der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Liturgische Wegwijzer.
Verklaring der Gebeden en Ceremo
niën etner plechtige H. Mis.
GELOOFSVERDED1GING.
EEN LIED PER WEEK,
Het lied van Limburgs
Steden.
Evantjelieverklaring.
X,
r'
FEUILLETON.
iV-
DE OFFICIEELS KERKLIJST
Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haarl Courant" van 9 November.
De nadruk van de berichten en mededee lingen in dit blad is verboden.
KNIP DIT UIT
en letr het in uw Mis- en Vesperboek.
Verklaring: Het verwijst naar het
Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. De
f naar dat voor de Orde der Franciscanen.
O-
Zondag 10 November. 24e Zondag na Pink-
storen (5© na Driekoningen), H. A.IN-
DREAS AVELLINUS, Belilder, blz. 1434
en 227- 2o Gebed en laatste Evang. van
den Zondag, blz. 390: 3e Gebed blz. 152*;
4e Gebed van de HH. Martelaren, blz.
1432 en 196. Groenm. en Kiev.: Be-
seliermïcest van de H. Maagd Maria, blz.
1046 en 148; zie verder boven. De stille
Missen naar keuze, nok: Mis van den
Zondag (groen), blz. 399.
daandag 11 Nov. H. MAHTINUS van Toms,
Bisschop en Beüider, blz. 1435 en 212; 2e
Gebod van den H. Menno, Martelaar, blz
178,— Hillegom: 2e Gebed vervalt.
Dinsda»- 12 November. H. LEBUINUS, Belli
der" blz. 158* en 227; 2e Gebed blz. 152*; -
GroenmKiev. en Veis.: H. Didacus, Be
lijder der Orde, blz. [217]; 2e Gebed van
den Z. Joannes, blz. [217].
Woensdag 13 Nov. H. DIDACUS, Belijder,
blz. 1437 en 230; 2e Gebed 152*; 3e Gebed
Concede, blz. 105. Groenm., Kiev. en
Veis.: H. Martius I, Paus en Martelaar,
blz. 1437 en 175; 2e Gebed A cunetis, blz.
103; 3e Gebed naar keuze, blz. 106112.
Donderdag 14 Nov. Octaafdag van den H.
Willibrordus, blz. 212 en 152*. Groenm.
Kiev en Veis.; Z. Gabriël Ferretti, Belij
der der Orde, blz. [221] en 227; 2e Gebed
blz. f222].
Vrijdag 15 Nov. H. GERTRUDIS, Maagd,
blz. 1442 en 248.
Zaterdag 16 Nov, H. MARTINUS-Ï, Paus en
Martelaar, blz. 7437 en 17o; 2e Gebed A
cunctis, blz. 103; 3e Gebed naar keuze,
blz. 106—112; 4e Gebed voor den Paus,
blz. 102. Groenm., Kiev. en Veis. H.
Agnes van Assisië, Maagd, blz. [222] en
250.
N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée).
In iedere Mïr bidde men van blz. 71—94, waar
zich bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
24ste ZONDAG NA PINKSTEREN.
T.es n it den brief van den H. Apostel Paulus
aan de Kolossensen; III, 12-17.
Broeders! Doet aan, als uitverkorenen
Gods, heiligen en welbeminden, hartelijk
mededoogen, goedertierenheid, nederigheid,
bescheidenheid, lankmoedigheid, elkander
verdragend en elkander vergevend, zoo
iemand eenige klacht heeft tegen een ander;
gelijk de Heer u vergeven heeft, aldus ook
gij! Boven dit alles echter hebt de liefde, die
de band der volmaaktheid is. En in uwe
harten zegevierde de vrede van Christus, tot
I welken gij geroepen zijt in één lichaam; en
weest dankbaar! Het woord van Christus
wone in u overvloediglijk, in alle wijsheid,
elkander leerend en vermanend met psal
men, lofzangen en geestelijke liederen, Gode
door de genade zingend in uwe harten. Al
wat gij doet met woord of werk, doet alles
in den naam des Heeren Jesus Christus, God
en don Vader dankzeggend door Jesus
Christus onzen Heer.
Evang. volgens den H, Mattheus,
XIII, 24-30.
