der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Liturgische Wegwijzer.
De reine hand.
Verklaring der Eekeden en Ceremo
niën eener plechtige H. Mis.
GELOOFSVERDEDIGING
EEN LIED PER WEEK.
De verhuizende Weid.
Evangelieverklaring.
FEUILLETON
OFFICIEELE KERKLIJST
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staats blad No. 121).
Dit nummer behoort bU de „Nieuwe Haarl. Courant" van 1 Juni.
maat, waarmede gij gemeten hebt, zal u te-
ruggemeten worden.
En Hij zeide hun ook eene gelijkenis: Kan
wel een blinde een blinde leiden? vallen zij
niet beiden in den kuil? Een leerling is niet
boven den meester, maar volmaakt zal ieder
zijn, indien hij gelijk zijn meester ie. En wat
ziet gij den splinter in het oog uws broeders,
en geeft geen acht op den balk, die in uw oog
is? Of hoe kunt gij tot uwen broeder zeggen:
broeder! laat ik den splinter uit uw oog trek
ken! gij die den balk in uw eigen oog niet
ziet? Schijnheilige! ruk eerst den balk uit
859. Vóór de Hoogmis: Asperges, blz. j uw eigen 00g en dan zult gij zien om den
69. Na de Hoogmis: Gebed voor Ilare j Spünt©r uit het oog uws broeders te trekken.
KNIP DIT UIT
en leg het in uw Mis- en Vesperboek.
Zondag 2 Juni. Feest der Allerheiligste Drie
vuldigheid. Mis: Benedicta, blz. 853—856.
Tweede Gebed: van den Zondftg, blz. 858.
Laatste Evangelie van den Zondag, blz,
geven". Het beeld is ontleend aan de wijze' "}^dden, Zijn W m"Is dH aMuS' "°ób1b UW® aan^lafr.8 bewe;
waarop droge waren worden toegemeten, jom Idem kloven, te danken^ oi genaden e i reu'(" vraagde Harun al Raschid deelnemend
wannéér de mant eerst goed gevuld, dan
inhoud neergedrukt en nog eens geschud I tWaj./weien *W 1VU;, u&t ««j- gene n v* gpjgfe
wordt, en ten laatste nog eenige handen vol zakelijk is, omdat God het bevolen heeft,
maar er is hiervoor nog een andere reden;
en wel deze, „omdat het gebed het gewone, «eloovigcC antwoordde deze treurig, „dook
middel is om de genaden te verkrijgen, die; vergun mp iets tot mijne verontschuldiging te
noodig zijn om z|alig te worden."
Deze reden is voorzeker ook niet een van
Majesteit, blz. 122.
Maandag 3 Juni. H. BEDA, Belijder en Kerk
leeraar, blz. 1217 en 222. - Groenm.,
Kiev. en Veis.: 1. Andreas de Hys-
nello. Belijder, blz. 230.
Dinsdag 4 Juni. H. FRANSCISCUS CARAC-
CIALO, Belijder, blz. 1222.
Woensdag 5 Juni. Van den dag. Mis: Domme,
blz 857. Naar keuze ook: Votief mis
van den H. Jozef, blz. 9996. - Groenm.
en Kiev. Z. Paciïicus, 227.
Donderdag 6 Juni. Plechtige gedachtenis van
het Allerh. Lichaam van O. H. J. Chr.
Geen verplichting tot Zondagvleren oï
Mishooren. Mis: Cibavit, blz. 861. Prae-
fatie van Kerstmis, blz. 94.
Vrijdag 7 Juni. Van het Octaaf. Mis: Gibavit,
blz. 861. 2e Gebed: Concede, blz. 105, 3e
Gebed. Ecclesiae, blz. 101 of Deus om
nium, blz. 102. rr. t
Zaterdag 8 Juni. Van het Octaaf. Zie 7 Juni.
N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclee).
In iedere Mis bidde men van blz. 71—94, waar
zich bevindt de „Gewone orde der H. Mis
lste ZONDAG NA PINKSTEREN.
