der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K.: Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Liturgische Wegwijzer.
Verklaring der Gebeden en Oerenio-
niën eener plechtige li. SSis,
GELOOFSVERDEDIGING.
EEN LIED PER WEEK.
Hemel-huis.
ALLERZIELEN.
Evangefieverklariitg.
FEU1LLETON.
DE
EELE KERKLIJST
Dit nummer behoort bü de „Nieuwe HaarL Courant" van 2 November.
Het Auteursrëcht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
ar
KNIP DIT UIT
leg het in uw Mis- en Vesperboek.
Verklaring: Het verwijst naar het
Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. De
l naar dat voor de Orde der Franciscanen.
O
Zondag 3 Nov. 23e Zondag na Pinksteren, blz.
953; 2e Gebed van het Octaaf, blz. 1426.
Credo. Praefatie der H. Driev. blz. 99.
Maandag 4 November. H. CAltOLUS BOR-
ROMEUS, Bisschop en Beiyder, blz. 1431
en 212; 2e Gebed blz. 1426 3e Gebed van
de HH. Martelaars, blz. 1432.
Dinsdag 5 November. Van het Octaaf, blz.
1426; 2e Gebed Deus qui corda, blz. 827;
3e Gebed voor Kerk of Paus, blz. 101 of
102. Groenm., Kiev. en Veis.: Z. Ray-
nerius, Belijder der Orde, blz. [213] en 230.
AVoensdag 6 Nov. Zie gisteren. Groenm.,
en Kiev.: Feest van den H. Naam van
Maria, blz. 1031; 2e Gebed blz. 1426; 3e Ge
bed van de Z. Felix Meda, Maagd, blz.
w [214].
Donderdag 7 November. H. WILLIBROR-
DUS, Patroon van het Bisdom Haarlem,
geen verplichting van Mishooren, blz. 212
en 152*.
Vrijdag 8 November. Octaafdag van Aller
heiligen, blz. 1426; 2e Gebed blz. 1432._
Zaterdag 9 November. Wijding der Basiliek
van den Allerh. Verlosser, blz. 260 2e Ge
bed van den H. Willibrordus, blz. 152*;
3e Gebed van den H. Theodoras, blz. 1433;
4o Gebed voor den Paus, blz. 102; Groenm.
cn Kiev. vervalt het 2e Gebed.
M.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée).
In iedere Mis bidde men van blz. 71—94, waar
«cl, bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
drie EN TWINTIGSTE ZONDAG NA
PINKSTEREN.
Les uit den brief v. d. H. Apostel Paulus aan
de Pliilippensen; III, 17—IV, 3.
Broeders! Weest navolgers van Mij en let
op diegenen, die zóó wandelen als gij ons tot
een'voorbeeld hebt. Want daar wandelen er
velen, van wie Ik u dikwijls zeide (en nu ook
weenend zeg), dat zij vijanden zijn van Chris
tus kruis; wier einde verderf is, wier God
hun buik en wier eer in hunne schande is,
die hunne zinnen stellen op het aardsche.
Maar onze wandel is in den hemel, van waar
wij ook als Zaligmaker verwachten onzen
Heer Jesus Christus, die het lichaam onzer
geringheid hervormen zal, zoodat het gelijk-
yormig worde aan het lichaam Zijner hee-
Uikheid, ingevolge de werkkracht, waardoor
Hij ook alles aan Zich onderwerpen kan. Zoo
dan, mijnO veel geliefde en zeer beminde-broe-
ders, mijne vreugde en mijne kroon! weest al
dus standvastig in den Heer, zeer geliefdenl
Ik bid Evodia en smeek Syntycbe, eensge
zind te zi.in iu den Heer. En ook u bid ik, op
rechte medewerker! sta haar bij, die met mij
gearl oid nebben in bot Evangelie, met Cle
mens en mijne overige tnedj-arbeiders. wier
«amen in het boek des levens staan.
Evang. volgens den H. Mattheus, IX, 1826.
