Mn Bon Wlarché o y o si B: Sokken. ZATERDAG II MEI 1912 laatste De SefaipIsrsMk wjhi de „TiSasilc." 19 FEUILLETON Groote roman, naar hot Fransch van P. d'Aigremont. NIEUWE O IX. Over alles en nog wat. Dus zoo'n allerleitje dezen keer; zoo iets van: 't liangt aan elkaar als droog zand! De gedul dige en allee lezende lezer zal bij zich zeiven wel hebben opgemerkt, dat de Mare wij ksche Brieven met lange tusschenpoozen verschijnen. In den eersten brief werd zooveel stof aange kondigd, dat men met recht kon denken: „Nu, nu, daar zal wat komen!'' Het loopt echter met aen sisser af. Bijtijds bedacht ik, dat ik niet alleen voor de Marewijkers schrijf. Die vinden het misschien wel aardig, dat zoo nu en dan kleine en groote narigheden aan de kaak wor den gesteld. Het aantal lezers der Nieuwe Haar- lemsche is over zooveel plaatsen verspreid en dat der Marewijksebe lezeTs betrekkelijk zóó klein, dat ik hiermee wel degelijk rekening moest houden en een feestavond ,of eene verga dering niet met de el kon gaan uitmeten. De Marewijksche brieven moeten een meer alge meen en niet een uitsluitend plaatselijk karak ter hebben. Men moet er het stempel van M.a- rewijk niet vingerdik op voelen zitten. Dit als inleiding. Na mijn vorigen brief (hij ruste in vrede!) is er betrekkelijk weinig gebeurd, dat de pu blieke aandacht verdient. Nu evenmin, maar ik wil een allegaartje ten beste geven, als krullen en spaanders om brief no 9 te vullen te verbranden, zoo ge wilt. Dezen winter is er te Marewijk meer gebouwd dan in vorige winters. Waarschijnlijk is de voor- deelige zomer van 1911 hiervan de oorzaak. Toch moet gij hierbij niet denken aan eene reus achtige uitbreiding zooals in andere plaatsen in de buurt, doch voor Marewijk is het meer dan anders, zei ik. Een goed teeken voor eene plaats: nieuwe huizen bouwen. De tramdienstregeling is gedurende de zo mermaanden met een paar ritten •'ermeerderd, en is die uitbreiding van weinig beteekenis, 't is toch weer een stapje op den goeden weg. Boven dien heb ik hooren fluisteren, dat er van den zomer een Ataxdienst zal komen, vooral op drukke Zondagen. Wel, komaan! Dan veroor loof ik mij de weelde ook eens om in een auto te rijden. Ik zei al eens te-gen mijne vrouw „Zouden wij wel ooit beleven ook eens in een auto te rijden?" 't Mensch twijfelde er even goed aan als ik, maar zij is er gelukkig een beetje huiverig van en voelt het gemis niet zoo als ik, die dolgraag eens een ritje zou doen. Nu, hoe meer en heter verkeersmiddelen, des te b6yan de afrastering of omheining om de vreemdelingen in twee afdeelingen te kunnen splitsen, heb ik, gelukkig alweer, niets gehoord. Ik had me er al leuke tooneeltjes van voorge steld. En moc-ht het onverhoopt gebeuren, dan zal ik eiken Zondag ter plaatse zijn om up to date te constateeren en te schrijven. Dan sla ik er ook nog oenten uit, want ge begrijpt wel, dat ik met zoo'n schrijverij aardig wat opstrijk. Het plan voor eene goede rioleëring is vol strekt niet in de beeuen gezakt. Ik heb er iets van gezien, wel te verstaan, van de voorberei ding. Ja, ja, Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd en ontegenzeggelijk zijn er groote technische bezwaren te overwinnen. Er woont Vijer een man, door de natuur misdeeld, niet in uiterlijk schoon, maar veel droeviger, en deze man spant zich met volharding en ijver voor de uitvoering van een rioleeringsplan. Ge moet hem zien met hoeveel animo, onbezweken ijver en voortdurende opgewektheid hij aan de op metingen meedoet, hoe hij aanwijzingen geeft in loco. Hij doet meer, dan velen, die door moeder Natuur alle zintuigen bezitten. Een pluimpje op zijn hoed gestoken is niets meer