Reeds vroeger had de Zaligmaker het ge
bod afgekondigd: Weest volmaakt gelijk Uw
Hemelsoke Vader volmaakt is; nu noemt Hij
een der volmaaktheden Gods, waarin wij op
Hem moeten gelijken: „Weest barmhartig,
gelijk uw Vader barmhartig is." Dit voor
schrift is zeker een der geboden, dat door
den Goddelijken Leermeester het meest her
haald en het sterkst is aangedrongen. Hij
Zelf heeft het op volmaakte wijze volbracht,
en de naleving daarvan van al Zijn volge
lingen geëischt als een onmiskenbaar teeken
dat zij Hem toebehooren. De Barmhartigheid
Gods moet de maatstaf wezen waarnaar wij
ons gedrag ten opzichte van den evennaaste
moeten regelen. Is dit echter niet te veel ge
vergd van den zwakken men sell? Kunnen
wij aan dat goddelijk voorbeeld ooit gelijk
worden? Van een gelijkheid des menschen
met de volmaaktheid Gods kan nimmer
sprake wezen. Hij zoude daartoe van wezen
en van natuur moeten veranderen, God moe
ten worden. Dewijl dit onmogelijk is, kunnen
wij niets meer doen dan streven naar eenige
1 tt *„„„+„1 gelijkheid met het goddelijk voorbeeld, dan
Les uit den eersten brief van den H. Ap st 1p0gen daaraan gelijkvormig te worden in
erop geworpen worden, zoodat er niets meer
kan worden bijgevoegd. Zoo goed en mildda
dig is God. Het minste goede werk zal rijk
beloond worden.
Ia een volgende gelijkenis, eveneens in het
Evangelie van dezen Zondag opgenomen, de minste.
spreekt de Zaligmaker van den balk en denHet gebed is een ïnidj&el ter zaligheid,
splinter, alsmede van de gevaarlijke gelei- j Voorzeker volgt hieruit ten duidelijkste
ding door blinden. Wil de Zaligmaker, doorde grootte noodzakelijkheid. v,a,n het gebied
het voorhouden van die gelijkenis, ons nietwant eens zalig te worden is immers het
beduiden dat een der grootste hinderpalen groote dool, waarvoor wij geschapen zijn',
voor het beoefenen der christelijke naasten- En 'zoo is het êebed jjan ook de grondslag
liefde met_ al hare werkingen te vinden is van geheel ons christelijk leven.
den jongeling, uit wiens gelaat ernst en gebrek
•rak.
„Zij spreken de waarheid, Heerscher van alle
EERSTE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Joannes; IV, 821.
Zeer geliefden! God is liefde. Hierin is de
liefde van God jegens ons geopenbaard, dat
God zijnen eeniggeboren Zoon in de wereld
gezonden heeft, opdat wij zouden leven door
Hem. Hierin bestaat de liefde: niet dat wij
God hebben liefgehad, maar dat Hij bet
eerst ons heeft liefgehad en zijnen Zoon ge
zonden heeft tot verzoening voor onze zon
den. Zeer geliefden! Als God zóó ons heeft
liefgehad, dan moeten ook wij elkander lief
hebben.
Niemand heeft ooit God gezien: indien wij
elkander liefhebben, dan blijft God in ons,
en is zijne liefde volmaakt geworden in ons.
Hieraan erkennen wij dat wij in hem blijvenzjet slechts het uiterlijke en stelt zich
en Hij in ons, dat Hij ons van Zijnen^ Geest daarom dikwijls bloot aan bet gevaar een
zoover de zwakheid van onze natuur, door
de genade geholpen, zulks vermag.
Maar dat voorschrift zou iu zijne alge
meenheid te weinig indruk maken op den
mensch, en daarom geeft de Zaligmaker zelf
een nadere verklaring van wat onder die
barmhartigheid moet verstaan worden. „Oor
deelt niet en gij zult niet geoordeeld wor
den, veroordeelt niet en gij zult niet veroor-
oordeeld worden". Hierdoor wordt alle licht
vaardig en liefdeloos oordeel over den naaste
verboden. God alleen lean oordeelen, Hij al
leen kan doordringen tot in de diepste schuil
hoeken, en de bedoelingen en beweegredenen
der menschelijke handelingen zien, de mensch
gegeven heeft. En wij hebben het gezien on
betuigen het, dat de Vader Zijnen Zoon ge
zonden heeft als Zaligmaker der wereld. Al
wie belijdt, dat Jesus de Zoon Gods is,
in hem blijft God en hij in God. En wij heb
ben erkend en geloofd de liefde, welke God
heeft jegens ons. God is liefde; en die in
liefde 'blijft, blijft in God en God in hem.