Iu dien tijde, terwijl Jesus tot de schare
sPrak, zie, naderde er een overste, die_ Hem
aanbad, zeggende: Heer! mijn dochter is zoo
even gestorven; doch kom, leg Uw hand op
baar, en zij zal zal leven. Jesus nu stond op
env°lgde hem met Zijne leerlingen.
En zie, een vrouw, die gedurende twaalf
Jaren ;lan bloedvloeiing leed, naderde Hem
,van achteren en raakte het boordsel van Zijn
kleed aan. Want zij zeide bij zich zelve: In-
dien ik slechts Zijn kleed zal hebben aange
raakt, zal ik gezond zijn! En Jesus, Zich om-
keerend en haar ziende, sprak: Vertrouw,
dochter, uw geloof lieeft u gezond gemaakt.
En de vrouw was gezond van dat uur af.
Toen Jesus nu in het huis van den overste
gekomen was en de fluitspelers en de mis
baar makende menigte zag, zeide Hij: Gaat
heen! want, de jonge dochter is niet dood,
maar slaapt. En zij belachten Hem. En als
nu de menigte uitgedreven was, ging Hij bin
nen en vatte haar bij de band. En de jonge
dochter stond op. Deze mare nu werd door
die gansche landstreek verbreid.
23ste ZONDAG NA PINKSTEREN.
Steeds vorderde Jeus van degenen, die
eene bijzondere gunst van Hem verlangden,
het geloof in Zijne waardigheid en zending,
in Zijne liefde en almacht, maar dan ook be
loofde Hij, dat aan een bede door een leven
dig geloof bezield, niets zou geweigerd wor
den. Het Evangelie van dezen Zondag stelt
ons daarvan weer voorbeelden ter navolging
voor. De zieke vrouw had een plan gevormd,
dat haar door een levendig geloof was inge
geven. Het geloof aan Jesus' Almacht en
Liefde gaf haar in dat zij in het geheim, zon
der dat de omstanders er iets van merkten,
de gezondheid kon en ook zoude verkrijgen,
als zij slechts den zoom van Zijn kleed met
de hand kon aanraken. En aanstonds mocht
zij uit Jesus' mond de woorden hooren: „wees
welgemoed, dochter, uw geloof heeft u ge^
zond gemaakt". En van dien stond af was zij
genezen van een ziekte, die haar meer dan
12 jaren lang gekweld had, en voor welks
genezing zij zich de grootste offers getroost
had. Ook Jairus is voor ons allen een sterk
sprekend voorbeeld van een geloof, dat mach
tig ten goede werkt. Wij vergeven het den
bedroefden vader gaarne, dat hij verlangde
dat Jesus met hem naar zijne woning mede-
ging, en dan aan het stervende kind de hand
zou opleggen. Wij duiden het hem niet ten
kwade, dat hij meende, dat Jesus' tegenwoor
digheid noodzakelijk was, dat een oplegging
der handen of een persoonlijke aanraking ge
vorderd werd, voordat de genezing mocht
verwacht worden. Te meer, omdat hij vele
andere blijken van een groot geloof gegeven
had. Of was het geen bewijs van geloof, dat
hij zijn stervende dochter verliet, om nu de
dood haar dreigde, hulp te gaan zoeken, waar
hij hoopte ze te zullen vinden, dat hij van
menschelijke hulp verstoken, zich naar Jesus
spoedde, om op Diens medelijden een beroep
te doen, dat bij na allo middelen te hebben
uitgeput zich tot den Wonderdoener wendde,
Die al weldoende rondging! Had Jaïrus niet
geloofd, hij ware thuis hij zijn stervend kind
gebleven. Nu echter is hij in zijn hidden en
hopen een voorbeeld geworden voor allen
die in nood verkeeren.
Zoo is voor de zieke vrouw en voor den be
droefden vader juist de beproeving, die hen
was opgelegd, een middel geworden om tot
Jesus te komen, en hun geloof in Hem te
versterken. En zoo gaat het nog gewoonlijk
in het leven. Als beproevingen den mensch
treffen, dan zal hij, zoo hij het geloof niet
geheel verloren heeft, in zich zeiven treden
en zijne geringheid inzien, om des te grooter
vertrouwen te krijgen in de machtige hulp
van God, die alleen hem helpen kan.
