ALLERLEI Hij snelde er teen,! en liep bijna; pp tegen een jongeln' map met een gewichtig' „voor komen, idie er juist uitkwam. Over en weer excuses en zij namen den hoed voor elkaiair af. Toen elke minuut wil lende benutten, vroeg Jean Jorlon: „Komt u misschien van de gewonden en kunt u me soms inlichten Ik bien gezon den dooft „rEseoir." Het gezicht van den onbekende klaarde op. Bij droeg een goedzittend, donker pak. Zijn lange baard hing laag over zijn borst. Zijn trekken waren edel. Hij had mooie, bruine, zachte, bijna Oostersche oogen en vormde ovter 't geheel een oontraist met de schrale silhouet en het nieuwsgierig gezicht van Jean Jorlon. Die onbekende h'ad dadelijk met beide tain- deta Jorlon bij zijin mo-uw gegrepen. Hij hield hem goed vast, als om hem nimmer meer los' te laten. Er kwam iets vreemds in zijn gezicht, iets verheerlijkte; iets begeerigs, en zijn oogen schitterden. Hij herhaalde: ,,U is gezonden „door het grooie dagblad.... door „l'Essor O, me neer, u kon niet beter .terecht zijn. geko men. Ik zal u alles haarfijn vertellen...-! ie ik "zelf heb de eensite hulp verleend.^, Ik ben dc-k'i -v PujoiL" Met half gehiedblnde bewegingen dw-otag hij den journalist te gaan zitten aan een der Tafeltjes vóór db herberg. Tóen bestelde hij bier en schonk de glazen' vol. Jean Jorlon liet hem begnjaft. Het was een bof zoo da delijk te Vallen op een intclligenten getuige, die alles gezien had en die de eerste hulp had verleend aan de slachtoffers. En vóór zelfs te drinken, vroeg Jiij „Welnu Is 't ernstig IDjokter Pujol sloot evlen achteloos de oogen •en schudde het hoofd „Wat schrammen: wat kneuzingenniets te beduiden." De journalist haalde zijn stylio en zijn papier vjotor den dag, nam een teug .git zijn glas bier en adernjd© diep. „Mjood zoo". En daar de jongle dokter met Èijin ellie- botgen op tafel, den' miond half open, scheen te wachten om met ziijin verhaal van wal te steken, zei Jean Jorlon „En hoe heeft het ongeluk zich toegedftar gleh „Gelooft u niet, Bkfi *t beter is eerst uw; lezers gerust te stellen over den toestand der slachtoffers Kijk eens, ik zal u een kört bulletin dicteeren." Joah Jorlon knikte verrukt. Die dotter dacht pven na. Toen, de pogen zedig neerge slagen, begon hij „Halalsten wij oh(s te zteggen, dat de tbter stand deft gewohjdeu zeer geruststellend is. Door een zeldzaam gelukkig toeval kon een! joing geneesheer uit den, omtrek, dokter Pu jol, T, n, j, 01, 1 die dadelijk |g!ei- roepen werd, afan de slachtoffers direct uit stekende hulp verkenen. „Zoo", zei Jorlon schrijvende, „en nu de parizaak van het pftgeluk; hoe kwam het? Door een hond, een springenden band» de stuurinrichting T Dokter Pujol Kaalde onverschillig ide schouders op. JWieet je Zoo iets ooit precies?" Toen dicteerde hij vierder: „Dakter Pujol is niet jfe eerste de beste. Zijn vader was beroemd chirurg. Zijn grootvjader diende als marinedokter onder het Keizerrijk. In 1870...—" Jean hief zijn styloi op en keek zijn met gezel onderzoekend aan en Zei onrustig: Geloof I. n niet, dat zulke' details hier walt misplaatst zijn? Desnoods kunnen ze later in een afzonderlijk bericht gevoegd worden. Als wij eens terug kwamen op...." Dokteft Piujol kalmeerde hem met een hand gebaar: „Wacht, wacht even, 'tis heel interes- sflftï, diat zult u Zien. Schrijft maar: In 1870, tijdtens detn' noodlottigem oorlog tus schen Pr ankrijk en D'uitschland, koos zijn familie, die in D'uitschland woonde, partij voor Frankrijk eft moest den geboortegrond Verlaten" Viaist besloten zulk eeft ondanks alles toch kostbaren getuige tot in 't uiterste te ont zien. kneep Jealn Jorlon Zijn nagels vast. in dö palm vah zijh hand en deed alsof