der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K.: Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Liturgische Wegwijzer. Verklaring der Gebeden en Oerenio- niën eener plechtige li. SSis, GELOOFSVERDEDIGING. EEN LIED PER WEEK. Hemel-huis. ALLERZIELEN. Evangefieverklariitg. FEU1LLETON. DE EELE KERKLIJST Dit nummer behoort bü de „Nieuwe HaarL Courant" van 2 November. Het Auteursrëcht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). ar KNIP DIT UIT leg het in uw Mis- en Vesperboek. Verklaring: Het verwijst naar het Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. De l naar dat voor de Orde der Franciscanen. O Zondag 3 Nov. 23e Zondag na Pinksteren, blz. 953; 2e Gebed van het Octaaf, blz. 1426. Credo. Praefatie der H. Driev. blz. 99. Maandag 4 November. H. CAltOLUS BOR- ROMEUS, Bisschop en Beiyder, blz. 1431 en 212; 2e Gebed blz. 1426 3e Gebed van de HH. Martelaars, blz. 1432. Dinsdag 5 November. Van het Octaaf, blz. 1426; 2e Gebed Deus qui corda, blz. 827; 3e Gebed voor Kerk of Paus, blz. 101 of 102. Groenm., Kiev. en Veis.: Z. Ray- nerius, Belijder der Orde, blz. [213] en 230. AVoensdag 6 Nov. Zie gisteren. Groenm., en Kiev.: Feest van den H. Naam van Maria, blz. 1031; 2e Gebed blz. 1426; 3e Ge bed van de Z. Felix Meda, Maagd, blz. w [214]. Donderdag 7 November. H. WILLIBROR- DUS, Patroon van het Bisdom Haarlem, geen verplichting van Mishooren, blz. 212 en 152*. Vrijdag 8 November. Octaafdag van Aller heiligen, blz. 1426; 2e Gebed blz. 1432._ Zaterdag 9 November. Wijding der Basiliek van den Allerh. Verlosser, blz. 260 2e Ge bed van den H. Willibrordus, blz. 152*; 3e Gebed van den H. Theodoras, blz. 1433; 4o Gebed voor den Paus, blz. 102; Groenm. cn Kiev. vervalt het 2e Gebed. M.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée). In iedere Mis bidde men van blz. 71—94, waar «cl, bevindt de „Gewone orde der H. Mis". drie EN TWINTIGSTE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brief v. d. H. Apostel Paulus aan de Pliilippensen; III, 17—IV, 3. Broeders! Weest navolgers van Mij en let op diegenen, die zóó wandelen als gij ons tot een'voorbeeld hebt. Want daar wandelen er velen, van wie Ik u dikwijls zeide (en nu ook weenend zeg), dat zij vijanden zijn van Chris tus kruis; wier einde verderf is, wier God hun buik en wier eer in hunne schande is, die hunne zinnen stellen op het aardsche. Maar onze wandel is in den hemel, van waar wij ook als Zaligmaker verwachten onzen Heer Jesus Christus, die het lichaam onzer geringheid hervormen zal, zoodat het gelijk- yormig worde aan het lichaam Zijner hee- Uikheid, ingevolge de werkkracht, waardoor Hij ook alles aan Zich onderwerpen kan. Zoo dan, mijnO veel geliefde en zeer beminde-broe- ders, mijne vreugde en mijne kroon! weest al dus standvastig in den Heer, zeer geliefdenl Ik bid Evodia en smeek Syntycbe, eensge zind te zi.in iu den Heer. En ook u bid ik, op rechte medewerker! sta haar bij, die met mij gearl oid nebben in bot Evangelie, met Cle mens en mijne overige tnedj-arbeiders. wier «amen in het boek des levens staan. Evang. volgens den H. Mattheus, IX, 1826. Iu dien tijde, terwijl Jesus tot de schare sPrak, zie, naderde er een overste, die_ Hem aanbad, zeggende: Heer! mijn dochter is zoo even gestorven; doch kom, leg Uw hand op baar, en zij zal zal leven. Jesus nu stond op env°lgde hem met Zijne leerlingen. En zie, een vrouw, die gedurende twaalf Jaren ;lan bloedvloeiing leed, naderde Hem ,van achteren en raakte het boordsel van Zijn kleed aan. Want zij zeide bij zich zelve: In- dien ik slechts Zijn kleed zal hebben aange raakt, zal ik gezond zijn! En Jesus, Zich om- keerend en haar ziende, sprak: Vertrouw, dochter, uw geloof lieeft u gezond gemaakt. En de vrouw was gezond van dat uur af. Toen Jesus nu in het huis van den overste gekomen was en de fluitspelers en de mis baar makende menigte zag, zeide Hij: Gaat heen! want, de jonge dochter is niet dood, maar slaapt. En zij belachten Hem. En als nu de menigte uitgedreven was, ging Hij bin nen en vatte haar bij de band. En de jonge dochter stond op. Deze mare nu werd door die gansche landstreek verbreid. 