Een bijna algemeene verklaring der Kerk
vaders is, dat de gestorven dochter van Jaï
rus. een beeld is van den dood des rechtvaar
digen. Maar dood was boven allen twijfel ze
ker. Desniettemin zeide de God-Mensch, dat
haar dood niets anders was dan een slaap.
Eveneens is de dood der rechtvaardigen.
Neen, de zielen der goeden sterven den eeuwi
gen dood niet, maar staan onder de bescher
mende hand van God. Al mogen de ongeloo-
vigen meenen, dat met hun dood alles voor
hen geëindigd is, zij leven bij God en leven
voor eeuwig. Hun dood is als een zoete slaap,
waarin zij uit de verdrukking des levens
overgaan naar de rust der eeuwigheid, uit de
droefheid naar de vreugde, uit den strijd naai
de belooning. Gelukkig alzoo zij, die in den
Heer sterven, want kostbaar is hun dood in
Gods oogen.
In het gestorven kind zien velen ook een
zondaar voorgesteld, die met den goeden wil
bezield is, om uit den geestelijken dood op te
staan. Hij heeft de genade van den Zaligma
ker afgebeden, of anderen hebben het voor
hem gedaan. Doch meer nog wordt van hem
gevorderd. Toen Jesus het huis van Jaïrus
was binnengetreden, joeg Hij al de treurpij-
pers en de misbaar-makende menigte uit bet
sterfhuis. Evenzoo moet de christen, die den
weg der deugd wi] inslaan, of uit den dood
slaap der zonde wil opstaan, zich losmaken
van het luidruchtig rumoer der wereld. Wie
uit den doodslaap der zonde wenscht op te
staan ot het leven der genade, moet eerst een
scheidsmuur oprichten tusschen zijn hart en
liet gewoel der buitenwereld. Toen eerst vatte
Jesus het meisje hij de hand en sprak Zijn
machtwoord: „Sta op", en de ziel keerde te
rug, om zich met het lichaam weder te ver
eenigen, Zoo ook raakt God in Zijne onein
dige goedheid de ziel des zondaars aan met
Zijne genade, en spreekt haar woorden des
levens toe.
„De mare hiervan ging uit door het ge-
heele land". De dankbare vader kon de wel
daad, die Jesus hem bewezen had, niet ver
zwijgen, maar maakte aan iedereen de goed
heid en macht van Jesus bekend. Zoo moet
ook ieder zondaar, die van God de vergiffe
nis zijner zonden, de opstanding uit den gees
telijken dood ontvangen heeft, zoo niet door
door zijne woorden, dan toch zeker door zijne
daden, Gods goedheid aan de wereld verkon
digen.
AANBIDDEN DE KATHOLIEKEN DE
BEELDEN DER HEILIGEN?
ling eer te brengen aan dat stuk steen of
papier. Ik zie u reeds lachen om de gedachte
alleen aan zulk eeu dwaasheidl
En terecht!
Neen, door haar beeltenis te versieren ge
ven wij te kennen, dat wij degene, die daar
afgebeeld is, hoogachten en eeren en indirect
wordt zoo die hulde en eerbiedsbetuiging tot
de hooge Landsvrouwe zelf gericht.
Ditzelfde geldt ten opzichte der beelden van
God en Zijne lieve Heiligen.
Door hunne beelden te versieren en in eere
te houden, vereeren wij indirect die Heiligen
zelf en leggen met de bloemen en de gebeden
voor hunne beeltenissen gestort, de dankbe
tuiging van onze liefde en eerbied als bet
ware aan hunne voeten neder.
