1
der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Liturgische Wegwijzer.
De mede en de katholieke vrouw.
Verklaring der Gebeden en Ceremo
niën eenerpiechiige I. Mis.
GELOOFSVERDEDIGING.
EEN LIED PER WEEK.
Hij die geen liedje zingen
kan.
Dit nummer behoort bij de „Nieuwe HaarL Courant" van 7 September.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
knip dit uit
Evangelieverklaring.
FEUILLETON.
OFFICIEELE KERKLIJST
-jn leg het in uw Mis- en Vesperhoek.
Ve.rklaring: Het verwijst naar het
Aanhangsel voor de NederL Bisdommen. De
naar dat voor de Orde der Franciscanen.
O
Zondag 8 September. 15e Zondag na Pinkste
ren. GEBOORTE VAN DE H. MAAGD
MARIA. blz. 1363; 2e Gebed van de H.H.
Engelen, blz. 1391; 3e Gebed en laatste
Evang. van den Zondag, blz. 915 en 916,
in de stille Missen 4e Gebed van den H.
Adrianus, Martelaar, blz. 178. Groenm.
en Kiev.: 't2e Gebed vervalt. Credo en
Praefatie der H. Maagd gedurende het
Octaaf.
Maandag 9 September. Van het Octaaf, blz.
1363; 2e Gebed van den H. Gorgonius, blz.
1367; 3e Gebed Deus, qui corda, blz. 827.
Groenm. en Kiev.: Z. Seraphina Sfor-
za, Weduwe, blz. [171] en 256; 2e Gebed
van O. L. Vr. Geboorte, blz. 1363; 3e Geb.
van den H. Gorgonius, blz. 1367.
Dinsdag 10 September. H. NICOLAAS VAN
TOLENTINO, Belijder, blz. 1368 en 230;
2e Gebed blz. 1363.
Woensdag 11 September. Van het Octaaf,
blz. 1363; 2e Gebed van de H.H. Protus en
H Hyacintbus, Martelaars, blz. 1368; 3de
Gebed Deus, blz. 827. Groenm. en Kiev.:
Z. Bonaventura van Barcelona, Belijder,
blz. [171] en 230; 2e Gebed blz. 1363; 3e
Gebed van de H.H. Protus en Hyacintbus,
blz. 1368. Veis.: Z. Bernardus ab Ophy-
da, Belijder, blz. 227.
Donderdag 12 September. H. NAAM VAN
MARIA, blz; 1031. Groenm. en Kiev.:
Z. Apoliinaris en Gezellen, Martelaren
van Japan, blz. [172] en 194; 2e Geb. 1363.
Vrijdag 13 Sept. Van bet Octaaf, blz. 1363, 2e
Gebed Deus, blz. 827; 3e Gebed voor Kerk
of Paus, blz. 101 of 102. Groenm. en
en Kiev.: H. Veronica, Maagd der 2e Or
de, blz. [174] en 248; 2e Gebed 1363.
Veis.: Octaafdag der Kerkwijdingen, blz.
260.
Zaterdag 14 September. H. Kruisverheffing,
blz. 1369; 2e Gebed blz. 1363; 3e Gebed
voor den Paus, blz. 102. Praefatie van
liet H. Kruis, blz. 96.
N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée).
In iedere Mis bidde men van blz. 7194, waar
tich bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
VIJFTIENDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Ces uit den brief van den H. apostel Paulus aan
de Galaten; V, 25VI, 10.
Broeders! Zoo wij door den Geest leven, laat
ons ook naar den Geest wandelen! Laat ons
geen bejagers worden van ijdele eer, elkander
uittartend, elkander benijdend. Broeders!
Mocht ook iemand door eenig misdrijf overval
len zijn: gij, die geestelijk zijt, onderricht den
zoodanige in den geest van zachtmoedigheid,
terwijl gij acht geeft op u zeiven, opdat ook
gij niet in bekoring komt Draagt elkanders
lasten; en zóó zult gij de Wet van Christus ver
vullen. W ant als iemand meent iets te zijn, of
schoon hij niets is, bedriegt hij zich zeiven. Een
ieder nu beproeve zijn eigen werk; en zóó zal
hij roem hebben in zich zeiven alleen, en niet
in eenen andere; want een ieder zal zijn eigen
last dragen.
