Verzamelwoede
Tegen ie reizlgers-pfaag
KW®E3CKri.t?f!
Student Pomp: „Ja, daar breng je me nu
4e rekening, maar waar zijn de schoenen?"
Jongen (met een sarcastisch lachje): „O, die
blijven yoorloopig buiten!"
De professor schoof rijn gouden bril werk
tuigelijk van zijm voorhoofd voor zijn oogen,
waakte toen den bril van achter zijn ooren los,
haalde zijn zakdoek uit zijn zak en begon de gla
zen te poetsen. Middenin, in gedachten, hield
hij op en ik zag hoe uit zijn oogen tranen op
welden en langs zijn gerimpelde wangen liepen
en in zijn grijzen baard bleven glinsteren.
I'k voelde mij verlegen. Woorden van troost
eeggen, leek mij banaal, leek mij beleedigend.
Ook bedacht ik, dat hier hij een man, die als
zenuwarts en al® professor in de psychiatrie
zooveel duizenden menschen getroost had,
troostwoorden iets ironisch zouden krijigen.
Daarom bleef ik zwijgen, de tranen die de
oude heer om zijn overleden vrouw weende,
eerbiedigend.
„Wil ik heengaan, professor V
Neen, blijf mijn jongenDat was heel
goed1 van je, dat je me geen troostwoorden hebt
toegevoegd- Waart voor mijn leed is geen troost.
Ik heb haaT zoo ontzaglijk liefgehad. Zij was
zoo het voorbeeld van alle deugden."
Et werd geklopt. Mientje, de huishoudster,
kwam binnen.
„Drinken de heeren een kop koffie hier in
de kamer of gaat u naar de veranda.
„Mij dunkt, in de veranda is 't wel zoo gezel
lig" zei ik haastig, bevroedend, dat een afwis
seling, al was ze ook nog zoo klein, den profes
sor goed zou doen.
De professor stond op en keek mij met stralen
van dankbaarheid in de oogen.
„Jij zoudt een uitstekend psychiater gewor
den zijn. Zoo'n beetje afwisseling doet werke
lijk al heel veel gaed. Men moet nooit zich aan
zijn smart overgeven, nooit er in opgaan.
Wat ons gezond houdt, ook psychisch gezond,
dat is de strijd. En bij mij is het merkwaardige,
dat ik levenslang mijn eigen patiënt ben ge
weest
Ik was verheugd, dat de professor zijn go-
dachten een anderen loop gaf en luisterde met
de grootste aandacht toe.
„Hoe zoo, pTofessoT f'
„Ja.dat is nu maar zoo gemakkelijk niet
te zeggen. Zie, ik stond en ik sta altoos objec
tief tegenover mijzelf, bestudeer mijzelf, onder
zoek mijzelf, controleer mijzelf en trek dan mijn
conclusies. Ik heb mij levenslang voortgestuwd.
Reintje wist dat. Die had' dat uit zicbzelve ont
dekt. Die vrouw wist alles uit ziohzelve. Is het
geen wonder zij kon nauwelijks schrijven cn
ik heb haar nooit een ander boek' zien lezen
danhet feuilleton van de courantze knip
te ze uit tot ze een geheel vormden, liet ze in
binden en zette ze in haar boekenkastje. Dat
was haar bibliotheek, 'k Heb er haar wel mee
geplaagd. Dan las ik de titels: „Het geheim
van Mrs. Twinroad," „Het gevonden testa
ment," „De erfenis van een voorgeslacht," „Op
de villa Diodatti"Daar stonden zij, haar
dertig boeken in goedkoope bandjes en dat was
nu haar boekenschat en daaruit haalde zij nu
al die wijsheid en geleerdheid. waarmee ik j
pronkte.
Professor moest aan mij gemerkt hebben,
dat ik hem nu toch wat te bescheiden vond.