Wanneer gij neerknielt voor het beeld van
God of een Heilige, dan doet ge dit immers
om de gedachte aan hen levendig te maken
en zoo met meer aandrang te bidden, maar
Dat de vereering der Heiligen geen afgo- geen haar op uw hoofd denkt aan een aan-
derij genoemd kan worden, omdat zij iets ge- bidding van beelden.
heel anders is dan de eer en aanbidding, die j We mogen dit verwijt zeker als totaal on-
wij aan God bewijzen, zagen wij in ons voriggegrond afwijzen. X.
artikel reeds.
Maar is het geen afgoderij, dat de Katho
lieken heelden vervaardigen van de Heili
gen en daaraan eer bewijzen!
Door tegenstanders van ons H. Geloof wordt
ons tenminste meermalen voor de voeten ge
worpen, dat wij de houten en steenen beelden
„aanbidden".
Degenen, die zoo spreken, willen zich ge
woonlijk beroepen op een tekst uit de H.
Schrift, waar God tot de Joden sprak, toen
Hij op den Sinaï Zijne tien geboden gaf: „Gij
zult u geen gesneden beeld of gelijkenis ma
ken; gij zult die niet aanbidden of eer be
wijzen."
Dat God hiermede het maken van beelden
Nr. 28 uit
Woorden van
René de Clercq.
„De Leeuwerk".
Muziek van
Emiel Hullebroeck.
Door mijn woning speelt een zonnig licht.
'kVoel me een kleinen koning, in mijn groo-
ten plicht:
Vrouw en kind te schragen op mijn sterke
jeugd;
En ze hoog te dragen in mijn vreugd, (bis).
geheel en al verbood als verkeerd zijnde, is ])aar> op 'tschouwke, prijkt mijn eenig kruis,
niet waar. Hoe toch kon Hu Zelf dan bevel y/ees mijn engel, vrouwke, wees mijn hemel,
geven om twee Cherubijnen te laten vervaar
digen, die boven op de Ark des Verbonds ge
plaatst moesten worden!
huis.
Wees mijn stoutste roemen, wees mijn zoetste
troost,
De Joden kwamen veel in aanraking met Frissche levensbloemen, krachtig kroost, (b.)
de heidenen, the afgodendienaars waren. Zij
bleken zeer geneigd te zijn om de gewoonten q mijn kind'renl Graag gebroken brood!
der heidenen over te nemen, vandaar werd 20ll 't geluk vermind'ren waar de last ver
hun op thart gedrukt om geen beelden als groot!
afgoden te aanbidden, zooals de heidenen Git <£ou lnen armoe lijden om een mondje meer!
Och, waar menschen strijden, helpt de Heer!
(bis).
deden.
„Dat dit de bedoeling was", zegt de schrij
ver van „Waar is de Kerk van Christus!"
toen God sprak: „Gij zult u geen gesneden
beeld of gelijkenis maken", blijkt ook uit de
woorden, welke God onmiddellijk liet vooraf
gaan: „Gij zult geen vreemde goden voor
mijn oogen hebben", en liet volgen: „Gij zult
die niet aanbidden, noch dienen, want Ik ben
de Heer Uw God, de Sterke, de IJveraar", d. i. Bestaat er een vagevuur, dat wil zeggen
die geen anderen god naast zich duldt. Door een plaats, waarin de zielen der rechtvaar'
deze woorden gaf God dus duidelijk te ken- digen, die uit deze wereld scheiden zon
nen, dat men zich geen afgodsbeelden mocht der genoegzaam voor hunne gebreken en
maken, d.w.z. dat men zich geene beelden misslagen aan de goddelij>e rechtvaardig-
mocht maken, met het doel om die, gelijk de jmid voldaan te hebben, Opgehouden wor-
heidenen deden, als afgoden te vereeren j ^en, vóór dat zij tot liet aanschouwen van
Men moet ook wel in toog houden, dat de Q0ds aanschijn en tot de gelukzaligheid der
andersdenkenden zeggen, dat de H. Kerk iieiligen toegelaten zijn? Dit is een belangt
eerst in later eeuwen van den rechten weg is rijk vraagpunt, hetwelk tusschen de Ka-
afgeweken. In de eerste eeuwen bewandelde
zij den rechten weg wel.