Hij nu, die onderwezen wordt in het woord,
deele aan dengene, die hem onderwijst, van alle
goederen mede. Bedriegt u niet! God laat zich
niet bespotten! Want wat de mensch gezaaid
heeft, dat zal hij ook maaien; hij toch die in
zijn vleesch zaait, zal ook van het vleesch ver
derf maaien; die echter in den geest zaait, zal
van den geest het eeuwig leven maaien. En laat
ons, het goede doende, niet moede wordenwant
indien wij niet moede worden, zuilen wij
zijnen tijde maaien. Laat ons derhalve, zoolang
wij tijd hebben, weldoen aan allen,' doch voor
namelijk aan de huisgenooten des geloofs.
Evangelie volgens den H. Lucas; VII, 1116.
In dien tijd begaf Jezus Zich naar eene stad,
die Nairn genoemd wordt, en met Hem gingen
Zijne leerlingen en eene talrijke schare. Als Hij
nu de poort der stad naderde, zie, werd er een
overledene uitgedragen,.een éénige zoon zijner
moeder, en deze was weduwe; en eene groote
schare uit de stad was met haar. Toen de Heer
haar gezien had, werd Hij door medelijden
met haar bewogen en zeide tot haarWeen niet 1
En Hij trad nader en raakte de lijkbaar aan
(en de dragers stonden stil). En Hij sprak:
Jongeling! Ik zeg u, sta op! En hij die gestor
ven was, zette zich overeind en begon te spre
ken. En Jezus gaf hem aan zijne moeder. En
vrees greep allen aan, en zij verheerlijkten
God, zeggendeEen groot Profeet is onder ons
opgestaan! en: God heeft Zijn volk bezocht!
15de ZONDAG NA PINKSTEREN.
Het door den Evangelist in het Evangelie van
dezen Zondag verhaalde wonder, verplaatst ons
in het eerste jaar wan Jezus' openbaar leven.
Weinige dagen te voren had Hij den knecht des
hoofdmans te Gapharnaiim genezen, en verliet
nu die stad, die Hij zoo gaarne de Zijne noemde,
maar die zoo weinig beantwoordde aan de lief-
debewijzen door den Verlosser haar betoond. Hij
begaf Zich, vergezeld van Zijne leerlingen en
een groote menigte volks, naar het stadje Nairn,
waar Hij bij het vallen van den avond, wanneer
de Joden gewoon waren hunne dooden te begra
ven, aankwam. „Als Hij nu de poort der stad
naderde, zie, zoo werd er een doode uitgedra
gen, een eenige zoon zijner moeder, en deze was
een weduwe." Wel een hartroerend tafereel dat
ons hier voor oogen wordt gesteld. Eene mis
schien nog jeugdige moeder, in rouw gekleed
over het verlies van haren echtgenoot, vergezelt
het stoffelijk overschot van haren eenigen zoon,
waarschijnlijk haar eenig kind, grafwaarts.
Geen wonder dat zij bittere tranen stortte. Haar
levensloop is gebi'oken en voortaan zal rouw en
smart haar deel zijn. In een oogemblik heeft de
onverbiddelijke dood haar alle vreugde, alle hoop
ontnomen. Droevig beeld der vergankelijkheid
van al het aardsche! „Een groote schare uit de
stad was met haar," om haar een bewijs te ge
ven van hunne deelneming in hare smart. Doch
wat baatte zulks haar i. Het gaf haar het gestor
ven kind niet terug. Zóó machteloos staat ook
ied-er mensch tegenover de rampen des levens.
Te vergeefs wordt dus op den mensch ver
trouwd, of bij hem hulp gezocht. En wie ze bij
hem zoekt, vindt zich bijna altijd teleurgesteld.