23ste ZONDAG NA PINKSTEREN. Steeds vorderde Jeus van degenen, die eene bijzondere gunst van Hem verlangden, het geloof in Zijne waardigheid en zending, in Zijne liefde en almacht, maar dan ook be loofde Hij, dat aan een bede door een leven dig geloof bezield, niets zou geweigerd wor den. Het Evangelie van dezen Zondag stelt ons daarvan weer voorbeelden ter navolging voor. De zieke vrouw had een plan gevormd, dat haar door een levendig geloof was inge geven. Het geloof aan Jesus' Almacht en Liefde gaf haar in dat zij in het geheim, zon der dat de omstanders er iets van merkten, de gezondheid kon en ook zoude verkrijgen, als zij slechts den zoom van Zijn kleed met de hand kon aanraken. En aanstonds mocht zij uit Jesus' mond de woorden hooren: „wees welgemoed, dochter, uw geloof heeft u ge^ zond gemaakt". En van dien stond af was zij genezen van een ziekte, die haar meer dan 12 jaren lang gekweld had, en voor welks genezing zij zich de grootste offers getroost had. Ook Jairus is voor ons allen een sterk sprekend voorbeeld van een geloof, dat mach tig ten goede werkt. Wij vergeven het den bedroefden vader gaarne, dat hij verlangde dat Jesus met hem naar zijne woning mede- ging, en dan aan het stervende kind de hand zou opleggen. Wij duiden het hem niet ten kwade, dat hij meende, dat Jesus' tegenwoor digheid noodzakelijk was, dat een oplegging der handen of een persoonlijke aanraking ge vorderd werd, voordat de genezing mocht verwacht worden. Te meer, omdat hij vele andere blijken van een groot geloof gegeven had. Of was het geen bewijs van geloof, dat hij zijn stervende dochter verliet, om nu de dood haar dreigde, hulp te gaan zoeken, waar hij hoopte ze te zullen vinden, dat hij van menschelijke hulp verstoken, zich naar Jesus spoedde, om op Diens medelijden een beroep te doen, dat bij na allo middelen te hebben uitgeput zich tot den Wonderdoener wendde, Die al weldoende rondging! Had Jaïrus niet geloofd, hij ware thuis hij zijn stervend kind gebleven. Nu echter is hij in zijn hidden en hopen een voorbeeld geworden voor allen die in nood verkeeren. Zoo is voor de zieke vrouw en voor den be droefden vader juist de beproeving, die hen was opgelegd, een middel geworden om tot Jesus te komen, en hun geloof in Hem te versterken. En zoo gaat het nog gewoonlijk in het leven. Als beproevingen den mensch treffen, dan zal hij, zoo hij het geloof niet geheel verloren heeft, in zich zeiven treden en zijne geringheid inzien, om des te grooter vertrouwen te krijgen in de machtige hulp van God, die alleen hem helpen kan. Een bijna algemeene verklaring der Kerk vaders is, dat de gestorven dochter van Jaï rus. een beeld is van den dood des rechtvaar digen. Maar dood was boven allen twijfel ze ker. Desniettemin zeide de God-Mensch, dat haar dood niets anders was dan een slaap. Eveneens is de dood der rechtvaardigen. Neen, de zielen der goeden sterven den eeuwi gen dood niet, maar staan onder de bescher mende hand van God. Al mogen de ongeloo- vigen meenen, dat met hun dood alles voor hen geëindigd is, zij leven bij God en leven voor eeuwig. Hun dood is als een zoete slaap, waarin zij uit de verdrukking des levens overgaan naar de rust der eeuwigheid, uit de droefheid naar de vreugde, uit den strijd naai de belooning. Gelukkig alzoo zij, die in den Heer sterven, want kostbaar is hun dood in Gods oogen. In het gestorven kind zien velen ook een zondaar voorgesteld, die met den goeden wil bezield