der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Liturgische Wegwijzer. II E B E O. Vergaring der Oebedea en Ceremo nie» oener plechtige H. lis. geloofsverdediging. Z'tlmLTmot en Tden priester'dien 3 EEN LIED PER WEEK. De Zilvervloot I knip dit uit Evangelieverklaring. FEUILLETON. X. QFFICIEELE KERKLIJST Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haarl. Courant" van 20 Juli. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). en leg het in uw Mis- en Yesperboek. Zondag 21 Juli. Achtste Zondag na Pinkste ren. Octaafdag der Kerkwijdingen, blz. 260; 2e Gebed van den H. Joannes, blz. 1286; 3e Gebed van den Zondag, 892; 4e Gebed van den H. Praxedis, blz. 248. Laatste Evangelie van den Zondag, 893. Praef. der H. Drievuldigheid, blz. 99. Groenm., Kiev en Veis.: Octaafdag van den H. Bonaventura, A. F. (140) en 222; 2e Gebed 892, 3e blz. 248. Laatste Evang. 893. Maandag 22 Juli. H. MARIA MAGDALENE, Boelinge, blz. 1298. Credo. Dinsdag 23 Juli. H. APOLLINARIS, Bis schop en Martelaar, blz. 1301 en 175; 2e Gebed van den H. Liborius, blz. 212. iWoensdag 24 Juli. H. CAMILLUS DE LEL- LIS, Belijder, blz. 1291; 2e Gebed van de Vigilie van den H. Jacobus, Apostel, blz. 159; 3e Gebed van de H. Christina, blz. 243. Groenm., Kiev. en Veis.: H. Franciscus Solanus, Belijder der le Orde, A. F. (146) en 227; 2e Gebed van de Vi gilie, 159; 3e Gebed 243. Laatste Evang. van de Vigilie, blz. 160. Naar keuze ook: Mis van de Vigilie, blz. 159. Donderdag 25 Juli. H. JACOBUS, Apostel, blz. 1303 en 1050. Credo. Praefatie der Apost. 100. In de stille Mis: 2e Gebed van den H. Christophorus, blz. 178. Vrijdag 26 Juli. H. ANNA, Moeder der H. Maagd Maria, blz. 1305. Zaterdag 27 Juli. H. MARCELLINUS, Belij der, blz. 227; 2e Gebed van den H. Pan- taleou, blz. 181; 3e Gebed Acnnctis, blz. 103; 4e Gebed voor den Paus, blz. 102. Groenm. en K1 ev: Z. Cunegundis, Maagd der 2e Orde, A. F. (147) en 248. Tweede Gebed van den H. Pantaleon, blz. 181. Naar keuze ook: Votiefmis der H. Maagd, blz. 1059. N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée). In iedere Mis bidde men van blz. 7194, waar sich bevindt de „Gewone orde der H. Mis". eerste: Hoeveel zijt gij mijnen heer schuldig? Deze zeideHonderd vat olie. En hij zeide tot hemNeem uw bandschrift, zet u terstond ne der en schrijf vijftig. Daarop zeide hij tot eenen andere: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? Deze zeide: Honderd mud tarwe. En hij zeidie tot hem: Neem uwen pachtbrief en schrijf tachtig. En de heer prees den onreohtvaardiigen rent meester, omdat deze voorzichtig gehandeld had. Want de kinderen deizer wereld zijn in hun ge slacht voorzichtiger dian de kinderen des lichts. En ik zeg umaakt u vrienden uit den onrecht- vaardigen Mammon, opdat ,wianneer gij zult be zwijken, zij u opnemen in de eeuwige woon- tenten. ACHTSTE ZONDAG NA PINKSTEREN. Los uit den brief van den H. apostel Paulus aan do Romeinen; VIII, 1217. Broeders! Wij hebben eene schuld te beta len, niet aan het vleesch, dat wij maar het vleesch zouden leven. Want indien gij naar het .vloeseh .leeft, zult gij sterven; doch indien gij door den geest de werken dies vleesehes Bterven doet, zult gij leven. Want zoovelen door dien Geest Gods geleid worden, zijn kinderen Gods. Immers hebt gij niet ontvangen eenen geert van knechtschap wederom in vrees, maar gij hebt ontvangen eenen geest van aanmaning tot kin dieren, in welken wij roepen: Abba, (Vader 1). De Geest zelf toch geeft getuigenis