Eén alleen is er, Wiens hulp nooit zonder vrucht
wordt ingeroepen, Die niet zelden te hulp komt
al is zelfs geene bede tot Hem gericht. „De Heer
baar ziende, werd van medelijden ovfer baar be
wogen." Zijne liefde drong Hem om, al werd
geene bede uitgesproken, wel te doen, en naar
de moeder, door de menigte volks heen, toetre
dende, zeide Hij tot Haar: „ween niet." Wie
anders kon bevelen dat zij den vloed harer tra
nen zou inhouden, dan Hij die de oorzaak er
van vermocht weg te nemen Laat een, meuscli
vangen te hebben, maar door Jezus' Majesteit
onthutst, stilstonden, „raakte Hij de lijkbaar
aan en zeideJongeling 1 Ik zog u, sta pp. Eu de
doode zat overeind en begon te spreken." Het
woord der Almacht iwas nauwelijks gesproken,
of de doode verrees tot een nieuw leven, en op
dat geen twijfel meer mogelijk ware, begon hij
te spreken. Hoe blijde de moeder was, toen zij
haar gestorven kind overeind zag rijzen en we
derom spreken hooTde, laat zich beter gevoelen
dan beschrijven. In de overmaat harer vreugde
aal zij ook nu geweend hebben, maar tranen
van blijdschap. Maar zou Jezus den verrezene
niet tot Zijnen dienst opeisohen, en haar een
deel der vreugde ontnemen door den jongeling
aan Zijn Persoon voor altijd te verbinden? De
Zaligmaker dacht het eerst aan de moeder, die
zooveel geleden had, en om haar gerust te stel
len „gaf Hij hem aan zijne moeder."
De H. Lucas meldt ons ook welken indruk
het wonder op de scharen maakte. „Vreeze be
ving allen en zij verheerlijkten God, zeggende:
een groot propheet is onder ons opgestaan, en
God heeft Zijn volk bezocht." Het boven una-
tuurlijke, in elk wonder zich openbarende, deed
hen van een heiligen eerbied voor de aanwezig
heid der goddelijke Majesteit huiveren, en om
aan hunne gevoelens uiting te geven, loofden zij
God, Die zulk een machtigen Propheet gezon
den en daardoor opnieuw getoond had zijn volk
niet te vergeten. Het doel door Jezus beoogd
was bereikt, Zijne Messianische Waardigheid en
Zending werden door de scharen erkend.
Miaar volgens de schriftverklaardrrs wilde
Jezus dOOT het wonder dat Hij verrichtte ons
nog iets anders leeren. De jongeling, dood ne-
derliggend en uit de stad zijner inwoning naar
het graf gedragen, is een treffend beeld v'an den
mensch, die door de zonde naar de ziel gestor
ven, zichzelven buiten de gemeenschap der hei
ligen gesloten heeft, en gevaar loopt voor
eeuwig verloren te gaan. Evenals een doode on
gevoelig blijft voor alles wat rondom hem ge
schiedt, zoo is ook hij ongevoelig voor het vree-
selijk lot dat hem wacht. De dragers, die hem
grafwaarts brengen, zijn de hartstochten waar
door hij zich laat beheerschen. Gelijk de weduwe
van Nairn treurde over het verlies van haar
zoon, zoo treurt de kerk over den zondaar, die
zich van haar afscheidt. Maar ook Jezus heeft
medelijden met den ongelukkigeu zondaar en
verhoort zoo gaarne de bede die voor zijne ba-
keering wordt opgezonden. Maar dan moet de
zondaar medewerken. De dragers moeten stil
staan, de hartstochten bestreden worden. Dan
zal ook Jezus Zijn machtwoord doen hooren, en
den armen zondaar tot het leven der genade te
rugroepen. Gelukkig hij die naar die stem Gods
hoort en zich niet verzet tegen de genade.
Leeren wij uit het Evangelie van dezen Zon
dag dian-k-baar zijn voor alle genaden ons ge
schonken, maar vooral als wij door Gods Goed
heid het verloren leven der genade hebben te
rugontvangen, een wonder veel grooter dan het
opwekken van een lichamelijken doode, en ver
volgens door onze gebeden mede te werken dat
vele zondaars door Gods genade bekeeren mo
gen.
Houdt met den dood alles op?
„Met den dood houdt alles op!"
De geliefkoosde lijfspreuk van vele vrijden-
het een lijder zeggen, dat hij zich aan geen - kers, menschen, die zich storen aan God noch
droefheid moet overgeven, het baat hom weinig, gebod, doch zich verre hierboven verheven
Miaar hier sprak de Meester van leven en dood,achten.
en de weduwe, die waarschijnlijk van Jezus'Geen God, geen eeuwig leven hiernamaals en
wondermacht gehoord had, zag met een smee- j dus als noodzakelijk gevolg hieruit ook geen
kenden blik naar den Zaligmaker op. Zijn woord eeuwig geluk en eeuwige straf, want met den
klonk als een blijde voorspelling van wat zij zoo dood hout immers alles op en de onsterfelijk-
g-aarne hoopte, maar nauwelijks verwachten heid der ziel van den mensch is slechts een
durfde. Toch wordt die hoop niet beschaamd. 1 fabeltje door de Roomsclien uitgedacht om de
Nadat de dragers, zonder het bevel daartoe ont-geloovigen in slaap te wiegen.