„Dat zal ik jou nu eens vertellen en je moogt
het gerust opschrijven ook. Zie je, straks heb
je niets kunnen zeggen of doen om mij werke
lijk troost. Jij bent een schrijver. Ik begrijp niet
veel van dat vak van jelui. Want hoe kunnen
jelui, zonder studie, toch maar zoo menschen
beschrijven. Ik met mijn ruim veertigjarige
praktijk, hen er nog niet in geslaagd een .enkel
mensch geheel te doorgronden. Niet eens mij
zelf. en mijn Reintje heelemaal niet. Naast
mijn vrouw heb ik geleefd als een stommerd,
als een ezel. Ik heb die vrouw nooit genoeg
gewaardeerd.
Hij gaf zich weer over aan zijn smart.
Professor, u beloofde mij een troostmiddel..."
„Ilc zei, dat ik van jelui vak om zoo maar raak
menschenkarakters te beschrijven, heel dikke
boeken vol, geen begrip bon krijgen.
„Dat gaat zoo ongeveer als bij u. Ook wij
staan altoos achter ons zelf, bestudeeren ons
zelf, en wij zijn ook onze eigen proefkonijnen,
sujetten, patiënten
„Zoo.... zoo.... dat is héél merkwaardig.
Dat verklaart véél. Nu dan.maak nu eens
een mooi, lang feuilleton met mijn Reintje als
heldin. Dat is ze geweest, een heldin. Dat moet
zeker haar ideaal zijn geweest, ook nu eens
zelve in zoo'n feuilleton te staan. Want zij had
zicbzelve naar die feuilleton-heldinnen ge
vormd. En soms 's avonds, als ik wat vermoeid
was, maar toch mijn vak-tijdschriften wilde
doorlezen, dan kwam zy met een werk uit haar
„bibliotheek" en om mij te „verpoozen" las zij
mij voorIk schaamde mij er een beetje
voor. Stel je voor, dat ik, die in mijn praktijk
de menschen van zoo geheel andere zijde leerde
kennen, de menschen in al hun onverklaarbare,
gruwelijke afwijkingen of gruwelijk, voor
den psychiater bestaat er goen gruwelijk
alleen de afwijking, ik moest djan luisteren naar
al die marionetten van een vertaalden Engel-
schen roman, met het liefdespaar, den edelen
dominéé, den vader, die er natuurlijk altoos te
gen was, in al de dertig banden ben ik er altoos
tegen geweest, want lezend, keek ze mij er op
aan; ik was óók een vader. En als zij dan aan de
heldin kwam, dan wend haar stem zoet en naar
binn«n warmik hoorde toe, alsof ik 'mü bjj een
vuurtje zat te warmen. Ik hoorde soms niet naar
hetgeen ze voorlas, maar alleen naar haar stem
en aan den klank kon ik dan wel hooren of zij
een sympathieke figuur of een slechte te pak
ken had. Als-ie erg slecht was, sloot zij het
boek. Dan heette „ik" vermoeid. De waarheid
was, dat zij er niet tegen kon. En dus in jouw
feuilleton geen te groote boosdoeners brengen.