In dien tijd sprak Jesus tot de scharen
deze gelijkenis: het Rijk der hemelen is ge
lijk aan een man, die goed zaad op zijnen
akker gezaaid had. Doch terwijl de men-
schen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide on
kruid midden tusschen de tarwe en ging
heen. Toen nu de halmen opgeschoten waren
en vrucht droegen, vertoonde zich ook het
onkruid. En de dienaren des huisvaders
kwamen en zeiden tot, hem: Heer! hebt gij
geen goed zaad op uwen akker gezaaid? Van
waar heeft hij dan onkruid? Hij zeide nu tot
hen: Een vijandig mensch heeft dit gedaan.
En de dienaars zeiden hem: Wilt gij. dat wij
gaan en het verzamelen? Doch hij zeide:
Neen; opdat gij misschien niet, het onkruid
verzamelend, tegelijk daarmee ook de tarwe
uitrukt. Laat heiden groeien tot den oogst;
en ten tijde van den oogst zal ik aan de
maaiers zeggen: Verzamelt eerst het onkruid
en bindt het zamen tot bundels om te ver
branden; maar vergadert de tarwe in mijne
schuur.
24ste ZONDAG NA PINKSTEREN.
De Zaligmaker heeft vier gelijkenissen
uitgesproken, waarin Hij voorspelde, hoe biet
zaad door Hem uitgestrooid, het woord
Gods, door de menschen zou opgenomen wor
den, welke vruchten het zou voortbrengen,
welke tegenkanting het ontmoeten zoude.
Dezen Zondag houdt de Kerk ons dat ge
deelte voor, waarin Jesus sprak over de
boosaardige tegenwerking van den lielsclien
vijand, die zijn onkruid onder de goede tarwe
zaait. De goddelijke Leermeester heeft Zich
verwaardigd zelf aan Zijn apostelen de ver
klaring der gelijkenis te geven.
Die het goede zaad zaait is, volgens Je
sus' verklaring, de Zoon des menschen, het
goede zaad zelf de kinderen des Rijks. Wij
zouden verwacht hebben, dat door het goede
zaad het woord Gods, de Evangelieprediking
moest verstaan worden, maar Jesus noemt
hier de vruchten, in plaats van den boom,
de gevolgen en uitwerkingen voor de oor
zaak. Tot dat goede zaad behoorden dan alle
kinderen Gods, die van het begin der wereld
af aan de openharing door God gegeven, ge
loofden, en vruchten van heiligheid voort
brachten.
.Terwijl de mensehen sliepen, kwam zijn
vijand en zaaide onkruid midden onder de
tarwe". Dat onkruid, verklaarde Jesus, zijn
do kinderen des boozen, en de vijand die het
zaaide, is de duivel. Scherper tegenstelling
kan niet uitgedacht worden. Van den eenen
kant zien wij liet Rijk Gods, Jesus met Zijne
leer en geboden, en als rijke vruchten daar-
i van de Godminnende zielen; van den ande
ren kant het rijk van den satan met zijne
dwaalleeringen en onzedelijke beginselen,
j waardoor de zielen verleid worden en als on
kruid onder goede tarwe welig opschieten.
De vijand kwam terwijl de menschen sliepen.
Jesus zelf beeft ons van deze woorden de
verklaring niet gegeven, maar de Kerkva-
1 ders leeren ons eenstemmig, dat het onkruid
des duivels uitgestrooid wordt als de mensch
zorgeloos, onachtzaam, onverschillig leeft,
dat de zoude haren weg tot zijn hart vindt,
als hij niet waakzaam is, zijne zintuigen niet
bedwingt. Vandaar die herbaalde vermaning
van Jesus tot Zijne leerlingen, dat zij toch
waakzaam zouden zijn.
De dienstknechten van den huisvader kwa
men en zeiden tot hem: „Heer, hebt gij geen
goed zaad gezaaid op uwen akker? Van
1 waar heeft hij dan onkruid?" Dat de dienst
knechten over het opgeschoten onkruid ver
wonderd waren, kan ons niet bevreemden.
Zij kenden hun lieer te goed om te vermoe
den, dat hij slecht zaad gebruikt had. De
moeilijkheid bleef echter bestaan, van waar
bet onkruid kwam. De oude en toch altijd
nieuwe vraag: van waar bet kwaad, de zon-
de, in do wereld? lag dus in hunne woorden
opgesloten.
