DERDE BLAD
De millioenen-Prins.
Rond de Liturgie.
BrDndemann
W
Nouveauté
étalages
Brieven uit larewijk (en oistr.)
BUITENLAND.
Tls&esikoopste adt*®® voos* ICappeftefii Tafalkleedeiig enz, is Pm J» JikllSSEftfl, Aiteggawg hoek Warmoesstraat.
Kousen.
Mn Bon Wlarché
o y o si B:
Sokken.
ZATERDAG II MEI 1912
laatste
De SefaipIsrsMk wjhi de
„TiSasilc."
19
FEUILLETON
Groote roman, naar hot Fransch
van P. d'Aigremont.
NIEUWE
O
IX.
Over alles en nog wat.
Dus zoo'n allerleitje dezen keer; zoo iets van:
't liangt aan elkaar als droog zand! De gedul
dige en allee lezende lezer zal bij zich zeiven
wel hebben opgemerkt, dat de Mare wij ksche
Brieven met lange tusschenpoozen verschijnen.
In den eersten brief werd zooveel stof aange
kondigd, dat men met recht kon denken: „Nu,
nu, daar zal wat komen!'' Het loopt echter met
aen sisser af. Bijtijds bedacht ik, dat ik niet
alleen voor de Marewijkers schrijf. Die vinden
het misschien wel aardig, dat zoo nu en dan
kleine en groote narigheden aan de kaak wor
den gesteld. Het aantal lezers der Nieuwe Haar-
lemsche is over zooveel plaatsen verspreid en
dat der Marewijksebe lezeTs betrekkelijk zóó
klein, dat ik hiermee wel degelijk rekening
moest houden en een feestavond ,of eene verga
dering niet met de el kon gaan uitmeten. De
Marewijksche brieven moeten een meer alge
meen en niet een uitsluitend plaatselijk karak
ter hebben. Men moet er het stempel van M.a-
rewijk niet vingerdik op voelen zitten. Dit als
inleiding.
Na mijn vorigen brief (hij ruste in vrede!)
is er betrekkelijk weinig gebeurd, dat de pu
blieke aandacht verdient. Nu evenmin, maar ik
wil een allegaartje ten beste geven, als krullen
en spaanders om brief no 9 te vullen te
verbranden, zoo ge wilt.
Dezen winter is er te Marewijk meer gebouwd
dan in vorige winters. Waarschijnlijk is de voor-
deelige zomer van 1911 hiervan de oorzaak.
Toch moet gij hierbij niet denken aan eene reus
achtige uitbreiding zooals in andere plaatsen in
de buurt, doch voor Marewijk is het meer dan
anders, zei ik. Een goed teeken voor eene plaats:
nieuwe huizen bouwen.
De tramdienstregeling is gedurende de zo
mermaanden met een paar ritten •'ermeerderd,
en is die uitbreiding van weinig beteekenis, 't is
toch weer een stapje op den goeden weg. Boven
dien heb ik hooren fluisteren, dat er van den
zomer een Ataxdienst zal komen, vooral op
drukke Zondagen. Wel, komaan! Dan veroor
loof ik mij de weelde ook eens om in een auto
te rijden. Ik zei al eens te-gen mijne vrouw
„Zouden wij wel ooit beleven ook eens in een
auto te rijden?" 't Mensch twijfelde er even
goed aan als ik, maar zij is er gelukkig een
beetje huiverig van en voelt het gemis niet zoo
als ik, die dolgraag eens een ritje zou doen. Nu,
hoe meer en heter verkeersmiddelen, des te
b6yan de afrastering of omheining om de
vreemdelingen in twee afdeelingen te kunnen
splitsen, heb ik, gelukkig alweer, niets gehoord.
Ik had me er al leuke tooneeltjes van voorge
steld. En moc-ht het onverhoopt gebeuren, dan
zal ik eiken Zondag ter plaatse zijn om up to
date te constateeren en te schrijven. Dan sla
ik er ook nog oenten uit, want ge begrijpt wel,
dat ik met zoo'n schrijverij aardig wat opstrijk.