En dan kwam het eindoordeel. Zij examineerde
mij ik moest-als „psychiater" mijn oordeel
geven oveT de „karakters". Ik over al die pop
pen van fondant oordeeien. En ik had niet eens
toegehoord. Dan stond ik net als een student,
die zijn zaakjes niet kent, op het examen. Ik
wauwelde, 't Is mij gebeurd, dat ik als exami
na/tor een examinandus tegenover mij kreeg, die
mij herinnerde aan mijzelf, als ik des avonds-
mijn Reintje mijn wetenschappelijk oordeel gaf
over haar roman-marionetten. Dan kwam ik in
zoo'n goede hui, dat ik die kerels niet kon doen
zakken, 't Eigen leed voel je het beste hij an
deren. En de eigen krankzinnigheid het best
bij andere krankzinnigen. Wij psychiaters heb
ben allen in ons afwijkingen, die wij bij de an
dere menschen behandelenMaar zet dat
nu niet in je feuilleton. Dat wondt toch niet
begrepen, dat is ons vakgeheim. Maar datzelfde
vrouwtje, dat haar krantenfeuilletons las en
herlas en geen kijk had op die geconfijte vruch
ten en waartegenover ik als examinandus altoos
een droevig figuur heb gemaakt, datzelfde
vrouwtje was mijn beproefde naadsman in al
de moeielijke gevallen van mijn praktijk. Als ik
een patiënt had, wiens psyche ik maar niet kon
omvatten, wiens afwijkingen mij onverklaar
baar bleven, dan nam ik, als uiterste middel,
haar hulp te baat. .Ik zette haar 't, geval uiteen
en vroeg dan wat zij er van dacht. Zij zakte
nooit.nooit. En als zij dian, na rustig na
gedacht te hebben, haar opinie gaf, dan was het
altoos raak. Waar zij het vandaan haalde weet
ik niet.... uit die dertig ingebonden feuille
tons toch zeker niet. Maar zij begreep do afwij
king dadelijk en hoewel ze geen enkele tech
nische term kende, en onthouden kon ze ze ook
niet, zoomin als de Engelsche namen van haar
feuilleton-menschen, die zij altoos verkeerd uit
sprak, want ze kende alleen een beetje school-
Eransch. toch zei ze, met eigen gevonden woor
den, dadelijk wat de eigenlijke ziekt® wam. li
kan je wel eens een voorbeeld geven. Op een
dag kreeg ik een man onder behandeling, di«
plotseling was gaan zwijgen. Hij verdraaide
het een woord te zeggen en beduidde alles dooi
gebaren, 't Was een schoenmaker met een grool
gezin en in de eexste maanden hadden zij ge
dacht, dat hij stom was geworden. Overigeni
was hij geheel normaal, werkte goed en hij wai
altoos oppassend geweest, sedert jaren en jaren
zelfs geheelonthouder.
Maar het zwijgen maakte hem langzamer
hand kribbig, toornig, omdat men hem niet da
delijk begreep en toen hij zijn vrouw eens met
een mds had bedreigd en de politie er bij te
pas was gekomen, werd hij naar mijn kliniek
gezonden. Daar heb ik hem ruim vier maander
in behandeling gehad. Locaal onderzoek over
tuigde mij, dat zijn stembanden en zijn adem-
lialings-organen. in uitstekenden staat waren
Ik kreeg de overtuiging, dat hij wel degelijt
spfeken kon, maar dat zijn zwijgen' het gevolg
van een hersenafwijking moest zijn, hoogst
waarschijnlijk een tumor of een sclerose. Alle
behandeling was zonder gevolg. De man uitte
geen woord en was gevaarlijk voor zijn omge
ving. Hypnose baatte ook niet. De man bleef,
gehypnotiseerd, zwijgen. Zelfs een onverwachte
pijn, mijn assistent gaf hem een prik, deed hem
geen gil uiten. Maar hij wilde ons even te
lijf.
's Avonds, na de roman-lezing, spreek ik er
met mijn Reintje over, vertel haar 't geheele
geval en do verschillende behandelingen, die wij
beproefd hebben
Zij is stil en peinst. Als ze nadacht, zag ik
op haar niet hoog maar edel gevormd voot-
hoofddriehoekje, zoo tusschen het „en baud eau"
gescheiden haar in, de gedachten uitstralen.
Daar krijgen wij, hersenonderzoekers, een or
gaan -voor in ons oog. Zij zegt„Laat mij er
vannacht maar eens over slapen." En 's mor:
gens, zoodra ik wakker ben, zégt ze: „Ik weet
het nu. Laat die man maar eens een stevig
glas drinken. Wijn of jenev-erdat-ie goeó
dronken wordt. En wacht dan af wat gebeurt.'
„Je hebt gelijk!" zeg ik, want ik voelde met
een, dat zij het gevonden had, Ik heb hem dien
dag een paar groote glazen bourgogne laten
drinken. Hij was spoedig aangeschoten, want
hij was aan niet® gewoon. En toen begon hij
eerst een beetje te lollen en daarna te praten,
te praten, altoos door, over' alles en nog wat,
alsof opeens een dijk was weggenomen en nu
zijn spraakwater wegstroomde. Na een uur
werd hij moe en moest zijn roes uitslapen. Toen
hij weer ontwaakte hadden wij gewonnen spel.