Wij weten het antwoord: het kwaad is niet
van God, oorspronkelijk was het niet in den
mensch, de vijand van God en van den
mensch heeft het aangebracht, en eerst de
zwakheid, later de boosheid van 's menschen
wil hebben het aangenomen en verbreid.
Hiermede is tegelijk duidelijk gemaakt, dat
er altijd een onverzoenlijke strijd tusschen
het goede en het kwade bestaan zal, en de
zonde met de hulp van God moet bestreden
worden, en dat er eens een scheiding tus
schen de goeden en de boozen zijn zal.
De dienaren van den huisvader wilden wel
eenigszins voortvarend te werk gaan. Dade
lijk waren zij met de vraag gereed: „als gij
wilt. gaan wij heen en verzamelen het on
kruid". Maar dit lag niet in de bedoeling
des Heeren: „Neen, zeide Hij tot hun, opdat
gij het onkruid verzamelende, niet soms te
gelijk daarmede ook de tarwe ontwortelt".
Zij toonden van dezelfde gezindheid te zijn,
die ook ons gewoonlijk bezielt. Hoe gaarne
zouden wij de kiem van het kwaad uit
roeien, alle boosheid van de aarde zien weg
gevaagd. Met grootere voorzichtigheid wil
de huisvader te werk gaan. Hij weet hij on
dervinding dat het onkruid te samen met
de tarwe opgetrokken en vermengd is, dat
het eene zonder nadeel voor het andere niet
kan uitgeroeid worden. Zeker, God kon door
Zijne Almacht het kwaad beletten te bestaan
op de wereld, maar er zijn redenen genoeg
waarom Hij toelaat dat het kwaad naast het
goede bestaan blijft. Het is waar, dat on
kruid geen tarwe en de tarwe geen onkruid
kan worden. Maar even waar is, dat de kin
deren Gods nog beter en de kinderen des
boozen in kinderen Gods kunnen veranderd
worden. Gaat laat toe, dat de zondaars blijven
leven „omdat bij den dood eens zondaars niet
wil, maar dat hij zich bekeere en leve". Bo
vendien, vele daden van heldhaftige deugd
zouden in de Kerk Gods gemist worden, zoo
God altijd Zijne Almacht getoond had door 't
uitroeien der zondaren. De woestijnen zou
den niet zoovele kluizenaars, de kloosters
niet zoovele Godgewijde mannen en maag
den bevatten, de eerste eeuwen der Kerk
niet zoovele millioenen moedige bloedgetui
gen tellen, als de duivel zijn onkruid niet
over de wereld had kunnen zaaien.
Eens komt het einde van de maolit der
boozen en de beproeving der goeden. God
laat beiden opgroeien tot aan den oogst. „In
den oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen:
„verzamelt eerst het onkruid en bindt het
in hossen om te verbranden, maar brengt de
tarwe bijeen in Mijne graanschuur". Zóó zal
het zijn in de voleinding der wereld, ver
klaarde de Zaligmaker. „De Zoon des men»-
schen zal Zijne Engelen uitzenden en zij zul
len uit Zijn Rijk verzamelen al de ergernis
sen en degenen die ongerechtigheid doen, en
zij zullen hen werpen in den oven des vuurs,
daar zal geween zijn en geknars der tanden.
Alsdan zullen de rechtvaardigen blinken als
de zon in het Rijk huns Vaders". God moet
eens het goede loonen en het kwade straffen,
dat eischt Zijne rechtvaardigheid, maar zoo
lang die dag van vergelding niet is aange
broken, verdraagt Hij de boozen, en tracht
voortdurend door de inspraken Zijner ge
nade hen nog tot inkeer te brengen.
Leeren wij dus uit het Evangelie van de
zen Zondag nooit te wanhopen, noch voor
ons zeiven, noch voor anderen, aan Gods
eindelooze barmhartigheid, maar van den
anderen kant te vreezen voor Zijne recht
vaardigheid, die ons eens streng zal oordee-
len, als wij aan de inspraken Zijner genade
weerstand hebben geboden.
IS CHRISTUS NIET DE EENIGE MIDDE
LAAR TUSSCHEN GOD EN DE
MENSCHEN?
Velen zullen misschien opzien bij het le
zen van deze vraag, omdat zij het verhand
ervan niet inzien met de tien geboden Gods.
