1 der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Liturgische Wegwijzer. De mede en de katholieke vrouw. Verklaring der Gebeden en Ceremo niën eenerpiechiige I. Mis. GELOOFSVERDEDIGING. EEN LIED PER WEEK. Hij die geen liedje zingen kan. Dit nummer behoort bij de „Nieuwe HaarL Courant" van 7 September. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). knip dit uit Evangelieverklaring. FEUILLETON. OFFICIEELE KERKLIJST -jn leg het in uw Mis- en Vesperhoek. Ve.rklaring: Het verwijst naar het Aanhangsel voor de NederL Bisdommen. De naar dat voor de Orde der Franciscanen. O Zondag 8 September. 15e Zondag na Pinkste ren. GEBOORTE VAN DE H. MAAGD MARIA. blz. 1363; 2e Gebed van de H.H. Engelen, blz. 1391; 3e Gebed en laatste Evang. van den Zondag, blz. 915 en 916, in de stille Missen 4e Gebed van den H. Adrianus, Martelaar, blz. 178. Groenm. en Kiev.: 't2e Gebed vervalt. Credo en Praefatie der H. Maagd gedurende het Octaaf. Maandag 9 September. Van het Octaaf, blz. 1363; 2e Gebed van den H. Gorgonius, blz. 1367; 3e Gebed Deus, qui corda, blz. 827. Groenm. en Kiev.: Z. Seraphina Sfor- za, Weduwe, blz. [171] en 256; 2e Gebed van O. L. Vr. Geboorte, blz. 1363; 3e Geb. van den H. Gorgonius, blz. 1367. Dinsdag 10 September. H. NICOLAAS VAN TOLENTINO, Belijder, blz. 1368 en 230; 2e Gebed blz. 1363. Woensdag 11 September. Van het Octaaf, blz. 1363; 2e Gebed van de H.H. Protus en H Hyacintbus, Martelaars, blz. 1368; 3de Gebed Deus, blz. 827. Groenm. en Kiev.: Z. Bonaventura van Barcelona, Belijder, blz. [171] en 230; 2e Gebed blz. 1363; 3e Gebed van de H.H. Protus en Hyacintbus, blz. 1368. Veis.: Z. Bernardus ab Ophy- da, Belijder, blz. 227. Donderdag 12 September. H. NAAM VAN MARIA, blz; 1031. Groenm. en Kiev.: Z. Apoliinaris en Gezellen, Martelaren van Japan, blz. [172] en 194; 2e Geb. 1363. Vrijdag 13 Sept. Van bet Octaaf, blz. 1363, 2e Gebed Deus, blz. 827; 3e Gebed voor Kerk of Paus, blz. 101 of 102. Groenm. en en Kiev.: H. Veronica, Maagd der 2e Or de, blz. [174] en 248; 2e Gebed 1363. Veis.: Octaafdag der Kerkwijdingen, blz. 260. Zaterdag 14 September. H. Kruisverheffing, blz. 1369; 2e Gebed blz. 1363; 3e Gebed voor den Paus, blz. 102. Praefatie van liet H. Kruis, blz. 96. N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée). In iedere Mis bidde men van blz. 7194, waar tich bevindt de „Gewone orde der H. Mis". VIJFTIENDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Ces uit den brief van den H. apostel Paulus aan de Galaten; V, 25VI, 10. Broeders! Zoo wij door den Geest leven, laat ons ook naar den Geest wandelen! Laat ons geen bejagers worden van ijdele eer, elkander uittartend, elkander benijdend. Broeders! Mocht ook iemand door eenig misdrijf overval len zijn: gij, die geestelijk zijt, onderricht den zoodanige in den geest van zachtmoedigheid, terwijl gij acht geeft op u zeiven, opdat ook gij niet in bekoring komt Draagt elkanders lasten; en zóó zult gij de Wet van Christus ver vullen. W ant als iemand meent iets te zijn, of schoon hij niets is, bedriegt hij zich zeiven. Een ieder nu beproeve zijn eigen werk; en zóó zal hij roem hebben in zich zeiven alleen, en niet in eenen andere; want een ieder zal zijn eigen last dragen. Hij nu, die onderwezen wordt in het woord, deele aan dengene, die hem onderwijst, van alle goederen mede. Bedriegt u niet! God laat zich niet bespotten! Want wat de mensch gezaaid heeft, dat zal hij ook maaien; hij toch die in zijn vleesch zaait, zal ook van het vleesch ver derf maaien; die echter in den geest zaait, zal van den geest het eeuwig leven