Wij zullen eens zien wat wij hiervan te hou
den hebben.
Zeggen: „met den dood houdt alles op," staat
gelijk met: „de mensch heeft geen onsterfelijke
ziel."
Wij kunnen hier ter plaatse niet de bewijzen
geven, die ten duidelijkste de onsterfelijkheid
der ziel van den menecih bepleiten en dit moe
ten wij dus voor 't oogenblik els bewezen
aannemen.
De Katholieke leer is, dat de mensch bestaat
uit ziel en lichaam en dat in deze samenstel
ling de ziel het voornaamste is, waardoor de
mensch gemaakt wordt hetgeen hij iseen
r e d e 1 ij k schepsel Gods, geheel verschillend
en gescheiden van de redelooze schepselen, de
dieren.
En toch zij, die willen beweren, dat met den
dood alles een einde neemt; zij dloen niets anders
dan den mensch op één lijn stellen met de die
ren, waarvoor met den dood alles ophoudt, om
dat zij niet begaafd zijn met verstand en vrijen
wil, omdat zij niet bezitten eene ziel, die in
alle eeuwigheid zal voortleven. Het zou er op
de wereld ook vreemd uitzien, wanneer deze
dwaze bewering waar was: de aarde zou voort
durend het tooneel zijn van roof- en moordpar
tijen, van diefstallen en bedrog, van de erger
lijkste genietingen en uitspattingen.
Want men zou de overtuiging bij zich heb
ben, dat na dit aardsche leven toch niets meer
zal volgen en men dus wijs doet, zooveel als
maar ©enigszins mogelijk is, van dit kortston
dige leven te genieten en door verreweg de
meesten zou dit genot gezocht worden in het
ongeoorloofde.
Waarom ook niet? Bet einde van dit leven
zou dan het einde zijn van alles en de mensch
zou dus zijne hartstochten den vrijen teugel la
ten, want hij heeft toch na zijn dood niets meer
te vreezen, temeer omdat dergelijke personen,
als over wie wij boven spraken, natuurlijk ook
het bestaan van God loochenen.
Het eenige, waarop men te letten zou hebben,
zou de politie en de justitie zijn, die zouden
straffen voor de uitspattingen en losbandighe
den, waaraan men zich schuldig maakt, maar
overigens behoefden wij voor niets bevreesd te
zijn en kunnen wij doen en laten wat wij wil
den, wantmet den dood houdt alles op
In een vorig artikel zagen wij reeds, dat
iedereen en ten allen tijde gelooft aan een auder
leven na dit aardsche bestaan, hetzij dan een
leven van straf of van vreugde. Die onziniü
bewering komt dus ook in botsing met het ge
voel van ieder mensch, die zijn gezond verstand
gebruikt, dat hem duidelijk genoeg zegt, dat
het onmogelijk is, dat de redelijke mensch, die
in alles toont zooveel te verschillen van en zoo
hoog te staan boven de redelooze schepselen, na
zijn dood niet i,n het niet zal terugzinken, doch
eeuwig zal blijven voortleven, gelukkig of on
gelukkig, naarmate zijn aardsche leven geweest
is.
Wij hebben hierbij nu nog niet eens aange
haald de teksten nit H. Schrift en Kerkvaders,
die voor bewijs kunnen dienen van hetgeen wij
heden aangetoond hebben. Gedeeltelijk kunnen
wij hiervoor verwijzen naar vorige artikelen,
artikelen, waar wij ongeveer hetzelfde betoogd
hebben.
Wij lozen van een godvreezend man, Bernar
dus de St. Pierre, dat hij op zijn sterfbed zeide:
„Ik gevoel, dat ik de aarde verlaat, niet het
leven
Zoo moet ook steeds onze gedachte zijn; als
wij sterven verlaten wij hier alles, doch het
leven zetten wij voort hiernamaals en veel vol
maakter dan thans: in .eeuwigheid zullen wij
gelukkig zijn, wanneer wij deugdzaam geleefd
'hebben.
Deze gedachte moge ons dus steeds op liet
goede pad houden. X.