Het plan voor eene goede rioleëring is vol
strekt niet in de beeuen gezakt. Ik heb er iets
van gezien, wel te verstaan, van de voorberei
ding. Ja, ja, Keulen en Aken zijn niet op één
dag gebouwd en ontegenzeggelijk zijn er groote
technische bezwaren te overwinnen. Er woont
Vijer een man, door de natuur misdeeld, niet in
uiterlijk schoon, maar veel droeviger, en deze
man spant zich met volharding en ijver voor de
uitvoering van een rioleeringsplan. Ge moet
hem zien met hoeveel animo, onbezweken ijver
en voortdurende opgewektheid hij aan de op
metingen meedoet, hoe hij aanwijzingen geeft
in loco. Hij doet meer, dan velen, die door
moeder Natuur alle zintuigen bezitten. Een
pluimpje op zijn hoed gestoken is niets meer
dan de zinspreuk huldigen: Eere wien eere toe
komt. Hoever de voorbereidende maatregelen
reeds zijn, kan ik niet zeggen, maar: er wordt
aan gewerkt en ik vertrouw dat eene goede rio-
leering voor Marewijk geen utopie is. Het is
den energieken ongelukkige toevertrouwd, al
klinkt dit ongeloofelijk. Maar ik herhaal: dit
jaar zullen wij, bij overvloedigen regen (en
waarom zou 1912 niet trachten de schade van
zijn voorganger in te halenI) nog wel moeten
genieten van de zeeën langs de straat, met name
bij het einde der tramlijn.
Enkele vreemdelingen hebben hier reeds hun
ne tenten opgeslagen en vele Marewijkers heb
ben hunne huizen al verhuurd, terwijl de rest
met grond verwacht ook vreemdelingen onder
hun dak krijgen. Begrijpen kan ik het echter
niet, hoe dom sommigen kunnen zijn om tot
eigen nadeel een ander een vlieg af te vangen
Hiedoor immers worden de prijzen gedrukt.
Erger nog is het van iemand, die de loffelijke
gewoonte heeft het boeltje van een ander tegen
over de vreemdelingen af te keuren. Die
iémand doet zelf zaken, welke hoofdzakelijk
door de vreemdelingen moeten bloeien. Als nu
de huurder teleurgesteld heen gaat, zal bedoelde
per-soon hem evengoed missen. En zijn we wat
verder in het seizoen, dan heeft het feit zich
voorgedaan, dat afgunstige en wangunstige
lui botweg beweren, tegen beter weten in, dat
er niets meer te huur is. De vreemdeling doet
gewoonlijk verder geene moeite, vertrouwende
op die uitspraak en vertrekt met een volgend
trammetje. Zie, zulke kleinheden moesten niet
voorkomen. Marewijk moet toch al hard tobben
om aan de concurrentie van andere plaatsen
het hoofd te bieden. Zulke menschen stichten
veel kwaadzij benadeelen enkele personen,
m;aar ook het geheele dorp. Het is immers en
triumf elk jaar vermeerdering van het getal
vreemdelingen te kunnen vaststellen, doch, o,
die broodnijd, o, die vijandschap!
Ten slotte moet ik mijne ontevredenheid nog
kenbaar maken over een groot ongerief, n.l. het
ontbreken van een urinoir. De vereeniging tot
Bevordering van het Vreemdelingenverkeer
heeft hierop al een3 gewezen, maar moet er op
blijven wijzen. Rustbanken langs de wegen vind
ik minder noodig, omdat de moede wandelaar
zich liefst uitstrekt op den met mos begroeiden
bodem, of, zoo mogelijk, tegen eene duinhelling,
maar een urinoir moet er beslist zijn en om te
beginnen één in het midden van het dorp, waar
de passage het drukst is, bijv. bij liet einde der
tramlijn. Of zou zoo'n monument wachten op
de rioleerin-g? En waar wacht deze op?