is, om uit den geestelijken dood op te staan. Hij heeft de genade van den Zaligma ker afgebeden, of anderen hebben het voor hem gedaan. Doch meer nog wordt van hem gevorderd. Toen Jesus het huis van Jaïrus was binnengetreden, joeg Hij al de treurpij- pers en de misbaar-makende menigte uit bet sterfhuis. Evenzoo moet de christen, die den weg der deugd wi] inslaan, of uit den dood slaap der zonde wil opstaan, zich losmaken van het luidruchtig rumoer der wereld. Wie uit den doodslaap der zonde wenscht op te staan ot het leven der genade, moet eerst een scheidsmuur oprichten tusschen zijn hart en liet gewoel der buitenwereld. Toen eerst vatte Jesus het meisje hij de hand en sprak Zijn machtwoord: „Sta op", en de ziel keerde te rug, om zich met het lichaam weder te ver eenigen, Zoo ook raakt God in Zijne onein dige goedheid de ziel des zondaars aan met Zijne genade, en spreekt haar woorden des levens toe. „De mare hiervan ging uit door het ge- heele land". De dankbare vader kon de wel daad, die Jesus hem bewezen had, niet ver zwijgen, maar maakte aan iedereen de goed heid en macht van Jesus bekend. Zoo moet ook ieder zondaar, die van God de vergiffe nis zijner zonden, de opstanding uit den gees telijken dood ontvangen heeft, zoo niet door door zijne woorden, dan toch zeker door zijne daden, Gods goedheid aan de wereld verkon digen. AANBIDDEN DE KATHOLIEKEN DE BEELDEN DER HEILIGEN? ling eer te brengen aan dat stuk steen of papier. Ik zie u reeds lachen om de gedachte alleen aan zulk eeu dwaasheidl En terecht! Neen, door haar beeltenis te versieren ge ven wij te kennen, dat wij degene, die daar afgebeeld is, hoogachten en eeren en indirect wordt zoo die hulde en eerbiedsbetuiging tot de hooge Landsvrouwe zelf gericht. Ditzelfde geldt ten opzichte der beelden van God en Zijne lieve Heiligen. Door hunne beelden te versieren en in eere te houden, vereeren wij indirect die Heiligen zelf en leggen met de bloemen en de gebeden voor hunne beeltenissen gestort, de dankbe tuiging van onze liefde en eerbied als bet ware aan hunne voeten neder. Wanneer gij neerknielt voor het beeld van God of een Heilige, dan doet ge dit immers om de gedachte aan hen levendig te maken en zoo met meer aandrang te bidden, maar Dat de vereering der Heiligen geen afgo- geen haar op uw hoofd denkt aan een aan- derij genoemd kan worden, omdat zij iets ge- bidding van beelden. heel anders is dan de eer en aanbidding, die j We mogen dit verwijt zeker als totaal on- wij aan God bewijzen, zagen wij in ons voriggegrond afwijzen. X. artikel reeds. Maar is het geen afgoderij, dat de Katho lieken heelden vervaardigen van de Heili gen en daaraan eer bewijzen! Door tegenstanders van ons H. Geloof wordt ons tenminste meermalen voor de voeten ge worpen, dat wij de houten en steenen beelden „aanbidden". Degenen, die zoo spreken, willen zich ge woonlijk beroepen op een tekst uit de H. Schrift, waar God tot de Joden sprak, toen Hij op den Sinaï Zijne tien geboden gaf: „Gij zult u geen gesneden beeld of gelijkenis ma ken; gij zult die niet aanbidden of eer be wijzen." Dat God hiermede het maken van beelden Nr. 28 uit Woorden van René de Clercq. „De Leeuwerk". Muziek van Emiel Hullebroeck. Door mijn woning speelt een zonnig licht. 