Woorden van Muziek van
Willem Gijss-els. Emiel Hullebroeck
Als ik wat laat naar huis toe kom,
Begint mijn vrouw te kijven,
Wat doe ik niet om haar gebrom,
Al spoedig heen te drijven?
Ik zing een lied voot 't venster dan,
Al tromm'lend op de ruiten:
Hij, die geen liedje zingen kan, (bis)
Die moet er maar eentje fluiten, (bis)
Zoodra bet onweer wat verzacht,
Dan kom ik voor de pinnen;
'k Heb u iets lekkers meegebracht
Toe, speel het lustig binnen!
En krijg er self een stuksken van
Om 't vreêverbond te sluiten
Hij, die geen liedje zingen kan, (bis)
Die moet er maar eentje fluiten, (bis)
Het kindje paaien is een last.
Men zou er bij vergrijzen,
Ik neem den kleinen bengel va®,
En laat hem biezebijzen, 1)
Of geef hem bij 't lied van „Ruiter Jan"
Hem papken met beschuiten:
En wie mijn lied niet zingen kan, (bis)
Die moet er maar eentje fluiten, (bis)
Een broksken boter of wat vet,
Op onze roggenstuiten, 2)
Naast 't werkzaam vrouwken altijd nel
Weert d'armtfe b(j ons buiten;
Zoo leef ik als een zalig man,
Tot ik mijn oogen sluite:
En wie men lied niet zingen kan, (bis)
Die moet het dan maar fluiten, (bis)
1) Op de knie rijden. 2) Roggen boterham.
Uit „Pour les Jeunes Filles", godsdienstig
en letterkundig tijdschrift, vertalen wij
„Ze zijn niet meer te tellen de mokerslagen,
waarmede de vernielers van zedelijkheid en sa
menleving dezer grondslagen tot gruis willen
slaan, al hebben dan de katholieken met een
mooi vertrouwen die grondslagen als hun ste
vigheid betracht. Om God uit 't geweten der
menschen te halen is al wat misdadig was uit
gedacht en verwerkelijkt.
Wetenschappen, wijsbegeerten, vervalschte
geschiedenis, letterkunde, pers, premt, tooneel-
voorstellingen, naar men zegt walgend van...
werkelijkheid, al die manieren van onderrich
ting of propaganda zijn samen gekomen of heb
ben mekaar te voorschijn geroepen om 't ge
loof te vernielen, om 't zedelijk gevoel te be
derven, om oogen en ooren te gewennen aan
stootende afbeeldingen en weerzinwekkende
taal: en zoo heeft de eecte der duisternis, het
kwaad, 't erkend kunnen krijgen, dat naar de
vrije rede alleen te luisteren is En de minst,
gestrengen der beoordeelaars en zedenmeesters
moeten 't met bitterheid vaststellen, dat de ge
dachten, met al die zaken gevoed, te recht zijn
gekomen in afgronden van onpeilbare ellende.
Maar de geest van 't kwaad, door zijn wel
slagen geprikkeld, meende zijn deel nog niet
geheel bereikt te hebben, zoolang de vrouw,
zoolang zjj die door aard en wezen de bescherm
ster en bewaakster is van den huiselijken haard,
niet in massa besmet was en zoolang het doo-
delyk vergif niet haar op alle mogelijke wijze
doordrongen had.
Daar waren er naar zijn zin nog te velen
DE MIS DER GELOOVIGEN.
Hoofdstuk II. De Consecratie.
Het Gebed: Unde et xnemoros.
(Vervol g.)
m het eerste gebed na de Oonsecnatie, het
„Unde et memoTes", erkent de priester in ver-
eeniging met de geloovigen Gods- sou ver e-i no
macht óver alle zaken in het algemeen en in het
hijzonder over deze aangeboden gaven, welke
.veranderd zijn in het Lichaam van den Ver
losser.
Het voegwoord unde, daarom, geeft het
innig en onmiddellijk verband aan van dit ge
bed met hetgeen voorafgaat; Jezus Christus
heeft Zijn priesters bevolen het offer van Zijn
Vleesch en Bloed aan de goddelijke Majesteit op
te dragen tot Zijne gedachtenis; daarom ge
hoorzamen zij Hem. „Wij, uwe dienaars"
zijn de bedienaars van het altaar, „Uw heilig
volk" is de geheele Kerk, een volk, tot heilig
heid geroepen en tot heilig leven verplicht.
