ALLERLEI
Hij snelde er teen,! en liep bijna; pp tegen
een jongeln' map met een gewichtig' „voor
komen, idie er juist uitkwam.
Over en weer excuses en zij namen den
hoed voor elkaiair af. Toen elke minuut wil
lende benutten, vroeg Jean Jorlon:
„Komt u misschien van de gewonden en
kunt u me soms inlichten Ik bien gezon
den dooft „rEseoir."
Het gezicht van den onbekende klaarde
op. Bij droeg een goedzittend, donker pak.
Zijn lange baard hing laag over zijn borst.
Zijn trekken waren edel. Hij had mooie,
bruine, zachte, bijna Oostersche oogen en
vormde ovter 't geheel een oontraist met de
schrale silhouet en het nieuwsgierig gezicht
van Jean Jorlon.
Die onbekende h'ad dadelijk met beide tain-
deta Jorlon bij zijin mo-uw gegrepen. Hij hield
hem goed vast, als om hem nimmer meer
los' te laten. Er kwam iets vreemds in zijn
gezicht, iets verheerlijkte; iets begeerigs, en
zijn oogen schitterden.
Hij herhaalde: ,,U is gezonden „door het
grooie dagblad.... door „l'Essor O, me
neer, u kon niet beter .terecht zijn. geko
men. Ik zal u alles haarfijn vertellen...-! ie
ik "zelf heb de eensite hulp verleend.^, Ik
ben dc-k'i -v PujoiL"
Met half gehiedblnde bewegingen dw-otag hij
den journalist te gaan zitten aan een der
Tafeltjes vóór db herberg. Tóen bestelde hij
bier en schonk de glazen' vol. Jean Jorlon
liet hem begnjaft. Het was een bof zoo da
delijk te Vallen op een intclligenten getuige,
die alles gezien had en die de eerste hulp
had verleend aan de slachtoffers. En vóór
zelfs te drinken, vroeg Jiij
„Welnu Is 't ernstig
IDjokter Pujol sloot evlen achteloos de oogen
•en schudde het hoofd
„Wat schrammen: wat kneuzingenniets
te beduiden."
De journalist haalde zijn stylio en zijn
papier vjotor den dag, nam een teug .git zijn
glas bier en adernjd© diep.
„Mjood zoo".
En daar de jongle dokter met Èijin ellie-
botgen op tafel, den' miond half open, scheen
te wachten om met ziijin verhaal van wal
te steken, zei Jean Jorlon
„En hoe heeft het ongeluk zich toegedftar
gleh
„Gelooft u niet, Bkfi *t beter is eerst uw;
lezers gerust te stellen over den toestand
der slachtoffers Kijk eens, ik zal u een
kört bulletin dicteeren."
Joah Jorlon knikte verrukt. Die dotter
dacht pven na. Toen, de pogen zedig neerge
slagen, begon hij
„Halalsten wij oh(s te zteggen, dat de tbter
stand deft gewohjdeu zeer geruststellend is.
Door een zeldzaam gelukkig toeval kon een!
joing geneesheer uit den, omtrek, dokter Pu
jol, T, n, j, 01, 1 die dadelijk |g!ei-
roepen werd, afan de slachtoffers direct uit
stekende hulp verkenen.
„Zoo", zei Jorlon schrijvende, „en nu de
parizaak van het pftgeluk; hoe kwam het?
Door een hond, een springenden band» de
stuurinrichting T
Dokter Pujol Kaalde onverschillig ide
schouders op.
JWieet je Zoo iets ooit precies?"
Toen dicteerde hij vierder: „Dakter Pujol
is niet jfe eerste de beste. Zijn vader was
beroemd chirurg. Zijn grootvjader diende als
marinedokter onder het Keizerrijk. In
1870...—"
Jean hief zijn styloi op en keek zijn met
gezel onderzoekend aan en Zei onrustig:
Geloof I. n niet, dat zulke' details hier
walt misplaatst zijn? Desnoods kunnen ze
later in een afzonderlijk bericht gevoegd
worden. Als wij eens terug kwamen op...."