dan de zinspreuk huldigen: Eere wien eere toe komt. Hoever de voorbereidende maatregelen reeds zijn, kan ik niet zeggen, maar: er wordt aan gewerkt en ik vertrouw dat eene goede rio- leering voor Marewijk geen utopie is. Het is den energieken ongelukkige toevertrouwd, al klinkt dit ongeloofelijk. Maar ik herhaal: dit jaar zullen wij, bij overvloedigen regen (en waarom zou 1912 niet trachten de schade van zijn voorganger in te halenI) nog wel moeten genieten van de zeeën langs de straat, met name bij het einde der tramlijn. Enkele vreemdelingen hebben hier reeds hun ne tenten opgeslagen en vele Marewijkers heb ben hunne huizen al verhuurd, terwijl de rest met grond verwacht ook vreemdelingen onder hun dak krijgen. Begrijpen kan ik het echter niet, hoe dom sommigen kunnen zijn om tot eigen nadeel een ander een vlieg af te vangen Hiedoor immers worden de prijzen gedrukt. Erger nog is het van iemand, die de loffelijke gewoonte heeft het boeltje van een ander tegen over de vreemdelingen af te keuren. Die iémand doet zelf zaken, welke hoofdzakelijk door de vreemdelingen moeten bloeien. Als nu de huurder teleurgesteld heen gaat, zal bedoelde per-soon hem evengoed missen. En zijn we wat verder in het seizoen, dan heeft het feit zich voorgedaan, dat afgunstige en wangunstige lui botweg beweren, tegen beter weten in, dat er niets meer te huur is. De vreemdeling doet gewoonlijk verder geene moeite, vertrouwende op die uitspraak en vertrekt met een volgend trammetje. Zie, zulke kleinheden moesten niet voorkomen. Marewijk moet toch al hard tobben om aan de concurrentie van andere plaatsen het hoofd te bieden. Zulke menschen stichten veel kwaadzij benadeelen enkele personen, m;aar ook het geheele dorp. Het is immers en triumf elk jaar vermeerdering van het getal vreemdelingen te kunnen vaststellen, doch, o, die broodnijd, o, die vijandschap! Ten slotte moet ik mijne ontevredenheid nog kenbaar maken over een groot ongerief, n.l. het ontbreken van een urinoir. De vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer heeft hierop al een3 gewezen, maar moet er op blijven wijzen. Rustbanken langs de wegen vind ik minder noodig, omdat de moede wandelaar zich liefst uitstrekt op den met mos begroeiden bodem, of, zoo mogelijk, tegen eene duinhelling, maar een urinoir moet er beslist zijn en om te beginnen één in het midden van het dorp, waar de passage het drukst is, bijv. bij liet einde der tramlijn. Of zou zoo'n monument wachten op de rioleerin-g? En waar wacht deze op? Laten wij hopen, dat binnen korten tijd hierin is voorzien. „Waar een wil is, is ook oen weg," ook wel een weg voor datgene, waarvoor bij een urinoir een af voer weg noodig is. Hiermede wil ik ditmaal eindigen. En vindt de lezer het niet veel soeps, ik kan hem niet tegenspreken, doch geef hem deemoedig den raad, maar te denken„Weinig maar uit een goed hart," zooals wel eens op een kermisboek te lezen staat, die een jongeling zijn kermis- meisje aanbiedt. En, beusch, mijn hart is goed voor Marewijk. W. RITER. Het metst a a n g r ij p e n d e verhaal dat wij v,an de schipbreuk vonden brengt een Fransch blad, welke het kreeg van een Franschen schipbreukeling, Pierre Maréclial, zoon van ad miraal Maréchal, die liet eskader van de Miid- dellandsche Zee aanvoerdde eu den veldtocht van China deed. Hij vertelt: 't Was Zondag 14 April, en gij weet wat een Zondag in Engeland is; 't is hetzelfde op een Emgelsclie boot. Maar er was aan boord een Fransch koffiehuis, een Parijscli koffiehuis, waar s Ziondagsnamklidags en 's avonds veel passa giers heen gingen. Men dronk1 en sipeelde er vroolijk. terwijl de rest van de boot in strenge stilte gehuld