Hierin is Gods liefde bij ons volkomen, dat
wij vertrouwen mogen hebben op den dag
des oordeels: omdat gelijk Hij is, ook wij zijn
in deze wereld. Vrees is er in de liefde niet,
maar de volmaakte liefde drijft de vrees bui
ten; want de vrees heeft pijn: hij die vreest
is niet volkomen in de liefda Laat ons dan
God liefhebben, omdat God ons het eerst
heeft liefgehad. Indien iemand zegt: ik heb
God lief, en hij haat zijnen broeder, die is
een leugenaar. Wie immers zijnen broeder,
die hij ziet, niet liefheeft, hoe kan hij dan
God, die hij niet ziet, liefhebben? En dit ge
bod hebben wij van God, dat wie God lief
heeft, ook zijnen broeder moet liefhebben.
Evangelie volgens den H. Lucas; VI, 3642.
In dien tijd sprak Jesus tot Zijne leer
lingen: Zijt barmhartig, gelijk ook uw Vader
barmhartig is. Oordeelt niet, en gij zult niet
geoordeeld worden; veroordeelt niet, en
gij zult niet veroordeeld worden. Vergeeft,
en u zal vergeven worden. Geeft, en u zal ge
geven worden; eene goede en volgedinkte
en geschudde en overloopende maat zal men
in uw schoot uitstorten. Want met denzelfden
geheel verkeerd oordeel te vellen. Zoo wij
niet vermetel mogen oordeelen, minder nog
mogen wij veroordeelen, omdat wij ons daar
bij nog te minder bloot stellen te misdoen
tegen de wet der liefde en der rechtvaardig
heid.
Maar hoe moeten wij die woorden: gij zult
niet geoordeeld en veroordeeld worden, ver
staan, daar toch de H. Paulus zegt dat wij
allen eens zullen staan voor den rechterstoel
van God? Vooreerst zij opgemerkt, dat als
wij niet vermetel oordeelen of veroordeelen,
wij on^s onder dat opzicht aan geene liefde
loosheid schuldig maken, zoodat God daar
over geen vonnis over ons vellen kan. Bo
vendien verklaart Jesus ons door de woor
den: zalig zijn de barmhartige", want zij zul
len barmhartigheid verwerven, dat oolc v ij
onze oogen sluiten voor de fouten van an
deren, ook God minder streng op de onze zal
letten, dat onze naastenliefde zelf een mach
tige tegenspraak over ons zal wezen. In on
middellijk verhand daarmede staat de uit
spraak, die Jesus er op doet volgen: „ver
geeft en u zal vergeven worden".
Een andere wijze waarop wij onze naasten
liefde en barmhartigheid moeten too-
nen, is het geven van aalmoezen: „geeft en
u zal gegeven worden". En om dat gebod
nog te meer aan te dringen, laat de Zalig
maker er de groote belooning opvolgen, die
voor dat geven van aalmoezen is weggelegd.
Eene goede en neergedrukte, en geschudde
en overloopende maat zal men in uw schoot
in het toedichten van grove gebreken aan den
evenmensch en in het verkleinen van eigen
fouten, zoodat men den naaste te slecht acht
om weldaden te ontvangen, en zieh zelven
voor te goed houdt om aan dien vermeenden
zondaar een liefdedienst te bewijzen? Wil
Hij ons niet leeren dat in het godsdienstig
leven geen grooter gevaar te duchten is dan
zich aan de leiding van blinde, verdachte of
onbekwame leidsmannen over te geven, zoo
dat beiden hun ondergang tegemoet snellen?
Een zeker antwoord kunnen wij hierop niet
geven, dit is echter zeker: wie nederig over
zich zelven denkt, zal den naaste versckoo-
Ohristus spoorde ons tot het, gebed, ftan,
als Hij zeide: „Men moet ffltijid bidden en
nimmer ophouden.'
Al kunnen wij dit niet aanhalen als een
strikt bewijs voor de noodzakelijkheid van
't gebed, wfllnt het is best mogelijk, dat
men iets steeds moet doen, zonder dat het
Volstrekt noodzakelijk is, maar toch volgt
uit dezen tekst mins tons de zeer groote nut
tigheid vajn het gebed.
Laten wij ook steeds denken aan de be
lofte van God: „vraagt en gij zult ver
krijgen", of aan de woorden van Ide H.