aan onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Indien nu kinderen, dan ook erfgenamen; erfgenamen namelijk van God en mede-erfgenamen van Christus. Evangelie volgens den H. Lucas; XVI, 19. In dien tijd sprak Jezus tot zijne leerlingen deze gelijkenis: Er was een rijk man, die eenen rentmeester had; en deze werd bij hem aange klaagd als had hij zijne goederen verkwist. En hij riep hem cn zeide tot hemWat hoor ik dit van u? Doe rekening van uw rentmeesterschap want gij zult niet langer rentmeester kunnen zijn. De rentmeester nu sprak bij zich zeiven: Wat zal ik doen, daar mijn heer mij het rent meesterschap ontneemt? Spitten kan ik niet, te bedelen schaam ik mij. Ik weet wat ik doen zal, opdat, wanneer ik van het rentmeesterschap zal zijn afgezet, zij mij ia hunne huizen zullen ontvangen. Hij riep dan de schuldenaars zijns 8ste ZONDAG NA PINKSTEREN. De rijke man, van wien het Evangelie van dezen Zondag spreekt, stelt God voor, Die de geheel onafhankelijke Heer van al Jiet gescha pene en de Gever ia van alle goederen, zoowel in de orde dar natuur als in die der genade. De mensoh is slechts vruchtgebruiker, rentmeester, zooals Jezus het hier noemt, van tal wat hij het zijne noemt, en dus moet hij, op den tijd door God bepaald, rekenschap afleggen van het ge bruik dat hij er van gemaakt heeft. Wanneer die tijd van rekenschap zal aanbreken, is ons onbekend, en daarom moeten wij altijd daartoe gereed zijn. „De rentmeester werd bij Hem be ticht als die zijn goederen verkwist had." Een ieder die de gaven van God misbruikte, zal als de onrechtvaardige rentmeester van verkwisting aangeklaagd worden. Op de beschuldiging volgt het onderzoek en het oordeel. „Wat hoor ik van u? Doe rekenschap van uw rentmeesterschap, want gij zult niet meer rentmeester kunnen zijn.' Wij kunnen ons gemakkelijk verheelden, door welk een hevigen schrik de rentmeester zich voelde aangegrepen, toen hij uit den mond van zijn vergramden meester vernam: geef re kenschap van uw beheer. Hij moet verantwoor ding afleggen, maar zijn rekening sluit niet, daar hij zich aan verkwisting had schuldig ge maakt. Zijne misdaden zullen uit do rekening bljjken, en hij- van zijne bediening, voor hem bet eehig middel van bestaan, ontzet worden. Ar moede en gebrek grijzen hem tegen, hij wist niet wat te doen. Spitten of een ander winstgevend en eerlijk werk vernichten kon hij niet, te be delen schaamde hij zich, wat zouden de men- schen ook wel zeggen, als hij, die kort te voren in weelde zijn dagen sleet, om een aalmoes vroeg? Om het ongelukkig lot dat hem dreigde te bezweren, of minstens ©enigermate te ver zachten, aarzelde die onrechtvaardige rentmees ter, die reedis zooveel schuld on zijn geweten geladen had, niet om nog andere onrechtvaar digheden te plegen. Na eenig beraad met zich zelf, komt hij tot dit misdadig besluit: „Ik weet wat ik doen zal, opdat zij (de pachters Van zijn Heer) mij in lmnne huizen ontvangen als ik van mijn rentmeesterschap ben afgezet." Hij riep hen allen, een voor een, bij zich, overhan digde hun de schriftelijke schuldbekentenis die bij hem berustte, en liet hen zelf het cijfer hun ner schuld verminderen. Ten voorbeeld© hoe Hij mét allen deed, haalt de gelijkenis twee schuldenaars aan. „Tot den eersten zeide hij: hoeveel zijt gij mijnen lieer schuldig? Deze nu, zeide: honderd vaten olie. En hy zeide tot hem: bandschrift, zet u neder en schrijf 1,1 aarop zeide hjj bot een anderen': en gij, ïoeveel zijt gij