Dokteft Piujol kalmeerde hem met een hand
gebaar:
„Wacht, wacht even, 'tis heel interes-
sflftï, diat zult u Zien. Schrijft maar: In
1870, tijdtens detn' noodlottigem oorlog tus
schen Pr ankrijk en D'uitschland, koos zijn
familie, die in D'uitschland woonde, partij
voor Frankrijk eft moest den geboortegrond
Verlaten"
Viaist besloten zulk eeft ondanks alles toch
kostbaren getuige tot in 't uiterste te ont
zien. kneep Jealn Jorlon Zijn nagels vast. in
dö palm vah zijh hand en deed alsof hij
zeer voldaan Was.
„Uitstekend 1.En Zeg nu eefts, gelooft
d, Idat het ongeluk te wijten was aan onhan
digheid vah den' chauffeur
Da jonge dokter wuifde achteloos met de
band en Zei onyerstoiorbajar kalm:
„Wat doet het er toe!"
Toen', weer voorovergebogen naar den jour
nalist. ging hij voort te dicteeren
„Dokter Pujol wist zich' zulk een afstam
ming waard te betoenen. Zijto dissertatie
over: l'Influence du sang des. pellagreux
■dans le developpament embryonnaire (dit
moet u cursief laten drukken) trok zeer de
alandacht. En indien de noodzakelijkheid van
den strijd om het bestajan...."
Jean Jorlon zat op koken. Het ongeduld
kroop hem over den rug, steeg, hem naar
het hoofd.
Toch besloten zijn getuige niet te laten
schieten zonder eenige bijzonderheden over
het ongeval van hem losgekregen te hebben,
zei hij
„Mijnheer, ik verzeker u, dat mijn tijd
kostbaar is. Excuseer me. Maar ik moet te-
lefomeeren aiain mijn blad. Ze wachten...,.
Wat ik u verzoeken mag, wees kort."
De mooie baard van dokter Pujol werd
verontwaardigd naar voren gestoken:
„Goed, mijnheer, ik zal kort. zijn. Wacht,
waar was ik ook gebleven O, ja.... van den
strijd om het bestaan hem niet gedwongen
haid praktijk uit te oefenen op het platte
land, ten minste voor korten tijd, zooals wij
hopen
Buiten zichzelf yiel Jorlon hem in de
rode:
„Ja, ja, ik weet wat u zeggen wilt, ik zal
't er bij zetten. Maar ik bid u, bijzonder
heden, mijnheer, bijzonderheden over het on
geluk....."
Toen stond dokter Pujol op, richtte zich
in zijn Volle lengte op en zei vol minach
ting:
„Altijd dat ellendig auto-ongeluk! Maar,
mijnheer, ik ben er niet. bij geweest bij uw
ongeluk! Gegroet, mijnheer
DAT VERKLAARDE VEEL
Klant (woedend): „Te drommel, die jon
gen heelt me verschrikkelijk gesneden!"
Barbier: „Ach ja meneer, met dit jong-
mensch moet u. maar wat door de vingers
zien hij is vroeger bij een sLager in de
Leer geweest, weet ui*
DIAMANT.
In hot „Tijdschrift voor Economische .Ge
ographic" publiceert (Lr. H. Blink een ar
tikel over „Diamuantproductie, diamantinij,Ver
heid en diamanthandel."
Allereerst betoogt de schrijver, dat reeds
in' de grijze oudheid de ©delsteenen een groo-
te veneering genoten.
