der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Liturgische Wegwijzer. De heldenmoed van een Priester. Verklaring der Gebeden en Ceremo niën eener plechtige H. lis. GELOOFSVERDEDIGING. EEN LIED PER WEEK. Mijn Nederland. feuilleton. Evangelieverklaring. DE OFFICIEELE KERKLIJST Dit nummer behoort bfl de „Nieuwe HaarL Courant" van 30 November. De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden. KNIP DIT UIT en !eg het in uw Mis- en Vesperboek. Verklaring: Het verwijst naar het Aanhangsel voor de Nederl. B.sdommen. De t naar dat voor de Orde der Franciscanen. ïondag 1 December. Eerste Zondag van den Advent, blz. 269. Geen Gloria. 2e Gebed van de H. Maagd, blz. 101; 3e Gebed voor de Kerk (blz. 101) of voor den Paus (blz. 102). Credo. Praefatie der H. Driev., blz. 99. Benedicamus Domino. Maandag 2 December. H. BIBIANA, Maagd en Martelares, blz. 1054 en 243; 2e Gebed Excita, blz. 269; 3e Gebed van de Heilige Maagd, blz. 101. Naar keuze ook: Mis der HH. Engelen, blz. 1455. Dinsdag 3 December. H. FRANCISCUS XA- VERIUS, Belijder, blz. 1055; 2e Gebed Excita, blz. 269. Woensdag 4 December. GEBODEN VAS TENDAG. H. BARBARA, Maagd en Martelares, Mis Loquebar, blz. 240; 2e Ge bed Excita, blz. 269. Groenm. en Kiev.: H. Petrus Cbrysologus, Bisschop. Belij der en Kerkleeraar, blz. 1056 en 222; 2e Gebed van de H. Barbara, blz. 240. Donderdag 5 December. H. PETRUS CHRY- SOLOGUS, Bisschop, Belijder en Kerk leeraar, blz. 1056 en 222; 2e Gebed Excita blz. 269; 3e Gebed van den H. Sabbas, Abt, blz. 235. Groenm. en Kiev.: Z. Humilis van Bisignano, Belijder der Orde, blz. [43] en 230; 2e en 3e Gebed als boven. Vrijdag 6 December. Geen vastendag, wel onthoudingsdag. H. NICOLAAS, Bis schop en Belijder, blz. 1057 en 212;-2e Ge bed Excita, blz. 269. Zaterdag 7 December. H. AMBROSIUS, Bis schop, Belijder en Kerkleeraar, blz. 1058 en 222; 2e Gebed Excita blz. 269; 3e Gebed van de Vigilie der Onbevl. Ontv., blz. 1058; 4e Gebed voor den Paus, blz. 102. Credo. Laatste Evangelie van de Vigilie, blz. 1364. N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar bet Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée). In iedere Mis bidde men van blz. 71—94, waar »lch bevindt de „Gewone orde der H. Mis". EERSTE ZONDAG VAN DEN ADVENT. Des uit den brief van den H. Apostel Paulus aan de Romeinen; XIII, 1114. Broeders! Wij weten, dat het uur reeds daar is om uit den slaap te ontwaken. Want hu is onze zaligheid meer nabij dan toen wij net geloof aannamen. De nacht is voorbijge gaan, en de dag is genaderd. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aan doen de wapenen des lichts! Laat ons, als bij dag, eerbaar wandelen, niet in brasserijen en dronkenschap, niet in slaapvertrekken en on eerbaarheden, niet in twist en afgunst; maar doet aan den Heer Jesns Christus. Uvang. volgens den H. Lucas: XXI, 2533. In dien tijd sprak Jesus tot Zijne leerlin gen: Er zullen teekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde ontsteltenis dei- Volkeren door vaardigheid wegens het brui sen der zee en golven, als de menschen uit- droogen van angst en verwachting wat der geheele wereld zal overkomen; want de krachten der hemelen zullen geschokt wor den. En dan zullen zij den Zoon des men schen zien komen in eene wolk, met groote macht en majesteit. Wanneer nu deze din gen beginnen te gebeuren, ziet dan naar om hoog en heft uwe hoofden op, want uwe ver lossing is nabij. En Hij zeide hun eene ge lijkenis: Ziet den vijgeboom en al de boomen; als zij reeds vrucht uit zich doen voortkomen, dan weet gij dat de zomer nabij is. Zoo ook gij, als gij deze dingen zult zien geschieden, Weet dan, dat het Rijk Gpds nabij is. Ik zeg H: dit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat alles geschiede. Hemel en aarde zullen voor bijgaan, maar Mijne woorden zullen niet Voorbij gaan. ïste ZONDAG VAN DEN ADVENT. Gelijk de eerste komst van Jesus op deze wereld nederig