Laten wij hopen, dat binnen korten tijd
hierin is voorzien. „Waar een wil is, is ook oen
weg," ook wel een weg voor datgene, waarvoor
bij een urinoir een af voer weg noodig is.
Hiermede wil ik ditmaal eindigen. En vindt
de lezer het niet veel soeps, ik kan hem niet
tegenspreken, doch geef hem deemoedig den
raad, maar te denken„Weinig maar uit een
goed hart," zooals wel eens op een kermisboek
te lezen staat, die een jongeling zijn kermis-
meisje aanbiedt. En, beusch, mijn hart is goed
voor Marewijk.
W. RITER.
Het metst a a n g r ij p e n d e verhaal
dat wij v,an de schipbreuk vonden brengt een
Fransch blad, welke het kreeg van een Franschen
schipbreukeling, Pierre Maréclial, zoon van ad
miraal Maréchal, die liet eskader van de Miid-
dellandsche Zee aanvoerdde eu den veldtocht van
China deed. Hij vertelt:
't Was Zondag 14 April, en gij weet wat een
Zondag in Engeland is; 't is hetzelfde op een
Emgelsclie boot. Maar er was aan boord een
Fransch koffiehuis, een Parijscli koffiehuis, waar
s Ziondagsnamklidags en 's avonds veel passa
giers heen gingen. Men dronk1 en sipeelde er
vroolijk. terwijl de rest van de boot in strenge
stilte gehuld was. De muziek zelf zweeg en speel
de enkel OP 't oogenblik dat wij zonken.
Dien avond zouden wij een partij bridge spe
len met Chevré, den Franschen beeldhouwer;
Omont, koopman te Havre en Lucien Smith,
van Philadelphia, mijn medespeler in deze par
tij, die op zoo tragische wijze zou onderbroken
worden. Op 't oogenblik dat hij de kaarten zou
geven voor het laatste spel, zeide Smith: Par
don, 't zal 't laatste spel zijn, want ik heb aan
mijn vrouw beloofd tegen half twaalf in mijn
hut terug te koeren.
Smith deelde, 't was zijn beurt, en hij legde
de laatste kaart van zijn spel voor hem, toen
wij een schok voelden, maar zoo licht, dat hij
ons eer een trilling scheen en de glazen öp de
tafel zelts niet verschoven werden. Nochtans hief
Smith het hoofd op eu zeide, maar zeer koet:
Allo! Wat gebeurt er? Het was juist 11 uur
33. Wij stonden op om te gaan zien aan de
vensters, denkende dat de trilling ontstaan was
door het slaan eener schroef buiten het wafer.
Maar Smith deed opimerken dat het mooi weer
was. Het eenige wat wij zagen door het venster
was ijis, in plaats van zee. Nieuwsgierig, meer
niet, en voorloopig ons spel in den zak stekend,
gingen wij naar het dek. Wij zagen niets, alles
was duister. Voortgaande tot voor op het dek,
zagen wij overgroote blokken ijs opgehoopt óp
het dek' liggen. Daarenboven begon de boot naar
stuurboord over te hellen, genoeg om het bij
't gna-n te bemerken.
Van alle leanten kwamen er vrouwen op het
dek in nachtgewaad, mannen iu pyjama, allen
zeer kalm en vertrouwend. De eerste, die eeni
ge onrust aan den dag legde was Chevré. Wij
wandelden twintig minuten lang op liet dek, ci-
garetten rookend; de zee was dood kalm, een
der matrozen zei ons dat hij sedert twintig jaar
den Atlantisahen Oceaan niet zoo kalm had ge
zien. De officieren stelden de passagiers gerust,
noodigden ze uit opnieuw te gaan slapen en
schertsend bijvoegend dat de helling van liet
schip het gevolg was van 'de wind en de tij.
Ik heb die woorden zelf gehoord.