Herodotus, Plato en Aristoteles wijdden
alaft de edele steen en geheele bladzijden eft
Plinius schreef .er een boek over, evenals
in' de zevende eeuw na Ohr. de heilige Isidot-
rus, bisschop vah Sevilla. Men kende aan
de edelgesteenten vroeger ook wel bijzon
dere eigenschappen toe; zij zouden bescher
men tegien booze geesten, vrijwaren tegen
vergiften en ziekten; zelfs zouden zij in
vloed. hebben op den wil, het karakter en het
lot van den drager. Om die bijzondere wer
king te ondervinden, draagt nog tot den
huldigen dag de rijke inlander van Britsch-
Indië in Januari een hyacint, in April een
saffier, in Juni een smaragd en in Decem
ber een robijn.
Waardevolste edelsteen was evenwel im
mer de diamant. Deze naam is afgeleid uit
het Grieksche woord „adamantos", d.i. on
bedwingbaar, zeer hard. Do middeleeuwsche
philosophic noemde den diamant de terra
nobLlis. de incarnatie van het edele in de
anorganische natuur. Newton kwam tot het
vermoeden, dat die steen brandbaar zou zijn,
'en in 1694 gelukte het natuurkundigen te
Florence een diamant in een grooten brand
spiegel vuur te doen vatten.
Lavoisier toonde voor ruim honderd ja
ren ajan, dat het ver bran dingsproduct van
diamant koolzuur is, en da,t de „Terra no-
bilis" in zijn kleinste deeltjes identiek is
met lampenzwart, cokes, gra.phiet, enz. Een
chemische ontnuchtering, die wel er toe ge
leid heeft om den steen scheikundig voort-
te brengen, ma;ar die de waarde er van niet
heeft aangetast
Ten aanzien der diamantindustrie deelt
dr. Blink mede, dat 'deze haiar bakermat;
heeft in Indië. Door den handel in Ooster
sche waren, dien de Italianen op Brugge
en Antwerpen dreven, werd de diamant-in
dustrie na,ar de Zuidelijke Nederlanden over
gebracht, zoodat in den ouden bloeitijd van
den Antwerpseben handel hier reeds dia
mantnijverheid werd gevonden. Met de ver
plaatsing van den handel na de verovering
vaft Antwerpen door de Spanjaarden in 1585
werd ook de diamantindustrie neer Amster
dam overgebracht. Eerst had zij nog ge
ringen omvang. De diamanten werden aan
gevoerd van Sumatra, Borneo en uit den
Oeral; maar wegens de geringe hoeveelheid
ruwe diamant, die ter markt kwam, viel er
nog weinig tie slijpen. De ontdekking der
diamantvelden in Brazilië in 1695 bracht
nieuwen voorraaid op de markt*
De Bra-ziliaansehe diamanten werden tot
kroonregaal verklaard en door de kroon aan
een oonsertium vain Amsterda-msche kooplie
den, waarschijnlijk mede Portugeesehe Jo
den, bij verdrag' afgestaan. Diat gaf aan
leiding- vtot uitbreiding yan de Amsterdam-
damsche diamantindustrie, èn den diamant
handel. De welvaart en' de weelde van dien
tijd bevorderden de diamantindustrie zeer,
en Amsterdam was in de 17de en 18de eeuw
vooral de stad. welke de diamanten overal
ter wereld verbreidde.
De diam an t nijverheid, aanvankelijk meest
door Christenen uitgeoefend, begon in de
17de eeuw meer en meer in handen Van
Poolsche en Duiteche Joden te komen', die
er de Christenen meest uit verdrongen.
Die groote oorlogen aan het eind der 18de
en in het .begin der 19de eeuw deden (de
vraag naar diamanten sterk afnemen. Am
sterdam leed daardoor enorme schade.
