J ALLERLEI. De kostbare ring. Hoe een gebed voor de overledenen beloond werd. ïr - ■- PLATVOETEN. Ik wilde jé alles gewen wat moot en goed is en dat Leek me zoo eenvoudig toe. Het was slecht, je wist dat het slecht iva,s, Mark. Ja, ik was slecht, en ik moet er de gevolgen van dragen, ma,ar jij Vertel mij alles. Zij trok'lhem imee naar (de sofa, wilde hem naast zich doen zitten, maar hij zonk aan haar voe ten neer en zóó deed hij zijn biecht, met haar hapden in de zijne, zijn oogen in de hare. Va,n nu af willen wij sterk zijn, zeide zij, toen hij ha,d uitgesproken. Jij en iik zullen meer denken aan wat goed is en minder aan het ge- Luk. Wij zullen sterk zijn om het goede te doen, Mapk, lieve, van heden af. Alexander Moss zat op zijn kamer brieven te schrijven, toen zijn dienstmeisje hem kwam zeggen, da,t een dame hem verlangde te spreken, een dame, die haar naam niet had genoemd Laat binnenkomen. Eenigszims verb,a;asd keek hij de hem geheel onbekende bezoekster aan en zeide: Ik geloof niet, da,t iik ooit het genoegen had U heeft mij nooit te voren gezien, viel de bezoekster hem in de rede, ma,ar toch kom ik' u om een gunst vragen. Welke? Een zeer belangrijke, zoo belangrijk dat ik niet had! durven komen, wanneer het niet voor Mark was. Mark en mr. Moss fronste de wenkbrau wen. U bedoelt Mark Raebum? Ja, O, wacht. Antwoord niet voordat ik alles gezegd heb. Ik ben Dora Riaebum. Mark is mijn man en hij heeft u veeL kwaad gedaan. Hij weet dat u hem wilt doen vervolgen en hij is bereid zijn misdaad te boeten, maar ik (kan hem niet van mij laten wegnemen. Daarom kom ik u vergiffenis voor hem vragen. Elke penny van het geld zal betaald worden. Ik beloof u 'dat het geLd zal worden teruggegeven, als u mij !den tijd Laat. Want het was voor mij, dat hij het igeld namHij wikle mij gelukkiger maken. Ik had zooveel geluk noodig. Ik' wilde slechts ro zen zonder doornen. Wat hij deed; 'deed hij voor mij en daarom kóm ik' u vergiffenis vragen. Voor ia Of voor hem? Voor ons beiden. Voor hem, omdat hij zwak was, en zwakheid maakte hem slecht; voor mij, omda,t hij geheet mijn wereld is. Die laatste woorden werden half versmoord in een snik. Mr. Moss wa,s geroerd en hij vroeg: En a,ls ik' u vergeef, wat dan? Dan zullen Mark en ük van voren af aan beginnen. Wij zullen trachten uw goedheid waar dig te zijn en u te toonen, dat gij ze niet ver spild hebt Mark en u? vroeg mr. Moss zacht. Mapr gij hebt geen schuld! aan hefjgeen uw echtgenoot misdeed, er is voor n geen sprake va.n opnieuw te beginnen. Mark en ik zijn een, antwoordde zij, ter wijl zij met eenige fierheid het hoofd 'ophief. Wat hem betreft, treft mij en wat hem helpt, helpt oofk' mij. Ik kan mij niet van Mark afzon- EEN „Kar elf je, breng nu eens gauw mijn mopshond en mijn Darapluie beneden. deren. Wij staan of vallen samen. Er heerschte een oogenblik stilte in het groo- te, stemmig gemeubileerde vertrek; toen legde mr. Moss met een vaderlijke beweging de hand op den schouder der jonge vrouw. Gij moet te samen staan, zeide hij en zijn stem klonk vriendelijk, want een man kan niet vallen, die zulk een. steun heeft. Ga, naar huis en zeg aan uw man dat ik hem niet zal ver volgen, zeg hem dat hij zijn vrouw moet lief hebben als den grootsten schat, dien hij ooit kan hebben. Zij is geen vrouw alleen voor met ro zen bestrooide paden en voor dagen van zonne schijn; zij weet moedig het hoofd omhoog te