schuldig? Deze zeide: honderd mud tarwe. En hij zeide tot hem: handschrift en schrijf tachtig." „En de heer prees den onrecht vaardigen rentmeester, omdat hij omzichtig gehandeld had." Duidelijk is, dat de heer geenszins de daad zelve van zijn onrechtvaardigen dienaar prees. Werd hij ook niet door het verminderen der pachtsom met een groot verlies bedreigd? Dit te prijzen zou v,oor eiken eigenaar, die -zijne rechten onaangetast wil zien, onmogelijk wezen. Neen het eenige, wat de heer lofwaardig achtte, neem uw heeren, een Voor oen, hij zich en zeide tot den toen hij de slimme vondst van zijn dienaar nam, wat zijn waardeering verdiende, was de Heden willen wij trachten dezulken te over- omzichtige wijze waarop hij voor zijne toekomst gezorgd had. Dit dringt nog sterker als wij ons herinneren dat God zelf door dien heer wordt voorgesteld. Een God, die de onrechtvaardigheid haten moet tot lofredenaar van de onrechtvaardigheid te maken, bij niemand zal zulk een godslastering in de gedachte opkomen. Daarenboven door den rentmeester met den onteerenden bijnaam van onrechtvaardigheid te laken, door hem onder de kinderen der wereld-, dat is der geldzucht der zonde te tellen, door het geld den mammon der onrechtighead te noemen, spreekt de Zalig maker zoo sterk mogelijk Zijne afkeuring uit over het bedrog waaraan de rentmeester zioh schuldig maakte. Volgens de voorstelling der gelijkenis prijst Jesus in geenen deele het mis dadig bedrijf van den verkwister, maar alleen dient 't een overleg en bezorgdheid om zich Vrienden te maken, Hij stelt hem slechta aan zijne toehoorders ten voorbeeld hoe ijverig en met welk een wijs beraad zij voor hunne ware belangen moeten zorgen. Dit alles wordt nog duidelijker door do vol gende woorden van den goiddelijken rentmees ter. Het is een zedekundig raadsel, wil Hij zeg gen, maar een niet te loochenen feit „de kin deren dezer wereld zijn in hun geslacht om zichtiger dan de kindieren des licht." De aardschgezinden, die geen hooger streven kennen dan te zorgen voor de vergankelijke goe deren dezer wereld, zij gedragen zich zeer om zichtig, gaan met beleid te werk, ontzien geen moeite. In hun geslacht, in hun leven en stre ven, betuigen zij zich wijs en behoedzaam, daar in winnen zij het verre van hen, die door Jesus kinderen des licht, der waarheid en der genade genoemd worden. De eerste zijn bedrijviger in het bezorgen van hun aardsche aangelegen heden, dan de laatstgenoemden in het beharti gen van de hoogste belangen hunner ziel en zaligheld. hn dan voigt de toepassing der gelijkenis in de raadgeving van Jesus: „maakt u vrienden uit deu mammon der ongerechtigheid opdiat, wanneer gij zult bezweken zijn, zij u opnemen in de eeuwige woningen." De heer had het schrander beleid van zijn rentmeester geprezen in tegenstelling van den slechts half verdienden lof geeft de goddelijke Leeraar een middel aan de hand om de lofprijzing van God en een duur zaam geluk ons te verzekeren. De goederen dezer wereld zijn een mammon, zijn gelden van ongerechtigheid omdat zij óf op onrechtvaar dige wijze verkregen zijn, óf tot onrechtvaar digheid misbruikt, óf op onbehoorlijke wijze bemind worden. Doch een goed gebruik er van, door het geven van aalmoezen, en op andere Gode welgevallige wijzen, zal ons vrienden ma ken, die als wij zullen bezweken zijn, dat wil zeggen uit deze wereld gescheiden, of misschien beter als wij in ons rentmeesterschap te kort geschoten zijn, ons zullen helpen en onze