Nu is het toch eigenaardig op te merken,
dat ook toen reeds beelden van Heiligen ver
vaardigd werden, zooals blijkt nit hetgeen
tholieken en zoogenaamde hervormden met
wederzijdschen ijver behandeld wordt. Op
deze vraag antwoorden wij stout weg: ja er
bestaat een vagevuur, d.w.z. eene plaats
a ft iUiyin tUU Tfb van zuivering en onze stelling is gegrond
men gevonden heeft in do Catacomben te 0? d0 H S(fhri[t cn dc OV0rleveritg? Op
dien grond zegt dan ook het concilie van
Rome. Als dit gebruik toen wel in overeen
stemming was met Gods geboden, waarom
dan nu niet meer!
De bedoeling van het goddelijk gebod is
dus blijkbaar alleen, dat men geen afgods
beelden zal vervaardigen en daaraan godde
lijke eer bewijzen, zools dit gedaan werd door
de heidensche afgodenlienaars.
Wie ook maar een weinig doordenkt, ziet
het ongerijmde in van de bewering, die wij
boven aanhaalden.
Hoe toch gevoelen wij dikwerf uiting aan
aan onzen eerbied en hoogachting, die wij
voor iemand gevoelen!
Door zijn portret in waarde te houden, door
dit een eereplaats te geven in onze woning,
ja door het nu en dan te versieren.
Want wat bedoelen wij dan!
Wanneer wij op den verjaardag van H. M,
Trente: „Zoo wie zegt, dat na de heilig-
makende genade, aan elk zondaar, die leed
wezen heeft, de misdaad zóó vergeven wordt
en de schuld van de eeuwige straf zóó
wordt uitgedaan, dat er geene schuld van
tijdelijke straf meer te betalen blijft.in het
vagevuur, hetzij in dezen tijd of in den toe
komenden, vóór dat hij in het rijk der he
melen komen mag, die zij in den ban." Men
zegge ons zoo veel men wil, dat na den
dood, de mensch noodzakelijk verworpen of
uitverkoren is, daaruit volgt niet, als hij
verworpen is en dadelijk in den helschen
afgrond nederzinkt, dat de uitverkorene niet zuiverheid van inzicht binnensluipen? Wie
een rechtvaardige, die nooit van den weg
des heeren afweek, zou behandeld worden.
Omdat een vorst aan zijnen oproerigen on
derdaan genade schenkt, moet liy' hem daar
om altijd gelijk stellen met die getrouwen,
welke zich steeds beijverden hunnen koning
de blijken van hunne onderdanigheid te ge
ven. Omdat hij hem het leven vergunt, moet
hij hem daarom aanstonds in alle gunsten
herstellen? Legt de vergiffenis, die de vorst
den doodschuldige toestaat, hem de ver
plichting op hem dadelijk in zijne vroegere
eerambten en waardigheden te herstellen?
Is het niet billijk, dat deze schuldige gedu
rende eenigen tijd de schande en het ge
wicht van zijne misdaad gevoele? En wan
neer zijn heer en koning hem al, na hem
van zich verwijderd gehouden te hebben,
opnieuw onder zijne gunste ingen aanneemt,
geeft hij dan niet het schoonste bewijs van
zijne buitengewone goedheid jegens hem?
Welnu, zou God minder billijk zijn dan de
menschen? Strijdt het dan zóó zeer tegen
de rede, dat de Kerk altijd van gevoelen
is geweest, als de zonden vergeven en da
schuld der eeuwige straffen uitgewiseht wor
den, er voor den zondaar nog tijdelijke
straffen te voldoen zijn, in dit of in het
andere leven? Vandaar die vroeger open
bare, nu geheime boetedoeningen, welke zij
oplegt; van daar voor degenen, welke in
het leven niet afgeboet hebben, de nood-<
zakelijkheid van een „vagevuur".