Hij verklaarde onszelf, dat het hem was, alsof
er iets in zijn hoofd was gebroken. En hij is
sedert sprekend gebleven. Soms, als de neiging
tot zwijgen in hem opkomt, heeft hij slechts een
glas eterken drank te gebruiken en het is over
wonnen.
„Zoo kam ik je meer staaltjes vertellen.
wel honderden. Maar dat is nn niet voor j-
feuilleton. Neen, jjj moest nu eens eert echt
groot, feuilleton maken en daarin teeken je een
vrouw van eenvoudige afkomst en zonder stu
die, die toch altoos haar man, den zoogenaam-
den geleerden professor in de psychiatrie, den
baas is en waartegen-ie eigenlijk maar als een
soort schooljongen staat. Zoo'n vrouw moet
je teëkenen.en aan haar denken.te ha-
PUZZLE.
Waar is de c-enzamc wandelaar?
öf
rer eer.om anderen goed te doen, een voor
beeld van heerlijk idealisme, van vrouwelijke in
tuïtie te geven.... Wat zouden daar je lezers
wef van zeggen? Zouden zij dat voor waarheid
honden
„Mijn lezers wellicht niet-, professor....
Maar mijn feuilleton-lezeressen zeker. Want
ziet u.... die geloovcn nog in de „geconfijte
vruchten" van de feuilletons
„Hoe bedoel je dat?"
„Professorhoud mij ten goedemaar
u heeft naast n zoo'n feuilleton-heldin gehad.
De professor zat stil en weer kwamen tranen
iit zijn goedige, intelligente oogen. T-oen, als
uit een droom, zeide hij
„En daarin heeft ze dus óók gelijk gehad
Ze hield altoos vol, dat die romans van haar
doo<r echte realisten geschreven werden, door die
welke ook het ideale in den mensch erkennen.
Zij is méér professor geweest dan ik. ik was
maar de ezel.
Hij bracht, in hoo-gste smart, ziin zakdoek
aan de oogen.
Arme, droevige vreemdeling! Er was in zijne
nederige houding, zijn treurigen blik, zijn een-
maal-deftige kleeren iets, dat bijna 't korreltje
barmhartigheid deed ontkiemen dat eenzaam en
verlaten was overgebleven in de wijde leegheid
vam mijn hart, niettegenstaande ik een porte
feuille zag onder zijn arm en tot mij-zelf zei:
Zie, de Voorzienigheid heeft haar knecht weer
overgeleverd in handen van een colporteur.
Die lieden maken iemand altijd nieuwsgierig.
Eer ik goed wist hoe 't kwam, was deze bezig,
mij zijne geschiedenis te vertellen, en ik was
een-en-al aandacht en sympathie. Hij vertelde
mij zooiets als:
Mijn ouders stierven, helaastoen ik een
klein,, schuldeloos kind was. Mijn oom Ithuriël
trok zich mijner aan en behandelde mij als een
éigen zoon. Hij was mijn eeni-ge bloedverwant
in de wijde wereldmaar hij was goed en rijk en
edelmoedig. Hij bracht mij groot in den schoot
der weelde. Ik kende geen behoefte, Waarin geld
kon voorzien.
Te zijner tijd haalde ik mijn graad en ging
met twee van mijn bedienden een kamerdie
naar en een lakei reizen in vreemde landen.
Gedurende vier jaren fladderde ik op zorgelooze
wieken te midden van heerlijke tuinen en verre
stranden.
In die verre landen genoot ik het ambrozijn,
dat ziel en geest en ha-rt versterkt. Wat het
meest van alles sprak tot mijn aangeboren aes-
thetisöhen zin, was de gewoonte daar, onder de
rijken, collecties te maken van sierlijke en kost
bare zeldzaamheden, fijne „ohjets de vertu"; en
in een onbewaakt oogenblik trachtte ik mijn
oom op te heffen tot de hoogte van sympathie
met deze heerlijke bezigheW.