Chevré echter bleef bij zijn pessimistische ge
dachten en herhaalde gedurig: „Wij zijn ver
loren! Wilt gij een cigaret...." en daar ieder
een klaarblijkelijk weigerde ons ernstige inlich
tingen te geven, had ik het denkbeeld den ka
pitein te gaan opzoeken, zonder er zelfs aan
te denken hem te ondervragen, maar hopende
naar zijn daden en zijn houding den ernst van
den toestand te kunnen afmeten.
Op 't zelfde oogenblik ging, of liever liep de
kapitein voorbij en ik hem na. Hij daalde, steeds
loopend, de vijf verdiepingen af, die door de
vijf deks naar het ruim leiden. Mijn vervolging
eindigde aan No. 5, waar ik in de tenniszaal, een
groote zaal met wit gekalkte muren, water zag
staan tot de hoogte van de knieën. De zaal lag
op de voorzijde van de boo!.
Daar ik (oen den kapitein uit het oog had
verloren, ging ik terug d-e trap op en, zeer ver
wonderd, meer niet, nog niet geloovend aan de
rechtstreeksch-e overweldiging van het schip door
de zee, wachtte ik aan de verschansing van het
Opperdek, den terugkeer van den kapitein af.
Er. waren niet meer dan dertig personen rond
mij. Wij hoorden haastige stappen op de trap;
de' kapitein kwam weer naar hoven. Zijn ge
laat gewoonlijk rood, omringd door een wit
ten haard, was nu zoo bleek als de baard zelf.
In zijn oogen zag ik een eindelooze angst, een
onheilbaren smart.
Godhelpe oust
Hij kwam langzaam de laatste trappen op, en
zeer koel, zich steunend op de leuning, zei hij
o,ns in 't Enge Is ch':
„Dames en heereu, wij gaan zinken: bijgevolg
moet elk naar zijn hut gaan en zijn reddings-
gordel aandoen, en dat God ons helpe!'
Op dat oogenbiik ÜeP er ons een rilling over
den rug en wij zagen een spoedigen dood voor
oogen. Chevré, over mij gebogen, geen Engelsch
verstaande, vroeg: „Wat zegt hij
Daarop verdween de kapitein.
Wij drukten elkander de hand en wij gingen
naar onze hutten, om onze gordels aan te doen,
afsprekend, dat wij zouden bijeenkomen
op het bovendek. Mijn hut was twee dekken
lager. Ik had nooit een reddingsgordel aange
daan.
Ik trok eerst een dikke overjas aan, na de
oudste teli ebben uitgezocht. Men is op zulke
O-ogenblikken zoo kinderachtig.
Bovenop deed ik mijn reddingsgordel aan en
deze moet zeer slecht zijn vastgemaakt geweest,
want ik ontmoette een officier met twee strepen
die, werkelijk zeer vroolijk als-of hij zich goed
amuseerde, zeide
Denkt gij aldus te zulten drijven en meent
gij dat gij u redden kunt met het hoo'fd om-
Op; mijn bekentenis, dat ik niet beter wist,
deed hij mijn gordel los, 'bracht hem zei? op:
zijn plaats en verliet mij met een hartelijk „vaar
wel!" or b ij vo egend
Op deze manier hebt gij minstens een kans
u te redden.
Het uitzetten der booten.
Ik ging weer naar het d-ek, waarin ik weinig
volk trof, hoogstens een hond-erlal menschen.
De groote massa passagiers wist niet w al de
kapitein had gezegd, maar de stewards liepen
nu van hut tot hut om de passagiers op te
wekken, die, op eerste advies van de officieren
vóór de neerdaling van den kapitein waren gaan
slapen.
Op dat oogenblik begon men aan beide kanten
van het schip de booten uit te zetten; de stroom
der passagiers kwam op het dek en ik hoorde
roepende dames eerst t
Era ordedienst van stewards en matrozen,
dreef de mannen terug dia er in wilden.
Het consigne was onverbiddelijk en er werd
wezenlijk gevochten tegen hen die liet wilden
overtreden.
Een m&n, v,a,n zes ja,ar.
