der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Liturgische Wegwijzer.
GELOOFSVERDEDlüING.
Mannen hou vol
De zusterkens der
Hemelvaart
Verklaring der Cebedeo en Ceremo
niën eener plechtige H. Mis.
EEN LIED PER WEEK.
Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haarl. Courant" van 21 September. Het Auteursrecht op den inhond van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Evamgelieverklarlng.
X.
FEUILLETON.
DE OFFlCIEELE KERKLIJST
KNIP DIT UIT
en leg net in uw Mis- en Vesperboek.
Verklaring: Het verwijst naar het
Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. De
naar dat voor de Orde der Franciscanen.
Kondag 22 September. 17e na Pinksteren.
H. THOMAS VAN VILLANOVA, Bis
schop en Belijder, blz. 1379 en 212; 2e Ge
bed en laatste Evang. van den Zondag,
blz. 922 en 923; 3e Gebed van de H.H.
Mauritius en Gezellen, Martelaars, blz.
1380. Praefatie der H. Driev. blz. 99.
De stille missen naar keuze ook: Mis van
den Zondag (groen), bl,z. 922; 2e Gebed
van den H. Thomas, blz. 1379 en 212.
Maandag 23 September. H. LINUS, Paus en
Martelaar, blz. 1380 en 172; 2e Gebed van
de H. Thecla, Maagd en Martelares, blz.
1380; 3e Gebed A cunctis, blz. 103.
Groenm. en Kleverp.: Vinding van het
Lichaam der H. Clara, Maagd, blz.
[180]; 2e Gebed van de H. Thecla, blz.
1380.
Dinsdag 24 September. O. L. Vrouw tot Vrij
koop der Slaven, blz. 1381 en 148. Credo,
Praefatie der H. Maagd, blz. 99.
Groenm. en Kiev.: H. Pacificus van S.
het groot gebod in de Wet? Jezus sprak tot
hemGij zult den Heer uwen God liefhebben uit
geheel uw hart en met geheel uwe ziel en met
geheel uw verstand. Dit is het grootste en eer
ste gebod. En het tweede is daaraan gelijk: gij
zult uwen naaste beminnen gelijk u zeiven. Aan
deze twee geboden hangt de geheele Wet en de
Profeten.
Toen nu de Pharizeën vergaderd waren, on
dervroeg Jezus hen, zeggende: Wat dunkt u van
den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden
Hem: Van David. Hij sprak tot hen: Hoe noemt
David dan in den Geest Hem Heer, als hij
zegt: de Heer heeft gezegd tot mijnen Heer, zit
aan mijne rechterhand, totdat Ik uwe vijanden
stelle tot voetbank uwer voeten? Zoo dus David
Hem Heer noemt, hoe is Hij zijn Zoon? En
niemand kon Hem een woord antwoorden; ook
durfde van dien dag af niemand Hem meer
ondervragen.
17de ZONDAG NA PINKSTEREN.
Nauwelijks had Jezus door Zijne goddelijke
Wijsheid den eenen aanval der Phariseën afge
slagen, of die verbitterde vijanden van den Mes
sias en Zijn werk beproefden weder een anderen.
Severino, Belijder der Orde, blz. [182] en! Nu vroegen zij Hem wat het grootste gebod in
227 Credo Wet was> hopende dat Jezus op die vraag
Woensdag 25 September. Van den dag, Mis niet een antwoord kon geven, dat allen bevre-
van den 17en Zondag na Pinksteren, blz. j digde, en dat zij dus in een redetwist met Hem
922, zonder Gloria en Credo. Groenm. j konden geraken. Het antwoord van Jezus, getui-
en Kiev.: O. L. Vrouw tot Vrijkoop der gende van goddelijke Wijsheid, is kort en bondig
Slaven, blz. 1381 en 148. Veis. H. Paci- doch niet minder verheven en diep van betee-
ficus, blz U82 J en 227 kenis. „Gij zult den Heer uwen God liefhebben
Donderdag 26 September. Gedachtenis van
liet H. Sacrament,, blz. 1459; 2e Gebed van; Ult u]v hart' en ^t geheel uwe ziel,
de H.H. Cyprianus en Justina, Marte- en met geheel uw verstand Dit is het grootste
laars, blz. 1382 en 194; 3e Gebed A cunctis,! en eerste gebod.",Dit gebod is even oud als het
blz. 103. Gr. Kiev. en Veis: Z. Luciamenschdom. In het hart van Adam en Eva en
van Calatajerone, Maagd der 3e Orde,
blz. [183] en 248.