was. De muziek zelf zweeg en speel de enkel OP 't oogenblik dat wij zonken. Dien avond zouden wij een partij bridge spe len met Chevré, den Franschen beeldhouwer; Omont, koopman te Havre en Lucien Smith, van Philadelphia, mijn medespeler in deze par tij, die op zoo tragische wijze zou onderbroken worden. Op 't oogenblik dat hij de kaarten zou geven voor het laatste spel, zeide Smith: Par don, 't zal 't laatste spel zijn, want ik heb aan mijn vrouw beloofd tegen half twaalf in mijn hut terug te koeren. Smith deelde, 't was zijn beurt, en hij legde de laatste kaart van zijn spel voor hem, toen wij een schok voelden, maar zoo licht, dat hij ons eer een trilling scheen en de glazen öp de tafel zelts niet verschoven werden. Nochtans hief Smith het hoofd op eu zeide, maar zeer koet: Allo! Wat gebeurt er? Het was juist 11 uur 33. Wij stonden op om te gaan zien aan de vensters, denkende dat de trilling ontstaan was door het slaan eener schroef buiten het wafer. Maar Smith deed opimerken dat het mooi weer was. Het eenige wat wij zagen door het venster was ijis, in plaats van zee. Nieuwsgierig, meer niet, en voorloopig ons spel in den zak stekend, gingen wij naar het dek. Wij zagen niets, alles was duister. Voortgaande tot voor op het dek, zagen wij overgroote blokken ijs opgehoopt óp het dek' liggen. Daarenboven begon de boot naar stuurboord over te hellen, genoeg om het bij 't gna-n te bemerken. Van alle leanten kwamen er vrouwen op het dek in nachtgewaad, mannen iu pyjama, allen zeer kalm en vertrouwend. De eerste, die eeni ge onrust aan den dag legde was Chevré. Wij wandelden twintig minuten lang op liet dek, ci- garetten rookend; de zee was dood kalm, een der matrozen zei ons dat hij sedert twintig jaar den Atlantisahen Oceaan niet zoo kalm had ge zien. De officieren stelden de passagiers gerust, noodigden ze uit opnieuw te gaan slapen en schertsend bijvoegend dat de helling van liet schip het gevolg was van 'de wind en de tij. Ik heb die woorden zelf gehoord. Chevré echter bleef bij zijn pessimistische ge dachten en herhaalde gedurig: „Wij zijn ver loren! Wilt gij een cigaret...." en daar ieder een klaarblijkelijk weigerde ons ernstige inlich tingen te geven, had ik het denkbeeld den ka pitein te gaan opzoeken, zonder er zelfs aan te denken hem te ondervragen, maar hopende naar zijn daden en zijn houding den ernst van den toestand te kunnen afmeten. Op 't zelfde oogenblik ging, of liever liep de kapitein voorbij en ik hem na. Hij daalde, steeds loopend, de vijf verdiepingen af, die door de vijf deks naar het ruim leiden. Mijn vervolging eindigde aan No. 5, waar ik in de tenniszaal, een groote zaal met wit gekalkte muren, water zag staan tot de hoogte van de knieën. De zaal lag op de voorzijde van de boo!. Daar ik (oen den kapitein uit het oog had verloren, ging ik terug d-e trap op en, zeer ver wonderd, meer niet, nog niet geloovend aan de rechtstreeksch-e overweldiging van het schip door de zee, wachtte ik aan de verschansing van het Opperdek, den terugkeer van den kapitein af. Er. waren niet meer dan dertig personen rond mij. Wij hoorden haastige stappen op de trap; de' kapitein kwam weer naar hoven. Zijn ge laat gewoonlijk rood, omringd door een wit ten haard, was nu zoo bleek als de baard zelf. In zijn oogen zag ik een eindelooze angst, een onheilbaren smart. Godhelpe oust Hij kwam langzaam de laatste trappen op, en zeer koel, zich steunend op de leuning, zei hij o,ns in 't Enge Is ch': „Dames en heereu, wij gaan zinken: bijgevolg moet elk naar zijn hut gaan en zijn reddings- gordel aandoen, en dat God ons helpe!' Op dat oogenbiik ÜeP er ons een rilling over den rug en wij zagen