Ik herinner mij een angstwekkende en ty
pische bijzonderheid tevensten arme wouw,
zeker een tweede klas, hield een kind van
nauwelijks zes jaar bij de hand en wilde
voorbijgaan. Een onverbiddelijke matroos op
het kind wijzende zeilde: Neen, hij is een
man, gij alleen naoogt voorbij.
De arme vrouw ging heen met de tranen
in de oogen. Ik zag haiar terzij gaan, den
sjaal afnemen, dien ziij om had, het .kind pr
in wikkelen en het de lokken op z,ijn voor
hoofd wegstrijken. Aldus wachtte zij vol
angst bij de noodlottige afsluiting.
Ik moet bekennen, da,t wij op da,t oogen
blik met gelatenheid den dood tegemoet za
gen.
Een a f s oh eid.
Een kellner v,an het Parijsche koffiehuis
liep ons na, om den prijs op te eisohen van
wat „wij gedronken en gerookt hadden. Die.
maitre d'hotel, die wat meer gevoel hald,
zeide hem ons met rust te laten. Het was
omtrent 1 uur' 's morgens. Op dat oogen
blik scheidde ik v.an mijn vrienden, zenuw
achtig cigaretten rookend.
Ik ging van bakboord naar stuurboord en
keek toe bij het uitzetten der booten. Ik
ontmoette Guggenheim, de bekende milliar-
dair. bijgenaamd de koperk-oning. Hij ver
liet zijn hut, van niets wetende. Een ^te-
waad had hem gewekt, en hem ©en redding-
gordel aangedaan, zonder iets te zeggen. Ik
moest hem het nieuws meedeelen. Die ar
me vriend, ik zou hem niet meer weer
zien, was buitengewoon kf-lm, liij drukte
mij de hand en zeide; Voor mij1, 'tis mij
niets, ik heb mijn fortuin .gemaakt, ik heb
mijn leven geloeid, maar gij, mijn beste Ma
réchal, ik beklaag u."
Een sprong-
Op dat oogenblik ging ik naar bakboord.
De- menigte passagiers verliet een bóót,die
men aan 't uitzetten was en begaf zich naar
de laatste, want 't was de voorlaaMe, die
men daar zou neerlaten. Ik boog mij tJvcr de
verschansing. De boot was anderhalve brug
onder mij. Ik keek. De boot- was meer dan
half ledig. Als door een onwillige beweging-
sprong ik naar beneden, een laatste kan-s
wagende. Ik viel in de boot-, waar ik het
o-ngehoord geluk had juist terecht te komen
op een ledige plaats tussehen t-woe vrouwen.
Een dezer, in groot avondtoilet, slaakte scher
pe krotenIk was zeer beleefd, nam mijn
hoed af en verontschuldigde mij. De dame
antwoordde„Dij zijt gered en dat is het
voornaamste". Ik maakte mijn gordel los en
ziende dat zij beefde Van' kou. hing ik haar
mijn mantel om.
De bo-o-t .zakte steeds-, onder do bekende
tonen van de „Lustige iWpdnwe". Al zou
ik nog honderd jaar leVen, daln zou ik nog
die wa.ls hooren, die gespeeld werd terwijl
ik in de hoot- sprong. Deze sloeg .gedurig
teven de flanken vatn het schip met een
helling van 45o. Mij dunkt, d,a,t wij meer
-dan een kwartier tussehen het lahtsite dek
en het wafer bleven.
Eindelijk voelden wij het water. ,\Vlij dre
ven. Het was donkere nacht. De boot bleef
onbeweeglijk. Ik was zeer 'koelblo-edig en
vroeg: „Wie Voert hier bevolEn ik hoor
de een stem in den nacht„Ik ben li et, een
gewoon matroos." Ik Vroeg hem dat hij ons
zou tellen. Wij deden een oproep en wij
CIII.
Misgewaden.
(V e r v o 1 g.)
In het Oude Testament had God zelf nau_
keurig voorgeschreven, welke kleeding de Jood
sclie hoogepriesters, priesters en Levieten hij
liet opdragen der offers en het verrichten van
den tempeldienst moesten dragen. Wat. hot
Nieuwe Testament betreft, noch in de H.