Vrijdag 27 September. HH. COSMAS EN
D AMI ANUS, Martelaars, blz. 1382 en 191;
2e Gebed A cunctis, blz. 103; 3e Gebed
naar keuze, blz. 106112. Gr., Kiev. en
Veis.: H. Elzearius, Belijder der 3e Orde,
blz. [184] en 227.
Zaterdag 28 September. H. WENCELAUS,
Hertog en Martelaar, blz. 1383 en 178.; 2e
en 3e Gebed als gisteren; 4e Gebed voor
den Paus, blz. 102. Groenm. Kiev., en
Veis.: Z. Bernardinus van Feltro, Belij
der der Orde, blz. [184]. Naar keuze:
Votiefinis der H. Maagd, blz. 1059.
N.B. I>e aangegeven bladzijden verwijzen naar
bet Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée).
In iedere Mis bidde men van blz. 7194, waar
zich bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
ZEVENTIENDE ZONDAG NA
PINKSTEREN.
Les uit den brief van den H. Apostel Paulus
aan de Ephesiërs; IV, 16.
Broeders! Ik bid u, ik, de gevangene in den
Heer, dat gij wandelt waardig der roeping,
waarmede gij geroepen zijt, met alle nederig
heid en zachtmoedigheid, met geduld, elkander
in liefde verdragend, vol ijver om de eenheid
des Geestes door den baud des vredes te bewaren.
Eén lichaam en één Geest, gelijk gij geroepen
zijt tot ééne hoop uwer roeping; één Heer,
één geloof, éen doopsel, éen God en Vader van'
•allen, die boven allen en door alles en in ons
allen is; die gezegend is in de eeuwen der
eeuwen! Amen.
Evangelie volgens den H. Mattheiis;
XXII, 35—46.
Tn 'dfen tijd naderden de Pharizeën Jezus, en
een van hen, een leeraar der Wet, vroeg Hem
om Hem op de proef te stellenMeesterwat is
van al hunne nakomelingen stond het met on-
uitwischbare letteren geschreven. Maar helaas,
de verblindheid der menschen steeg na den
zondeval tot dien graad, dat zij die stem des
harten niet meer hoorden, en dat God Zich,
zoowel in het Oude als in het Nieuwe Testa
ment, genoodzaakt zag het gebod der liefde met
allen nadruk verplichtend te verklaren, en nu
•als antwoord op de vraag van den schriftge
leerde leert Jezus, dat de liefde tot God het
eerste en het grootste van alle geboden is. Het
eerste, want aan dit gebod moet door eiken
menseh de eerste plaats in zijn hart worden
ingeruimd, aan de vervulling daarvan moet al
les, zonder eenig voorbehoud, ondergeschikt
worden gemaakt. Maar ook het grootste gebod.
Wat is grooter dan God? En de liefde die Jezus
ons beveelt is het beminnen van het goddelijk
Wezen, Wiens Goedheid, Wijsheid, Almacht en
Rechtvaardigheid door geen schepsel kunnen
begrepen worden. Het grootste gebod ook, om
dat het den geheelen menseh omvat voor gansch
den duur van zijn bestaan, en alles van hem
eischt wat hij kan geven.
Die eischen heeft Jezus vertolkt in deze woor
den „Gij zult den Heer uwen God liefhebben
uit geheel uw hart, en met geheel uwe ziel en
met geheel uw verstand" Geen grens mag aan
die liefde gesteld worden, zij moet den geheelen
menseh met al zijn krachten en vermogens in
beslag nemen.
De goddelijke Leermeester nam, gelijk Hij
meermalen gewoon was te doen, deze gelegen
heid te baat om aan zijn eerste onderrichting
een tweede vast te knoopen, die een nadere ver
klaring en uitbreiding behelst van hetgeen
voorafgaat. Hij vervolgde: „Het tweede gebod,
aan het eerste gelijk, is: „Gij zult uwen naaste
liefhebben als u zeiven." De twee geboden, liefde
tot God en tot den naaste, worden nooit door
den Zaligmaker gescheiden, en Hij wilde daar
door aantoonen, dat zij zoo innig verbonden zijn,
d,at geen ware liefde tot God denkbaar is als
daarmede een oprechte liefde tot den naaste
niet gepaard gaat, en omgekeerd. De redenen
daarvan liggen voor de hand. De liefde tot den
naaste is niet een verdeelen van ons hart tus-
sohen God en den menseh. In den menseh be
minnen wij het beeld, de gelijkenis van God, en
dus God zalven, door Wien hij werd wat hij is.