houden ook als de weg moeilijk en donker is. Gij zult zijn leven weder opbouwen, zijn ka rakter opnieuw vormen en met Gods hulp zult gij slagen. Boven het vastgestelde honorarium, dat luider klonk dan de hoofdprijs uit de stedelijke loterij, ■had de zeer beroemde heelkundige Germain Cialebasse van zijn patiënte, de milliardaire Diana W.doch neen, laat mij geen onbe scheidenheid begaan een prachtigen ring tot geschenk ontvangen, wiens steen, naar 't zeg gen van bevoegde personen, wel een knappe boerderij van Beauoe waard was. Steeds droeg hij dit prachtstuk aan den vin ger en zou anders niet graag zijn praktijk heb ben beoefend. Met den kostbaren steen was die ring als 'f ware een talisman voor hem gewor den. Droeg hij 't sieraad, dan gelukte hem alles, droeg hij 't niet, al was 't slechts een oogenblik, dan was er geen zekerheid meer in de bewegin gen zijner hand, geen vastheid in zijn blik, de operatie mislukte, de zieke moest 't met den dood bekoopen, en 't is welbekend, hoe weinig heelmeesters daarop gesteld zijn. Vooral Germain Galebasse hield er niet van, eerstens om den roem, dien hij door zijn noesten arbeid met zijn groote bekwaamheden zwaar gekocht had, en nog meer, omdat 'hij onder de bruine stekelige schil der kastanje een voortref felijk hart in zijn binnenste ronddroeg. Op zekeren dag had hp te Marseille een ope ratie te verrichten van zeer bijzondere beteeke- nis. Zoo ik 't mij goed' herinner, dan moest om- geschud en nagezien wordien de miaag van een rjjk bankier uit het Zuiden, die van dit werk zaam lichaamsdeel een al te groot misbruik had gemaakt. De professor arriveerde reeds vroeg tijdig in het hospitaal en behandelde eerst, na tuurlijk met den eeuwigen ring aan den vinger, drie zieken, die meer gepresseerd waren dan alle overigen, of althans den tijd niet hadden op zijne terugkomst, te wachten, 't Is volkomen overbodig hier er op te wijzen, met welke be hendige bekwaamheid de meester opereerde, hp, de groote man, voor wien de internen steeds IN DEN DOpT" 2. Karellje kwijt zich op de vlugste manier van zijn opdrachtI „Och hemel!' nieuwe bewondering koesterden, 't Zij hij met zijn betooverend ontleedmes organen perfo reerde, wegsneed of gedeeltelijk verwijderde, zoodra hij de hand uit het opengesneden lichaam terugtrok was alles gezegd. Dan was de huid nog slechts op haar plaats te brengen, dicht te naaien, wat een spelend werk was voor de leer lingen. De zijnen waren daarmee belast-, en thans evenals steeds liep dit zoo voorspoedig af, dat enkele weken later de drie geopereerden geheel genezen en hersteld weer aan den arbeid konden gaan te midden van de groote woestijn der menschen, van het maatschappelijk leven wil ik zeggen. Doch de operatie van den slokdarm en de maag van den rijken bankier, hoe goed ook ge lukt, had een noodlottigen afloop. Onze heel meester Germain Galebasse had zijn ring verlo ren. Maar waar dan toch? Daar de rijke bankier dooa was, had 't geen moeite gekost bij de autopsie te constateer en. dat het sieraad niet in zijn ingewanden was achtergebleven, en geen andere operatie was verricht door de magische hand van den grooten operateur dan die der drie arme kerels in het gesticht. In den buik dus vau een van hen moest de kostbare ring zijn achtergebleven. Maar welke wias deze buik of liever wien behoorde die buik? Ik heb reeds medegedeeld dat het sieraad een enorme waarde vertegenwoordigde en dat 't bovendien als 't wa.re de talisman was van den grooten meester, 't Moest dus worden weer gevonden, wat 't ook kosten mocht. 