We moeten ook toegeven, dat dit wel
eenigszins verwijderd is. Maar deze vraag
wordt dikwerf opgeworpen door sommigen,
die zeggen, dat het aanroepen der Heiligen
in tegenspraak is met de goddelijke Openha
ring die leert, dat Jezus Christus de eenige
Middelaar is tusschen God en de menschen.
Dat dit evenwel niet beletten kan, om ook
de Heiligen te vereeren en aan te Roepen,
zullen wij heden nagaan.
Christus is de eenige Middelaar. Aldus
leeren de Protestanten, doch aldus leeren ook
wij, Katholieken. De eenige Middelaar, d.w.z.
dat niemand kan zalig worden dan door de
oneindige verdiensten van Jezus Christus,
den Zoon van God, Die voor ons door Zijn
lijden en sterven den toegang tot het Rijk
van eeuwige glorie wederom geopend heeft.
Alleen geholpen door Christus' verdiensten
kunnen wij iets nuttigs en goeds verrichten
ter zaligheid: hiertoe immers is noodig de
goddelijke genade, die een vrucht is der on
eindige verdiensten van onzen Goddelijken
Zaligmaker,
Doch nu een andere vraag: Is het feit, dat
Christus de eenige Middelaar is tusschen
God en mensch nn ook werkelijk een beletsel
om de Heiligen, Zijne vrienden, te vereeren
en hun hulp in te roepen?
Dat zou dwaasheid zijn, nietwaar?
Wij hebben het in een der laatste artikelen
ook reeds op den voorgrond geplaatst, dat
geen afbreuk gedaan wordt aan den aan God
verschuldigden eerbied, wanneer wij eer be
tuigen aan Zijne vrienden, de Heiligen.
Vandaar dan ook moeten wij de leer der
H. Kerk zoo opvatten, dat de Heiligen in
den Hemel en ook de rechtvaardigen hier
op aarde, door hunne tusschenkom6t de ge
nade van God en Zijn zegen over ons af
smeek en.
De Heiligen treden dus wel op als onze
beschermers en voorsprekers, dus als tus-
schenpersonen tusschen God en ons, en zoo
kunnen zij dus wel Middelaars genoemd
worden, ofschoon niet in dien zin, waarin
Christus onze Middelaar is.
Want Christus is Middelaar in den waren
zin van 't woord, d.w.z. Hij heeft de maoht
uit zich zeiven ons niet te geven, terwijl de
Heiligen deze macht niet hebben en slechts
kunnen vragen aan God en voor ons smee-
ken, dat God onze gebeden zal verhooren.
Do zaak is dus zoo: Christus helpt ons door
Zijn eigen verdiensten, maar de Heiligen
verkrijgen alle genaden en gaven voor ons
niet uit eigen macht of krachtens eigen ver
diensten, doch alleen en uitsluitend krach
tens de oneindige verdiensen van Jezus
Chrisus, Die in waarheid onze Middelaar is.
Wat wij door de voorspraak der Heiligen
van God verkrijgen, schrijven wij voorzeker
en terecht toe aan hun deugd en heiligheid,
waardoor zij de bijzondere vrienden van God
geworden zijn; doch wij moeten niet verge
ten, dat zij die heiligheid en groote deugd
slechts danken aan de oneindige verdiensten
van Jezus Christus, wiens genade ook wij
noodig hadden om iets te kunnen doen ter
zaligheid.
„En wanneer God zoo goed is", zegt Pater
van der Hagen S.J., „het gebed Zijner Hci-
„ligen te onzer gunste te verhooren, dan zijn
„het niet die Heiligen, maar dan is het Chris-
„tus Zelf, Die om het gebed Ziji\r trouwe
„dienaren zich gewaardigt den onuitputte-
„lijken schat Zijner verdiensten in zuivere
„mate op ons toe te passen. Hoe kan men
„dan beweren, dat daardoor de verdiensten
„van den éénen Middelaar, Jezus Christus,
„worden verkleind? Zou men niet veeleer
„mogen zeggen, dat juist door die leer de
„oneindige verdiensten en de grootheid van
„dien Middelaar zoo duidelijk mogelijk in
„het licht worden gesteld?"
De vraag, of Christus niet de eenige Mid
delaar tusschen God en de menschen is, moet
dus bevestigend beantwoord worden, terwijl
hiermede heel. goed kan samengaan de leer
van de H. Kerk over het vereeren en aan
roepen der Heiligen als voorsprekers voor
ons bij den goeden God.