hij zeer voldaan Was. „Uitstekend 1.En Zeg nu eefts, gelooft d, Idat het ongeluk te wijten was aan onhan digheid vah den' chauffeur Da jonge dokter wuifde achteloos met de band en Zei onyerstoiorbajar kalm: „Wat doet het er toe!" Toen', weer voorovergebogen naar den jour nalist. ging hij voort te dicteeren „Dokter Pujol wist zich' zulk een afstam ming waard te betoenen. Zijto dissertatie over: l'Influence du sang des. pellagreux ■dans le developpament embryonnaire (dit moet u cursief laten drukken) trok zeer de alandacht. En indien de noodzakelijkheid van den strijd om het bestajan...." Jean Jorlon zat op koken. Het ongeduld kroop hem over den rug, steeg, hem naar het hoofd. Toch besloten zijn getuige niet te laten schieten zonder eenige bijzonderheden over het ongeval van hem losgekregen te hebben, zei hij „Mijnheer, ik verzeker u, dat mijn tijd kostbaar is. Excuseer me. Maar ik moet te- lefomeeren aiain mijn blad. Ze wachten...,. Wat ik u verzoeken mag, wees kort." De mooie baard van dokter Pujol werd verontwaardigd naar voren gestoken: „Goed, mijnheer, ik zal kort. zijn. Wacht, waar was ik ook gebleven O, ja.... van den strijd om het bestaan hem niet gedwongen haid praktijk uit te oefenen op het platte land, ten minste voor korten tijd, zooals wij hopen Buiten zichzelf yiel Jorlon hem in de rode: „Ja, ja, ik weet wat u zeggen wilt, ik zal 't er bij zetten. Maar ik bid u, bijzonder heden, mijnheer, bijzonderheden over het on geluk....." Toen stond dokter Pujol op, richtte zich in zijn Volle lengte op en zei vol minach ting: „Altijd dat ellendig auto-ongeluk! Maar, mijnheer, ik ben er niet. bij geweest bij uw ongeluk! Gegroet, mijnheer DAT VERKLAARDE VEEL Klant (woedend): „Te drommel, die jon gen heelt me verschrikkelijk gesneden!" Barbier: „Ach ja meneer, met dit jong- mensch moet u. maar wat door de vingers zien hij is vroeger bij een sLager in de Leer geweest, weet ui* DIAMANT. In hot „Tijdschrift voor Economische .Ge ographic" publiceert (Lr. H. Blink een ar tikel over „Diamuantproductie, diamantinij,Ver heid en diamanthandel." Allereerst betoogt de schrijver, dat reeds in' de grijze oudheid de ©delsteenen een groo- te veneering genoten. Herodotus, Plato en Aristoteles wijdden alaft de edele steen en geheele bladzijden eft Plinius schreef .er een boek over, evenals in' de zevende eeuw na Ohr. de heilige Isidot- rus, bisschop vah Sevilla. Men kende aan de edelgesteenten vroeger ook wel bijzon dere eigenschappen toe; zij zouden bescher men tegien booze geesten, vrijwaren tegen vergiften en ziekten; zelfs zouden zij in vloed. hebben op den wil, het karakter en het lot van den drager. Om die bijzondere wer king te ondervinden, draagt nog tot den huldigen dag de rijke inlander van Britsch- Indië in Januari een hyacint, in April een saffier, in Juni een smaragd en in Decem ber een robijn. Waardevolste edelsteen was evenwel im mer de diamant. Deze naam is afgeleid uit het Grieksche woord „adamantos", d.i. on bedwingbaar, zeer hard. Do middeleeuwsche philosophic noemde den diamant de terra nobLlis. de incarnatie van het edele in de anorganische natuur. Newton kwam tot het vermoeden, dat die steen brandbaar zou zijn, 'en in 1694 gelukte het natuurkundigen te Florence een diamant in een grooten brand spiegel vuur te doen vatten. Lavoisier toonde voor ruim honderd ja ren ajan, dat het ver bran dingsproduct van diamant koolzuur is, en da,t de „Terra no- bilis" in zijn kleinste deeltjes identiek is met lampenzwart, cokes, gra.phiet, enz. Een chemische ontnuchtering, die wel er toe ge leid heeft om den steen scheikundig voort- te brengen, ma;ar die de waarde er van niet heeft aangetast Ten aanzien der