maaien. En laat ons, het goede doende, niet moede wordenwant indien wij niet moede worden, zuilen wij zijnen tijde maaien. Laat ons derhalve, zoolang wij tijd hebben, weldoen aan allen,' doch voor namelijk aan de huisgenooten des geloofs. Evangelie volgens den H. Lucas; VII, 1116. In dien tijd begaf Jezus Zich naar eene stad, die Nairn genoemd wordt, en met Hem gingen Zijne leerlingen en eene talrijke schare. Als Hij nu de poort der stad naderde, zie, werd er een overledene uitgedragen,.een éénige zoon zijner moeder, en deze was weduwe; en eene groote schare uit de stad was met haar. Toen de Heer haar gezien had, werd Hij door medelijden met haar bewogen en zeide tot haarWeen niet 1 En Hij trad nader en raakte de lijkbaar aan (en de dragers stonden stil). En Hij sprak: Jongeling! Ik zeg u, sta op! En hij die gestor ven was, zette zich overeind en begon te spre ken. En Jezus gaf hem aan zijne moeder. En vrees greep allen aan, en zij verheerlijkten God, zeggendeEen groot Profeet is onder ons opgestaan! en: God heeft Zijn volk bezocht! 15de ZONDAG NA PINKSTEREN. Het door den Evangelist in het Evangelie van dezen Zondag verhaalde wonder, verplaatst ons in het eerste jaar wan Jezus' openbaar leven. Weinige dagen te voren had Hij den knecht des hoofdmans te Gapharnaiim genezen, en verliet nu die stad, die Hij zoo gaarne de Zijne noemde, maar die zoo weinig beantwoordde aan de lief- debewijzen door den Verlosser haar betoond. Hij begaf Zich, vergezeld van Zijne leerlingen en een groote menigte volks, naar het stadje Nairn, waar Hij bij het vallen van den avond, wanneer de Joden gewoon waren hunne dooden te begra ven, aankwam. „Als Hij nu de poort der stad naderde, zie, zoo werd er een doode uitgedra gen, een eenige zoon zijner moeder, en deze was een weduwe." Wel een hartroerend tafereel dat ons hier voor oogen wordt gesteld. Eene mis schien nog jeugdige moeder, in rouw gekleed over het verlies van haren echtgenoot, vergezelt het stoffelijk overschot van haren eenigen zoon, waarschijnlijk haar eenig kind, grafwaarts. Geen wonder dat zij bittere tranen stortte. Haar levensloop is gebi'oken en voortaan zal rouw en smart haar deel zijn. In een oogemblik heeft de onverbiddelijke dood haar alle vreugde, alle hoop ontnomen. Droevig beeld der vergankelijkheid van al het aardsche! „Een groote schare uit de stad was met haar," om haar een bewijs te ge ven van hunne deelneming in hare smart. Doch wat baatte zulks haar i. Het gaf haar het gestor ven kind niet terug. Zóó machteloos staat ook ied-er mensch tegenover de rampen des levens. Te vergeefs wordt dus op den mensch ver trouwd, of bij hem hulp gezocht. En wie ze bij hem zoekt, vindt zich bijna altijd teleurgesteld. Eén alleen is er, Wiens hulp nooit zonder vrucht wordt ingeroepen, Die niet zelden te hulp komt al is zelfs geene bede tot Hem gericht. „De Heer baar ziende, werd van medelijden ovfer baar be wogen." Zijne liefde drong Hem om, al werd geene bede uitgesproken, wel te doen, en naar de moeder, door de menigte volks heen, toetre dende, zeide Hij tot Haar: „ween niet." Wie anders kon bevelen dat zij den vloed harer tra nen zou inhouden, dan Hij die de oorzaak er van vermocht weg te nemen Laat een, meuscli vangen te hebben, maar door Jezus' Majesteit onthutst, stilstonden, „raakte Hij de lijkbaar aan en zeideJongeling 1 Ik zog u, sta pp. Eu de doode zat overeind en begon te spreken." Het woord der Almacht iwas nauwelijks gesproken, of de doode verrees tot een nieuw leven, en op dat geen twijfel meer mogelijk ware, begon hij te spreken. Hoe blijde