en liefdevol was, zoo zal Zijn tweede komst op bet einde der dagen luis tervol en schrikwekkend zijn. Daarom wil de H. Kerk, die ons in den Adventtijd vermaant onze zielen voor te bereiden voor de komst van Christus op het Kerstfeest, tegelijk ook ons berinneren aan die tweede komst ten oordeel, en ons opwekken door berouw en boetvaardigheid ook voor die tweede komst ons voor te bereiden. Van daar in het Evan gelie van dezen Zondag die beschrijving van de voorteekenen, die het laatste oordeel zul len voorafgaan. Op de vraag der Apostelen, wanneer de laatste komst van Christus om te oordeelen zou plaats hebben, antwoordde de Zaligma ker met het aangeven van de teekenen, die Zijne komst zouden aankondigen. Er zullen valsche Christussen en valsclie profeten op staan, en zij zullen groote teekenen en won deren doen. Dit hebben wij in het Evangelie van den vorigen Zondag reeds verklaard. Daarna, ging Jesus voort, „zullen er teeke nen zijn aan de zon, maan en sterren". De zon zal verduisterd worden, de maan zal haar licht niet meer geven, de sterreu zullen van den hemel vallen; alzoo teekenen zichtbaar en niet te loochenen, vreeselijk en niet te be letten door eenige menschelijke kracht. Een volslagen, Egyptische duisternis zal het ge volg zijn en hangen over geheel het aardrijk. Bovendien, „de krachten der hemelen zul len volgen, het gebruis van zee en golven", schrikbarende beroeringen als geen storm of cycloon ooit verwekt heeft, zullen alles met ondecgang bedreigen; een vuur zal van den hemel nederdalen, als de voorlooper van den Rechter, als het beeld van het vuur, dat tot Gods eere en tot Gods wrake eeuwig brandt, een vuur waardoor de aarde en al haar sieraad, al de werken der mensehen die op haar zijn, zullen verbranden. Die omwenteling in het rijk der natuur zal nog overtroffen worden door de verschrik king, die de harten der menschen zal bevan gen. Een hevig onweder, een aardbeving, ja gen ons den schrik door het lichaam, en doen ons van vrees heven, maar dan „zal angst zijn onder de volkeren, zoodat de menschen zullen verdorren van vrees en verwachting van hetgeen der geheele wereld gaat over komen". De teekenen, voorspellingen van Jesus' komst zijn geschied, de geheele aarde is van aanzien veranderd, de lichtende hemellicha men zijn verduisterd, een brand over de ge heele wereld woedende heeft zijn buit ver slonden, een akelige stilte en angstwekkende duisternis heerschen over de voor kort nog zoo verrukkelijk sehoone aarde, die nu ge louterd is en vernieuw zal worden. Allen, die ooit geleefd hebben, zijn op bevel van den Engel Gods uit hunne graven opgestaan, en op ééne plaats in het dal van Josaphat ver- eenigd. Eensklaps zal het toeken van den Zoon des menschen verschijnen aan den he mel, het Kruis, öf wel in werkelijkheid, öf wel in glansrijke lichtverschijning. Maar ook Jesus zelf in Zijne verheerlijkte mensch- heid zal zich vertoonen. „Alsdan zullen zij den Zono des menschen zien komen in eene wolk met groote macht en heerlijkheid", ge zeteld op de wolken als op een zegewagen. Jesus had het voorspeld, toen hij stond voor den rechterstoel der Joden, nu zal die voor spelling in vervulling aaan. Toen was Hij diep vernederd, stond als een hoosdoener voor Zijne rechters, nu is Hij de Koning der glo rie, en komt oordeelen over alle menschen die ooit geleefd hebben. Vreeselijke dagen, waarvan de Zaligmaker hier spreekt, wel in staat ieder mensch met angst en ontzetting te vervullen. Toch wil Jesus Zijne getrouwe leerlingen nog troosten door hen te zeggen, dat die dag des gerechts voor hen een dag van blijdschap en overwin ning zijn zal. Zij moeten zich niet laten ter neerslaan door die woorden, maar integen deel dien dag beschouwen als den dag hun ner verlossing. „Als dan die dingen beginnen te geschieden, ziet dan opwaarts en heft uwe oogen omhoog, omdat uwe verlossing nabij is". Al zal de vrees voor den strengen en onverhiddelijken