'kVoel me een kleinen koning, in mijn groo- ten plicht: Vrouw en kind te schragen op mijn sterke jeugd; En ze hoog te dragen in mijn vreugd, (bis). geheel en al verbood als verkeerd zijnde, is ])aar> op 'tschouwke, prijkt mijn eenig kruis, niet waar. Hoe toch kon Hu Zelf dan bevel y/ees mijn engel, vrouwke, wees mijn hemel, geven om twee Cherubijnen te laten vervaar digen, die boven op de Ark des Verbonds ge plaatst moesten worden! huis. Wees mijn stoutste roemen, wees mijn zoetste troost, De Joden kwamen veel in aanraking met Frissche levensbloemen, krachtig kroost, (b.) de heidenen, the afgodendienaars waren. Zij bleken zeer geneigd te zijn om de gewoonten q mijn kind'renl Graag gebroken brood! der heidenen over te nemen, vandaar werd 20ll 't geluk vermind'ren waar de last ver hun op thart gedrukt om geen beelden als groot! afgoden te aanbidden, zooals de heidenen Git <£ou lnen armoe lijden om een mondje meer! Och, waar menschen strijden, helpt de Heer! (bis). deden. „Dat dit de bedoeling was", zegt de schrij ver van „Waar is de Kerk van Christus!" toen God sprak: „Gij zult u geen gesneden beeld of gelijkenis maken", blijkt ook uit de woorden, welke God onmiddellijk liet vooraf gaan: „Gij zult geen vreemde goden voor mijn oogen hebben", en liet volgen: „Gij zult die niet aanbidden, noch dienen, want Ik ben de Heer Uw God, de Sterke, de IJveraar", d. i. Bestaat er een vagevuur, dat wil zeggen die geen anderen god naast zich duldt. Door een plaats, waarin de zielen der rechtvaar' deze woorden gaf God dus duidelijk te ken- digen, die uit deze wereld scheiden zon nen, dat men zich geen afgodsbeelden mocht der genoegzaam voor hunne gebreken en maken, d.w.z. dat men zich geene beelden misslagen aan de goddelij>e rechtvaardig- mocht maken, met het doel om die, gelijk de jmid voldaan te hebben, Opgehouden wor- heidenen deden, als afgoden te vereeren j ^en, vóór dat zij tot liet aanschouwen van Men moet ook wel in toog houden, dat de Q0ds aanschijn en tot de gelukzaligheid der andersdenkenden zeggen, dat de H. Kerk iieiligen toegelaten zijn? Dit is een belangt eerst in later eeuwen van den rechten weg is rijk vraagpunt, hetwelk tusschen de Ka- afgeweken. In de eerste eeuwen bewandelde zij den rechten weg wel. Nu is het toch eigenaardig op te merken, dat ook toen reeds beelden van Heiligen ver vaardigd werden, zooals blijkt nit hetgeen tholieken en zoogenaamde hervormden met wederzijdschen ijver behandeld wordt. Op deze vraag antwoorden wij stout weg: ja er bestaat een vagevuur, d.w.z. eene plaats a ft iUiyin tUU Tfb van zuivering en onze stelling is gegrond men gevonden heeft in do Catacomben te 0? d0 H S(fhri[t cn dc OV0rleveritg? Op dien grond zegt dan ook het concilie van Rome. Als dit gebruik toen wel in overeen stemming was met Gods geboden, waarom dan nu niet meer! De bedoeling van het goddelijk gebod is dus blijkbaar alleen, dat men geen afgods beelden zal vervaardigen en daaraan godde lijke eer bewijzen, zools dit gedaan werd door de heidensche afgodenlienaars. Wie ook maar een weinig doordenkt, ziet het ongerijmde in van de bewering, die wij boven aanhaalden. Hoe toch gevoelen wij dikwerf uiting aan aan onzen eerbied en hoogachting, die wij voor iemand gevoelen! Door zijn portret in waarde te houden, door dit een eereplaats te geven in onze woning, ja door het nu en dan te versieren. Want wat bedoelen wij dan! Wanneer wij op den verjaardag van H. M, Trente: „Zoo wie zegt, dat na de heilig- makende genade, aan elk zondaar, die leed wezen heeft, de misdaad zóó vergeven wordt en de schuld van de eeuwige straf zóó wordt uitgedaan, dat er geene schuld van tijdelijke straf meer te betalen blijft.in het vagevuur, hetzij in dezen tijd of in den toe komenden, vóór dat hij in het rijk der he melen komen mag, die zij in den ban." Men zegge ons zoo veel men wil, dat na den dood, de mensch noodzakelijk verworpen of uitverkoren is, daaruit volgt niet, als hij verworpen is en dadelijk in den helschen afgrond nederzinkt, dat de uitverkorene niet zuiverheid van inzicht binnensluipen? Wie een rechtvaardige, die nooit van den weg des heeren afweek, zou behandeld worden. Omdat een vorst aan zijnen oproerigen on derdaan genade schenkt, moet liy' hem daar om altijd gelijk stellen met die getrouwen, welke zich steeds beijverden hunnen koning de blijken