't Geluk scheen den man te dienen. Een der arme drommels werd op nieuw ongesteld, voelde zich zieker dan ooit kwam zichzelf weer tei beschikking stellen aan het ontleedmes van den grooten operateur. Doch geen ring was in zijn binnenste te vinden en de vurigste hoop van Germain Calebasse's harte bleek heden een ijdele hoop. Een ongeval stelde den filantroop in staat de diepte der borstholte te peilen van den tweede, doch hoe hij ook min of meer zijn exploit.atieveld uitstrekte, het mes van den chirurgijn ontmoette geen steen, geen ring. Thans bleef nog de derde geopereerde over. Deze heette Pantruche en bij was voddenraper van broep. Een eervol beroep, dat veel aanlei ding hiedt tot fïlosofischen aanleg. Cavami wist wel wat hij deed, toen hp de lorrenmand hing op den rug van zijn onsterfelijken Thomas Vire- loque en hem zijn haak in de hand gaf, zoo werd de Parijsche La Bruyère geschapen op straat. Pantruche was een type van dit genre. Hij had eene bijzondere gave van opmerking en zijne woorden waren juist en gevat. Door zijn eigen aardige opmerkingen wist de man gunstig de aandacht te trekken, De internen van het hos. pita al herinnerden zich nog zeer goed, hoe hp hij zijn binnentreden in 't gesticht had gezegd r „Ik heb geen lor in den zak en toch ben ik een lorrenraper van mijn beroep!" Dit woordenspel had' de studenten vroolpk doen lachen en zelfs den professor het strenge gelaat ontrimpeld. 1 Was niet moeilijk geweest den voddenraper weer te vinden in een krot aan het einde van een der voorsteden, waar hij in 't midden van ge broken flessehen, vodden en allerlei afval lo geerde. Op zekeren dag stond de auto van den heel meester daar als bij toeval stil. Kijk! zijt gij 't, Pantruche! zei de man van het mes. Wiat 'n gelukkig toeval! 't Is wel goed, dat ik hier eens passeer. Waarom zijt gij ïnij nog niet eens komen opzoeken Omdat ik genezen hen en het dus niet noodig is. Doch vaak nog denk ik aa.n n en dit- met de grootste dankbaarheid. Er gaat geen dag voorbij, of Gevoelt gij nog ooit pijn in de nierstreek? Ja, dat moet wel het geval zijn. Bp de eerste operatie wordt de kwaal gewoonlijk niet verwij dend. Vaak is een tweede noodig. Gij behoeft niet 'bevreesd te zijn meibruik te maken van mijn tijd. Gij hebt maar te spreken bij 't minste, dat ge gewaar wordt in de blaas; dan is er geen .minuut te verliezen. Kom onmiddellijk tot mp Ik zal u desnoods per anto laten halen. Ik dank u, doch op 't oogenblik heb ik geen hulp noodig. Ik ben zoo gezond ais een vrooüjk spartelend vischje in *t water. En Pantruche liet den chirurgijn vertrekken, niet echter zonder hem geruimen tijd na te sta ren in de lange laan, die naar de stad voert. Zooals ik reeds gezegd heb, was de man zeer filisofiseh aangelegd, en ook hij trachtte de nie ren te doorgrondendoch dit deed hij op zijn eigenaardige wijze. Acht dagen later kwam die auto van den heelmeester Germain Galebasse den voddenraper halen om hem naar 't Zieken huis van Neuilly te brengen, zoo zacht mogelijk, als op een bed van watten. Ge gevoelt u dan minder goed, vriend? Gii hebt goed gedaan mij te doen schrijven. Zeg mij eens, wat is 't juist dat u scheelt op dit oogenblik. 