Ik schreef hem, hoe een heer een groote ver
zameling schelpen had; een ander 'n edele ver
ia moling van meerschuimen piipeneen derde
'n verheffende en beschavende collectie onlees
bare handschriften; een vierde onschatbaar oud
noroelein; een vijfde postzegels en zoo voort.
Weldra droeg mijn schrijven vrucht. Mijn oom
begon om te zien naar iets om 'n verzameling
hoe men tegenwoordig kstige heeren de deur
van te maken. Ge weet, misschien, hoe zulk een
liefhebberij plotseling lean groeien. De zijne
werd spoedig een hevige koorts, zonder dat ik
't vermoedde.
Hij begon zijn gToote spekzaak te verwaarloo-
zen; spoedig trok hij zich geheel daaruit terug
en veranderde een Tijk niets-doen in een verwoed
zoeken naaT zeldzaamheden. Zijn fortuin was
groot en hij ontzag niets.
Eerst probeerde hij het met koeklokken. Hij
legde een verzameling aan, die vijf groote salons
vulde; deze bevatte alle soorten koeklokken, die
ooit bestaan hadden behalve één. Die eene
'n antieke en het eenige exemplaar dat nog be
stond was in 't bezit van een anderen ver
zamelaar. Mijn oom bood enorme sommen maar
die heer wilde maar niet verknopen. Ongetwij
feld begrijpt ge, wat er noodwendig moest vol
gen. Een goed verzamelaar hecht geen waarde
aan een collectie, die niet compleet is. Zijn groot
hart breekt, hij verkoopt zijn schat, hij richt zijn
geest op een veld, dat nog braak schijnt te lig-
1 gen-
Zoo deed ook mijn oom. Eerst probeerde hi.i
't met metselstesnen. Toen liij een groote en
buitengewoon interessante collectie bijeen had,
deed zich dezelfde moeilijkheid voor; zijn groot
hart brak nog eens; hij verkocht den afgod van
zijne ziel aan een rustend bierbrouwer, die in
het bezit was van den ontbrekend-en klinker.
Toen probeerde hij 't met steen en bijlen en an
der gereedschap van den voorhistori schen
mensch, maar toevallig ontdekte hij, dat de fa
briek waar die dingen gemaakt weTden, ook
leverde aan and-ere verzamelaars.
Hij ging doen aan Azteken-inscripties en
opgestopte walvisschen alweer mis, na onge
looflijk veel moeite en kosten. Toen de collectie
eindelijk volmaakt leek, kwam er een opgestop
te walvisch uit Groenland en een Azteken-
inscriptie uit de Cundurango, districten van
Centraal-Amerika, die alle andere exemplaren
onbeteekenend maakten. Mijn oom haastte zich,
die juweelen machtig te wordenhij kreeg d-en
walvisch, een ander verzamelaar de inscriptie.
Een eclite Cundurango is, zooals ge waar
schijnlijk weet, een bezitting van zoo hooge
waarde,'dat iemand, die hem heeft, liever af
stand doet van zijn gezin dan van dat stuk.
Daarom verkocht mijn oom alles weer en zag
zijn lievelingen gaan om nooit weer terug te
keeren; zijn koolzwart haar werd wit als
sneeuw in één nacht.
Nu wachtte hij en dacht na. Hij wist, dat nog
zoo'n teleurstelling hem zou dooden. Hij besloot
voortaan dingen te kiezen, die geen ander
schepsel verzamelde. En na lang peinzen betrad
hij nogmaals de arena -ditmaal om een ver
zameling van echo's aan te leggen
Van wat? vroeg ik.