Schrift,,eti hein, die tot. Mij komt, zal ?k
nen, en hem zijne liefde niet weigeren wie ^binten werpen'en wij "zullen zonder
geen andere gidsen op zijn levensweg kiest j nm nvor-
dan die vroom en wijs zijn, zal op geen ge
vaarlijke zijwegen afdwalen, maar steeds met
zekeren tred voortgaan op den weg van Gods
geboden.
Leeren wij uit het Evangelie van dezen
Zondag steeds barmhartig en liefdevol te zijn
voor onzen naaste, zijn fouten en gebreken
zooveel mogelijk te verontschuldigen en te
vergeven, dan zullen ook wij Gods Barm
hartigheid ondervinden en een genadig oor
deel van Hem verwachten kunnen.
WAAROM IS BIDDEN NOODIG?
D;e H. Kerk spoort ons steeds aan te bid-
den in alle omstandigheden des levens en,
ten allen tijde. Velen zijn er evenwel, die
al dat bidden on noodig vinden, omdat, zoo-
als zij zeggen, God toch wel .weet, wan
neer iemand iets notodig.heeft en dus behoeft
men het Hem niet geheel bijzonder nog eens
te vragen.
Wij zullen zien, wa,t hiervan waar is en
waf er tegen te zeggen valt.
D(al .God ons gebed niet noodig heeft is
boven allen twijfel verheven, maar dat hier
uit de gevolgtrekking piag en kan gemaakt
worden, dat het bidden daarom, overbodig is»
zie dat is weer yerre beneden de waarheid-
Het is hiermede zooals het ook dikwijls
het gevial is in de burgerlijke maatschappij.
Een overheid weet in sommige gevallen heel
goed, wat de onderdanen noodig hebben of
nuttig jvoor hen is, maar toch wordt van
hen gevraagd, dat zij iu dergelijke gevallen
nog vragen om hetgeen zij gaarne willen
ontvangen.
Zoo is het ook ten opzichte van God.
Hij is alwetend en almachtig, kent dus a!
onze behoeften en wenschen en kan daar
na" dus tegemoet komen en ze inwilligen,
ook .zonder dat wij er Hem uitdrukkelijk
om vragen.
Maar ten teeken van onze onderworpen
heid. a,an zijn oppermacht eisSht Hij van
ons, dat wij nederig Hem smoeken om het
geen wij van Hem willen ontvangen en hier
uit volgt voor ons de verplichting aan dien
eisoh van God te voldoen m. a- w. de nood
zakelijkheid voor ons om te bidden.
Het gebed is dus niet ter wille van God,
ma.ar ter wille van ons, opdat wij aldus
steeds al onze gedachten op Hem gericht
zónden honden en nooit zullen vergeten, dat
alles wat wij hebben dn ontvangen, aan zijne
oneindige goedheid danken.
Want wat is bidden
De Ka.techismus zal ons wederom het ant
woord op deze Vraag gevlen
twijfel ons aangespoord gevoelen om over
eenkomstig Gods Verlangen steeds en veel
te bidden, en zoo te gehoorzamen aan Gods
wensch en beVel.
mogen bijbrengen: mijn vader, die in uwen
dienst staat als bergwerker, werd zwaar ge
kneusd voor eenige dagen naar huis gedragen:
een rotsblok had hem den voet verbrijzeld. Ik
ben zijn eenige zoon en verzorgde hem dag en
nacht. Daardoor heb ik mijn betrekking, die ik
bij u vervulde, verloren, en de zieke had van
honger moeten sterven, indien ik niet in mijn
wanhoop den winkel van onzen buurman Med
jenun ware binnengeslopen, en een brood had
gestolen. Grootmachtige Heerscher, schenk mij
vergiffenis voor mijne misdaad
„Allah, de hemelsche Rechter, zal u in Zijne
genade vergiffenis schenken," antwoordde Ha-
run al Raschid. „Doch de aardsehe rechter moet
de gepleegde misdaad wreken, en op elke mis
daad volgt ook onmiddellijk de straf. Ibra
him zoo riep hij zijn vizier toe, „ik beveel u,
•dat gij het zwaard der gerechtigheid voert over
dezen misdadiger."
Kaizeddin boog het hoofd ter aarde.