diamantindustrie deelt dr. Blink mede, dat 'deze haiar bakermat; heeft in Indië. Door den handel in Ooster sche waren, dien de Italianen op Brugge en Antwerpen dreven, werd de diamant-in dustrie na,ar de Zuidelijke Nederlanden over gebracht, zoodat in den ouden bloeitijd van den Antwerpseben handel hier reeds dia mantnijverheid werd gevonden. Met de ver plaatsing van den handel na de verovering vaft Antwerpen door de Spanjaarden in 1585 werd ook de diamantindustrie neer Amster dam overgebracht. Eerst had zij nog ge ringen omvang. De diamanten werden aan gevoerd van Sumatra, Borneo en uit den Oeral; maar wegens de geringe hoeveelheid ruwe diamant, die ter markt kwam, viel er nog weinig tie slijpen. De ontdekking der diamantvelden in Brazilië in 1695 bracht nieuwen voorraaid op de markt* De Bra-ziliaansehe diamanten werden tot kroonregaal verklaard en door de kroon aan een oonsertium vain Amsterda-msche kooplie den, waarschijnlijk mede Portugeesehe Jo den, bij verdrag' afgestaan. Diat gaf aan leiding- vtot uitbreiding yan de Amsterdam- damsche diamantindustrie, èn den diamant handel. De welvaart en' de weelde van dien tijd bevorderden de diamantindustrie zeer, en Amsterdam was in de 17de en 18de eeuw vooral de stad. welke de diamanten overal ter wereld verbreidde. De diam an t nijverheid, aanvankelijk meest door Christenen uitgeoefend, begon in de 17de eeuw meer en meer in handen Van Poolsche en Duiteche Joden te komen', die er de Christenen meest uit verdrongen. Die groote oorlogen aan het eind der 18de en in het .begin der 19de eeuw deden (de vraag naar diamanten sterk afnemen. Am sterdam leed daardoor enorme schade. Eerst, langzamerhand is in Amsterdam de vervallen diamantindustrie in de 19de eeuw weer opgekomen. Afwisselend was haar ver loop, al naar gelang de algem.ee.ne welvaart vooruitging of kwijnde, N;a 1852 brak er een .tijdperk van crisis aan, mede een ge volg van de vele oorlogen, die duurde tot na 1870, toen in den zoogenaamden Kaap- seheo tijd, 1872—1876, de Kaapsche mij nen veel diamanten op de markt brachten wijl de zich herstellende welvaart veel dia manten vroeg en in Amsterdam deze tak van bestaan buitengewoon bloeide. Na 1876 volgde weder een .crisis, mede een gevolg van de algemeene liandelscrisiseen in Euro pa-, en, van de speculaties en monopolies van de Beers-Company, en waardoor de aanvoer van diamant beperkt werd. Toen die toe stand weer ©enigermate hersteld was, volg de een nieuwe crisis met, den Zuid-Afrikaan schen oorlog in 1899, toen meer dan 300 diamantbewerkers te Amsterdam werkloos waren. Na, den afloop ging de diamantnij verheid weder vooruit, om bij de financdeele crisis vaft 1907 weer- een depressie te ver toornen. Geen andere tak van nijverheid is in zijn bloei zoozeer een afspiegeling valn de al gemeene welvaart als de diamantindustrie. De afzet van diamanten wisselt daardoor sterk af. Thans is d© diamantindustrie in Europa nog hoofdzakelijk gevestigd te Antwerpen en ft© Amsterdam. In Antwerpen en om streken, waar in 1870 slechts 300 diamant slijpers gevonden werden, telt men er te genwoordig ruim 16,000 Amsterdam, in 1894 met ruim 7000 diamantbewerkers, bezit thans ca» 33 diamantslijperijen met 55 stoomketels (2161 vi-erk. M. verwarmend op pervlak) en het aantal slijpers is gestegen tot .ongeveer 11,000. Ook de sociale en eco nomische toestand, zoowel v'ai arbeiders als van juweliers, is veel verbeterd. De juwe liers, is veel verbeterd. D© juweliers, die in 1894 een personeel van eenige bcteekenis bezaten, waren zeldzaam. De werklieden wa ren verdeeld over een massa, kleinere pa; troons, die slechts do-o-r middel yan aller lei groo-tere en kleinere ongerechtigheden