't Is precies, alsof ik door iets geplaagd wordt in den rug, iets ronds, dat draait, wan neer ik in beweging ben. Zoo! Zoo! Iet® dat draait? Ja, antwoordde de voddenraper, die er steeds behoefte aan gevoelde een kwinkslag ten beste te geven, iets dat draait, evenals de ring van Saturnus aan het hooge uitspansel. 't Klopte op dit oogenblik met meer dan ge wone hevigheid in 't harte van den professor. Er was geen twijfel meer. Het lichaam van dien kerel was de geheime bergplaats van den kostbaren talisman. De ring van Diana W„ de erkentelijke milliardaire, moest gezocht worden in de nierstreek van den goeden Pantruche. Daar had de heelmeester zijn ring verloren met den waardevollen steen. Die modderige ke rel liep door de straten rond, in zijn corpus dragend een knappe boerderij van Beauoe! Zon der zich te vragen of hij op voldoende wijze doorgrondde de definitie door den straatfilosoof van zijn lijden gegeven, oordeelde de geleerde chirurgijn, dat het tevens wijzer en eerlijker was hem oprecht te bekennen, hoe de zaken stonden. De tweede operatie kon slechts plaats hebben, indien Pantruche zich met vrijen wil daartoe leende en hij verklaarde hem dan ook in, volle woorden, dat de operatie geen ander doel had dan zijn talisman weer te vinden. Doch de voddenraper had geen ooren om daarnaar te luisteren. Hij verzette zich met kracht tegen deze nieuwe vivisectie. De geschie denis van Jonas in den walvïsch leverde hem het bewijs, dat men leven kan met meer om vangrijke dingen in zijn organisme dan een ring, al is hij ook een heelè boerderij waard in het land van Beauoe. De 'heelmeester drong niet verder aan, want hij begreep nuaar al te goed, hoe hij zich min of meer belachelijk begon te maken. Ga dan heen, zei hij opstaande, en vaar wel. Des anderendaags keerde Pantruche terug. Mijnheer de dokter, zei hij, ik heb van nacht in mijn hut eens goed nagedacht. Er valt niet aan te twijfelen. Ik draag den ring in mijn binnenste rond, ik voel hoe hij geregeld aan 't reepen is in mijn ingewanden. Er is een ander middel om alles weer in 't gereede te brengen, ook zonder vivisectie, die mij ,al te zeer tegen de horst stuit. En welk middel dan? Wel, ik ben geheel alleen in de wereld, zonder familie, arm als Job, mijn patroon op den mesthoop. Ik wil u mijn lijk verkoopen. Wat dunkt u daarvan? Wat zegt gij? Gij zult u er slechts van hebben meester te maken na mijn dood. Dan kunt gii er mee doen wat, gij wilt. Den ring zult gij zeker vin den, want ik weet dat die er in is. Koop mijn lichaam voor een geregelde levensrente. Tegen hoeveel, vriendje? Een klein sommetje per maand, een bedrag dat voldoende is om nu en dan eens een aardig heid te kunnen hebben. Wat dunkt u van een honderd franken per maand? Aangenomen! Zes maanden geleden leefde Pantruche nog in zijn krot, met konijnenvellen gestoffeerd, zijn rentenierspijp rookend op een hoop oud roest. Heel plotseling is hij gestorven, en toen volgens het geschreven contract Germain Callebasse zich in 't bezit kwiam stellen van 't stof f olijk overschot van den straatfilosoof, had hij geen moeite den ring, zijn kostbaren talisman, te vinden. De vroolijke voddenraper had hem dood- een voudi g aan den vinger! Hoe is 't mogelijk, dacht de geleerde profes sor, dat i!k zoo lichtzinnig met mijn kostbaar sie raad geleefd heb? K. W. Het was midden in de November ma and. On gewoon vroeg was de winter met alle gestreng- EEN NIEÜWERWETSCH BEDELAAR'. ,,Ach mevrouw, vebt u misschien een paar [ietsschoenen en n ataedankt