Is het daarenboven geen ontegenzeggelijk
grondbeginsel op de H. Schrift gegrond
dat niets besmettelijks of dat besmet is,
in de eeuwige stad Gods zal binnen ko
men? Kan de rechtvaardige, die zonder aan
doodelijke zonde schuldig te zijn sterft, niet
met eene of andere dagelijksche fout be
smet zijn, welke hem wel niet voor altijd
uit het koninkrijk der hemeien buitensluit,
doch die genoeg is om hem gedurende eeni
gen tijd den toegang te ontzeggen? Doch
wat zal van hem zijn, wanneer hij al niet
schuldig genoeg is om met de doemelingcn
in den afgrond geworpen te worden, maar,
te besmeurd om in het gezelschap der hei
ligen aangenomen te worden, wijl men daar
toe zonder smet of rimpel zijn moet? Is
het dan niet noodzakelijk, dat er een tus-
schenplaats tusschen den hemel en de hel
zij Plaats van oponthoud en boete, plaats
van zuivering en beproeving, in welke hij
de aan de goddelijke rechtvaardigheid nog
niet afbetaalde schulden aflost, die hij in
zijn sterfelijk leven niet geboet heeft? Deze
is die verschrikkelijke plaats, welke wat
de straf aanbetreft, die men er ondergaat,
als eene zekere hel, maar wat de zekere
hoop van eenmaal de gelukzaligheid des
heiligen te zullen bezitten, als zuiverings-
en verkoelings-oord kan aangemerkt wor
den. Deze is die plaats, welker bestaan d<
rede met de openbaring instemmende onf
aanwijst en die wij „vagevuur" noemen.
De H. Schrift spreekt ons meermalen van'
dagelijksche zonden, aan weike de recht
vaardigen zeiven zich schuldig maken, of
schoon deze misslagen, in welke men, on<
gelukkig genoeg, zeer gemakkelijk bij ver
rassing valt, in hen het rijk der genade
niet vernietigen of de liefde doen verlie
zen, wijl zij altijd rechtvaardigen zijn ge
noemd, zijn die misslagen toch smetten,
waarmede zij voor den driemaal heiligen
God, die de geringste misdaad met afschuw,
verwerpt, niet kunnen verschijnen. Zij moe
ten dus of hier, of in het andere leven ge
boet worden. De heiligsten zelfs ziet men'
met de meeste zorg het binnenste van hun
hart pijlen, zonder ophouden bij het licht
van Gods oordeelen hunne gedachten en
handelingen onderzoeken, zich beijveren om
hunne neigingen te zuiveren, en dagelijks
over de smetten te weenen, waarHfSde zij
zich op den weg liuns tijdelijken levens be
smeuren. Wie zijn zij, wier hart altijd be
vrijd blijft van ongeregelde gehechtheid en
in wier handelingen geene verflauwing,
ijverloosheid of gebrek aan oprechtheid cn
opgehouden kan worden, vóór hij het ko
ninkrijk der hemelen kan binnentreden.
Men gevoelt een ontegensprekelijken weer
de Koningin haar beeltenis versieren met zin om te gelooven, dat de zondaar, die
groen en de nationale kleuren, dan wenschenzijn gansche leven in liet slijk der zon-
wij daardoor indirect eer te brengen aan den is verbleven, en eerst, op het oogen-
haar, die door dat beeld of portret wordt blik, wanneer hij voor Gods rechterstoel
voorgesteld en geenszins is het onze bedoe-verschijnen moot, tot God terugkeert, als
zijn zij, in wien het beeld Gods nooit mis
maakt en gekrenkt is? De H. Moeder-
Maagd heeft alleen dit voorrecht gehad,
maar de grootste heiligen verklaarden, dat
zij dagelijks struikelen. „Heer!" roept de
boetvaardige David uit, „treed niet in het
gerecht met uwen dienaar, want geen le
vend mensch zal voor uw aanschijn gerecht-
DE MIS DER GELOOVIGEN.
Hoofdstuk III. Dc H. Communie.