zich konden staande houden. Thans zijn er GEMOEDELIJK. Heer; „Zeg, Johan, wat is er met jou Joch aan de hand, je wordt iederen dag dikker!"' Knecht: „Ja, meneer, dat is mij ook al opgevallen en toch leef ik volstrekt nie' anders dan u zelf!" Vele werkgevers, die enorme persc-neelen heb ben, soms vier- a vijfhonderd man sterk, gehuisvest in prachtige fabrieken, die ner gens haar wedergade vinden. Behalve te Amsterdam vindt men in Ne derland nog eenige diamantnijverheid te Hil versum, Bussum, Haarlem en Breda, doch deze beteekemt weinig in vergelijking met die Van Amsterdam. Verder vindt, men nog diamantslijperijen in Duitschiand. Daar werd in 1874 de eer ste diamantslijperij te Hanau, bij Kassei, opgericht, waar ongeveer 500 personen in eenige diamant-slijperijen werkzaam zijn. In 1886 werd de diamantslijperij te Idar opgericht, waar 200 a 300 personen wer ken. Ook te Berlijn, Pforzheim, Steinau, hij' Schlüchtern, en te Steinbach en Brücken, in de Pfalz, worden op kleine schaal dia manten geslepen. Het aantal diamantslijpers in Duitsch iand bedraagt ongeveer 1000. dat in Zwit serland 400, in Londen en Parijs, ieder on geveer 100 en in Niew-York 300. (L.D'.) OUDERWETSOHE EETLUST. Uit op de redactie berustende „familiepapie ren", deelt het weekblad „Moleschott" het vol gende menu mede van een huiselijk dineetje, dat op den 14den December 1852 in ons land gege ven is: Witte Ragout. Soep a la Reine., Croquette a la Volaille. Roastbeaf met Worteltjes. Zwezerikken met hianekammen. Bloemkool met Sauoe. Coteletten met sauce van tomaten. Geforceerde Kalfsborst, Scborseneeren. Boef a la Mode met piquante Sauee. Piastelon. Kuikens met bruine riagout. Andijvie met eieren. Kalkoenen met Pekeltongen. Kuikens wit. Gebraden Kapoenen. Rooktongen met Tuinboontjes Kuikens met doperwten. Kapoenen met mergpa stijfjes. Galantine. Pudding a la Vanille. Pudding met Rijnsohen wijn S-auc-e. Daubes van Zalm. Daubes van Kuiken Salade a la Volaille Bessetaarten. Glaoes. Dessert. Op de achterzijde van het versierde menu staat' Bon Appetit. De tegenwoordige familie besluit „Mole schott" heeft minder eetlust en dat is maar goed ook, want waar is tegenwoordig de keu kenmeid, die bij zoo'n dergelijk familie-feestje haar kunsten vertoonen kan? HET HUMEUR DER ORKESTMUS1CI. Oppervlakkig denkende menschen meenen mis schien, dat er geen geestelijk verband bestaat tusschen een muziekinstrument en dengene, die het bespeelt. Dat schijnt een vergissing te zijn. Tusschen den bespeler en zijn instrument be staan zonderlinge betrekkingen, die onthuld' zijn door een geduldigen opmerker, die kapelmeester van zijn vak is en in Duitschiand woont. Hij beweert, dat degenen, die de fagot en de hobo bespelen, gewoonlijk lichtgeraakt en tro'sch van aard zijn. Daarentegen ontwikkelt de klarine', uie gaar ne gebruikt wordt voor het „kleuren" van lan delijke tooneelen, bij haar bespelers een ©enigs zins „blatende" sentimental! ei', terwijl de vlugge levendige fluit, joligheid, vooral in liefdesaange legenheden, doet ontstaan. De bespeler der altviool beperkt zich bij voor keur tot bureaucratische bezigheden en faat het diepe denken over aan den ernstigen violoncellist, die een neiging heeft voor filosofische bespiege lingen. Zoo iets mag men van violisten niet verwach ten. Het gebruik van hun instrument doet een buitengewone zenuwachtigheid bij hen ontslaan, die zich ongelukkigerwijze dikwijls meedeelt aan hun hoorders, als zij aan de snaren in plaats van welluidende klanken, een echt gekras ont lokken. De hoorn is mystiek en men moet de trompet yen de piston wantrouwen, die den hoogmoed op wekken en bij zwakzinnige bespelers in staat zijn, zelfs