„Wij offeren aan uwe aanbiddelijke Majesteit
ep een zuivere -f- offerande, een heilige -j- of
ferande, een onbevlekte -f- offerande, het heilig
rf- brood des eeuwigen levens en den kelk der
altijddurende zaligheid". Wat deze woorden
betreft, die vergezeld gaan van het maken van
een kruisteeken, een beroemd godgeleerde uit de
,16e eeuw, Dominicus Soto van de Orde der
ominicanen, legt ze op d-e volgend© wijze uit:
{•Vóór de Consecratie vraagt men, dat de sta'
van het offer gezegend en aanvaard worde; ins
gelijks wordt na de Consecratie de H. Hostie,
die Christus zelf is, opgedragen als een zui
vere offerande in tegenstellig met de offers
der heidenen, die onrein waren; als een hei
lige offerande, in tegenstelling met die der
Oude Wet, welke niet dezelfde kracht hadden
om de zielen te heiligen zooals ons Slachtoffer,
dat de zonden der wereld wegneemt ;ten slotte
als een onbevlekte offerande, wijl Chris
tus het onschuldige, zon-d-elooze Lam is. Dit
slachtoffer is derhalve zuiver en zuiver makend,
Hier vraagt de priester aan God den Vader,
dat onze gave goedgunstig door Hem worde
aanvaard. Er wordt melding gemaakt van drie
beroemde offeranden der Oude Wet: dat van
Abel, van Abraham en van Melchisedech, den
koning van Salem. Alle liturgieën maken tij
dens de H. Mis gewag van deze offeranden der
Oudvaders. Elk hunner was een voorafbeelding
van het offer van Jezus Christus. Abel, het
beste van zijn kudde en de eerstelingen der
vruchten opdragend stelt Jezus Christus voor,
naar hot woord van den Apostel Paulus „den
heilig en h-eiligmakend. De woorden, die dan eerstgeborene onder zijne broeders" (Ram. VIII,
volgen„het heilig brood des eeuwigen levens 29) gedood door Kaiu, d. w. z. door do zondaars,
en den kelk der altijddurende zaligheid", geven Abraham, zijn eenigen zoon Isaac slachtoffe-
den aard van dit slachtoffer nog nauwkeuriger j rend, roept op treffende wijze het offer van
aan; want evenals de priesters der Oude Wet
de opgedragen offerande nuttigden tot, onder
houd des lichaams, worden de Christeneu door
dit H. Brood te eten en dezen H. Kelk te drin
ken deelachtig aan het eeuwig leven.
4. Het Gebed: Supra quae.
De priester vervolgt:
Supra quae propitio
ac serene vultu respi-
ocro digneris: et ac-
cepta -habere, sicuti
-aceepta habere digna-
tus es manera pueri
tui justi Abel, et sa-
crificium Patri-a rchao
n-ostri Abrahae: et
quod tibi obtuli-t sum-
mus sacerdo® tuus
Melchisedech, sanc
tum sacrificium, ini-
maculatam hostiam.
Ge waardig U niet
een genad-igen en gun-
stigen blik neer te
-zien op deze offerande
Oalvarië in het geheugen, waar de zoon van
God stierf, vermorzeld ter wille van het schul
dig menschdom. Het offer van M-olcbisodech
is. het rijkst aan voorafbeelding, Vooreerst we
gens de. stof van het offer: „hij offerde het
brood en wijn; vervolgens wegens den persoon
van den priestervorst, dien de II. Schrift aan
dient als „zonder vader, zonder moeder, zonder
geslachtslijst, noch begin van dagen, noch einde
van leven hebbend, maar aan den Zoon van
God gelijk gemaakt, priester blijvend voor al
tijd" (Hebr. VII, 3).
De laatste woorden: „een belli,go offerande,
hebt, met hoeveel i
dan niet neerzien
Wet!"
rooter welgevallen zult Gij
op dit offer der Nieuwe
5. Het Gebed: Supplices te rogamus.
De priester vervolgt;
Supplioes te roga
mus, omnipotent
Deus: jube ba-ec per-
ferri per manus Sanc-
ti Angeli tui in subli
me altare tuum, in
conspectu divinae ma-
jestatis tuae: ut quot-
quot, ex hac altaris
participatione, sacr-p-
sanctum Filii tui Cor
n-pus et S-an-f-guinem
su mpse r.i mu s, onmi-be
nediction© coelesti et
gratia repleamur. Per
eumdem Christum Do-
minum nostrum
Amen.