de moeder was, toen zij haar gestorven kind overeind zag rijzen en we derom spreken hooTde, laat zich beter gevoelen dan beschrijven. In de overmaat harer vreugde aal zij ook nu geweend hebben, maar tranen van blijdschap. Maar zou Jezus den verrezene niet tot Zijnen dienst opeisohen, en haar een deel der vreugde ontnemen door den jongeling aan Zijn Persoon voor altijd te verbinden? De Zaligmaker dacht het eerst aan de moeder, die zooveel geleden had, en om haar gerust te stel len „gaf Hij hem aan zijne moeder." De H. Lucas meldt ons ook welken indruk het wonder op de scharen maakte. „Vreeze be ving allen en zij verheerlijkten God, zeggende: een groot propheet is onder ons opgestaan, en God heeft Zijn volk bezocht." Het boven una- tuurlijke, in elk wonder zich openbarende, deed hen van een heiligen eerbied voor de aanwezig heid der goddelijke Majesteit huiveren, en om aan hunne gevoelens uiting te geven, loofden zij God, Die zulk een machtigen Propheet gezon den en daardoor opnieuw getoond had zijn volk niet te vergeten. Het doel door Jezus beoogd was bereikt, Zijne Messianische Waardigheid en Zending werden door de scharen erkend. Miaar volgens de schriftverklaardrrs wilde Jezus dOOT het wonder dat Hij verrichtte ons nog iets anders leeren. De jongeling, dood ne- derliggend en uit de stad zijner inwoning naar het graf gedragen, is een treffend beeld v'an den mensch, die door de zonde naar de ziel gestor ven, zichzelven buiten de gemeenschap der hei ligen gesloten heeft, en gevaar loopt voor eeuwig verloren te gaan. Evenals een doode on gevoelig blijft voor alles wat rondom hem ge schiedt, zoo is ook hij ongevoelig voor het vree- selijk lot dat hem wacht. De dragers, die hem grafwaarts brengen, zijn de hartstochten waar door hij zich laat beheerschen. Gelijk de weduwe van Nairn treurde over het verlies van haar zoon, zoo treurt de kerk over den zondaar, die zich van haar afscheidt. Maar ook Jezus heeft medelijden met den ongelukkigeu zondaar en verhoort zoo gaarne de bede die voor zijne ba- keering wordt opgezonden. Maar dan moet de zondaar medewerken. De dragers moeten stil staan, de hartstochten bestreden worden. Dan zal ook Jezus Zijn machtwoord doen hooren, en den armen zondaar tot het leven der genade te rugroepen. Gelukkig hij die naar die stem Gods hoort en zich niet verzet tegen de genade. Leeren wij uit het Evangelie van dezen Zon dag dian-k-baar zijn voor alle genaden ons ge schonken, maar vooral als wij door Gods Goed heid het verloren leven der genade hebben te rugontvangen, een wonder veel grooter dan het opwekken van een lichamelijken doode, en ver volgens door onze gebeden mede te werken dat vele zondaars door Gods genade bekeeren mo gen. Houdt met den dood alles op? „Met den dood houdt alles op!" De geliefkoosde lijfspreuk van vele vrijden- het een lijder zeggen, dat hij zich aan geen - kers, menschen, die zich storen aan God noch droefheid moet overgeven, het baat hom weinig, gebod, doch zich verre hierboven verheven Miaar hier sprak de Meester van leven en dood,achten. en de weduwe, die waarschijnlijk van Jezus'Geen God, geen eeuwig leven hiernamaals en wondermacht gehoord had, zag met een smee- j dus als noodzakelijk gevolg hieruit ook geen kenden blik naar den Zaligmaker op. Zijn woord eeuwig geluk en eeuwige straf, want met den klonk als een blijde voorspelling van wat zij zoo dood hout immers alles op en de onsterfelijk- g-aarne hoopte, maar nauwelijks verwachten heid der ziel van den mensch is slechts een durfde. Toch wordt die hoop niet beschaamd. 