hoogmoedswaanzin te doen ontslaan. TrommeLs en het andere slagwerk leidden tot. grappigheid ten koste van anderen en hel komt zelden voor, dat een paukenist niet tevens een aangenaam en fijn grappenmaker is. Tot zoover de beweringen van den Duitschen opmerker, die over dit zonderling onderwerp een heel boek geschreven heelt. Natuurlijk is er geen aanleiding aan zijn goede trouw te twijfelen, maar er bestaan zooveel zwaarmoedige bespe lers der groote trom, pauken is ten, die nooit lachen, weinig dichterlijk aangelegde klarinet tisten en eenvoudige, vriendelijke fagot isten, dat men het recht heeft of de meening, da' de brave kapelmeester om een praatje verlegen is geweest. Het is echlar volstrekt niet zoo erg en in ieder geval heelt hij een aangenaam onder werp geleverd voor gesprekken aan.... de bitter tafel, t V DWAALLICHTEN. Het vrijwel zeldzaam verschijnen, van een dwaallicht, dat zich gewoonlijk als een blauwe vlam vertoont, onrustig lichtend over het moeras, waarin het zijn ontstaan vond, heeft reeds menigmaal de opmerk zaamheid van velen getrokken en tot vreem de verhalen aanleiding gegeven. Meestal werd het dwaallicht als een ver schijnsel van èleotriciteit opgevat. Men be schouwde het als moerasgas, ofschoon men niet verklaren kon hoe dat gas tot ont branding gekomen was. Onlangs heeft een Belgisch chemicus proe ven genomen, die den aard van het dwaal licht doen bennen. De onderzoeker plaatste in een tuinvij'ver onder water een zwavelwaterstof-appar raat, waarin hij een klein stukje phosphoreal- cium gebracht had. Zoodra nu de zich vormende gassen, zwa vel-waterstof en phosphor water stof, naar buiten traden, ontstond boven het opper vlak van het water ©en dwaallicht, een blauwe vlam. die, nadat zij uitdoofde, een klein wolkje damp achterliet. Een nader on derzoek bracht aan het licht, dat deze damp uit zeer fijne deeltjes zwavel bestond. Phosphorwaterstof ontvlamt dadelijk in de lucht. Dit is de oorzaak van het dwaallicjit. Gassen, uit organische stoffen, (door de dieren in het moeras verzenken bijiv.) op stijgend, doen dus dwaallichten ontstaan. Het volksbijgeloof zegtdwaalvlammeni zijn geesten vaft menschen, in het moeras verongelukt» Hun ziel karn geen rust vin den moet steeds dwalen in de duisternis. Merkwaardigerwijze bevestigt de weten schap, dat dwaallichten inderdaad van in den poel omgekomenen afkomstig zijn,_ al heeft zij omtrent den aiard Va,n het licht ook een andere meeuing. EEN JUBILEUM VAN DE PARAPLUIE. In dezen zoo regenrijken zomer zal men ongetwijfeld met een gevoel van bijzonderen dank den man herdenken, wien wij de invoe ring van een zoo onontbeerlijk artikel als de paraplu® verschuldigd zijn. Jonas Hanway, die 200 jaar geleden, op den 12den Augustus 1712 geboren werd, is weliswaar niet de uit vinder van de parapluie, maar dan toch de man, die djt wapen tegen den regen het eerst in het openbaar gedragen heeft. Een oude kroniek der stad Constanz weet wel te ver melden, dat reeds Paus Johannes XXIII op het groote Concilie voor bijna 500 jaar een parapluie gebruikte, doch dit was een reus achtig voorwerp, dat een man te paard ter nauwernood dragen kon, terwijl Jonas Han way in werkelijkheid de eerste was, die het waagde met een eenigermate hanteerbaar re genscherm de straten van Londen op en neer te wandelen. Toentertijd was het inderdaad nog een durf zich met een parapluie tegen den regen te verdedigen; die dat deed werd verwijfd genoemd en op de grofste wijze be- leedigd. Dit heeft Jonas Hanway tot zijn schade moeten ondervinden, toen hij waar schijnlijk het eerst in 1756 te Londen van een parapluie gebruik maakte. Het was een toe stel, dat ongeveer tien pond woog, een sterk