Wie derhalve den naaste bemint, bemint God in
den naaste en den naaste om God. „Het zijn
twee verschillende acten, zegt de H. Gregorius,
maar ééne deugd, want beiden hebben hetzelfde
voorwerp, God namelijk, tot doel; maar de eene
gaat, om zoo te spreken, onmiddellijk tot God,
de andere middellijk door den naaste."
Doch hoe kan het gebod der naastenliefde
gelijk genoemd worden aan het gebod der liefde
tot God Een oneindige afstand ligt er immers
tusschen God en den menseh. Toch kan het eene
gebod gelijk genoemd worden aan het andere, en
wel om verschillende redenen. Vooreerst omdat
beide geboden aan den menseh zijn voorgeschre
ven door denzelfden goddelijken Wetgeverver
volgens omdat beide geboden hetzelfde eischen,
namelijk liefde, eerstens voor God en vervolgens
voor den naaste; gelijk eindelijk omdat evenals
de liefde tot God ook de liefde tot den
naaste na dit leven niet eindigt, maar deze met
de liefde Gods den hemel binnengaat, waar
beiden in alle eeuwigheid volmaakt zullen be
oefend worden.
Zoo was dan de list der Phariseën door de
goddelijke Wijsheid wederom verijdeld, hunne
gehuichelde leergierigheid beschaamd. Wij wil
len echter gaarne nog meer woorden van wijs
heid uit Jezus' mond hooren, en een nieuwe ge
legenheid biedt de goede Meester ons aan. Hij
heeft ons de verplichting der liefde voorgehou
den, nu zal Hij in het tweede gedeelte zijner
toespraak een bewijs geven voor zijne Messia-
nische Waardigheid, en zoo het stempel van een
Moeten! alle menschen sterven?
De meesten onzer lezeressen en lezers zullen
niet gezegd, dat ieder menseh zelf lijden zal.
Een ander geval is het wat betreft de onder
worpenheid aan den dood, want niet alleen dat
het menschelijk geslacht als zoodanig werd on-
mischien v'reemd opzien bij het lezen van deze derworpen aan den dood, maar God zeide boven-
vraag: „Moeten alle menschen sterven?"
Wij zien het immers dagelijks gebeuren dat
de dood zonder mededoogen dikwijls het dier
baarste dat wij hebben ons ontrukt.
En tocb, ondank» deze wetenschap en onze
dagelijksche ondervinding is er gegronde reden
om deze vraag te stellen, zooals ik, naar ik hoop,
u heden ©enigszins duidelijk zal kunnen maken.
Het is ons allen ongetwijfeld bekend, dat de
menseh d. w. z. onze stamvader Adam
door God werd geschapen in staat van genade,
niet onderworpen aan lijden of dood. Gelukkig
leefde hij in dat Paradijs, hem door God ge
schonken, als de koning der schepping, aan
wien alles onderdanig was en gehoorzamen
moest.
Doch wat gebeurde? De duivel, de gevallen
Engel, niet tevreden met zijn eigen vernedering
en onderwerping, wilde met zich ook de mensch-
heid in het verderf storten. Listig maakte hij
daartoe gebruik van den invloed der vrouw, de
inmiddels door denzelfden God en Heer van het
heelal geschapen levensgezellin van den eersten
menseh.
Verborgen onder liet uiterlijk van een slang ons plotseling kan overvallen, zoodat wij du»f
zinnebeeld van list en sluwheid bood hij
aan Eva, toen zij de heerlijk-schoone vruchten
dien uitdrukkelijk tot den stamvader van dit
geslacht en dus tot ieder menseh, die na hem en
uit hem geboren zou worden„Gij zult den dood
sterven."