een vlekkeloos offer" zijn er aan toegevoegd
en ze te aanvaarden,' door den II. Leo I (440461.) en hebben betrok-
zooals Gij hebt willenking op Christus verborgen onder de heilige
aanvaarden, de giften j gedaanten. Deze twee uitdrukkingen hangen
van uwen dienaar, den'derhalve taalkundig af van hot woord a c c e p-
rechtvaa.rd.igen Abel, t a habere en d.e zin moet op deze wijze ge
en het offer van onzen j lezen worden „Gewaardig U. aar: te nemen
aartsvader Abraham .deze heilige offerande; dit onbevlekt of- gen, dat de Engelen, evenals God zelf, bij ons
en hetgeen uw Ho©ge- j fer!" Het overige, v'an liet woord sicuti, tot offer tegenwoordig zijn; dat. zij Hem 'tesamen
Melchisedech aan Melchisedech, vormt dan een soort jmet. de verlangens der geloovigen de verdien-
opgedr-agen heeft,, van tusschonzin, waardoor dit gebod deze die-j sten aanbieden
eene heilige offerande
e©Q vlekjealona ,-i f' ie>r.
Wij bidden U oot
moedig, almachtige
God, laat deze offeran
de door de banden van
uwen heiligen Egel
brengen op uw hoog
verheven altaar, voor
het aanschijn van uwe
goddelijke Majesteit
opdat wij u allen, die
aan dit offer deelne
men, en het allerhei
ligste i Li-f-chaam en
Blo-[-ed van uwen
Zoon nuttigen, met al
len hemelschen zegen
en genade vervuld
worden. Door Chris-
I tus, onzen Heer.
I Amen.
Dit gebed klimt, evenals het vorige, tot de
hoogste oudheid op. Het spreekt v,an twee ver
schillende altaren, het eene hier op aarde, waar
op die aangeboden en geconsacreerde gaven ne-
derliggen, het andere het mystieke altaar in den
hemel, waarvan de H. Joannes spreekt in het
Boek der Openbaring en waarop de verdiensten
des Verlossers en de wenschen der geloovigen
worden opgedragen. Men wil eenvoudig zeg-
prïester
U
van den Middelaar Jezus, d.ie
pe beteeken,is verkrijgt: „Wijl Gij, o Heer, de tegelijkertijd d-e priester, het slachtoffer en het
voorafbeeldt luien der Oude Wet niet versmaad,1 altaar ziin offerande is,
Er wordt ook gewag gemaakt van den „hei
ligen Engel", die daarboven de geheiligde ga
ven van het aardsche altaar aanbiedt. Wie is
die Engel? Velen zijn van meening, dat hier
Jezus Christus zelf bedoeld wordt, de Engel
bij uitnemendheid, de Gezant van God (want
engel beteakent gezant), hij, die genoemd wordt
„Engel van den grooten Raad". Wij kunnen mat
deze meening niet meegaan en zien in den „hei
ligen engel" li over den Engel des gebeds, van
wien het Boek der Openbaring melding maakt.
De H. Joannes beschrijft hem op de vo-lgende
wij-ze: „Een andere Engel kwam en plaatste
zich voor het altaar en hij had een gouden rook-
sch-aalen hem werd veel reukwerk gegeven, op
dat hy van de gebeden aller heiligen zoude
leggen op het gouden altaar, dat voo-r den troon
van God is. En d-e rook des reukwerks, gemengd)
met de gebeden der heiligen, steeg van de hand
des Engels vóór Gods aangezicht op." (Apoc.
VIII, 3 as.) De uitdrukkingen„heilige en
gel" en „hoogverheven altaar" zinspelen klaar
blijkelijk op de bediening van den Engel des
gebeds en op -het gouden altaar des hemels.
Zood'ra de priester dit gebed begint, buigt hl]
zich diep voorover; hier, meer dan ergens an--'
dors, is zijn houding die van een nederigeA!
smeekeling. Ilij plaatst de gevouwen handen te-'
gen den altaarsteen en schijnt slechts één ge-1
heel uit te maken met het goddelijk sliachtof-
fer. Oudtijds kruiste men de armen over de borst
zooals de Karthuizers nog doen; ook in Rome
bestond dit gebruik eenigen tijd. Bij bet woord
quot-auot kust hji het altaar,
(Wordt vervolgd.1