„Grootmoedige Heerscher, ik onderwerp mij
aan uw wil," sprak hij, „doch eer ik wegge
bracht word, wensch ik u een diep geheim toe
te vertrouwen. Toen ik onlangs in het zieken
huis bij mijn armen vader waakte, overviel mij
de slaap. In een droom stond voor mij een eer
waardig oud Magiër met sneeuwwit haar. In
zijn hand hield hij een goudstuk, hetwelk hij
mij toonde, en leerde mij een tooverspreuk, ter
wijl hij den zegen over het blinkende goud uit
sprak. De aldus gewijde munt kon men aldus
ging hij verder op voorwaarde, dat de hand
die zulks doen zou, rein was van elke misdaad,
in de aarde planten, en een boom zou daaruit
voortspruiten, bedekt met bladeren, heerlijke
bloesems en de schoonste vruchten, alles van
het zuiverste goud. „Alleen ééne voorwaarde
stel ik daarbij," aldus besloot de grijsaard, „nie
mand zal dit wonder tot eigen nut of voordeel
mogen gebruiken, doch alleen tot heil der lij
dende menschheld." Ik ken de tooverspreuk,"
sprak Kaizeddin verder, „wilt gij daarvan ge
bruik maken
„Welaan," antwoordde de Kalif, „het zal ge
schieden, gelijk gij gezegd hebt. Ik sta u dit
korte uitstel toe, eer gij uw straf zult onder
gaan. Laten wij in den tuin gaan!" Zij traden
naar buiten, en Harun al Rascliid reikte den
veroordeelde een goudstuk toe uit zijn beurs.
„Wijd 't met de tooverspreuk," §prak hij. „De
gouden wonderboom zal alleen tot heil der ar
men van mijn rijk mogen worden gebruikt!"
Kaizeddin nam het goudstuk, viel op zijne
knieën en sprak zijn tooverspreuk uit. Daarna
stond hij op en gaf het zwijgend in de handen
van den Kalif terug.
Deze zag hem vragend aan.
„Heerscher der geloovigen," sprak daarop de
jongeling, „plant gij zelf het goudstuk in den
aardbodem. Mijn lvand is niet rein, -want ik heb,
zooals ge weet, in den winkel van den bakker
Medjenun het brood gestolen."
De Kalif week eenige schreden terug en
zweeg een oogenblik.
„Ik ben heerscher en gebieder over een groot
rijk," sprak hij. „Alle schatten zijn te mijner
beschikking, ik gebruik ze ten beste mijner on
derdanen, en mijn streven is rechtvaardig te
(Een Oostersoh sprookje.) handelen. Maar toen ik nog een jongeling was
De wijze en door allen beminde Kallt van en mijn vader op den troon zat, heb ik weieens
Bagdad, Harum al Raschid, zat op zekeren dag een.ige goudstukken uit zijn schntten mil toe-
No. 45 uit de „Leeuwerk".
Woorden van Muziek van
Lambreelit Lambrecbts. Emiel Hullebrocclc
Te Lareu wil ik niet wonen,
Daar zijn de bazinnen te kwaad;
Te Weert zou ik liever wonen,
Daar zijn ze wat beter van aard.
Keervers.
Me dunkt, daar zong ik den keelen dag.
Tra-la-la-la-la! Tra-la-la-lala!
Daar werd mijn leven een schaterlach,
Tra-la-la-la-la! Tra-la-la-lala!
Te Laren wil ik niet wonen,
Daar staat maar een buis of vier;
Te Weert zou ik liever wonen,
Daar brouwen ze lekker bier!
Keervers.
Te Laren wil ik niet wonen,
Daar stuiven de straten van 'tzand;
Te Weert zou ik liever wonen,
Daar staan ze met rozen beplant.
Keervers.
Te Laren wil ik niet wonen,
Daar vond ik niet wel mijn gerief;
Te Weert zou ik liever wonen.
Daar bad ik spoedig een lief!
Keervers.
Laren en Weert kunnen door andere na
men vervangen worden.
op zijn troon, omringd door de Grooten van
zijn rijk, om rechtspraak te houden, toen eenige
mannen tot hem kwamen, die met zich voerden
een jongeling, genaamd Kaizeddin.
„Wij hebben dezen man op heeterdaad be
trapt," riepen zij toornig, „toen hij in den win
kel van den bakker Medjenun een brood, het
welk hij gestolen had, onder zijn mantel ver
borg!"
geëigend
Daarop wenkte hij den Grootvizier. „Kon:
hier, Abdulla! Neem gij het toovergoudstuk."