Eerst, langzamerhand is in Amsterdam de
vervallen diamantindustrie in de 19de eeuw
weer opgekomen. Afwisselend was haar ver
loop, al naar gelang de algem.ee.ne welvaart
vooruitging of kwijnde, N;a 1852 brak er
een .tijdperk van crisis aan, mede een ge
volg van de vele oorlogen, die duurde tot
na 1870, toen in den zoogenaamden Kaap-
seheo tijd, 1872—1876, de Kaapsche mij
nen veel diamanten op de markt brachten
wijl de zich herstellende welvaart veel dia
manten vroeg en in Amsterdam deze tak
van bestaan buitengewoon bloeide. Na 1876
volgde weder een .crisis, mede een gevolg
van de algemeene liandelscrisiseen in Euro
pa-, en, van de speculaties en monopolies van
de Beers-Company, en waardoor de aanvoer
van diamant beperkt werd. Toen die toe
stand weer ©enigermate hersteld was, volg
de een nieuwe crisis met, den Zuid-Afrikaan
schen oorlog in 1899, toen meer dan 300
diamantbewerkers te Amsterdam werkloos
waren. Na, den afloop ging de diamantnij
verheid weder vooruit, om bij de financdeele
crisis vaft 1907 weer- een depressie te ver
toornen.
Geen andere tak van nijverheid is in zijn
bloei zoozeer een afspiegeling valn de al
gemeene welvaart als de diamantindustrie.
De afzet van diamanten wisselt daardoor
sterk af.
Thans is d© diamantindustrie in Europa
nog hoofdzakelijk gevestigd te Antwerpen
en ft© Amsterdam. In Antwerpen en om
streken, waar in 1870 slechts 300 diamant
slijpers gevonden werden, telt men er te
genwoordig ruim 16,000 Amsterdam, in 1894
met ruim 7000 diamantbewerkers, bezit
thans ca» 33 diamantslijperijen met 55
stoomketels (2161 vi-erk. M. verwarmend op
pervlak) en het aantal slijpers is gestegen
tot .ongeveer 11,000. Ook de sociale en eco
nomische toestand, zoowel v'ai arbeiders als
van juweliers, is veel verbeterd. De juwe
liers, is veel verbeterd. D© juweliers, die
in 1894 een personeel van eenige bcteekenis
bezaten, waren zeldzaam. De werklieden wa
ren verdeeld over een massa, kleinere pa;
troons, die slechts do-o-r middel yan aller
lei groo-tere en kleinere ongerechtigheden
zich konden staande houden. Thans zijn er
GEMOEDELIJK.
Heer; „Zeg, Johan, wat is er met jou Joch
aan de hand, je wordt iederen dag dikker!"'
Knecht: „Ja, meneer, dat is mij ook al
opgevallen en toch leef ik volstrekt nie'
anders dan u zelf!"
Vele werkgevers, die enorme persc-neelen heb
ben, soms vier- a vijfhonderd man sterk,
gehuisvest in prachtige fabrieken, die ner
gens haar wedergade vinden.
Behalve te Amsterdam vindt men in Ne
derland nog eenige diamantnijverheid te Hil
versum, Bussum, Haarlem en Breda, doch
deze beteekemt weinig in vergelijking met
die Van Amsterdam.
Verder vindt, men nog diamantslijperijen
in Duitschiand. Daar werd in 1874 de eer
ste diamantslijperij te Hanau, bij Kassei,
opgericht, waar ongeveer 500 personen in
eenige diamant-slijperijen werkzaam zijn.
In 1886 werd de diamantslijperij te Idar
opgericht, waar 200 a 300 personen wer
ken. Ook te Berlijn, Pforzheim, Steinau,
hij' Schlüchtern, en te Steinbach en Brücken,
in de Pfalz, worden op kleine schaal dia
manten geslepen.
Het aantal diamantslijpers in Duitsch
iand bedraagt ongeveer 1000. dat in Zwit
serland 400, in Londen en Parijs, ieder on
geveer 100 en in Niew-York 300. (L.D'.)
OUDERWETSOHE EETLUST.
Uit op de redactie berustende „familiepapie
ren", deelt het weekblad „Moleschott" het vol
gende menu mede van een huiselijk dineetje, dat
op den 14den December 1852 in ons land gege
ven is:
Witte Ragout.
Soep a la Reine.,
Croquette a la Volaille.