8
Dc Leeken-communie onder do Mis
(Vervolg),
c \orige Week hebben wij gezien, hoe het ge-
61111 dej- veelvuldige en dagelijksche Commu-
le °.i. hierin bestaat, dat de gcloovigen het
a °(eu tot de H. Tafel meer gaan beschouwen
niet als een aparte devotie, onafhankelijk
van e mis - maar als een wezenlijk onderdeel
an iet fer, zoodat de II. Communie weer
"otut te staan .v het liturgisch kader, waarin
ook geheel de christelijke oudheid Ilaar ge-
Plaatst heeft. Daartoe, zoo zeiden we, zijn drie
«kan noodig. Men moet 1G) 0p liturgische
1J'-C zich voorbereiden; 2e) IIaar op litur
gische wijze ontvangen; 3e) op liturgische wijze
e dankzegging verrichten. Het tweede piint
j^aat vandaag op ons program.
Liturgisch ontvangen der H. Communie.
Hj, 0'&ens den geest der instelling, volgens hot
'ukkelijk verlangen der Kerk, volgens de
Cr* kei'^Uike gebruiken moesten de ge-
fcl||.l.gen °nder en niet buiten de H. Mis com-
iieec tonevenwel om wettige redenen mug
thans gelijk ook altijd gebruikelijk geweest
is de H. Oommunnie op een ander tijdstip
uitgereikt worden. Dozen regel, dien de uitzon
deringen juist bevestigen, vinden wij vastge
legd le) in de misgebeden zelf2e) in de uit
spraken der Kerk; 3e) in de aloude kerkgebrui
ken.
le) De misgebeden zelf veronderstellen, dat
men tijdens het Offer tot de H. Tafel nadere.
Lees ze maar eens aandachtig door en deze be
doeling der Kerk springt duidelijk in 't oog. Het
Offer wordt opgedragen door allen en voor
allen en de aanwezigen worden verondersteld er
aau deel te nemen door de H. Communie.
Bijna altijd spreekt de priester in het meervoud.
Vóór de consecratie bidt hij„Zegen, Heer, deze
gave.opdat zij voor ons worde het Lichaam
en Bloed van uwen allerliefsten Zoon!" Na de
oonecratie klinkt de bede: „Wij smeeken U,
o Heer, dat wij allen, zoovelen wij zijn, die deel
nemen aan het offermaal en het allerheiligst
Lichaam en Bloed van Uwen Zoon zullen nut
tigen, met alle heme-lsche zegeningen en gena
den vervuld worden." Tezamen vragen wij in het
Tater noster het dagelijksch brood onzer ziel.
Tezamen bidden wij om verlossing van alle
kwaad (Libera nos) en vrede in onze dagen
(pacem in diebus nostris). Het Agnus Dei slaat
op allen: ontferm U onzer, geef ons den vrede.
En heeft de Communie plaats geliad, dan
bidt de priester in naam van allen, die zoo juist
met het Brood des levens gesterkt zijn„Geef,
o Heer, dat wij, hetgeen wij met den mond ge
nuttigd hebben, in een rein hart ontvangen."'
De Posteommunio of het Slotgebed is de offi- geweten te verwerven, dat zij waardig worden meer zuidelijke landen zooals Italië en Spanje,
cieele dankzegging. Welnu, in geheel de liturgie dikwerf tot de H. Tafel te naderen en wel door waar men beter aan de oude Kerkgebruiken
valt er geen enkel slotgebed aan te wijzen, dat deel te nemen niet alleen op geestelijke maar heeft vastgehouden.