1 fabeltje door de Roomsclien uitgedacht om de Nadat de dragers, zonder het bevel daartoe ont-geloovigen in slaap te wiegen. Wij zullen eens zien wat wij hiervan te hou den hebben. Zeggen: „met den dood houdt alles op," staat gelijk met: „de mensch heeft geen onsterfelijke ziel." Wij kunnen hier ter plaatse niet de bewijzen geven, die ten duidelijkste de onsterfelijkheid der ziel van den menecih bepleiten en dit moe ten wij dus voor 't oogenblik els bewezen aannemen. De Katholieke leer is, dat de mensch bestaat uit ziel en lichaam en dat in deze samenstel ling de ziel het voornaamste is, waardoor de mensch gemaakt wordt hetgeen hij iseen r e d e 1 ij k schepsel Gods, geheel verschillend en gescheiden van de redelooze schepselen, de dieren. En toch zij, die willen beweren, dat met den dood alles een einde neemt; zij dloen niets anders dan den mensch op één lijn stellen met de die ren, waarvoor met den dood alles ophoudt, om dat zij niet begaafd zijn met verstand en vrijen wil, omdat zij niet bezitten eene ziel, die in alle eeuwigheid zal voortleven. Het zou er op de wereld ook vreemd uitzien, wanneer deze dwaze bewering waar was: de aarde zou voort durend het tooneel zijn van roof- en moordpar tijen, van diefstallen en bedrog, van de erger lijkste genietingen en uitspattingen. Want men zou de overtuiging bij zich heb ben, dat na dit aardsche leven toch niets meer zal volgen en men dus wijs doet, zooveel als maar ©enigszins mogelijk is, van dit kortston dige leven te genieten en door verreweg de meesten zou dit genot gezocht worden in het ongeoorloofde. Waarom ook niet? Bet einde van dit leven zou dan het einde zijn van alles en de mensch zou dus zijne hartstochten den vrijen teugel la ten, want hij heeft toch na zijn dood niets meer te vreezen, temeer omdat dergelijke personen, als over wie wij boven spraken, natuurlijk ook het bestaan van God loochenen. Het eenige, waarop men te letten zou hebben, zou de politie en de justitie zijn, die zouden straffen voor de uitspattingen en losbandighe den, waaraan men zich schuldig maakt, maar overigens behoefden wij voor niets bevreesd te zijn en kunnen wij doen en laten wat wij wil den, wantmet den dood houdt alles op In een vorig artikel zagen wij reeds, dat iedereen en ten allen tijde gelooft aan een auder leven na dit aardsche bestaan, hetzij dan een leven van straf of van vreugde. Die onziniü bewering komt dus ook in botsing met het ge voel van ieder mensch, die zijn gezond verstand gebruikt, dat hem duidelijk genoeg zegt, dat het onmogelijk is, dat de redelijke mensch, die in alles toont zooveel te verschillen van en zoo hoog te staan boven de redelooze schepselen, na zijn dood niet i,n het niet zal terugzinken, doch eeuwig zal blijven voortleven, gelukkig of on gelukkig, naarmate zijn aardsche leven geweest is. Wij hebben hierbij nu nog niet eens aange haald de teksten nit H. Schrift en Kerkvaders, die voor bewijs kunnen dienen van hetgeen wij heden aangetoond hebben. Gedeeltelijk kunnen wij hiervoor verwijzen naar vorige artikelen, artikelen, waar wij ongeveer hetzelfde betoogd hebben. Wij lozen van een godvreezend man, Bernar dus de St. Pierre, dat hij op zijn sterfbed zeide: „Ik gevoel, dat ik de aarde verlaat, niet het leven Zoo moet ook steeds onze gedachte zijn; als wij sterven verlaten wij hier alles, doch het leven zetten wij voort hiernamaals en veel vol maakter dan thans: in .eeuwigheid zullen wij gelukkig zijn, wanneer wij deugdzaam geleefd 'hebben. Deze gedachte moge ons dus steeds op liet goede pad houden. X. Woorden van Muziek van Willem