voor sprekers bij Gods rechterstoel zijn zullen. Leeren wij uit het Evangelie vau dezen Zon dag vooral steeds zulk een gebruik te maken van de gaven die God ons naar ziel en lichaam geschonken heeft, dan zullen de aardsche goe deren, die anders een gevaar voor ons zijn, ons helpen om opgenomen te worden in de hernel- sche woningen. tuigen door het hoven aangegeven middel aan te wenden. Gebeuren ©r wonderen? Een goedgeloovig Katholiek, die getrouw zijne godsdienstplichten waarneemt en dus voortdurend en bij verschillende gelegenheden hoort spreken over de zaken van ons heilig Geloof, zal misschien bij het lezen van deze vraag groot© oogen opzetten, wijl hij niet kan inzien, dat zulk een vraag nog mogelijk, of er ger nog, noodig is. Want hij zal in zijn eenvoud wijzen op het ontelbare aantal wonderen, die gebeurd zijn in de verschillende eeuwen, dat de H. Kerk nu reeds bestaat en waarover hem reeds zoo dik wijls gesproken is. Zoo iemand werkt natuurlijk niet met defi nities en hij zal dus misschien niet precies kunnen zeggen wat een wonder is, doch vau zeer, zeer vele feiten zal hij met volkomen ze kerheid toch aangeven, diat zij onder de won deren gerangschikt moeten worden, omdat zijn gezond verstand hem dit zegt en daar hij steunt op het gezag van onze Moeder de H. Kerk. In be<t H. Evangelie worden verschillende wonderen verhaald, door Christus tijdens zijn sterfelijk leven gewrocht, en aan welker geloof waardigheid iemand meit gezond verstand niet kan en niet mag twijfelen. liet mag óns dlan ook niet verwonderen, dat een Duitsche geleerde, en een ongeloovig man, Harnaek geheeten, eer!ijk de verklaring moeit afleggen„De vermelding der Evangelisten, dat kreupelen wandelden, blinden ziende werden en dooven hoorden, durven wij niet kortweg als onmogelijk van de hand wijzen." Verder lezen wij „Het is dus duidelijk, dat wij ons van de Evangelische wonderverhalen niet mogen, bedie nen als van wapenen om de geloofwaardigheid der Evangeliën in hun geheel te bestrijden. Niettegenstaande, ja gedeeltelijk juist om die verhalen treedt ons daaruit eene werkelijkheid tegemoet, onze belangstelling overwaard." Eigenaardig is wel, d-at deze man toch, on danks deze erkenning, £-een wonderen wil aan nemen, want hij zegt: „Waarlijk, wonderen kun nen niet plaats hebben, maar wonderbare en onverklaarbare dingen gebeuren er in over vloed." M-aar van te voren staat bij hem vast: won deren zijn onmogelijk en drus zegt hijgebeuren er geen wonderen. Het zou ook niet te verklaren zijn, dat zelfs de meest verstokte ongeloovigen zich gewonnen •moeten geven tegenover overtuigende wonde ren, als b.v. de glorievolle verrijzenis van onzen 10 uit de Leeuwerk. No. Woorden van J. P. Heye. Muziek van J. J. Viobta Heb je van de Zilveren Vloot wel gehoord, De Zilveren Vloot vian Spanje Die had er veel Spaansche matten aan boord En appeltjes van Oranje Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein zijn naam is klein, Zijn daden bennen groot, (bis) Die heeft gewonnen de Zilveren Vloot, Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilvervloot Zei toen niet Piet Hein, met een aalwaèriig woord „Wel jongetjes van Oranje, Kom klim 'reis aan dit en dat Spaansche boord, En rol me die matten vau Spanje!" Piet Hein, enz. Klommen niet de jongens als katten in 'twanj En vochten ze niet als leeuwen, Ze sloegen de Spanjèrs duchtig te scband, Tot in Spanje klonk hun schreeuwen, Piet Hein, enz. Kwiam er nu nog eenmaal zoo'n Zilveren