Schrift noch in de geschriften der eerste Va-
der-s vinden wij melding gemaakt van een be
paald voorschrift om bij het opdragen der H.
Mis een klceder-dracht van bijzonderen snit of
stof te gebruiken. De Apostelen en hunne on
middellijke opvolgers tot aan de zesde eeuw
vierden daarom de H. Geheimen in burgerlijke
kleederdracht; evenwel uit eerbied voor het
H. Sacrament niet in de alledaagsehe klee
ding, doch in de plechtige statie-kleeding, dia
destijds in liet maatschappelijk leven mode was.
Zoo is bijv. onze hedend-aagsche kazuifel ont
staan uit het ruim-plooiend reis- of wandel
gewaad der Romeinen.
Toen echter in den loop der tijden de burger
lijke kleeding geheel van snit en vorm verwis
selde, bleef deze door de Kerk voor haren hei
ligen dienst behouden en werd zij verheven tot
een onderscheidende, liturgische dracht. Zoo
ontstonden langzamerhand de priesterlijke ge
waden, die wij thans kennen en die door ;l«
Kerk streng zijn voorgeschreven.
Eenmaal voor den katholieken eeredienst in
gebruik genomen, verbeeldt ieder afzonderlijk
misgewaad een of andere deugd, waarmede de
offerende priester, als hij het altaar betreedt,
versierd moet zijn. Dit blijkt overduidelijk ui',
de gebedformulieren, waaronder de Kerk de
heilige gewaden aan de wijdelingen overreikt ot
bij degradatie afneemt, alsook uit de gebeden
die de priester hij het aantrekken ervan moet
storten.
kwamen tot het cijfer 28. Ik begreep op
dat oogenblik niet waarom de 60 personen,
die in de boo-t konden plaats nemen, er niet
waren. Ik stelde overigens later, aan boord
van de „Carpafhia" vast, dat verscheidene
booten in 't zelfde gev-al waren. Een dier
booten bevaitte zelfs slechts 15 perso-nen.
Rechtstaande in de boo-t, vroeg ik mij af
hoeveel mannen er in waren; er waren er
acht waarom weet ik niet. De matroos vroeg;
„Wie wil-er roeien?" Niemand antwoordde.
Wij namen de riemen, de matroos en ik.
en wij verwijderd-en ons Van de „Titanic'*
Hét was toen 1 uur 35.
Wij roeiden ongeveer 500 meters met ön-'
gehoorde moeilijkheden, de riemen boven on
ze ho-ofden, want met- twee riemen is er met
dergelijke booten niet veel te doen. De ma
troos boog 2ich tot mijn oor: „Grij ziet ei
koelbloedig uit zeide hij, ik moet u zeggen,
dat- de Marconi niet heeft gewerkt, .dat wij
aan boord noch licht, noeb levensmiddelen,
noch water hebben en 'dat de boot water
maakt, j
De doodstrijd van de „Ti tan id".
Wij bleven roeien en begluurden angstig
de „Titanic", waar al de lichten bleven
branden tot 1 u. 50. Z-ij zou zinken te 2 u<
20 min. Op zekeren afstand verklaart de
matroo-s mij, dat hoe groot ook de zuiging
van het schip zij bij het zinken, dat ons niet?
kan naderen. Het schip zonk langzaam en,
met schokjes. jWlij namen als uitgangspunt
een licht dat dicht bij 't water was. Geduren
de 25 minuten verroerde het niet en plots
verdwenen twee rijen lichten. Die boot was
achter in de hoogte gerezen en da schroe
ven waren duidelijk zichtbaar.
De sireen klonk onophoudelijk en tot bij
het einde stegen gedurig, vuurpijlen op van;
het -dek. Om kwart over twee zei de ma-'
troio-s mij, dat het schip zou zinken eer bet"
vijf minuien verder was. Hij vroeg .of al
de passagiers hun redtdingsgordels hadden,
met het oog- op ide beweging, die liet zinken
van de „Titanic" zou veroorzaken.