van hunne onderdanigheid te ge ven. Omdat hij hem het leven vergunt, moet hij hem daarom aanstonds in alle gunsten herstellen? Legt de vergiffenis, die de vorst den doodschuldige toestaat, hem de ver plichting op hem dadelijk in zijne vroegere eerambten en waardigheden te herstellen? Is het niet billijk, dat deze schuldige gedu rende eenigen tijd de schande en het ge wicht van zijne misdaad gevoele? En wan neer zijn heer en koning hem al, na hem van zich verwijderd gehouden te hebben, opnieuw onder zijne gunste ingen aanneemt, geeft hij dan niet het schoonste bewijs van zijne buitengewone goedheid jegens hem? Welnu, zou God minder billijk zijn dan de menschen? Strijdt het dan zóó zeer tegen de rede, dat de Kerk altijd van gevoelen is geweest, als de zonden vergeven en da schuld der eeuwige straffen uitgewiseht wor den, er voor den zondaar nog tijdelijke straffen te voldoen zijn, in dit of in het andere leven? Vandaar die vroeger open bare, nu geheime boetedoeningen, welke zij oplegt; van daar voor degenen, welke in het leven niet afgeboet hebben, de nood-< zakelijkheid van een „vagevuur". Is het daarenboven geen ontegenzeggelijk grondbeginsel op de H. Schrift gegrond dat niets besmettelijks of dat besmet is, in de eeuwige stad Gods zal binnen ko men? Kan de rechtvaardige, die zonder aan doodelijke zonde schuldig te zijn sterft, niet met eene of andere dagelijksche fout be smet zijn, welke hem wel niet voor altijd uit het koninkrijk der hemeien buitensluit, doch die genoeg is om hem gedurende eeni gen tijd den toegang te ontzeggen? Doch wat zal van hem zijn, wanneer hij al niet schuldig genoeg is om met de doemelingcn in den afgrond geworpen te worden, maar, te besmeurd om in het gezelschap der hei ligen aangenomen te worden, wijl men daar toe zonder smet of rimpel zijn moet? Is het dan niet noodzakelijk, dat er een tus- schenplaats tusschen den hemel en de hel zij Plaats van oponthoud en boete, plaats van zuivering en beproeving, in welke hij de aan de goddelijke rechtvaardigheid nog niet afbetaalde schulden aflost, die hij in zijn sterfelijk leven niet geboet heeft? Deze is die verschrikkelijke plaats, welke wat de straf aanbetreft, die men er ondergaat, als eene zekere hel, maar wat de zekere hoop van eenmaal de gelukzaligheid des heiligen te zullen bezitten, als zuiverings- en verkoelings-oord kan aangemerkt wor den. Deze is die plaats, welker bestaan d< rede met de openbaring instemmende onf aanwijst en die wij „vagevuur" noemen. De H. Schrift spreekt ons meermalen van' dagelijksche zonden, aan weike de recht vaardigen zeiven zich schuldig maken, of schoon deze misslagen, in welke men, on< gelukkig genoeg, zeer gemakkelijk bij ver rassing valt, in hen het rijk der genade niet vernietigen of de liefde doen verlie zen, wijl zij altijd rechtvaardigen zijn ge noemd, zijn die misslagen toch smetten, waarmede zij voor den driemaal heiligen God, die de geringste misdaad met afschuw, verwerpt, niet kunnen verschijnen. Zij moe ten dus of hier, of in het andere leven ge boet worden. De heiligsten zelfs ziet men' met de meeste zorg het binnenste van hun hart pijlen, zonder ophouden bij het licht van Gods oordeelen hunne gedachten en handelingen onderzoeken, zich beijveren om hunne neigingen te zuiveren, en dagelijks over de smetten te weenen, waarHfSde zij zich op den weg liuns tijdelijken levens be smeuren. Wie zijn zij, wier hart altijd be vrijd blijft van ongeregelde gehechtheid en in wier handelingen geene verflauwing, ijverloosheid of gebrek aan oprechtheid cn opgehouden kan worden, vóór hij het ko ninkrijk der hemelen kan binnentreden. Men gevoelt een ontegensprekelijken weer de Koningin haar beeltenis versieren met zin om te gelooven, dat de zondaar, die groen en de nationale kleuren, dan wenschenzijn