rijwiel voor me heid ingetreden, de grond lag dik met sneeuw bedekt, de lucht was ruw en koud en de fonke lende sterren aan het firmament deden met zekerheid besluiten, dat de koude des nachts nog grooter moest worden, en ze was toch al on aangenaam genoeg. Dat schenen ook de vier jonge lieden te ondervinden, die nu juist uit een dennenboschje kwamen. Naar hun Meeding te oordeel en waren het reizende ambachtslieden, en uit hun gesprek viel op te maken, dat zij bij de duisternis in de hun onbekende streek verdwaald waren. „Waar verduiveld zijn wij nu terecht geko men riep de voorste, een gespierde vent, met een nu juist niet vertrouwenwekkend uiterlijk. „Laat den duivel hier uit het spel, Klaas," meende een andere, „het ware beter, als wij Onzen Lieven Heer aanriepen, opdat hij ons ten minste een levend wezen tegemoet zond." Zwijgend zette de kleine stoet den tocht voort „Goddank," zei er eensklaps een, „hier loopt het bosch ten einde, en daarginds in de verte schemert een licht, daar moet een huis zijn." Inderdaad zag men daar een verlicht venster. Begrijpelijkerwijze trokken de jongelui er heen. Links stonden eenige dennen bij den weg en daaronder een eenvoudig kruis. „Hier is ze ker iemand verongelukt," meende er een van het troepje. „Nu," zei een ander, dan was het misschien goed, eenige Onze Vaders voor zijne ziel te bid den. Tijd en uur zijn er waarlijk goed voor ge- eigend." En de overigen stemden toe behalve een. „Wij moeten verder, opdat, wij spoedig onder dak komen," meende deze. Het wordt konder, wilt gij u aan het gevaar blootstellen te be vriezen Doch hij werd overstemd. „Daar bevriest men zoo gauw nog niet van," heette het bijna één stemmig. En de jongelieden bleven bidden onder het kruis bij elkaar. Voor den ander bleef toen niets anders over, dan geduldig te wachten; gebeden heeft 'hij niet., daarvoor bromde hij echter een lange rede over „bijgeloof" en „dom volk". „Nu, eindelijk klaar?" vroeg hij, toen de an deren hun gebed geëindigd hadden. Het ging weer verder op den lichtschijn af. De weg er heen was ook nog zoo gemakkelijk niet. De vier nachtelijke reizigers waren reeds ettelijke hon derd passen van het kruis verwijderd, toen zij door een ongewoon murmelen en borrelen onder de oppervlakte opgeschrikt werden. En weer wat verder verried een gekraak onder 'hun voe ten, dat zij eene ijskorst hadden betreden, daarna volgde weer dat raadselachtig opborrelen van water. Den jongelieden werd ihet toch bang te moede. Waar zouden zij toch zijn? De een na den ander gingen zij behoedzaam verder, maar het ver dachte geruisch wilde maar niet ophouden. Eindelijk, na bijna een half uur, schenen zij weer op vasten grond te zijn. En het licht was ook niet ver meer. Weldra stonden de reizigers voor het niet al te groote huisje en klopten. Hondengeblaf antwoordde eerst, toen werd een venster geopend. „Wie daar?" vroeg een ruwe stem. „Verdwaalde reizigers, wjj wagen om onder dak" klonk het terug. Het velgend oogenblik werd de deur geopend. „Komt binnen, lieden,' zeide dezelfde stern, „het is buiten niet erg lek ker." Een kop warme koffie en daarbij wat brood uit hun eigen ransel was onzen vrienden een welkome versterking. Toen echter vroeg de gastheer, een eenvoudige turfboer, hoe zij den weg naar hem gevonden hadden. „Wij komen ginds van het kruis." De turfboer sprong op. „Dat is immers on mogelijk," riep hij. „En toch is het zoo," gaf