Roastbeaf met Worteltjes.
Zwezerikken met hianekammen.
Bloemkool met Sauoe.
Coteletten met sauce van tomaten.
Geforceerde Kalfsborst,
Scborseneeren.
Boef a la Mode met piquante Sauee.
Piastelon.
Kuikens met bruine riagout.
Andijvie met eieren.
Kalkoenen met Pekeltongen.
Kuikens wit.
Gebraden Kapoenen.
Rooktongen met Tuinboontjes
Kuikens met doperwten.
Kapoenen met mergpa stijfjes.
Galantine.
Pudding a la Vanille.
Pudding met Rijnsohen wijn S-auc-e.
Daubes van Zalm.
Daubes van Kuiken
Salade a la Volaille
Bessetaarten.
Glaoes.
Dessert.
Op de achterzijde van het versierde menu
staat'
Bon Appetit.
De tegenwoordige familie besluit „Mole
schott" heeft minder eetlust en dat is maar
goed ook, want waar is tegenwoordig de keu
kenmeid, die bij zoo'n dergelijk familie-feestje
haar kunsten vertoonen kan?
HET HUMEUR DER ORKESTMUS1CI.
Oppervlakkig denkende menschen meenen mis
schien, dat er geen geestelijk verband bestaat
tusschen een muziekinstrument en dengene, die
het bespeelt. Dat schijnt een vergissing te zijn.
Tusschen den bespeler en zijn instrument be
staan zonderlinge betrekkingen, die onthuld' zijn
door een geduldigen opmerker, die kapelmeester
van zijn vak is en in Duitschiand woont.
Hij beweert, dat degenen, die de fagot en de
hobo bespelen, gewoonlijk lichtgeraakt en tro'sch
van aard zijn.
Daarentegen ontwikkelt de klarine', uie gaar
ne gebruikt wordt voor het „kleuren" van lan
delijke tooneelen, bij haar bespelers een ©enigs
zins „blatende" sentimental! ei', terwijl de vlugge
levendige fluit, joligheid, vooral in liefdesaange
legenheden, doet ontstaan.
De bespeler der altviool beperkt zich bij voor
keur tot bureaucratische bezigheden en faat het
diepe denken over aan den ernstigen violoncellist,
die een neiging heeft voor filosofische bespiege
lingen.
Zoo iets mag men van violisten niet verwach
ten. Het gebruik van hun instrument doet een
buitengewone zenuwachtigheid bij hen ontslaan,
die zich ongelukkigerwijze dikwijls meedeelt aan
hun hoorders, als zij aan de snaren in plaats
van welluidende klanken, een echt gekras ont
lokken.
De hoorn is mystiek en men moet de trompet
yen de piston wantrouwen, die den hoogmoed op
wekken en bij zwakzinnige bespelers in staat zijn,
zelfs hoogmoedswaanzin te doen ontslaan.
TrommeLs en het andere slagwerk leidden tot.
grappigheid ten koste van anderen en hel komt
zelden voor, dat een paukenist niet tevens een
aangenaam en fijn grappenmaker is.
Tot zoover de beweringen van den Duitschen
opmerker, die over dit zonderling onderwerp een
heel boek geschreven heelt. Natuurlijk is er geen
aanleiding aan zijn goede trouw te twijfelen,
maar er bestaan zooveel zwaarmoedige bespe
lers der groote trom, pauken is ten, die nooit
lachen, weinig dichterlijk aangelegde klarinet
tisten en eenvoudige, vriendelijke fagot isten, dat
men het recht heeft of de meening, da' de
brave kapelmeester om een praatje verlegen is
geweest. Het is echlar volstrekt niet zoo erg
en in ieder geval heelt hij een aangenaam onder
werp geleverd voor gesprekken aan.... de bitter
tafel,
t V
DWAALLICHTEN.