Vloot, Zeg, zou jelui nóg zoo kloppen? Of zoudt gij u veilig en wel buiten schoot, Maiar stil in je hangmat stoppen? „Wel Neêrlands bloed, dat bloed heeft nog wel moed!" Al bennen we niet groot (bis) We zouên winnen een Zilveren Vloot, We zouên winnen,nóg winnen een Zilvervloot In het tijdschrift „Rome" verscheen In het jongste nummer een zeer lezenswaardig artikel over „Gebed", waaraan het volgende is ontleend-. „Het is meer dan noodig in dezen tijd, dat wij Katholieken, altoos meer worden een volk vau waarachtig biddenden'. Met niets zijn wij zoo rijk, zoo machtig, zoo onoverwinnelijk als met het gebed. Ieder waar geloovige weet dit uit eigen ziels ervaring. Terugkeer tot liet- gebed is dan ook liet eerste goddelijk en Zaligmaker, om het duidelijkste en1- bewija van Seostelijk, van innerlijk leven. 1 "C11 1 .1 I? O on o r]lOi+ d ■»"»-» li n ,n.r>U L d t 11 DE MIS DER GELOOVIGEN. loofdstuk I. De Offerande. 6. Orate, fi-atres. De Sub-diaken (in de rouwmissen de Diaken) antwoordt GEBEUREN ER WONDEREN? Wanneer iemand geen geloof wil staan aan feiten, die w-erkelij.k gebeurd zijn of nog ge schieden, dan is er -geen heter middel om hem van de mogelijkheid en tevens het w'erkelijke bestaan ervan t-e overtuigen, dan hem die feiten te toonen en zoo een duidelijk bewijs to leveren van de waarachtigheid van hetgeen men zegt. Zoo is het ook gesteld wat betreft de wonde ren of mirakelen, waaraan door zoovel-en ge twijfeld wordt en waarvan zeer velen het be staan loochenen. ongetwijfeld best bewezen wonder eens te ne men Zien wij verder eene naar de bekeering van een^ geheel bedorven, heidensehe wereld tot het christendom en tot het geloof in den ócnen, waren God, in pl-aa-ls van het- veelgodendom^ waarin zij geloofden. Kan zulk een feit verklaard worden wanneer wij niet aannemen, dat wonderen daarbij ge schied zijn in groot aantal, zooals wij op meer dere plaateen kunnen lezen. Het zou ons te ver voeren diep op deze kwes tie in te gaan en daarom wensolien wij tot slot nog even te wijzen op hetgeen nog geschied in onzen tegenwoordigen tijd en niet ver van ons verwijderd, nl. te Lourdes, liet genadeoord van de onbevlekt ontvangen Moedermaagd. Moeten zelf® ongeloovige doktoren niet meer malen eerlijk bekennen, dat zeer vele genezin gen, daar geschied, niet op natuurlijke wijze verklaard kunnen worden en dus moeten toege schreven aan de bovennatuurlijke werking, van God, d-oor voorspraak van de H. Maagd"? Veilig kunen wij dus aannemen, dat er steeds wouderen geschied zijn en nog steeds gebeuren. R. Suscipi'at Domi- nus saerificium de mi nibus tuis ad laudam et gloriam nomina» sui, ad utilitatem quo- que nostram, totius- que Ecclesiae suae sanctae. Amen. R. Moge de Heer dit offer uit uwe han den aanvaarden tot lof en eer v-an zijnen Naam, alsmede tot voordeel van ons en van geheel zijne heili ge Kerk. Amen. Dit schoon en verheven gebed verkondigt ons de doeleinden van het offer: de eer van G,od en het welzijn der Kerk. Oudtijds werd niets geantwoord. Waarschijnlijk baden de geloovigen Na het Sel>ed v °P de uitnoodi-ging dies priesters in stilte, ieder i- e Drievuldigheid keert volgens eigen keuze. De tegenwoordige formule de priester zich tn+ j fWe fratresI ui 6 aailAVeziSen, zeggend: f ons Óffer aWt' Smeekt da-t ons otter .aanvaarde_ leen gezegd: Orate of Or,ate mij. de Heer ons offer 7 Orate nt "arde- 0u<1Glds werd al- pro me, bidt voor De priester vervolgt nu ïn ut meuni ac ves- trmn saerificium ac- apud omni- opdat