gansche leven in liet slijk der zon- wij daardoor indirect eer te brengen aan den is verbleven, en eerst, op het oogen- haar, die door dat beeld of portret wordt blik, wanneer hij voor Gods rechterstoel voorgesteld en geenszins is het onze bedoe-verschijnen moot, tot God terugkeert, als zijn zij, in wien het beeld Gods nooit mis maakt en gekrenkt is? De H. Moeder- Maagd heeft alleen dit voorrecht gehad, maar de grootste heiligen verklaarden, dat zij dagelijks struikelen. „Heer!" roept de boetvaardige David uit, „treed niet in het gerecht met uwen dienaar, want geen le vend mensch zal voor uw aanschijn gerecht- DE MIS DER GELOOVIGEN. Hoofdstuk III. Dc H. Communie. 8 Dc Leeken-communie onder do Mis (Vervolg), c \orige Week hebben wij gezien, hoe het ge- 61111 dej- veelvuldige en dagelijksche Commu- le °.i. hierin bestaat, dat de gcloovigen het a °(eu tot de H. Tafel meer gaan beschouwen niet als een aparte devotie, onafhankelijk van e mis - maar als een wezenlijk onderdeel an iet fer, zoodat de II. Communie weer "otut te staan .v het liturgisch kader, waarin ook geheel de christelijke oudheid Ilaar ge- Plaatst heeft. Daartoe, zoo zeiden we, zijn drie «kan noodig. Men moet 1G) 0p liturgische 1J'-C zich voorbereiden; 2e) IIaar op litur gische wijze ontvangen; 3e) op liturgische wijze e dankzegging verrichten. Het tweede piint j^aat vandaag op ons program. Liturgisch ontvangen der H. Communie. Hj, 0'&ens den geest der instelling, volgens hot 'ukkelijk verlangen der Kerk, volgens de Cr* kei'^Uike gebruiken moesten de ge- fcl||.l.gen °nder en niet buiten de H. Mis com- iieec tonevenwel om wettige redenen mug thans gelijk ook altijd gebruikelijk geweest is de H. Oommunnie op een ander tijdstip uitgereikt worden. Dozen regel, dien de uitzon deringen juist bevestigen, vinden wij vastge legd le) in de misgebeden zelf2e) in de uit spraken der Kerk; 3e) in de aloude kerkgebrui ken. le) De misgebeden zelf veronderstellen, dat men tijdens het Offer tot de H. Tafel nadere. Lees ze maar eens aandachtig door en deze be doeling der Kerk springt duidelijk in 't oog. Het Offer wordt opgedragen door allen en voor allen en de aanwezigen worden verondersteld er aau deel te nemen door de H. Communie. Bijna altijd spreekt de priester in het meervoud. Vóór de consecratie bidt hij„Zegen, Heer, deze gave.opdat zij voor ons worde het Lichaam en Bloed van uwen allerliefsten Zoon!" Na de oonecratie klinkt de bede: „Wij smeeken U, o Heer, dat wij allen, zoovelen wij zijn, die deel nemen aan het offermaal en het allerheiligst Lichaam en Bloed van Uwen Zoon zullen nut tigen, met alle heme-lsche zegeningen en gena den vervuld worden." Tezamen vragen wij in het Tater noster het dagelijksch brood onzer ziel. Tezamen bidden wij om verlossing van alle kwaad (Libera nos) en vrede in onze dagen (pacem in diebus nostris). Het Agnus Dei slaat op allen: ontferm U onzer, geef ons den vrede. En heeft de Communie plaats geliad, dan bidt de priester in naam van allen, die zoo juist met het Brood des levens gesterkt zijn„Geef, o Heer, dat wij, hetgeen wij met den mond ge nuttigd hebben, in een rein hart ontvangen."' De Posteommunio of het Slotgebed is de offi- geweten te verwerven, dat zij waardig worden meer zuidelijke landen zooals Italië en Spanje, cieele dankzegging. Welnu, in geheel de liturgie dikwerf tot de H. Tafel te naderen en wel door waar men beter aan de oude Kerkgebruiken valt er geen enkel slotgebed aan te wijzen, dat deel te nemen niet alleen op geestelijke maar heeft vastgehouden. niet duidelijk zinspeelt op de leeken-communie,ook op sacramenteele wijze aan het offer, dat l Het spreekt vanzelf, dat wij tot nu toe alleen die zoo juist heeft plaats gehad en waarvoor door den priester wordt opgedragen." j de theoretische zijde der kwestie