„Heer," zoo sprak deze sidderend „alle schat
ten en inkomsten van uw rijk staan sinds lange
jaren onder mijn beheer. Duizenden en duizen
den gingen door mijn handen! Ik ben niet- zeker,
of het tooverwoord zijn kracht zal uitoefenen
als ik het goudstuk in de aarde leg. Neem gij
DERDE DEEL
De Mis der geloofsleerliugen.
VI. Het Epistel.
Op welke plaats werd het Epistel voorgele
zen? Aan de linkerzijde van het altaar, op
de a m b o. De ambo (een Grieksch woord, dat
berg, verheven plaats beteekent) was
een soort van estrade, waarheen verschillende
treden leidden. Opgebouwd uit steen of hout
stond zij tusschen het priesterkoor en het
middenschip; zij was niet bijzonder hoog en
kon 6 A 7 personen bevatten. Vanaf deze plaats
werden het Oud en Nieuw Testament, de akten
der martelaren, de preaken der H. Vaders,
kortom alles, wat de geloovigen kon onderrich
ten of stichten, voorgelezen. Alvorens hier
mede aan t« vangen, vroeg de voorlezer den
zegen, zeggendJube, domine benedi-
cere: Heer, gelieve mij te zegenen.'
Langzamerhand gaf men den naam van j u b
aan de ambo, waar men zoo dikwijls de formule
hoorde uitspreken Jube, domine benedicere.
Wie las het Epistel voor? Oorspronkelijk
was dit de functie v:an. hen, die de H. Wijding
van Lector (d. t. Voorlezer) ontvangen
hadden. Allengs echter werd deze eer alleen
"den Sub-diaken voorbehouden, iets, wat in de
De eeuw zoo goed als algemeene regel gewor
den was. Evenwel tot op het einde der 13de
oaiiiw vindt nteu ia lat wijdinga f o r rnulie r der
Sub-diakens zelf hiervan geen melding ge
maakt.
Algemeen gebruik was het vroeger, dat een
ieder, ook de priester, het voorlezen van het
Epistel in zittende houding aanhoorde; alleen
in de Pontificale mis gebeurt dit nog, waar de
bisschop na den Sub-diaken zachtjes voor zich
zelf bet Epistel bidt. Bij de plechtige missen
leest de priester het Epistel terwijl de Sub- j
diaken het zingt.
Na het einde der lezing keert de Sub-diaken
terug naar den priester, wiens hand hij kust en
wiens zegen hij ontvangt. Door dezen ritus
wil hij als 't ware vergiffenis vragen voor de
onnauwkeurigheden, waaraan hij zich moge
lijk tijdens de voorlezing heeft schuldig ge
maakt.
Aan het slot van het Epistel wordt geant
woord Deo g r a it i a sBedanken w ij
God! Deze formule was bij de oude Kerk zeer
in zwang. „Wat kunnen wij bedenken met ons
verstand," zeide de H. Augustinus, „wat beter
uitspreken met onzen mond, wat beter schrij
ven met onze pen dan Deo gratiss! Geen
enkel woord is meer geschikt om uit te spre
ken, meer aangenaam om aan te hooren, meer
verheven om te hegrijpen, meer vruchtbaar om
in praktijk te brengen!" Op deze wijze begroet
ten ook de monniken elkander. De oude litur
gie is vol van deze formule, .welke een kreet
van dankbaarheid is jegens God, den Gever
van alle goed. En dank betuigen, altijd en over
al, is juist een der voornaamste doeleinden der
liturgie.
VII. Graduale, Alleluja-gezang.
Tractus en Sequentia.
Tusschen het Epistel en het Evangelie tref
fen wij in iedere mis een gezang of kort lied
aan, dat door den priester gebeden en door het
.koor gezongen wordt. Van dat lied treffen wij
vier verschillende vormen aan: het Gradu
al e, het Alleluja-gezang, die Tractus
en de Sequent ia. Elk afzonderlijk zullen
wij met een enkel woord behandelen.
A. Het Graduale of Trapgezang.
Het Graduale of Trapgezang werd
gezongen op de trappen van de ambo; van
daar zijn vreemde naam. Het werd door den
Diaken gezongen. Om Diaken te worden moest
men een mooie stem bezitten en terdege mu
ziek kennen. Oorspronkelijk was het Graduale
een geheele Psalm; later echter ingekort tot
enkele verzen. Op den eersten Zondag van de
Vasten, op Palmzondag en op Goeden Vrij
dag troffen we nog den gebeelen Psalm aan.