Hiermede wordt ongetwijfeld een noodzake-,
lijkheid aangegeven, die geldt en gelden zal voor
iedereen, die geboren zal worden, omdat hij een
nakomeling is van dienizelfden stamvader, die
door zijn zonde en overtreding door God gestraft
werd o. a. hiermede, dat hij eenmaal sterven'
zou.
Men begrijpe dus goed het verschil: wij allen
kunnen ziek worden, omdat wij door Adams
zonde onderworpen zijn aan het lijden, doch'
iedereen moet sterven, omdat dit door God
uitdrukkelijk gezegd is en vastgesteld als een
straf voor de eerste zonde, die bedreven werd.
Verschillende gebeden en gebruiken van da
H. Kerk wijzen dan ook duidelijk op deze waar<
heid, die wij ten overvloede kennen uit onz(
eigen ondervinding bovendien.
Moge de kennis van deze waarheid ons tot
heil en voordeel zijn, omdat wij ook weten, dat
dit uur van sterven voor ons verborgen is en
van den boom der kennis van goed en kwaad
bewonderde, een dezer bekoorlijke appelen aan.
Daar zij wist, dat het eten van die vrucht door
God op zware straffe verboden was, verzette
Eva zich in den beginne, doch bezweek ten
slotte voor de verlokkende vleitaal van den slu-
wen Satan en sleepte in haar ongehoorzaam
heid ook Adam mede. Samen aten zij van de
verboden vrucht.
Doch helaas! Gedaan was het toen met hun
goddelijk gezag drukken op hetgeen Hij zooeven geluk en aanstonds deed Gods straffende hand
leerde. zich gevoelen.
Terwijl de Phariseën in den tempel verzameld „Indien gij van dien boom eet, zult gij den
waren, richtte Jezus het woord tot heu en vroeg dood sterven," had Hij hun gezegd en Hij, Wiens
hen: „Wat dunkt u aangaande den'Christus
Wiens Zoon is Hjj Wel een vraag van het
hoogste belang. De bedoeling van die vraag was
hen te genezen van de valsche begrippen die zij
hadden omtrent de roeping en de werkzaam
heid van den Messias. Zij hielden Hem voor een
afstammeling van David naar het vleesch, maar
van Zijn goddelijke Afkomst wilden zij niets
weten. Daarom antwoordden zij Hem: „Davids
Zoon." Dewijl dit antwoord niet meer dan de
halve waarheid bevatte, en de goddelijke natuur
des Zaligmakers loochende, wierp Jezus hen
ja, is ja en Wiens neen is neen, zooals Hijzelf
het gezegd heeft, bleef zijn woord gestand.
Terstond werden zij verdreven uit hun verblijf
van geluk en vrede, en onderworpen aan lijden
en dood.
„Morte morieris, gij zult den dood sterven",
dat was het vonnis, de straf voor den hoogmoed
en ongehoorzaamheid onzer stamouders.
En omdat Adam zondigde als stamvader van
geheel het toekomstige menschelijk geslacht,
ging zijne schuld en straf ook over op alle
menschen van alle tijden„in wien allen gezon-
eene moeilijkheid op, ontleend aan een der psal- digd hebben", zegt de H. Paulus.
men, die de Joden zeiven als handelend over j Dat wij moeten sterven is dus niet slechts een
den Messias erkenden, en daarom riep ïïy niet I bloot natuurlijk verschijnsel, doch wel degelijk
een noodzakelijkheid, een stiraf voor de eerste
moeten waken en bidden, opdat wij met ge*
rustheid dat uur van sterven kunnen afwachten.
No. 18 uit de Leeuwerk.
Muziek van
J. A. S. van Schaiki
Mannen, hou vol
Wij willen heel de wereld verwerven
Voor den hemel als een buit.
Wij hooren vele stemmen ons bekoren,
Wij luisteren alleen naar één geluid (bi»).
God spreekt tot ons!
Hij wapent zijn soldaten,
Wij moeten Zijne vijanden verslaan:
O God, o zegen onze menschen banden,
Wij zullen gaan, voer Gij Uw leger aan (bis).
verheffing van stem, om door allen gehoord te
worden, uit: „Hoe noemt dan David door den
Geest Hem Heer, als hij zegt: „de Heer heeft
zonde, die bedreven werd.