Dé zee was altijd zeer kalm. Om 2 uur 20
m. -verdween de „Titanic" zonder' ontplof
fing zonder zelfs een golving in het water te
veroorzaken.
Een angstkreet.
(Wij wachten eenige minuten en wij hoor
den toen den angstkreet der schipbreukelin
gen, die aan boord gebleven waren en nu
in het ijskoude water lagen. Men kon geen.
99
inTiür'
67.)
Luister eens, zeide zij eensklaps tot hem,
ik stel het meest onbegrensde vertrouwen in
u; u moet me helpen, mij zelve wederom
jneester te worden.
Mat moet ik daarvoor doen?
U heeft mjj gezegd, gisteren, dat alle
vrienden van Michel hem op zijn doodbed ge-
fien» hem aangeraakt en hem herkend had-
Ö&n
Ja, dat xs de waarheid.
Ja, ook ik heb den armen, ongelukkigen
■Jongen man gezien, levenloos voor mij uitge
strekt O, dat was verschrikkelijk! welk een
►schouwspel. Ik zie het nog!
En heeft u dadelijk volkomen dat lijk
herkend, als zijnde dat van Michel Berthier,
•ioUa neef?
Mr. Tliibaut-Gauthier ging antwoorden,
maar plotseling bleef zijn mond krampachtig
geopend, rijn oogen puilden uit, een begon-:
- -W en.Tiin ILni"*»!» XVP.tr (jG- 1
névièva sidderde over haar geheele lichaam.
Groote God!Er was iets!
Spreek' zeide zij tot den notaris. Ik bid
u, spreek!En wat u mij ook moogt me-
dedeelen, ik zal u niet oompromitteeren!
Welnu, ik deujc, ik denk daar juist aan
een bijzonderheid, die mij tot nu too niet op
gevallen was.
Welke dan?
Het lijk, dat ik gezien en aangeraakt
heb, had de houding, de gestalte, de kleur
van haar van Michel Berthier eu was in
diens kleeding, maar....
Hij aarzelde. Genevieve dacht dat zij be
zwijmde. i
Maar?,... vroeg zij met nauwelijks hoor
bare stem.
De notaris ging voort:
Het opgezwollen gelaat, gekwetst door
boomtakken, was misvormd en onherken
baar!
Mejuffr. Berthier dacht dat zij 1 bestior.i
U ziet bet, riep zij uit, ziet u het nu!
De notaris vatte haar beide handen.
Ik bid u, zeide zij tot haar, overdrijf de
zaak niet. Indien er iemand was, die verze
kerde Michel gezien te hebben sedert de be
grafenis van, zoo wij meenden, zijn lijk, zou
deze bijzonderheid van het onherkenbare ge
laat zeer ernstig zijn Maar er is niemand.
Niemand, hoort u!... En u heeft niets om er
uw voorgevoel'op te doen berusten, niets...
dan alleen den droom van een krankzinnige!
Geneviève stond op-
U heeft gelijk, zeide zij. Ik zal voorzich
tig zijn en tegen niemand erover spreken,
zelfs niet tegen mijn moeder. Maar ik hoop....
o ja, ik hoop'.
Onderweg zeide zij beslist tot zieli zelve:
Niet alleen is Michel niet dood, maar
Sabine heeft hem gezien!... En dat heeft
haar getroost. Waarom, waarom dan toch
is hij niet tot ons gekomen evenals tot haar?
De bitterheid van deze gedachte kwelde
haar echter niet lang en zij vervolgde:
Wat komt dat erop aan? Hij lieeft ge
daan wat hem goeddaeht. Maar wie zal mij
zeggen of ik op den goeden weg ben? O, kon
ik Sabine maar terugvinden... hoe zon ik
haar smeek en, mij te zeggen wat zij weet!