mijne en UWe 0 ,f.'':'aiu.lo aange naam zij -aan God a]machtigen V-ad. ter. ceptabile fiat Deum Piatrem potentem. Deze formule, welke -slechts een aanvulljng is van 's priesters uit-noodiging, is -afkomstig van Remigius van Auxerre (f 908); iets der gelijks bad men ten tijde van Karei den Groote (768 814). Slechts langzamerhand werden deze woorden in de liturgie opgenomen, re-den, waar- ©mi de priester ze nu nog in stilte bidt. De uitdrukking „m y n e en uwe" -offeran de verdient onze volle aandacht; duidelijk geeft z,j aan dat de aanwezigen mede-of- wordit sedert de 13e eeuw in de Romeinsche Kerk gebruikt. Tevoren bad men in de Ver- l schillende kerken eenige varianten, bijv. dit uit treksel uit den 19en Psalm: „God zende u hulp toe uit Zijn heiligdom en van uit Sion onder steun© Hij uHij gedenke uw spijsoffer en uw brandoffer zij Hem welgevallig! Ofwel dit woord der H. Schrift: „De H. Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen. In stilte antwoordt de priester op dit gebed: Amen! Het z ij zoo! en g-a-at dan over tot let uitspreken van het Stilgebed, 7. Het Stilgebed of Secreta. ,-i ,a 'let fratres bidt de priester In stilte een c"cl>p.ri tw i Lie oude massaals noemen het „Oratio super oblaw i i. j i "na-tia d, w .z. gebed over de offergaven omdat het werd uitgesproken over de aangebrachte brooden en den wijn. Het heette ook „Oratio plebas", d,a,t ,k het dat men uitsareekt als da pnianfaWu,1^,1, veilaten hebben en alleen het geloovige volk aanwezig is. Vroeger werd het hardop gebeden, als natuurlijk vervolg van het Oremus bij het begin der offerande. In het begin der Kerk was dit gebed het eenige, da-t d© gansche handeling van de op dracht der offergaven vergozelde. Terwijl de zangers het Offertorium zongen, werden de ga ven aangebracht, door den priester ontvangen, datgene, wat voor het Offer bestemd werd, in stilte op het altaar neergelegd, en na de ha-nd- wassching bad hij de „Secretae" of „Stilge- beden". Deze „Stilgebeden" corre-spondeeren ialtijd op de „Collecten" d. i. de gebeden, welke in het begin der Mis na de Gloria voorkomen. Zij heb ben hetzelfde getal en worden in dezelfde orde als deze uitgesproken. De algemeen© strekking is: verzoek tot God om het offer genadig aan te nemen en heenwijzing op het geheim of den Heilige wiens feest dien dag gevierd wordt. Zij verschillen dus in iedei^e Mis. Op het feesit van den H. Mattheus bijv. luidt het Stilgebed-1 „Wij bidden, 0 Heer, dat de offerande uw©T Kerk IJ aanbevolen worde door het smeekgebed van uwen zaligen Apostel 0n Evangelist Mat theus, door wiens verheven onderwijzingen zij onderricht wordt. Door onzen Heer emz." Op Hemelvaartsdag: „Ontvang, 0 Heer, de gaven die w(j II opdragen voor de glorievolle -hemel vaart van uwen Zoon, en geef genadig, dat wij van de tegenwoordige gevaren verlost wordten en tot het eeuwige leven mogen geraken. De priester sluit het Stilgebed met verhef fing van stem zeggend: „Per omnia eaeoulia saeculorumDoor alle eeuwen der eouwon'T Reeds dat de mensch. bidt is een teeken dat hij een ander, een nieuw mensoh wil worden. Elke vooruitgang in het gebed is dan ook een groei, een altoos voortgaande vernieuwing van het leven der ziel. Naarmate de -mensch met het gebed vor- tiouud is geraakt, naar die mate begrijpt hjj ook het leven, eu kan hij er zich op beroemen een waarachtig Christen te zijn of het ten min* ste te willen worden. Maar dan moet zijn leven een waar gebeds leven zijn. ie zich alleen maar