Het vrijwel zeldzaam verschijnen, van een
dwaallicht, dat zich gewoonlijk als een
blauwe vlam vertoont, onrustig lichtend
over het moeras, waarin het zijn ontstaan
vond, heeft reeds menigmaal de opmerk
zaamheid van velen getrokken en tot vreem
de verhalen aanleiding gegeven.
Meestal werd het dwaallicht als een ver
schijnsel van èleotriciteit opgevat. Men be
schouwde het als moerasgas, ofschoon men
niet verklaren kon hoe dat gas tot ont
branding gekomen was.
Onlangs heeft een Belgisch chemicus proe
ven genomen, die den aard van het dwaal
licht doen bennen.
De onderzoeker plaatste in een tuinvij'ver
onder water een zwavelwaterstof-appar
raat, waarin hij een klein stukje phosphoreal-
cium gebracht had.
Zoodra nu de zich vormende gassen, zwa
vel-waterstof en phosphor water stof, naar
buiten traden, ontstond boven het opper
vlak van het water ©en dwaallicht, een
blauwe vlam. die, nadat zij uitdoofde, een
klein wolkje damp achterliet. Een nader on
derzoek bracht aan het licht, dat deze damp
uit zeer fijne deeltjes zwavel bestond.
Phosphorwaterstof ontvlamt dadelijk in de
lucht. Dit is de oorzaak van het dwaallicjit.
Gassen, uit organische stoffen, (door de
dieren in het moeras verzenken bijiv.) op
stijgend, doen dus dwaallichten ontstaan.
Het volksbijgeloof zegtdwaalvlammeni
zijn geesten vaft menschen, in het moeras
verongelukt» Hun ziel karn geen rust vin
den moet steeds dwalen in de duisternis.
Merkwaardigerwijze bevestigt de weten
schap, dat dwaallichten inderdaad van in
den poel omgekomenen afkomstig zijn,_ al
heeft zij omtrent den aiard Va,n het licht
ook een andere meeuing.
EEN JUBILEUM VAN DE PARAPLUIE.
In dezen zoo regenrijken zomer zal men
ongetwijfeld met een gevoel van bijzonderen
dank den man herdenken, wien wij de invoe
ring van een zoo onontbeerlijk artikel als de
paraplu® verschuldigd zijn. Jonas Hanway,
die 200 jaar geleden, op den 12den Augustus
1712 geboren werd, is weliswaar niet de uit
vinder van de parapluie, maar dan toch de
man, die djt wapen tegen den regen het eerst
in het openbaar gedragen heeft. Een oude
kroniek der stad Constanz weet wel te ver
melden, dat reeds Paus Johannes XXIII op
het groote Concilie voor bijna 500 jaar een
parapluie gebruikte, doch dit was een reus
achtig voorwerp, dat een man te paard ter
nauwernood dragen kon, terwijl Jonas Han
way in werkelijkheid de eerste was, die het
waagde met een eenigermate hanteerbaar re
genscherm de straten van Londen op en neer
te wandelen. Toentertijd was het inderdaad
nog een durf zich met een parapluie tegen
den regen te verdedigen; die dat deed werd
verwijfd genoemd en op de grofste wijze be-
leedigd. Dit heeft Jonas Hanway tot zijn
schade moeten ondervinden, toen hij waar
schijnlijk het eerst in 1756 te Londen van een
parapluie gebruik maakte. Het was een toe
stel, dat ongeveer tien pond woog, een sterk
geraamte van vischbeen had, met zwaar zeil
doek omspannen was. Het geleek dus al heel
weinig op de tegenwoordige parapluie; maar
was uitstekend voor het doel geschikt,
waarvoor het bestemd was. Jonas Hanway
liet zich door de beschimpingen, waaraan hij
blootstond, niet afschrikken, maar stak ge
regeld, wanneer bet regende, zijn parapluie
op en lachte zijn stadgenooten, die, wanneer
zij niet in hnis vluchtten, tot op het lijf toe
nat werden, geducht uit. Langzamerhand
volgden echter enkelen zijn voorbeeld, en
toen Jonas Hanway in 1877 stierf, kwam de
parapluie langzamerhand algemeen in ge
bruik.