Op dat oogenblik dacht zij niet aan Martin
Fontenoy. Had Michel op het denkbeeld kun
nen komen om onmiddellijk tot zijn verloof
de te gaan, met uitsluiting zijner moeder, in
geen geval kon Genevieve aannemen, dat
haar neef eraan had kunnen denken, ook
zelfs zijn procuratiehouder te bevoorrechten.
Te Saintes vertelde zij alles aan Edith wat
zij wist, behalve hetgeen haar eigen overtui
ging was. Zij wilde niet, door liet voorge
voel barer arme moeder meer voedsel 1e ge
ven, Edith nog heviger schokken. De baro
nes, wier verstand geheel was teruggekeerd,
legde zich neer bij de zienswijze van den no
taris en van Geneviève, d.w.z. zij stemde er
in loe, haar twaalf millioen te laten bi' het
wezen, dat zij zoo diep verachtte, en zich te
vreden te stellen met de betrekkelijk matige
rente, welke haar aangenomen dochter ge
vraagd had, en dat nog om niet de achter
docht op te wekken van den ellendigen boos
wicht! Als Michel leefde, zooals zij geloof
de, en indien Louis zijn schuilplaats kende,
zou hij dan niet trachten hem te doen ver
dwijnen, wanneer Edith met haar eischen
optrad?!
Het leven ging intusschen voorbij zo mi er
dat iets reden van bestaan kwam geven aan
de krankzinnige hoop der arme moeder en
aan de meer verborgen en diepe overtuiging
van Geneviève. Sabine liet niets van zich
hooren, en men kon haar spoor niet terug
vinden, ondanks de onvermoeide nasporingen
van juffrouw Berthier. Louis, waanzinnig van
angst bij do gedachte dat zijn schoonzuster
zich bij eenige vrienden zou vertoonen, zoo
dat dezen zouden te weten komen dat zij niet
dood was, nam, uit vrees voor het schandaal
dat dit kon uitlokken, haastig de voorstellen
van den notaris aan en zond gedurende een
per jaar zeer stipt de 100.000 frank, welke
Geneviève had gevraagd. Daarmede nam, ook
de weldadigheid der heide vrouwen toe. Het
sanatorium had buitengewone afmetingen
verkregen. Maar allengs raakte Berthier ver
trouwd met het nieuwe gevaar, zooals hij zioh
aan alles gewende; de gelden, eerst zeer on
gelijk inkomend, bleven ten slotte geheel en
al uit. Op dat tijdstip dacht Geneviève eraan,
zioh tot Martin Fontenoy te wenden, die, wist
zij, procuratiehouder van Louis Berthier ge
bleven was. Men weet, hoe Martin de opdracht
vervulde; door vrees voor schandaal ver
kreeg hij, dat Louis Berthier zijn verplicln,
tingen zou nakomen, en toen hij Geneviève
verwittigd had, dat hij aan haar verzoek had^
voldaan, liet ook hij niets meer van zich
hooren.
Zoo stonden de zaken, toen in Proveuc^
evenals te Parijs de aankomst van het Bushj
sische eskader werd aangekondigd.
Achttien jaren waren verloopen sedert dort
zoogenaamden dood van Michel. Edith hadL
altijd omgeven door Octavie en Geneviève
haar hoop steeds levendig gehouden. Er gin
igeen dag voorbij, dat zij niet tot haar
trouwe levengezellinnen zeide:
Hij zal terugkomen!... Ik ben er zekei
van hij zal terugkomen!Mijn moederharf
zegt het mijHij zal terugkomen!
En dit grenzenloos geloof had voortdurend
het geloof van de verstandige en practiechf
Geneviève versterkt. Evenals haar tante zeidij
zij thans:
Ja, hij zal terugkomenl...
In den laatsten tijd had eenig hartzeer hel
kalme leven, dat de arme Geneviève rondom
zich geschapen had, verstoord.
Het jaar te voren had het kind moeten vers
trekken, dat zij op zoo bijzondere wijze be
minde. Marius Alexander had zich inderdaat}
langzamerhand aan haar gehecht. J>e besclier*