Nr. 14 nit de „Leeuwerk".
Woorden van
A. F. van Beurden.
Muziek van
Henri Tijssen.
li;
Van uwe steden gaan wij zingen,
Limburg dierb're moedergrond.
't Lied moet door uw gouweu dringen,
Jub'lend uit der zang'ren mond.
't Lied ruisch' zachtkens door uw dreven*
't Klink' op beurt ook forsch en blij:
Met akkoorden rijk omweven,
't Lied van Limburgs stedenrijl
MMet akkoorden rijk omweven,
't Lied van Limburgs stedenrijl
U ter eer, Maastricht moet schallen
Onze luidste jubeltoon.
Binnen uwe grijze wallen
Stichtte Sint Servaas zijn woon.*)
Met een roemvol, rijk verleden,
Opent gij den deft'gen stoet
Van Oud Limburgs zustersteden,
Sterrestad, U d'eeregroet!
.Van Oud Limburgs zustersteden»
Sterrestad, U d'eeregroet!
Meesteres der vrije kunsten,
Veste met een biscliopstroon,
Roermond, rijk bedeeld mot gunsten,
U zij d'eerepalm tot loon!
Over harp, palet en veder
Voert Ge een vaste heerschappij,
De oude meesters roept ge ons weder»
Roerstad, U onz' melodij!
De oude meesters roept ge ons weder:
Roerstad, U onz' melodij!
Venlo, rijk aan vruchthre tuinen,
Gaarden aan den heldren vloei
't Wijlen op uw heuvelkrumen 2)
Schenkt weer rust aan 't krank gemoeii
Gaf nauur U meen'ge gave,
Ook de kunst vergat u niet,
Voor Valuas trouwste have,
Trille een forsoh akkoord in 'tliedl
Voor Valuas trouwste have,
Trille een forsoh akkoord in 'tliedl
Weert, gij parel van de heide,
Als in gouden baud gevat,
Eens waart gij de hoog gevleide,
Wijd vermaard, der Hornes schat 8)
Nijver reppen zich de handen
Van uw volk, in eenvoud blij;
Dale welvaart op uw landen,
Weert, uw heil dat wenschen wij!
Dale welvaart op uw landen,
Weert, uw heil dat wenschen wij!
Sittard draagt de fonkelkrone
Van de reine Moedermaagd,
Op den top der Vorsten wone, 4)
Die de hooge torens schraagt.
Rondom heuv'len, rondom dalen,
Dicht omzoomd van weide en bosch,
Ais smaragden en opalen
Op een kleur'gen koningsdos!
Als smaragden en opalen
Op een kleur'gen koningsdosl
Stad der Valken, stad ter eere,
Onze roem en onze faam,
Wat ook door het lot verkeere.
I I
DE MIS DER GELOOVIGEN.
Hoofdst. III. De H. Communie.
I
8. De Lceken-communie ouder de Mis
Hemelsohen Vriend vernemen, wij zullen belo
ven Hem steeds getrouw te blijven; maar de
lofficiëele dankzegging, als ik mij zoo mag
uitdrukken, is dan reeds geschied, de b ij z o n-
dere vrucht die er te trekken viel
uit het feest van dien dag is reeds ge-
vraagd, ongetwijfeld reeds verkregen.... Do
priester heeft ze afgesmeekt voor allen ik
bedoel voor alle communicanten, want al die ge
beden veronderstellen, dat d>e geloovigen tegelijk
met den priester het H. Lichaam en Bloed ont
vangen hebben.
En hoe overheerlijk zijn die officieele dankgo-
beden? In pittigheid en kracht, in zalving en
diepte overtreffen ze die van onze boste kerk-
Om goed en gema-kkelijk, zonder vrees voor boekenOordeel zelf. Op het feest van Maria-
sleur of geestelijken tegenzin te communi-Hemelvaart bijv. luidt het slotgebed: „Nu wij
ceeren, moet men niet alleen op liturgische hebben deelgenomen aan uwen hemelschen
wijze zich tot de H. Communie voorbereiden dlsoh, smeeken wij uwe barmhartigheid, o Heer
en Haar op liturgische wijze ontvangen, maar onze God, dat wij, die ten Hemelopneming vie-
°P de derde plaats na het ontvangen ren der Moedor Gods, door hare voorspraak van
God ook op liturgische wijze bedian- alle dreigende gevaren mogen bevrijd worden.