Gijss-els. Emiel Hullebroeck Als ik wat laat naar huis toe kom, Begint mijn vrouw te kijven, Wat doe ik niet om haar gebrom, Al spoedig heen te drijven? Ik zing een lied voot 't venster dan, Al tromm'lend op de ruiten: Hij, die geen liedje zingen kan, (bis) Die moet er maar eentje fluiten, (bis) Zoodra bet onweer wat verzacht, Dan kom ik voor de pinnen; 'k Heb u iets lekkers meegebracht Toe, speel het lustig binnen! En krijg er self een stuksken van Om 't vreêverbond te sluiten Hij, die geen liedje zingen kan, (bis) Die moet er maar eentje fluiten, (bis) Het kindje paaien is een last. Men zou er bij vergrijzen, Ik neem den kleinen bengel va®, En laat hem biezebijzen, 1) Of geef hem bij 't lied van „Ruiter Jan" Hem papken met beschuiten: En wie mijn lied niet zingen kan, (bis) Die moet er maar eentje fluiten, (bis) Een broksken boter of wat vet, Op onze roggenstuiten, 2) Naast 't werkzaam vrouwken altijd nel Weert d'armtfe b(j ons buiten; Zoo leef ik als een zalig man, Tot ik mijn oogen sluite: En wie men lied niet zingen kan, (bis) Die moet het dan maar fluiten, (bis) 1) Op de knie rijden. 2) Roggen boterham. Uit „Pour les Jeunes Filles", godsdienstig en letterkundig tijdschrift, vertalen wij „Ze zijn niet meer te tellen de mokerslagen, waarmede de vernielers van zedelijkheid en sa menleving dezer grondslagen tot gruis willen slaan, al hebben dan de katholieken met een mooi vertrouwen die grondslagen als hun ste vigheid betracht. Om God uit 't geweten der menschen te halen is al wat misdadig was uit gedacht en verwerkelijkt. Wetenschappen, wijsbegeerten, vervalschte geschiedenis, letterkunde, pers, premt, tooneel- voorstellingen, naar men zegt walgend van... werkelijkheid, al die manieren van onderrich ting of propaganda zijn samen gekomen of heb ben mekaar te voorschijn geroepen om 't ge loof te vernielen, om 't zedelijk gevoel te be derven, om oogen en ooren te gewennen aan stootende afbeeldingen en weerzinwekkende taal: en zoo heeft de eecte der duisternis, het kwaad, 't erkend kunnen krijgen, dat naar de vrije rede alleen te luisteren is En de minst, gestrengen der beoordeelaars en zedenmeesters moeten 't met bitterheid vaststellen, dat de ge dachten, met al die zaken gevoed, te recht zijn gekomen in afgronden van onpeilbare ellende. Maar de geest van 't kwaad, door zijn wel slagen geprikkeld, meende zijn deel nog niet geheel bereikt te hebben, zoolang de vrouw, zoolang zjj die door aard en wezen de bescherm ster en bewaakster is van den huiselijken haard, niet in massa besmet was en zoolang het doo- delyk vergif niet haar op alle mogelijke wijze doordrongen had. Daar waren er naar zijn zin nog te velen DE MIS DER GELOOVIGEN. Hoofdstuk II. De Consecratie. Het Gebed: Unde et xnemoros. (Vervol g.) m het eerste gebed na de Oonsecnatie, het „Unde et memoTes", erkent de priester in ver- eeniging met de geloovigen Gods- sou ver e-i no macht óver alle zaken in het algemeen en in het hijzonder over deze aangeboden gaven, welke .veranderd zijn in het Lichaam van den Ver losser. Het voegwoord unde, daarom, geeft het innig en onmiddellijk verband aan van dit ge bed met hetgeen voorafgaat; Jezus Christus heeft Zijn priesters bevolen het offer van Zijn Vleesch en Bloed aan de goddelijke Majesteit op te dragen tot Zijne gedachtenis; daarom ge hoorzamen zij Hem. „Wij, uwe dienaars" zijn de bedienaars van het altaar, „Uw heilig volk" is de geheele Kerk, een volk, tot heilig heid geroepen en tot heilig leven verplicht. „Wij offeren aan uwe aanbiddelijke Majesteit ep een zuivere -f- offerande, een heilige -j- of ferande, een onbevlekte -f- offerande, het heilig rf- brood des eeuwigen levens en den kelk der altijddurende zaligheid". Wat deze woorden betreft, die vergezeld gaan van het maken van een kruisteeken, een beroemd godgeleerde uit de ,16e eeuw, Dominicus Soto van de Orde der ominicanen, legt ze op d-e volgend© wijze uit: {•Vóór de Consecratie vraagt men, dat de sta' van het offer gezegend en aanvaard worde; ins gelijks wordt na de Consecratie de H. Hostie, die Christus zelf is, opgedragen als een zui vere offerande in tegenstellig met de offers der heidenen, die onrein waren; als een hei lige offerande, in tegenstelling met die der Oude Wet, welke niet dezelfde kracht hadden om de zielen te heiligen zooals ons Slachtoffer, dat de zonden der wereld wegneemt ;ten slotte als een onbevlekte offerande, wijl Chris tus het onschuldige, zon-d-elooze Lam is. Dit slachtoffer is derhalve zuiver en zuiver makend, Hier vraagt de priester aan God den Vader, dat onze gave goedgunstig door Hem worde aanvaard. Er wordt melding gemaakt van drie beroemde offeranden der Oude Wet: dat van Abel, van Abraham en van Melchisedech, den koning van Salem. Alle liturgieën maken tij dens de H. Mis gewag van deze offeranden der Oudvaders. Elk hunner was een voorafbeelding van het offer van Jezus Christus. Abel, het beste van zijn kudde en de eerstelingen der vruchten opdragend stelt Jezus Christus voor, naar hot woord van den Apostel Paulus „den heilig en h-eiligmakend. De woorden, die dan eerstgeborene onder zijne broeders" (Ram. VIII, volgen„het heilig brood des eeuwigen levens 29) gedood door Kaiu, d. w. z. door do zondaars, en den kelk der altijddurende zaligheid", geven Abraham, zijn eenigen zoon Isaac slachtoffe- den aard van dit slachtoffer nog nauwkeuriger j rend, roept op treffende wijze het offer van aan; want evenals de priesters der Oude Wet de opgedragen offerande nuttigden tot, onder houd des lichaams, worden de Christeneu door dit H. Brood te eten en dezen H. Kelk te drin ken deelachtig aan het eeuwig leven. 4. Het Gebed: Supra quae. De priester vervolgt: Supra quae propitio ac serene vultu respi- ocro digneris: et ac- cepta -habere, sicuti -aceepta habere digna- tus es manera pueri tui justi Abel, et sa- crificium Patri-a rchao n-ostri Abrahae: et quod tibi obtuli-t sum- mus sacerdo® tuus Melchisedech, sanc tum sacrificium, ini- maculatam hostiam. Ge waardig U niet een genad-igen en gun- stigen blik neer te -zien op deze offerande Oalvarië in het geheugen, waar de zoon van God stierf, vermorzeld ter wille van het schul dig menschdom. Het offer van M-olcbisodech is. het rijkst aan voorafbeelding, Vooreerst we gens de. stof van het offer: „hij offerde het brood en wijn; vervolgens wegens den persoon van den priestervorst, dien de II. Schrift aan dient als „zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtslijst, noch begin van dagen, noch einde van leven hebbend, maar aan den Zoon van God gelijk gemaakt, priester blijvend voor al tijd" (Hebr. VII, 3). De laatste woorden: „een belli,go offerande, hebt, met hoeveel i dan niet neerzien Wet!" rooter welgevallen zult Gij op dit offer der Nieuwe 5. Het Gebed: Supplices te rogamus. De priester vervolgt; Supplioes te roga mus, omnipotent Deus: jube ba-ec per- ferri per manus Sanc- ti Angeli tui in subli me altare tuum, in conspectu divinae ma- jestatis tuae: ut quot- quot, ex hac altaris participatione, sacr-p- sanctum Filii tui Cor n-pus et S-an-f-guinem su mpse r.i mu s, onmi-be nediction© coelesti et gratia repleamur. Per eumdem Christum Do- minum