den plicht van bidden herinnert als gewetensangsten of pijnlijke nood hem die lang geslotene lippen openen, is nog niet tot den vollen rijkdom van het Christendom doorgedrongen. Hij beseft nog niet geheel, hoe het hoogere, het onsterfelijke in hem slechts bloeien en ge dijen kan in dat vooitduren-de, wonderbare con tact van de ziel met God, hoe hij toch niet minder is dan een plant of een bloem, die im mers ook niet groeien noch heerlijk schitteren kan, wanneer do zon slechts af en toe haar komt bestralen of d-e regen haar een enkele maal verkwikken. Neen, het gebed is oneindig veel meel', het moet veel dieper wortelen in den mensch. Hoofdstuk II. De Consecratie. 1. De Praefatie of Inleiding. Wij naderen thans het middelpunt van de H. Mis, de Consecratie, waardoor liet brood en de wsjn zal veranderd worden in het Lichaam en Bloéd des Heeren. De „Praefatie" d. i. Voor rede, is er de plechtige inleiding van. Het is een lied vol jubelen en danken, een der meest plechtige ontboezemingen der gebeele Liturgie, waarin priester en volk en engelen, als vcr- eenigd, aan hun aller God en Heer een een parige lofhul-de toezingen. De Grieksohe en Armenische Kerk gebruiken geheel het jaar door één en dezelfde Praefatie. De Rom-einsche Kerk bezat er vroeger ruim 250; begin en slot was steeds 'hetzelfde, doch bet middengedeelte wisselde -af naar gelang van het feest; daarin werd dan steeds gezinspeeld op het geheim, dat men dien dag herdacht, ten einde de gelooviged uit te noodigen daarvoor Gode dank te zeggen. Si.nde d© 12de eeuw echter komen er slechts elf Praafiaties in het missaal voor, nl. de gewone, die dagelijks gebeden wordt, als er geen bijzondere is voorgeschreven, en verder deze andere: voor Kerstmis, Drieko ningen, den Vasten, Pasehen, Hemelvaart, Pinksteren, van de H. Drievuldigheid (die ook op de gewone Zondagen gebruikt wordit), van de Apostelen en van het H. Kruis. In 1095 voeg de Paus Urbanus II er de -elfdie bij: die der H. Maagd, Sommige groote kloosterorden mogen een twaalfde gebruiken ter eere van hun H. Stichter. Daar de gewone Praefatie hot meest voor-- komt, geven wij van deize de vertaling: Dominus Et eum spiritu tuo. Surs-um corda! Habemus ad Dorni- num. Gratias agamus Do mino Deo nostro. Dignum et justum est. Vore dignum et jus tum est, aequum et sa- lutare, nos tibi semper et ubique gratias age- re, Domino sancte, Pa ter omnipotent, aeter- ne Deus, per Christum Dominum nostrum. Per quem majestatum tuam laudant Angeli, adorant Domin-ationes, tremunt Potestates, Ooeli ca-elorumque Vii'tntes ac be-ata Se- riaphim socia exulta tions concelebrant. Oum qui-bus est nos tras voces ut admitti jubeas deprecannir, supplici confessione dieentesSanctus, ©tc. De Heer zij met u. En met uwen geest. Omhoog de harten Wij hebben ze tot den Heer verheven. Laat ons den Heei onzen God d-ank zeg gen. Dat is passend' ca tillijk. Waarlijk, pa see nil en billijk is het, rode lijk en heilzaam, da'» wij U altijd en 'overal da n.k zeggen, bei li ga Heer, almachtige Va der, eeuwige God^Heor Christus pozen lieer: Door wieu de Engelen uwe Majesteit loven! de Heerschappijen ?,i aanbiddep, dé Mach! ten ze sidderend voreoj ren, de Hemelen en d< Krachten der hemelen en de zalige Serafijn® ze eenparig in jub verheerlijken. Aan< vaard, bidden wij U, met de hunne ook on< ze stemmen, terwijl, wjl smeekend U belijden leggendeHeilig, hei lig, heilig, ene. (Wordt vervolgd,)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 13