De H. Apostel Paulus zegt dit ook in een
gezegd tot mijnen Heer: zit aan Mijne rechter-; zijner groote brieven: „Gelijk door de overtre-
hand, totdat Ik uwe vijanden zette tot een rust-ding van één de zonde in de wereld is gekomen
bank Uwer voeten. Indien David Hem dan Heer en door de zonde de dood.
noemt, hoe ie Hij diens zoon?" Die vraag was' Hieruit blijkt zeker toch wel, dat de dood
klemmend en het eenig goede antwoord dat er 1 met besliste noodzakelijkheid ieder zal treffen,
op gegeven kon worden, hield eene getuigenis die op de wereld komt.
in voor Jezus' Godheid. Daarom zwegen zij, om- j Klaarblijkelijk is er ook verschil tusschen het
dat zij die erkenning niet wilden afleggen.
Laten wij niet zoo hardnekkig en ondankbaar
zijn, maar gaarne luide de getuigenis afleggen,
dat Jezus, onze Heer, de Zoon van God is, en dus
volle recht heeft op onze aanbidding en gehoor
zaamheid; toonen wij die gehoorzaamheid voor
al door het opvolgen v.an het groote gebod dat,
Hij ons gegeven heeft, dat wij namelijk God
bovenal en uit al onze krachten, en den naaste
als ons zeiven beminnen.
onderworpen zijn aan ziekte en lijden en aan
den dood.
Want door zijne zonde werd Adam verdreven
uit zijn Paradijs, verloor hij zijin gelukkigen
staat en daardoor werd hij onderworpen aan het
lijden en aan den dood. Maar Adam was hier
de verpersoonlijking van geheel het menschelijk
geslacht en du# werd in en door Adam geheel
de mensehbeid als zoodanig onderworpen aan
lijden en sterven. Hiermede wordt evenwel nog
naar FRAN?OIS COPPEE.
De heldin van mijn verhaal is die kleine, aar-,
dige blondine, die verleden jaar met half vasten
tot koningin van de Parijsche wasehvrouwen ge,
kozen werd. Geen weldadige fee had aan de wieg
van Eupbémie Prumet gestaan, en zoo zij er
gestaan bad dan had zij het arme, nietige schep
seltje niet anders dan arbeid, moeite en zorgen
voor haar geheele leven kunnen voorspellen.
Gelukkig diat Phémie zoo noemde men de
kleine in het gezin en later ook in de werk
plaats geen flauw vermoeden van haar toe*
komstig lot had.
Toen zij veertien jaar oud was, verloor zif
hare moeder.
Haar vader was een braaf, degelijk werkman
bij de stedelijke gasfabriek. Maar na den dood
van zijn vrouw geraakte hij in slecht gezelschap
en begon te drinken en te spelen. Drievierden
v,an zijn loon viel ten offer aan beide hartstoch-'
ten, en met het vierde deel, dat overbleef, moesii
DE MIS DEB GELOOVIGEN.
Uoo,t<tstnk II. De Consecratie.
8. Het Gebedje: Per ipsum.
Per Ip-|-sum et cum
Ip~|-Bo et in Ip-f-so, eet
tibi Deo Patri -j- om-
■nipotenti, in unitate
Spiritus -{- sancti, om-
nis honor et gloria.
Deze woorden zijn
fing plaats. Tot dan toe werden zij zóó hoog
opgeheven, dat het volk Jezus Christus kon zien
en aanbidden; wijl echter thans de plechtige
opheffing onmiddellijk na de Consecratie ge
beurt, vergenoegt de priester er zich mede op
deze plaats kelk en hostie slechts even boven
den altaarsteen op te lichten. Het in ons vader
land bestaande gebruik om tegelijkertijd te
schellen herinnert ons nog aan de oude ge
woonte. Het bijeenbrengen van het Lichaam
en Bloed des Heeren door de H. Hostie hoven
den kelk te houden wijst op de eenheid van het
Sacrament, waaraan de geloovigen zoo aan
stonds gaan deelachtig worden. Deze opheffing
toch ook dit hebben wij reeds elders gezegd
Oremus, Praeceptis
salutaribus moniti, et
Jivina institutionefor-
mati, audemus dicere:
door Christus) en met
-f- Hem, en in Hem
geworde aan U, God,
almachtige -f- Vader,
in de eenheid van den
Heiligen -f- Geest alle
eer en verheerlijking.
ten minste wat de
hoofdzaak betreft klaarblijkelijk ontleend
aan den brief vaa d«a Apostel Paulus aan de
Romeinen: „Uit Hem ea door Hem en tot Hem
ie alles; Hem zij de heerlijkheid in eeuwigheid!"