200 GRADEN HITTE.
Prof. Bon© van de hooge school te Leeds
heeft eene lezing gehouden over een nieuwe
verwarmingsmethode, die hij gevonden heeft
met een zijner assistenten. Het is den hoog
leeraar gelukt door gasverbranding zonder
vlam temperaturen van 2000 gr. C. te berei
ken. Hierbij had een gasbesparing van on
geveer 50 paats.
Een mengsel van gas en lucht wordt zon
der vlam gebrand door het in aanraking te
brengen met een vast gloeiend lichaam.
Bijna alle warmte die bij de verbranding
vrij komt, wordt als stralende warmte gebruikt
Het verwarmingstoestel bestaat uit een vuur
vaste plaat. Deze is zeer poreus, zoodat het
gasmengsel er gemakkelijk door heen kan
geperst worden. De plaat zelf moet de hooge
temperatuur van 2000 graden kunnen door
staan.
DE GEVAREN VAN DEN „STEEN".
De coiffeur en ook de ouderwetsche Ne-
derlandsche „barbier" is sterk in de weer
met het gebruiken van den „steen". Na af
loop van de operatie bestrijkt hij de glad
geschoren wangen en kin met eUn stukje
aluinsteen (eigenlijk een mengsel van gly
cerine en aluin)dart is voor da antiseptisch-
heid, )ziet u.
In de „Revue d'Hygiène" vestigt nu dr.
Remlinger er de aandacht op, dat die an
tiseptische steen niet heel antiseptisch is
Hoe kan het ook. De steen komt .van de
eene wang pp de andere, en is een kweek
plaats voor bacteriën bij uitnemendheid.
Dr. Remlinger heeft proeven genomen op
dit gebied. Hij heeft een „steen" als hei
ware afgewasschen in gedistilleerd water ex
het' aantal bacteriën, da.t zich in dit water be
vond, heeft hij vastgesteld op ruim 68.000
Bij een ander bad vond hij ruim 59.000
bacteriën, en eens telide hij zelfs nog eer
veel grooter aantal.
Tot welke eindresultaten nu de bacterio
loog komt Wil hij den aluinsteen afschaf
fen, en wil hij daarmee de ba.ardrijke helft
der menschheid met een onaangenaam ge
voel laten zitten O, neen, zoo'n stukje
steen is practisch, en behoeft- niet afgeschaft
Dr. Remlinger stelt voor, dat de coiffeur»
de respectievelijke wangen van hun patiën
ten behandelen met .kleine aluin-pastilles
die na het gebruik kunnen worden .wegge
worpen.
DE HERLEVING VAN DÏE CRISIS.
Voor een dertig jaar wa-s er gieen roman,
of de helld en heldin kreeg een ziekte, die
met een „crisis" eindigde. Aato lysis were
niet gedacht. De ziekte werd hoe- langer
hoe heviger en eindigde plotseling met vol
ledig' herstel. Deze merkwaardige ziekte
schijnt door den vooruitgang onzer kunst
gaandeweg uitgeroeid te zijn. Maar nu kom1
ze terug idoor de bioscoidbtheaters. Daar kan
men overal een dokter zien, die bij z?iji
blijkbaar' eenigien patiënt geduldig pp de
crisis zit te wachten. Het slot loont ziijin
geduld. Nu kan men op een film, die in 20
minuten moet a.floopen, geen ziekte gebrui
ken, die lytisch eindigt, maar „the Brit.
med. Joum." Vreest, dat het publiek der
bioscooptheaters gaat meenen, dat een dok
ter, als hij een weinig op zijn tellen past,
wel zulk een wonderbaarlijk einde aan de
ziekten kan maken, Zocdat het ons zal wor
den kwalijk genomen als jrij Idat niet kun-