een spoedigen dood voor oogen. Chevré, over mij gebogen, geen Engelsch verstaande, vroeg: „Wat zegt hij Daarop verdween de kapitein. Wij drukten elkander de hand en wij gingen naar onze hutten, om onze gordels aan te doen, afsprekend, dat wij zouden bijeenkomen op het bovendek. Mijn hut was twee dekken lager. Ik had nooit een reddingsgordel aange daan. Ik trok eerst een dikke overjas aan, na de oudste teli ebben uitgezocht. Men is op zulke O-ogenblikken zoo kinderachtig. Bovenop deed ik mijn reddingsgordel aan en deze moet zeer slecht zijn vastgemaakt geweest, want ik ontmoette een officier met twee strepen die, werkelijk zeer vroolijk als-of hij zich goed amuseerde, zeide Denkt gij aldus te zulten drijven en meent gij dat gij u redden kunt met het hoo'fd om- Op; mijn bekentenis, dat ik niet beter wist, deed hij mijn gordel los, 'bracht hem zei? op: zijn plaats en verliet mij met een hartelijk „vaar wel!" or b ij vo egend Op deze manier hebt gij minstens een kans u te redden. Het uitzetten der booten. Ik ging weer naar het d-ek, waarin ik weinig volk trof, hoogstens een hond-erlal menschen. De groote massa passagiers wist niet w al de kapitein had gezegd, maar de stewards liepen nu van hut tot hut om de passagiers op te wekken, die, op eerste advies van de officieren vóór de neerdaling van den kapitein waren gaan slapen. Op dat oogenblik begon men aan beide kanten van het schip de booten uit te zetten; de stroom der passagiers kwam op het dek en ik hoorde roepende dames eerst t Era ordedienst van stewards en matrozen, dreef de mannen terug dia er in wilden. Het consigne was onverbiddelijk en er werd wezenlijk gevochten tegen hen die liet wilden overtreden. Een m&n, v,a,n zes ja,ar. Ik herinner mij een angstwekkende en ty pische bijzonderheid tevensten arme wouw, zeker een tweede klas, hield een kind van nauwelijks zes jaar bij de hand en wilde voorbijgaan. Een onverbiddelijke matroos op het kind wijzende zeilde: Neen, hij is een man, gij alleen naoogt voorbij. De arme vrouw ging heen met de tranen in de oogen. Ik zag haiar terzij gaan, den sjaal afnemen, dien ziij om had, het .kind pr in wikkelen en het de lokken op z,ijn voor hoofd wegstrijken. Aldus wachtte zij vol angst bij de noodlottige afsluiting. Ik moet bekennen, da,t wij op da,t oogen blik met gelatenheid den dood tegemoet za gen. Een a f s oh eid. Een kellner v,an het Parijsche koffiehuis liep ons na, om den prijs op te eisohen van wat „wij gedronken en gerookt hadden. Die. maitre d'hotel, die wat meer gevoel hald, zeide hem ons met rust te laten. Het was omtrent 1 uur' 's morgens. Op dat oogen blik scheidde ik v.an mijn vrienden, zenuw achtig cigaretten rookend. Ik ging van bakboord naar stuurboord en keek toe bij het uitzetten der booten. Ik ontmoette Guggenheim, de bekende milliar- dair. bijgenaamd de koperk-oning. Hij ver liet zijn hut, van niets wetende. Een ^te- waad had hem gewekt, en hem ©en redding- gordel aangedaan, zonder iets te zeggen. Ik moest hem het nieuws meedeelen. Die ar me vriend, ik zou hem niet meer weer zien, was buitengewoon kf-lm, liij drukte mij de hand en zeide; Voor mij1, 'tis mij niets, ik heb mijn fortuin .gemaakt, ik heb mijn leven geloeid, maar gij, mijn beste Ma réchal, ik beklaag u." Een sprong- Op dat oogenblik ging ik naar bakboord. De- menigte passagiers verliet een bóót,die men aan 't uitzetten was en begaf zich naar de laatste, want 't was de voorlaaMe, die men daar zou neerlaten. Ik boog mij tJvcr de verschansing. De boot was anderhalve brug onder mij. Ik keek. De boot- was meer dan half ledig. Als door een onwillige beweging- sprong ik naar beneden, een laatste kan-s wagende. Ik