;L(Rom. XI, 30).
Ja< het is d°or Jezus, di0n waren mid>-
delaar tusschen God en de menschen, met
plezus, aan den Vader gelijk, ia jezug
KVam één wezen met den Vader, dat die almach-
jjtige Vader ten allen tijde geprezen en geloofd
ijvordtl
Zeggende door Hem, met Hem, )a
iH e m maakt de priester met de H. Hostie en
boven den kelk van rand tot rand telkens een
kruisteeken. BH de woorden Vader en H.
,Geest geschiedt dit buiten den kelk; zeg
gende: „Omnis honor et gloria, alle eer en ver
heerlijking", heft hij kelk en hostie een weinig He
omhoog. Gelijk wij reeds gezegd hebben, had
itot aan de 12e eeuw hier de eigenüike ophef- den:
Door Hem (d. i. was den geloovigen tot een teeken om zich
tot de H. Communie voor te bereiden.
Onmiddellijk na het gebedje: „Per ipsum"
vervolgt de priester met luider stem
Per omnia saecula 1 Door alle eeuwen
saeculorum. der eeuwen.
Deze formule is niets anders dan het slot van
•het gebedje zelf. Maar opdat de geloovigen in
Door heilzame voor
schriften aangemaand,
en door goddelijke lee-
ring onderricht, dur
ven wij zeggen
Deze kleine inleiding tot het Onze Vader is
zeer oud. De H. Hieronymus vestigde hierop
reeds de aandacht: „Christus," zegt hij, „leerde
Zijn Apostelen dagelijks bij het offer van Zijn
Lichaam met geloof 1® durven zeggenOnze
Vader...." Deze korte voorrede wordt aange
troffen in alle liturgieën. De priester betuigt
hiermede, dat het Onze Vader zóó verheven is,
dat hij liet niet durft stamelen dan alleen omdat
Christus bet bevolen heeft
Laat oms bidden. J het Onze Vader tesamen met den priester. Ook j welke door dezen laatsten met het kelkdoekj«
in Frankrijk en Spanje was dit vroeger gebrui
kelijk. Bij ons wordt slechte de laatste vraag
door de geloovigen (nu door den misdienaar)
gebeden.
Het dagelijksoh brood bij uitstek, hetwelk wij
dagelijks van onzen Vader, die in de hemelen
is, afsmeeken wat is het ander» dan dat,
hetwelk op het altaar neerligt, Jezus Christus,
het Brood, dat uit den hemel is neergedaald en
ons behoedt voor den eeuwigen dood? Het
wordt afgeveegd. De priester ontvangt ze ge
reinigd uit de handen van zijn dienaar en bidt/
met de hand er op steunend op de altaardwaal
intusschen het volgend gebed
Libera nos, quaesu-
mus Domine, ab omni
bus malis, praeberitis,
praesentibus, et futu-
riset intercedente
baata, et gloriosa sem-
„Onze Vader" wordt daarom door de H. Kerk P®r Virgine, Dei Genl-
Pater noster, qui ea
in coelis; Sanctifice-
tur nomen tuumAd*
veniat regnum tuum;
Fiat voluntas tua, si
mt in coelo et in ter-
staat zijn op deze woorden, die tevena het slot ra Fan®m nostrum
van den Canon zijn, Amen te antwoorden,
bidt of zingt de priester ze hardop.
Hoofdst. II. De H. Communie.
Wij zijn thans genaderd aan het laatste,
voorname gedeelte van het Offer: de H. Com
munie.
Bij de Liturgie der H. Mis veronderstelt de
Kerk, dat de geloovigen, die het Offer bijwonen
althans sommigen hunner tegelijk met den
priester zullen communiceeren en daarom gaat
quotidianum da nobis
iodicEt dimitte no
bis debita nostra, sicut
5t noa dimittimus de-
bitoribus nostria.
Et ne nos inducas
in tentationem.
Onze Vader, die in
de hemelen zijtGe
heiligd worde U w
Naam. Laat toekomen
Uw Rijk, Uw Wil ge
schiede op aarde zooals
in den hemel. Geef ons
heden ons dagelijksch
brood. En vergeef ons
onze schulden, gelijk
ook wij vergeven aan
onze schuldenaren.