Echo's mijnheer. Zijn eerste aankoop was
een echo in Georgia die vier keer herhaalde:
de volgende een zesdubbele in Maryland; daar
na een der tienvoudige in Maine; verder een ne-
gen-maaldierhaler in Kansas. Een die twaalf
maal repeteerde, in Tennessee, kreeg hij om zoo
te zeggen voor een koopje, omdat ze defect was:
een stuk van den rotswant was ingestort. Hij
rtoeht dit wei te kunnen re pa re-eren voor een
paar duizend dollar, en de uitwerking te ver
dubbelen door er nog een muur boven op te
zetten, maar de architect, die met 't werk be
last werd. had nooit eerder een echo vebouwd
uit zet!
en bedierf het heelemaal. Vroeger had de echt
tegengesproken als een schoonmoeder, nu deug
de ze enJkel nog voor een doofstom me runrich
ting.
Vervolgens kocht hij een partijtje tweeloops
echo's, verspreid in verschillende deelen dei
Vereenigde Staten; hij kreeg de massa ineens
met twintig percent rabat. D-aarna kocht hij in
Oregon een echo die werkte als een mitrailleuse
en 't kostte een vermogen, dat verzeker ik uJ
Ge moet weten, mijnheer, dat op de echo-markt
dezelfde wijze van taxatie in zwang is als bij d«
diamanten; men spreekt daar ook van karaats.
Een enkel karaats-echo is maar tien dollar
waard boven den prijs van t land, waarop zi;
zich bevindt; een twee-karaats of dubbelloop-
echo dertig dollars) een vijf-karaats negenhon
derd-vijftig een tien-karaats dertien duizend
Mijn oom's echo in Oregon was een twee-en-
twintïg-kar-aats juweelen en 'kostte 208.000 dol
lars 't land kreeg men op> den koop toe, ward
't was vierhonderd mijlen van een bewoond
oord.
Inmiddels wandelde ik op rozen. Ik was de
verloofde van de eenige en sclioone dochter van
eon Engelsch lord, en werd teeder bemind. Ir
haar tegenwoordigheid zw-om ik in zeeën var
zaligheid. De familie was in haar schik, want
men wist, dat ik eenige erfgenaam was van een
oom, die op vijf millioen dollars werd geschat.
Doch niemand onzer wist, dat hij verzame-laai
was geworden op zoo groote schaal.
Nu trokken de wolken samen boven mijn
onschuldig hoofd. De heerlijke echo, sedert door
de geheele wereld bekend als de Groote Koh-i-
noor of Berg der Herhalingen, was ontdekt,
't Was een juweel van vijf-en-zestïg karaats.
Als men er een woord sprak, werd het een
kwartier lang teruggekaatst, als 't een kalme
dag was.
Maar zie, een ander nieuws werd terzelfder
tijd bekender was nog een echo-verzamelaar
in 't veld. De twee snelden toe om een koop zon
der weerga te sluiten. Dc eigendom bestond uit
een paar kleine heuvels met een ondiep dal er
tusschen, ergens in een achterhoek van den
staat New-York. Beide mannen arriveerden
tegelijk op het terrein, en de een wist van den
ander niets af. De echo behoorde niet aan één
persoonzekere WiLliamson Bolivar Jarv-is was
eigenaar van den oostelijken heuvel, en zekere
Harbison J. Bledso van den westelijken, het
dal was de scheiding. En terwijl mijn oom Jarris
heuvel koeht voor 3,258,000 dollars, kocht de
andere partij Bledso's heuvel voor een bagatel
meer van 3 millioen.
Ge begrijpt wat hiervan *t. gevolg moest wor
den ?De heerlijkste collectie echo's van de we
reld w-as voor eeuwig incompleet, wijl ze maar
de helft had van den koning der echo's van t
heelal. Geen van de twee was tevreden met zijn
gedeeltelijk eigendom, en geen van de twee
wilde het verkoopen aan een ander. Er werd
getwist, gezucht, getreurdEn ten slotte
begon men met gemeenheid, als enikel een, ver
zamelaar kan uithalen tegenover een mensch,
een broeder, zijn heuvel af te gravenNu hij
de echo niet kom krjjgen, mocht geen ander die
hebben. Ala zijn heuvel weg was, zou er niets
zijn om met mijn oom'® echo te weerkaatsen.
Mijn oom protesteerde, maar de man zei:
Ik bezit 't eau» eiasdf wrat de echo ft bh