viel in de boot-, waar ik het o-ngehoord geluk had juist terecht te komen op een ledige plaats tussehen t-woe vrouwen. Een dezer, in groot avondtoilet, slaakte scher pe krotenIk was zeer beleefd, nam mijn hoed af en verontschuldigde mij. De dame antwoordde„Dij zijt gered en dat is het voornaamste". Ik maakte mijn gordel los en ziende dat zij beefde Van' kou. hing ik haar mijn mantel om. De bo-o-t .zakte steeds-, onder do bekende tonen van de „Lustige iWpdnwe". Al zou ik nog honderd jaar leVen, daln zou ik nog die wa.ls hooren, die gespeeld werd terwijl ik in de hoot- sprong. Deze sloeg .gedurig teven de flanken vatn het schip met een helling van 45o. Mij dunkt, d,a,t wij meer -dan een kwartier tussehen het lahtsite dek en het wafer bleven. Eindelijk voelden wij het water. ,\Vlij dre ven. Het was donkere nacht. De boot bleef onbeweeglijk. Ik was zeer 'koelblo-edig en vroeg: „Wie Voert hier bevolEn ik hoor de een stem in den nacht„Ik ben li et, een gewoon matroos." Ik Vroeg hem dat hij ons zou tellen. Wij deden een oproep en wij CIII. Misgewaden. (V e r v o 1 g.) In het Oude Testament had God zelf nau_ keurig voorgeschreven, welke kleeding de Jood sclie hoogepriesters, priesters en Levieten hij liet opdragen der offers en het verrichten van den tempeldienst moesten dragen. Wat. hot Nieuwe Testament betreft, noch in de H. Schrift noch in de geschriften der eerste Va- der-s vinden wij melding gemaakt van een be paald voorschrift om bij het opdragen der H. Mis een klceder-dracht van bijzonderen snit of stof te gebruiken. De Apostelen en hunne on middellijke opvolgers tot aan de zesde eeuw vierden daarom de H. Geheimen in burgerlijke kleederdracht; evenwel uit eerbied voor het H. Sacrament niet in de alledaagsehe klee ding, doch in de plechtige statie-kleeding, dia destijds in liet maatschappelijk leven mode was. Zoo is bijv. onze hedend-aagsche kazuifel ont staan uit het ruim-plooiend reis- of wandel gewaad der Romeinen. Toen echter in den loop der tijden de burger lijke kleeding geheel van snit en vorm verwis selde, bleef deze door de Kerk voor haren hei ligen dienst behouden en werd zij verheven tot een onderscheidende, liturgische dracht. Zoo ontstonden langzamerhand de priesterlijke ge waden, die wij thans kennen en die door ;l« Kerk streng zijn voorgeschreven. Eenmaal voor den katholieken eeredienst in gebruik genomen, verbeeldt ieder afzonderlijk misgewaad een of andere deugd, waarmede de offerende priester, als hij het altaar betreedt, versierd moet zijn. Dit blijkt overduidelijk ui', de gebedformulieren, waaronder de Kerk de heilige gewaden aan de wijdelingen overreikt ot bij degradatie afneemt, alsook uit de gebeden die de priester hij het aantrekken ervan moet storten. kwamen tot het cijfer 28. Ik begreep op dat oogenblik niet waarom de 60 personen, die in de boo-t konden plaats nemen, er niet waren. Ik stelde overigens later, aan boord van de „Carpafhia" vast, dat verscheidene booten in 't zelfde gev-al waren. Een dier booten bevaitte zelfs slechts 15 perso-nen. Rechtstaande in de boo-t, vroeg ik mij af hoeveel mannen er in waren; er waren er acht waarom weet ik niet. De matroos vroeg; „Wie wil-er roeien?" Niemand antwoordde. Wij namen de riemen, de matroos en ik. en wij verwijderd-en ons Van de „Titanic'* Hét was toen 1 uur 35. Wij roeiden ongeveer 500 meters met ön-' gehoorde moeilijkheden, de riemen boven on ze ho-ofden, want met- twee riemen is er met dergelijke booten niet veel te doen. De ma troos boog 2ich tot mijn oor: „Grij ziet ei koelbloedig uit zeide hij, ik moet u zeggen, dat- de Marconi niet heeft gewerkt, .dat wij aan boord noch licht, noeb levensmiddelen, noch