geraamte van vischbeen had, met zwaar zeil doek omspannen was. Het geleek dus al heel weinig op de tegenwoordige parapluie; maar was uitstekend voor het doel geschikt, waarvoor het bestemd was. Jonas Hanway liet zich door de beschimpingen, waaraan hij blootstond, niet afschrikken, maar stak ge regeld, wanneer bet regende, zijn parapluie op en lachte zijn stadgenooten, die, wanneer zij niet in hnis vluchtten, tot op het lijf toe nat werden, geducht uit. Langzamerhand volgden echter enkelen zijn voorbeeld, en toen Jonas Hanway in 1877 stierf, kwam de parapluie langzamerhand algemeen in ge bruik. 200 GRADEN HITTE. Prof. Bon© van de hooge school te Leeds heeft eene lezing gehouden over een nieuwe verwarmingsmethode, die hij gevonden heeft met een zijner assistenten. Het is den hoog leeraar gelukt door gasverbranding zonder vlam temperaturen van 2000 gr. C. te berei ken. Hierbij had een gasbesparing van on geveer 50 paats. Een mengsel van gas en lucht wordt zon der vlam gebrand door het in aanraking te brengen met een vast gloeiend lichaam. Bijna alle warmte die bij de verbranding vrij komt, wordt als stralende warmte gebruikt Het verwarmingstoestel bestaat uit een vuur vaste plaat. Deze is zeer poreus, zoodat het gasmengsel er gemakkelijk door heen kan geperst worden. De plaat zelf moet de hooge temperatuur van 2000 graden kunnen door staan. DE GEVAREN VAN DEN „STEEN". De coiffeur en ook de ouderwetsche Ne- derlandsche „barbier" is sterk in de weer met het gebruiken van den „steen". Na af loop van de operatie bestrijkt hij de glad geschoren wangen en kin met eUn stukje aluinsteen (eigenlijk een mengsel van gly cerine en aluin)dart is voor da antiseptisch- heid, )ziet u. In de „Revue d'Hygiène" vestigt nu dr. Remlinger er de aandacht op, dat die an tiseptische steen niet heel antiseptisch is Hoe kan het ook. De steen komt .van de eene wang pp de andere, en is een kweek plaats voor bacteriën bij uitnemendheid. Dr. Remlinger heeft proeven genomen op dit gebied. Hij heeft een „steen" als hei ware afgewasschen in gedistilleerd water ex het' aantal bacteriën, da.t zich in dit water be vond, heeft hij vastgesteld op ruim 68.000 Bij een ander bad vond hij ruim 59.000 bacteriën, en eens telide hij zelfs nog eer veel grooter aantal. Tot welke eindresultaten nu de bacterio loog komt Wil hij den aluinsteen afschaf fen, en wil hij daarmee de ba.ardrijke helft der menschheid met een onaangenaam ge voel laten zitten O, neen, zoo'n stukje steen is practisch, en behoeft- niet afgeschaft Dr. Remlinger stelt voor, dat de coiffeur» de respectievelijke wangen van hun patiën ten behandelen met .kleine aluin-pastilles die na het gebruik kunnen worden .wegge worpen. DE HERLEVING VAN DÏE CRISIS. Voor een dertig jaar wa-s er gieen roman, of de helld en heldin kreeg een ziekte, die met een „crisis" eindigde. Aato lysis were niet gedacht. De ziekte werd hoe- langer hoe heviger en eindigde plotseling met vol ledig' herstel. Deze merkwaardige ziekte schijnt door den vooruitgang onzer kunst gaandeweg uitgeroeid te zijn. Maar nu kom1 ze terug idoor de bioscoidbtheaters. Daar kan men overal een dokter zien, die bij z?iji blijkbaar' eenigien patiënt geduldig pp de crisis zit te wachten. Het slot loont ziijin geduld. Nu kan men op een film, die in 20 minuten moet a.floopen, geen ziekte gebrui ken, die lytisch eindigt, maar „the Brit. med. Joum." Vreest, dat het publiek der bioscooptheaters gaat meenen, dat een dok ter, als hij een weinig op zijn tellen past, wel zulk een wonderbaarlijk einde aan de ziekten kan maken, Zocdat het ons zal wor den kwalijk genomen als jrij Idat niet kun-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 8