bekeken heb- zij Gode dank brengt. Zoo bijv, het Slotgebed van de Mis der Maagden: „O Heer, Gij hebt 3e) De aloude kerkgebruiken pleiten voor de hen. Wat den praktischen kant betreft, wij Communie onder de mis. Het H. Offer bijwo- 1 weten maar al te goed, dat er vooral in ouzo uwe gemeente verzadigd met de heilige gaven; nen en njet tegelijk met den bisschop of pries- dagen van steeds toenemenden bloei der veel- wij bidden verkwik ons altijd door de voor-i tGr communiceeren, was voor de eerste Chris- vuldige en dagelijksche communie vele rede- spraak van haar, wier feest wij vieren. Door j tenen iets ongehoords. Van den anderen kant, nen kunnen bestaan om vóór en na en buiten Christus onzen Heer. njet mtn<jer waar js }ieti dat van den beginne de mis oommunie uit te reiken. Wij eerbiedigen 2e) De Kerk verlangt uitdrukkelijk, dat de 1 af in sommige omstandigheden de H. Communie die redenen en laten ze in hun geheel toe, zon- communie zoo mogelijk onder de Mis ook buiten het misoffer om werd uitgereikt, I der ze in het bijzonder te willen beoordeelca. plaats heeft. Dit blijkt o.m. uit de Kerkvergade- bijv. aan de zieken en stervenden, aan de mar- Wij hebben alleen de aandacht willen vestigen ring van Trente, het Romeinsch Ritueel en het telaars, die om wille van het geloof Ln de boeien op de traditie der Kerk en drukken dientengo- getuigenis van paus Benedictus XIV. De Kerkvergadering van Trente uit den verzuchtten. Evenwel waren en bleven dit slechts uitzonderingen op den algemeenen ensch „dat in iedere Mis de aanwezigen niet regèl, uit noodzakelijkheid of om wettige re- sleehbs op geestelijke wijze maar ook werkelijk communiceeren, opdat zij aldus overvloediger vrucht trekken uit dit H. Offer." Het Romeinsch Ritueel zegt klaar en duide lijk: „De Oommunie der geloovigen meet plaats denen toegestaan. Het schijnt, dat men omstreeks de 9e eeuw wat al te gemakkelijk met deze uitzonderingen omsprong, wijl de kerkelijke schrijvers van dien tijd het noodzakelijk ooideelden de oude gebrui- hebben onder de mis, onmiddellijk na die van ken der Kerk aangaande dit punt eens duidelijk den priester (tenzij zij somtijds om een wettige op schrift te stellen. Zoo zegt Walafridus bijv.: reden na de mis geschiedt), want de gebeden, welke in de Mis na de communie gezegd worden, hebben betrekking niet slechts op don priester maar ook op de andereu, die tot de H. Tafel ge naderd zijn." „Hieruit volgt duidelijk," zegt Paus Bene dictus XIV „dat do bisschoppen, pastoors en biechtvaders niet beter kunnen doen dan de ge loovigen aansporen zulk een zuiverheid van „De ware tijd om te communiceeren is vóór het laatste gebed (Postoomnranis of Slotgebed), waarmede de mis eindigt." Hun welgemeende raad werd echter in den wind geslagen en het j volge dezen wensch uitMoge overal de prak tijk de theorie zooveel mogelijk benaderen daar, waar geen enkel beletsel bestaat, bij'Z. op de se minaries, in de kloosters, de pensionaten en miscliien ook in de parochiekerken op de door- de-weekeche dagen! Wat volgt nu uit het bovengezegde? Daar- uit volgt, dat men: lo.) overal waar de gelegenheid bestaat om onder de mis te communiceeren, ten allen tijde van die gelegenheid met een heilige vreugde ge. bruik moet maken. 2o.) niet onder de mis tot de H. Tafel kun nende naderen, doe men het liever daarna en waren in de 13e eeuw vooral de bedelorden, die alleen om een of andere reden ervoor, de gewoonte iu zwang brachten om op elk wille-j 3o.) gaat men niet ter H. Tafel, dan doe men keurig uur buiten de missen om communie bij de communie van den priester ten minste uit te reiken, een gewoonte, die in onze streken I een geestelijke communie, van kracht is gebleven in tegenstelling met de (Wordt vervolo-d.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 15