niet duidelijk zinspeelt op de leeken-communie,ook op sacramenteele wijze aan het offer, dat l Het spreekt vanzelf, dat wij tot nu toe alleen
die zoo juist heeft plaats gehad en waarvoor door den priester wordt opgedragen." j de theoretische zijde der kwestie bekeken heb-
zij Gode dank brengt. Zoo bijv, het Slotgebed
van de Mis der Maagden: „O Heer, Gij hebt
3e) De aloude kerkgebruiken pleiten voor de hen. Wat den praktischen kant betreft, wij
Communie onder de mis. Het H. Offer bijwo- 1 weten maar al te goed, dat er vooral in ouzo
uwe gemeente verzadigd met de heilige gaven; nen en njet tegelijk met den bisschop of pries- dagen van steeds toenemenden bloei der veel-
wij bidden verkwik ons altijd door de voor-i tGr communiceeren, was voor de eerste Chris- vuldige en dagelijksche communie vele rede-
spraak van haar, wier feest wij vieren. Door j tenen iets ongehoords. Van den anderen kant, nen kunnen bestaan om vóór en na en buiten
Christus onzen Heer. njet mtn<jer waar js }ieti dat van den beginne de mis oommunie uit te reiken. Wij eerbiedigen
2e) De Kerk verlangt uitdrukkelijk, dat de 1 af in sommige omstandigheden de H. Communie die redenen en laten ze in hun geheel toe, zon-
communie zoo mogelijk onder de Mis ook buiten het misoffer om werd uitgereikt, I der ze in het bijzonder te willen beoordeelca.
plaats heeft. Dit blijkt o.m. uit de Kerkvergade- bijv. aan de zieken en stervenden, aan de mar- Wij hebben alleen de aandacht willen vestigen
ring van Trente, het Romeinsch Ritueel en het telaars, die om wille van het geloof Ln de boeien op de traditie der Kerk en drukken dientengo-
getuigenis van paus Benedictus XIV.
De Kerkvergadering van Trente uit den
verzuchtten. Evenwel waren en bleven dit
slechts uitzonderingen op den algemeenen
ensch „dat in iedere Mis de aanwezigen niet regèl, uit noodzakelijkheid of om wettige re-
sleehbs op geestelijke wijze maar ook werkelijk
communiceeren, opdat zij aldus overvloediger
vrucht trekken uit dit H. Offer."
Het Romeinsch Ritueel zegt klaar en duide
lijk: „De Oommunie der geloovigen meet plaats
denen toegestaan.
Het schijnt, dat men omstreeks de 9e eeuw
wat al te gemakkelijk met deze uitzonderingen
omsprong, wijl de kerkelijke schrijvers van dien
tijd het noodzakelijk ooideelden de oude gebrui-
hebben onder de mis, onmiddellijk na die van ken der Kerk aangaande dit punt eens duidelijk
den priester (tenzij zij somtijds om een wettige op schrift te stellen. Zoo zegt Walafridus bijv.:
reden na de mis geschiedt), want de gebeden,
welke in de Mis na de communie gezegd worden,
hebben betrekking niet slechts op don priester
maar ook op de andereu, die tot de H. Tafel ge
naderd zijn."
„Hieruit volgt duidelijk," zegt Paus Bene
dictus XIV „dat do bisschoppen, pastoors en
biechtvaders niet beter kunnen doen dan de ge
loovigen aansporen zulk een zuiverheid van
„De ware tijd om te communiceeren is vóór het
laatste gebed (Postoomnranis of Slotgebed),
waarmede de mis eindigt." Hun welgemeende
raad werd echter in den wind geslagen en het
j volge dezen wensch uitMoge overal de prak
tijk de theorie zooveel mogelijk benaderen daar,
waar geen enkel beletsel bestaat, bij'Z. op de se
minaries, in de kloosters, de pensionaten en
miscliien ook in de parochiekerken op de door-
de-weekeche dagen!
Wat volgt nu uit het bovengezegde? Daar-
uit volgt, dat men:
lo.) overal waar de gelegenheid bestaat om
onder de mis te communiceeren, ten allen tijde
van die gelegenheid met een heilige vreugde ge.
bruik moet maken.
2o.) niet onder de mis tot de H. Tafel kun
nende naderen, doe men het liever daarna en
waren in de 13e eeuw vooral de bedelorden, die alleen om een of andere reden ervoor,
de gewoonte iu zwang brachten om op elk wille-j 3o.) gaat men niet ter H. Tafel, dan doe men
keurig uur buiten de missen om communie bij de communie van den priester ten minste
uit te reiken, een gewoonte, die in onze streken I een geestelijke communie,
van kracht is gebleven in tegenstelling met de (Wordt vervolo-d.)