water hebben en 'dat de boot water maakt, j De doodstrijd van de „Ti tan id". Wij bleven roeien en begluurden angstig de „Titanic", waar al de lichten bleven branden tot 1 u. 50. Z-ij zou zinken te 2 u< 20 min. Op zekeren afstand verklaart de matroo-s mij, dat hoe groot ook de zuiging van het schip zij bij het zinken, dat ons niet? kan naderen. Het schip zonk langzaam en, met schokjes. jWlij namen als uitgangspunt een licht dat dicht bij 't water was. Geduren de 25 minuten verroerde het niet en plots verdwenen twee rijen lichten. Die boot was achter in de hoogte gerezen en da schroe ven waren duidelijk zichtbaar. De sireen klonk onophoudelijk en tot bij het einde stegen gedurig, vuurpijlen op van; het -dek. Om kwart over twee zei de ma-' troio-s mij, dat het schip zou zinken eer bet" vijf minuien verder was. Hij vroeg .of al de passagiers hun redtdingsgordels hadden, met het oog- op ide beweging, die liet zinken van de „Titanic" zou veroorzaken. Dé zee was altijd zeer kalm. Om 2 uur 20 m. -verdween de „Titanic" zonder' ontplof fing zonder zelfs een golving in het water te veroorzaken. Een angstkreet. (Wij wachten eenige minuten en wij hoor den toen den angstkreet der schipbreukelin gen, die aan boord gebleven waren en nu in het ijskoude water lagen. Men kon geen. 99 inTiür' 67.) Luister eens, zeide zij eensklaps tot hem, ik stel het meest onbegrensde vertrouwen in u; u moet me helpen, mij zelve wederom jneester te worden. Mat moet ik daarvoor doen? U heeft mjj gezegd, gisteren, dat alle vrienden van Michel hem op zijn doodbed ge- fien» hem aangeraakt en hem herkend had- Ö&n Ja, dat xs de waarheid. Ja, ook ik heb den armen, ongelukkigen ■Jongen man gezien, levenloos voor mij uitge strekt O, dat was verschrikkelijk! welk een ►schouwspel. Ik zie het nog! En heeft u dadelijk volkomen dat lijk herkend, als zijnde dat van Michel Berthier, •ioUa neef? Mr. Tliibaut-Gauthier ging antwoorden, maar plotseling bleef zijn mond krampachtig geopend, rijn oogen puilden uit, een begon-: - -W en.Tiin ILni"*»!» XVP.tr (jG- 1 névièva sidderde over haar geheele lichaam. Groote God!Er was iets! Spreek' zeide zij tot den notaris. Ik bid u, spreek!En wat u mij ook moogt me- dedeelen, ik zal u niet oompromitteeren! Welnu, ik deujc, ik denk daar juist aan een bijzonderheid, die mij tot nu too niet op gevallen was. Welke dan? Het lijk, dat ik gezien en aangeraakt heb, had de houding, de gestalte, de kleur van haar van Michel Berthier eu was in diens kleeding, maar.... Hij aarzelde. Genevieve dacht dat zij be zwijmde. i Maar?,... vroeg zij met nauwelijks hoor bare stem. De notaris ging voort: Het opgezwollen gelaat, gekwetst door boomtakken, was misvormd en onherken baar! Mejuffr. Berthier dacht dat zij 1 bestior.i U ziet bet, riep zij uit, ziet u het nu! De notaris vatte haar beide handen. Ik bid u, zeide zij tot haar, overdrijf de zaak niet. Indien er iemand was, die verze kerde Michel gezien te hebben sedert de be grafenis van, zoo wij meenden, zijn lijk, zou deze bijzonderheid van het onherkenbare ge laat zeer ernstig zijn Maar er is niemand. Niemand, hoort u!... En u heeft niets om er uw voorgevoel'op te doen berusten, niets... dan alleen den droom van een krankzinnige! Geneviève stond op- U heeft gelijk, zeide zij. Ik zal voorzich tig zijn en tegen niemand erover spreken, zelfs niet tegen mijn moeder. Maar ik hoop.... o ja, ik hoop'. Onderweg zeide zij beslist tot zieli zelve: Niet alleen is Michel niet dood, maar Sabine heeft hem gezien!... En dat heeft haar getroost. Waarom, waarom dan toch is hij niet tot ons gekomen evenals tot haar? De bitterheid van deze gedachte kwelde haar echter niet lang en zij