6 n- j Door denzelfden Jezus Christus," onz. Op
Zulk een dankzegging verschaft ons wederom Zaterdag in de vierdo week van de vasten: „Wij
het misformulier, vinden we in de misgebeden bidden U, o Heer, dat uwe H. Geheimen ons
^elf. Want, wanneer de priester het H. Bloed reinigen en ons door hunne kracht aangenaam
genuttigd heeft, welke gebeden legt de Kerk malton in uwe oogen. Door onzen lieer enz."
hem dan op de lippen? Geen andere dan gebe- i Ziehier als derde voorbeeld het Slotgebed uit
den van dankzegging. Denkt slechts aan diede Gemeenschappelijke Mis voor de Maagden:
''elke hij uitspreekt bij de zuivering van den „Gij hebt uwe gemeente verzadigd, o Heer, met
h^lk en van zijn handen, doch de antiphoonheilige gaven; wij bidden U, verkwik ons al-1
Communie, het Slotgebed en den zegen. 1 1 J- 1
Hoofdstuk IV. De Dankzegging.
1. De zuivering van den) kelk en van de lianaen
des priesters.
Hier begint de officieelee dank
zegging voor het offer den Heer opgedra
gen en door Hem aanvaard, alsmede voor de
handeling, die dat offer bezegeld heeft: de
deelname aan het Lichaam en Bloed des Heo-
ren.
Het geloof aan de wezenlijke tegenwoordig
heid van liet Lichaam en Bloed des Heeren on
der de gedaanten van brood en wijn vordert van
den priester de grootste waakzaamheid, opdat
niet eenig gedeelte van die gedaante verlo
ren ga of ontheiligd worde. Reeds hebben wij
gezien, dat do priester na de nuttiging der H.
Hostie zorgvuldig met de pateen de corporale
zuivert en de kleine gedeelten, die soms van de
H. Hostie gevallen waren, in den Kelk strijkt
bij het H. Bloed. Iets dergelijks heeft de Kerk
voorgeschreven voor den Kelk, die het II. Bloed
bevat en voor de vingers, waarmee de priester do
lï. Hostie heeft aangeraakt. Tijdens deze zui- j
veringen legt Zij den priester overheerlijke ge- 5
bed-en op de lippen. Ziehier het eerste, dat uitge
sproken wordt, terwijl de misdienaar wijn in
den kelk schenkt:
genade, dat het liemelsch voedsel, hetwelk wij
in den tijd ontvangen, ons een geneesmiddel
worde voor de eeuwigheid. Vele slotgebeden
van het Romeinsch Missaal drukken dezelfde
gedachten uit als dit gebed.
Na den wijn genuttigd te hebben, houdt do
priester de vier vingers, waarmede hy het H.
Sacrament heeft aangeraakt, boven den kelk,
terwijl de misdienaar daarover eerst wijn en
dan water uitgiet. Intusschen bidt de priester
dit gebed
Corpus tuum, Domi-
ne, quod sumpsi, et
Sanguis (juem potavi,
adliaereat visoeribus
meiset p ras-s ba, ut in
me non remaneat sce-
lerum macula, cjuem
pura et s-aneta refeoe-
runt saeramenta: pui
vivus et regnas
Amen.
tijd door de voorspraak van haar, wier feest
wij vieren. Door onzen Heer." I
Uit dit alles volgt, dat men niet beter kan
doen dan zich een missaal in de moedertaal
(bijv. het Mis- en Vesperboek van Desclée)
aanschaffen en zich daarvan tijdens hot H. M-is-
met haar den Heer voor die weldaad zaloffer bedienen. Dan zal men ondervinden, dat-
en danken. de Mis zelf de ware, liturgische voorbereiding
11 getwijfeld, wanneer de priester liet altaar
-Die gebeden moeten ook onze dankzegging
gaan uitmaken, omdat de Kerk verlangt, dat
in vereoniging met den priester het offer
°Pgodx-agen hebbend en tegelijk met hem gc-
^°ed geworden mot de Hemelsche Spijze, ook
göljjk
aten heoft, dan zullen wij in ons zelven tre-
1111 nullen wij nog oenigen tijd onzen God
■r,!1,1 ea' WU zullen Hem tot onze ziel kooren
•H>nok
en, wy zullen de verb»ngeus van onzen
is tot de H. Communie en dat deze als 't ware
de bezegeling is van het godvjctu>htig uiishoo-
joan.