Wat de strekking van dit gezang betreft, even
als de Introïtus of Intrede staat het in ver
band met het feest dat gevierd wordt an is er
de uitdrukking van.
B. Het Alleluja-gezang.
Alleluja is een Hebrceuwsche uitdruk
king, die men liet best kan vertalen door: „Lof
aan God!" of „Looft God!" Het was voor de
Joden een kreet van vreugde en overwinning.
De eerste Christenen namen dit woord over in
hun liturgie en evenals het „Deogratias" werd j
het oen hunner mooiste schietgebeden. Daar
het Alleluja uit zijn aard een lied van blijd
schap en vreugde is, blijft het weg gedurende
de Vasten, op de boetedagen eu in de missen
der overledenen.
C. Do Tractus.
De Tractus is een gezang dat in die Vas
ten gezongeu wordt ter vervanging vaii het
blijde Alleluja. Het wordt Tractus (d. i. gezang-
in-een-stuk-door) genoemd, naar de wijze van
voordracht; want terwijl het Graduale een
beurtzang of zangstuk met refrein is, wordt
de Tractus alleen door den voorzanger lang
zaam voorgedragen.
Dc Scquentia.
De Sequentia is de naam van een lied,
dat op enkele liooge feestdagen en in de missen
der overledenen na het Graduale gezongen
wordt, ml. met Paschen (Yictimae paschali),
met Pinksteren (Veni Sancte Spiritus), op H.
Sacramentsdag (Lauda Sion) en op het feest
der Zeven Smarten van Maria (Stabat Mater).
Het Dies irae dient voor de rouwmissen. Den
naam „Sequentia" (d. i. hetgeen volgt)
heeft dit lied te danken aan zijn oorsprong.
Vroeger toch eindigde het Alleluja-gezang in
een reeks van noten, die in de rijkste en wis-
selvolste wendingen allerwelluidensl zonder
woorden of tekst werden voorgezongen en Se
quentia (d. i. hetgeen volgt) heette; later
evenwel begon men aan die noten een tekst te
geven, ze als 't ware met woorden te bckleeden,
en diit vond zooveel bijval, dat ten slotte in de
middeleeuwen elke feestdag, die zijn Alleluja
had in de Mis, ook zijn Sequentia of jubellied
bezat. Nooit heeft de Kerk dit aanbevolen, doch
alleen eenigen tijd geduld. Daarom heeft .zij ht-
ter om de eenheid der gezangen zoowel als der
'ceremoniën te behouden, de vermeerdering der
Sequential verboden en toen Paus Pius V im
i 57Ü het Remeinseh Missaal herzag, schafte
hij ze alle af met uitzondering van "dé vijf SB*
vengenoemde, die nu voor de geheele Kerk ver
plichtend werden gesteld. Kloosterlingen heb-
ben somtijds het privilege een of andere Se-
quentia te mogen zingen op de hoofdfeesten
j van hun Orde, zooals bijv. de Dominicanen op
4 Aug., feest van den H. Dominions en de Fran
ciscanen op 4 Oct., feest van hun H. Stichter.
De Sequential gaven aanleiding tot de mid
deleeuwsehe mysteriespelen.
VUL Het Evangelie,
Het woord Evangelie heeft drie beteekenis-
sen. Vooreerst beteekent het „blijde boodschap",
d. i. de geheele leer van Chris
tus, bijv.„Gaat en predikt hot Evangelie aan
i alle schepselen!" Ten tweede bedoelen wij
j hiermede de vier levensgeschiede-
"missen van Jezus, te bo-ek gesteld door
Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes. Ten
derde verstaan wij hierdoor een gedeelte
uit een dier vier levensgeschiedenissen, hetwelk
op het einde van de Mis dor gcloofsleerlingen
door den Diaken wordt gezongen. Oudtijds werd
een langer of korter stuk gekozen, naar gelang
de Bisschop een teeken gaf om te eindigen. La
ter stelde men een Evangelieboek samen of ver
zameling van evangelische uittreksels, betrek
king hebbend op de verschillende kerkelijke
feesten en uitsluitend bestemd om bij bet H,
Offer gelezen te worden.
(Wordt vervolgd.)