En leid ona niet in
bekoring.
De geloovigen antwoorden
Sed libera nos a Maar verloa ons van
malo. I den kwade.
De oorsprong van het Onze Vader is békend:
Jezus Christus zelf heeft het gemaakt. Het ligt
de priester thans weer luidop spreken, opdat zij 1 niet op onzen weg dit overheerlijk gebed te gaan
zich met hem zullen voorbereiden.
1. Het Onze Vader.
et eerste voorbereidingegebed nu is het
„Onze Vader", voorafgegaan door deze woor-
verklaren en wij zullen dus van het Pater
noster alleen spreken in zoover het verband
houdt met de mis-liturgie en de voorbereiding
tot de Communie.
Een verschil valt hier op te merken tusschen
de Grieksche en de Latijnsche Kerk. In de
Grioksohe Kerk bidt of zingt het gansche volk
beschouwd en gebruikt als voorbereiding tot de
Communie.
Vóór den H. Gregorius den Groote (6e eeuw)
werd de Canon onmiddellijk gevolgd door den
vredekus, de breking des broods, „liet Onze
Vader" en de Communie. Deze Paus echter
bracht verandering in de volgorde en plaatste
het „Onze Vader" tusschen den Oanon en den
vredekus. Hij deed dit om twee redenen. Voor
eerst: wijl het „Onze Vader" ter oorzake van
zijn goddelij'ken oorsprong een voorname plaats
innam; het paste, dat het aansloot bij den
Oanon, het meest verheven en plechtigste gebed
der H. Mis. Daarenboven, het Gebed des Heeren
bereidde op bewonderenswaardige wijze voor tot
het geven en ontvangen van den vredekus.
Inderdaad, de bede: „Vergeef ons onze schul
den, gelijk ook wij vergeven aan onze schulde
naren 1" moest noodzakelijk de geloovigen met
die broederlijke, onderlinge liefde bezielen,
waarvan de vredekus het uitwendig teëken was.
Ziedaar de reden, waarom het „Onze Vader"
tijdens de Mis en op deze plaats gebeden wordt.
2. Het GebedLibera nos.
Op het „Verlos ons van den kwade!" des volks
antwoordt de priester in stilte: Amen. Te
gen het einde van het „Onze Vader" heeft de
Subdiaken, van het Sanctus af aan den voet des
altaars staande, wederom de altaaTtrappen be
klommen. Hij geeft den Diaken de pateen over-
trice Maria, cum bea-
tis Apostolis tuis Pe-
tro et Paulo, atque
Andrea, et omnibus
Sanctis, da propitius
pacem in diebus nos-
tris: ut ope misericor-
diae tuae adjuti, et a
peccato simus semper
liberi, et ab omni per
turbations securi.
Verlos ona, bidden
wij, Heer, van alle ver
leden, tegenwoordig
en toekomstig kwaad j
en wil ons, door de
voorspraak der heilige
en glorievolle Maria,
altijd Maagd, en Moe-
Ier Gods, alsmede vaUi
uwe gelukzalige Apo».
telen Petrus en Pau
lus, en Andreas en van
alle Heiligen, goed*-
gunstig vrede in onze
dagen verleenen, opdat
wij, door den bijstand
uwer barmhartigheid
geholpen, altijd van
zonden vrij en tegen
alle onrust beveiligd'
mogen zijn.
Het „Libera nos" dat van zeer ouden da
tum is is feitelijk niets anders dan een om
schrijving van de laatste bede van het „Onze
Vader", want wij vragen daardoor aan God be
waard te blijven voor alle kwaad: het verleden,
tegenwoordig en toekomstig, rampen naar de
ziel, vooral van de zonden, en rampen naar het
lichaam. Op het oogen'blik, dat de priester het
woord vrede uitspreekt, maakt hij over zich
zelf het teëken des kruizes met de pateen, welke
hij vervolgens kust.
Achter den naam van den H. Andreas
broeder van Petrus en op dien titel door de
Romeinsche Kerk bijzonder vereerd was liet
den priester oudtijds geoorloofd ook de namen
van andere Heiligen volgens zijn eigen devotie
in to lassehen
(Wordt vervolgd.)