nostrum Amen. een vlekkeloos offer" zijn er aan toegevoegd en ze te aanvaarden,' door den II. Leo I (440461.) en hebben betrok- zooals Gij hebt willenking op Christus verborgen onder de heilige aanvaarden, de giften j gedaanten. Deze twee uitdrukkingen hangen van uwen dienaar, den'derhalve taalkundig af van hot woord a c c e p- rechtvaa.rd.igen Abel, t a habere en d.e zin moet op deze wijze ge en het offer van onzen j lezen worden „Gewaardig U. aar: te nemen aartsvader Abraham .deze heilige offerande; dit onbevlekt of- gen, dat de Engelen, evenals God zelf, bij ons en hetgeen uw Ho©ge- j fer!" Het overige, v'an liet woord sicuti, tot offer tegenwoordig zijn; dat. zij Hem 'tesamen Melchisedech aan Melchisedech, vormt dan een soort jmet. de verlangens der geloovigen de verdien- opgedr-agen heeft,, van tusschonzin, waardoor dit gebod deze die-j sten aanbieden eene heilige offerande e©Q vlekjealona ,-i f' ie>r. Wij bidden U oot moedig, almachtige God, laat deze offeran de door de banden van uwen heiligen Egel brengen op uw hoog verheven altaar, voor het aanschijn van uwe goddelijke Majesteit opdat wij u allen, die aan dit offer deelne men, en het allerhei ligste i Li-f-chaam en Blo-[-ed van uwen Zoon nuttigen, met al len hemelschen zegen en genade vervuld worden. Door Chris- I tus, onzen Heer. I Amen. Dit gebed klimt, evenals het vorige, tot de hoogste oudheid op. Het spreekt v,an twee ver schillende altaren, het eene hier op aarde, waar op die aangeboden en geconsacreerde gaven ne- derliggen, het andere het mystieke altaar in den hemel, waarvan de H. Joannes spreekt in het Boek der Openbaring en waarop de verdiensten des Verlossers en de wenschen der geloovigen worden opgedragen. Men wil eenvoudig zeg- prïester U van den Middelaar Jezus, d.ie pe beteeken,is verkrijgt: „Wijl Gij, o Heer, de tegelijkertijd d-e priester, het slachtoffer en het voorafbeeldt luien der Oude Wet niet versmaad,1 altaar ziin offerande is, Er wordt ook gewag gemaakt van den „hei ligen Engel", die daarboven de geheiligde ga ven van het aardsche altaar aanbiedt. Wie is die Engel? Velen zijn van meening, dat hier Jezus Christus zelf bedoeld wordt, de Engel bij uitnemendheid, de Gezant van God (want engel beteakent gezant), hij, die genoemd wordt „Engel van den grooten Raad". Wij kunnen mat deze meening niet meegaan en zien in den „hei ligen engel" li over den Engel des gebeds, van wien het Boek der Openbaring melding maakt. De H. Joannes beschrijft hem op de vo-lgende wij-ze: „Een andere Engel kwam en plaatste zich voor het altaar en hij had een gouden rook- sch-aalen hem werd veel reukwerk gegeven, op dat hy van de gebeden aller heiligen zoude leggen op het gouden altaar, dat voo-r den troon van God is. En d-e rook des reukwerks, gemengd) met de gebeden der heiligen, steeg van de hand des Engels vóór Gods aangezicht op." (Apoc. VIII, 3 as.) De uitdrukkingen„heilige en gel" en „hoogverheven altaar" zinspelen klaar blijkelijk op de bediening van den Engel des gebeds en op -het gouden altaar des hemels. Zood'ra de priester dit gebed begint, buigt hl] zich diep voorover; hier, meer dan ergens an--' dors, is zijn houding die van een nederigeA! smeekeling. Ilij plaatst de gevouwen handen te-' gen den altaarsteen en schijnt slechts één ge-1 heel uit te maken met het goddelijk sliachtof- fer. Oudtijds kruiste men de armen over de borst zooals de Karthuizers nog doen; ook in Rome bestond dit gebruik eenigen tijd. Bij bet woord quot-auot kust hji het altaar, (Wordt vervolgd.1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 9