Quod ore usam pri
mus, De.mine, pura
mento capiamus, et de
munore tem porali fiat
nobis rem-edinem sem-
piternum.
Laat ons, lieer, het
geen wij met den
mond genuttigd heb
ben, met een zuiver
hart bewaren, en dat
het ons van een tijde
lijke gave tot een al
tijddurend geneesmid
del worde.
Dit gebedje, dat zeer oud is, diende oorspron
kelijk tot Slotgebed van do Mis op Donderdag
'n de Passieweek. Wij vragen erin aan God de
Laat, Heer, uw
Lichaam, dfat ik ge
nuttigd en uw Bloed,
dat ik gedronken heb,
aan mijn binnenste kle
ven; en geef dat er
geen vlek van zonde
Quod ore sum pri- j
met deze zuivere en
heilige Sa'kramenten
gevoed ben: Gij, die
leeft en heerscht in de
eeuwen der eeuwen
Amen,
Nog in de elfde eeuw was dit gebed bij <1®
Romoiiisehe Kerk niet in gebruik. Oorspron-
kei-ijk ook con Slotgebed of gobod van dankzeg- j
ging voor allen, die onder de twee gedaanten
gecommuniceerd hadden, werd het allengs be-
nut als begeleidende bede bij de zuivering der j
vingertoppen. Do zin ervan is zoo duidelijk, dat
alle verklaring overbodig is.
Oudtijds werd de wijn, die tot zuivering van
kelk en vingers gediend had, niet door den
priester genuttigd, maar geworpen in het zoo- 1
genaamde lavatorium, een in den grond 1
gemetseld putje naast het altaar. Een overblijf-
sel van dit gebruik is nog voorhanden in de
pontificale mis, waar de bisschop na de ge-
ibrui'kelijike afwasschingen gedaan te hebben
zich de handen wascht in een bekken, dat ter I
zijde van liet altaar wordt aangedragen. Tot'
alleen water gebruik, later ook wijn.
aan de 13e eeuw wordt voor de vingerwasschïng
alleen water gebruikt, later ook wijn.
2. De Antiphoon genaamd Communio.
Zoodra do priester den kelk gereinigd heeft,
geeft hij dien over aan den Subdiaken, welke
hem uitveegt en met het kelkkleedje en de beur»
bedekt. Intusschen bidt de priester aan den
Epistelkant do antiphoon welke den naam
draagt van Communio.
Deze antiphoon gewoonlijk een of ander
psalmvers werd tot aan do elfde eeuw gezon
gen tijdens het communie-uitreiken: vandaar
haar naam. Daarop volgde de psalm, waaraan
zij ontleend was. Was men klaar met commu
nie-uitreiken, dan hief de voorzanger ge
waarschuwd als hij was door een Sub-diaken,
die zich daartoe het voorhoofd met een kruis
bebeekend© het Gloria Patri aan; ver
volgens werd de antiphoon herhaald.
Sinds do Xle eeuw zijn do psalm en het
Gloria verdwenen, deels wijl men tegen
woordig meer onder do stille missen communi-
oeert, deels wijl bij do hoogmissen bet commu-
niceeren tot na do mis verschoven wordt. De
antiphoon, dio alleen is overgebleven, wordt
eerst na de Communie der geloovigen gezon
gen. Zij heeft niettemin het karakter van een
d-ankgezang behouden; vandaar over hot alge
meen don vroolijiken aard harer melodie. Tij
dens de hoogmis houdt zij op pieuze wijze onze
gedachten bezig, terwijl de priester do afwas-
schingen verricht. Zou men heden ten dage, nn
de dagelijksche Communie weer zoo plechtig in
zwang gekomen is, ook niet de antiplionen van.
eertijds in eere kunnen herstellen met ze te la
ten volgen door hun psalmen, die psalmen, wel
ke wij niet eens meer kennen en waaruit noch
tans onze voorvaderen don zuiversten honing
voor hun godsvrucht gepuurd hebbent
(Wordt vervolgd.)
I