vervolgde: Wat komt dat erop aan? Hij lieeft ge daan wat hem goeddaeht. Maar wie zal mij zeggen of ik op den goeden weg ben? O, kon ik Sabine maar terugvinden... hoe zon ik haar smeek en, mij te zeggen wat zij weet! Op dat oogenblik dacht zij niet aan Martin Fontenoy. Had Michel op het denkbeeld kun nen komen om onmiddellijk tot zijn verloof de te gaan, met uitsluiting zijner moeder, in geen geval kon Genevieve aannemen, dat haar neef eraan had kunnen denken, ook zelfs zijn procuratiehouder te bevoorrechten. Te Saintes vertelde zij alles aan Edith wat zij wist, behalve hetgeen haar eigen overtui ging was. Zij wilde niet, door liet voorge voel barer arme moeder meer voedsel 1e ge ven, Edith nog heviger schokken. De baro nes, wier verstand geheel was teruggekeerd, legde zich neer bij de zienswijze van den no taris en van Geneviève, d.w.z. zij stemde er in loe, haar twaalf millioen te laten bi' het wezen, dat zij zoo diep verachtte, en zich te vreden te stellen met de betrekkelijk matige rente, welke haar aangenomen dochter ge vraagd had, en dat nog om niet de achter docht op te wekken van den ellendigen boos wicht! Als Michel leefde, zooals zij geloof de, en indien Louis zijn schuilplaats kende, zou hij dan niet trachten hem te doen ver dwijnen, wanneer Edith met haar eischen optrad?! Het leven ging intusschen voorbij zo mi er dat iets reden van bestaan kwam geven aan de krankzinnige hoop der arme moeder en aan de meer verborgen en diepe overtuiging van Geneviève. Sabine liet niets van zich hooren, en men kon haar spoor niet terug vinden, ondanks de onvermoeide nasporingen van juffrouw Berthier. Louis, waanzinnig van angst bij do gedachte dat zijn schoonzuster zich bij eenige vrienden zou vertoonen, zoo dat dezen zouden te weten komen dat zij niet dood was, nam, uit vrees voor het schandaal dat dit kon uitlokken, haastig de voorstellen van den notaris aan en zond gedurende een per jaar zeer stipt de 100.000 frank, welke Geneviève had gevraagd. Daarmede nam, ook de weldadigheid der heide vrouwen toe. Het sanatorium had buitengewone afmetingen verkregen. Maar allengs raakte Berthier ver trouwd met het nieuwe gevaar, zooals hij zioh aan alles gewende; de gelden, eerst zeer on gelijk inkomend, bleven ten slotte geheel en al uit. Op dat tijdstip dacht Geneviève eraan, zioh tot Martin Fontenoy te wenden, die, wist zij, procuratiehouder van Louis Berthier ge bleven was. Men weet, hoe Martin de opdracht vervulde; door vrees voor schandaal ver kreeg hij, dat Louis Berthier zijn verplicln, tingen zou nakomen, en toen hij Geneviève verwittigd had, dat hij aan haar verzoek had^ voldaan, liet ook hij niets meer van zich hooren. Zoo stonden de zaken, toen in Proveuc^ evenals te Parijs de aankomst van het Bushj sische eskader werd aangekondigd. Achttien jaren waren verloopen sedert dort zoogenaamden dood van Michel. Edith hadL altijd omgeven door Octavie en Geneviève haar hoop steeds levendig gehouden. Er gin igeen dag voorbij, dat zij niet tot haar trouwe levengezellinnen zeide: Hij zal terugkomen!... Ik ben er zekei van hij zal terugkomen!Mijn moederharf zegt het mijHij zal terugkomen! En dit grenzenloos geloof had voortdurend het geloof van de verstandige en practiechf Geneviève versterkt. Evenals haar tante zeidij zij thans: Ja, hij zal terugkomenl... In den laatsten tijd had eenig hartzeer hel kalme leven, dat de arme Geneviève rondom zich geschapen had, verstoord. Het jaar te voren had het kind moeten vers trekken, dat zij op zoo bijzondere wijze be minde. Marius Alexander had zich inderdaat} langzamerhand aan haar gehecht. J>e besclier*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 9