een der jongelieden ten antwoord. „Maar het is een slechte weg het moet hier een zeer vochtig land zijn, want wij zijn meermalen over ijs gekomen." „Neen," riep nu de ander, „over het moeras zijt ge gekomen. Dank God, dat gij gelukkig hier zijt. En het kruis, dat gij gezien hebt, staat daar ter herinnering aa.n iemand, die hier voor vele jaren ook over het ijs wilde gaan. In het midden is hij erdoor gezakt en verdronken, om nooit terug te komen. God zij zijné ziel gena dig." De jongelieden vertelden nu, hoe zij tevoren onder het kruis voor de rust van den veron gelukte hadden gebeden. Nu, uw gebed is beloond," antwoordde de turfboer. „Zonder hulp van boven waart gij er door gezakt en nooit weer boven gekomen. Doch nu zult gij moede zijn, -mijne vrouw zal u hier in de warme kamer een leger bereiden. Vergeet echter ooik niet, Onzen Lieven Heer tp danken, dat gij zoo goed zijt terechtgekomen Morgen zal mijn oudste zoon u op den weg naar de stad brengen, die zeker het doel uwer reis is." In het ,.Ned. Tijds. v. Geneeskunde" behan delt dr. H. A. Laan te Utrecht de vraag: wat zijn en hoe ontstaan platvoeten? Men kan niet genoeg doordrongen zijn meent sehr. van de waarheid der woorden van Bardenheuer, eerst onlangs geschreven in een voortreffelijke verhandeling over de platvoet: Der Besits von gut on tragfahigen Fiissen is eine der wichtigsten Grundbedin- dnngen der Gesunfheit." Door 't dragen van platvoetzoolen kan men zich zulke voeten nit kweeken. Zou men dan uit het eindeloos aanta.l in Nederland gedragen platvoetzoo len moeten afleiden, dat Hoffa gelijk had. toen hij in 1.903 aan schrijver dezes vroeg: ..Ha- ben deun alle Hollander plattfüsse?" Toen reeds was schrijver van oordeel dat hier een groote wanverhouding bestond, en veel meer zooien werden gedragen dan noodig vras, en in elk geval niet in verhouding tot het. wer kelijke aanta.l platvoeten. Men kan toch niet aannemen, dat in Nederland geen fatsoenlijk gebouwde voeten meer worden geboren'. Platvoeten zijn immers minderwaardige vor ten en een deel van een minderwaardig L chaam. Dit. zou zeker geen aanbeveling zijn. evenmin als het bezit van „relaxed feet" als verschijnsel van „Americanitis" een aanbe veling kan zijn. Dat het aantal minderwaardige elementen, in onze beschaafde maatschappij groot is, kan niet worden ontkend; dit aantal af te meten naar het aantal der over de voeten klagende patiënten en het getal der in ge bruik zijnde platvoetzoolen. gaat. niet aan. Men zon evenzeer het geheele Chineezendom kunnen veroordeelen, omdat hun vrouwen zich de weelde veroorlooven om de voeten onbruikbaar te doen maken daarmede uit doende komen, dat „zij" het loopen niet noo dig hebben. Het wordt meestal vergeten, dat het de schoen is, welke een goed deel der voet klachten op zijn rekening heeft; dat die schoen zonder uitzondering den voet bederft. Het zijn vooral de Amerikanen geweest- die dit hebben begrepen, en zichzelf en ons ©en schoentype verschaft hebben, dat tot het beste behoort, wat tot nn toe gebmikmatig vervaardigd wordt. DE BAARDE DER HÖLLANDSCHE TAAL. Dat vele vain ottn»e pnofessoTttn in het bui tenland met eene genoemd worlden, ja, dat er een groot aantal zijin, die als eerste ster nen aam den internationalen wetemsohappe- lijiken hemel schitteren is alglemeen bekend, maar jdat zelfs omojc taal eepe maöhtigp flaac-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 8