Rechter hun niet vreemd blijven, de hoop dat zij van hunne fouten en misslage™ vergiffenis verkregen, bemoedigt hen, en vertrouwende op Gods beloften ver wachten zij van Gods barmhartigheid een genadig oordeel, opwaarts ziende en hunne oogen omhoog heffende verheiden zij met blijde hoop de nabijzijnde verlossing, de vol komen aanneming tot kinderen Gods en de verlossing van de onvolmaaktheden des li- chaams. Om die hoop te mogen koesteren, is ech ter noodig, dat wij dikwijls aan die dagen van verschrikking denken, en zorgen niet on voorbereid er door overvallen te worden. „Aanschouwt den vijgeboom en al de hoo rnen. Wanneer zij alreeds vrucht uit zich doen uitkomen, dan weet gij, dat de zomer nabij is; zoo ook gij, als gij deze dingen zult zien geschieden, weet dan, dat het Rijk Gods nabij is." Nader wilde Jesns den tijd, waarop dit alles geschieden zou, niet bepalen, ja, Hij verklaarde zelfs, dat die dagen en dat uur aan de Engelen Gods onbekend is; maar ko men zou die dag, daarvoor was Zijne Waar achtigheid ons borg. „Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Mijne woorden zullen niet voorbijgaan" zonder hunne waarheid te doen blijken, zij zullen onfeilbaar zeker in vervul ling aan. Laten wij dus zorgen bereid te zijh voor dien dag, er dikwijls aan denken, om door een heilzame vrees ons op te wekken tot be rouw over onze zonden; doen wij dit vooral in de dagen van boetvaardigheid, die wij he den ingaan; zorgen wij in die dagen van den Advent ons hart te zuiveren van alle zonde, om er zoo een eenigszins waardige woon plaats van te maken voor Jesus, die op het Kerstfeest den armen stal van Bethlehem niet versmaadde, dan zullen wij ook Zijn tweede komst niet te vreezen hebben, maar getroost dien dag als den dag onzer verlos sing tegemoet zien. WAT MOETEN WIJ NIET LEZEN? Alweer over die slechte lectuurl hoor ik iemand uitroepen. Ja zeker, alweer. Want dit is een punt, waarover niet genoeg geschreven, dat nooit genoeg voor oogen gehouden kan worden, omdat, zooals wij de vorige maal ook gezien liebhen, het gevaar, dat eraan verbonden is, zoo verbazend groot is. En wanneer de geheele vrucht van deze rubriek „Geloofsverdediging" deze mag zijn, dat eenigen, het gevaar van slechte lectuur inziende, zich niet meer daaraan overgeven in 't vervolg, dan mag dit ongetwijfeld als een prachtig resultaat gehoekt worden. Mocht dit zoo zijn! We weten nu in grove trekken, waarom het lezen van slechte, d.w.z. ongeloovige en zedelooze hoeken zoo gevaarlijk is. In verband met de stof, die wij nu behan delen, hebben wij bijna uitsluitend en voor namelijk op het oog de lectuur, die in strijd is met het geloof. Dat deze ook werkelijk de gevaarlijkste is, zal, dunkt ons, nu aanieder wel duidelijk zijn. Is het geloof immers eenmaal verloren, wat kan er dan overblijven van de deugd, zoodat een onvermijdelijk en noodzakelijk ge volg van het lezen van ongeloovige boeken dan ook is; de zedelijke achteruitgang van dengene, die zich aan die verderf aanbren gende lectuur overgeeft. Dat dit geen bloote bewering is, wijst het hedendaagsche leven duidelijk genoeg, uit. Met den diep te betreuren achteruitgang van het geloof in onze dagen gaat helaas hand in hand het zedelijk verval van de tegenwoor dige menschheid. Driest en bovenmate onbeschaamd open baart zich allerwege de zedeloosheid in de meest verschillende vormen en men rilt en heeft dikwerf bij het lezen of hooren van de vieze en smerige taal, met de meeste vrij moedigheid daar neergeschreven of gespro ken. Een groote en zeer gevaarlijke factor zijn hierbij de tijdschriften en dagbladen. Nog gevaarlijker zijn deze dan de slechte, ongeloovige boeken. Velen toch lezen een boek, zonder dat zij er nu juist diep op ingaan, zoodat zij niet alles begrijpen, wat er in verhandeld wordt en zij dus het gelezene soms weer spoedig vergeten zijn. In vele gevallen blijft er dan soms wel iets van het kwade hangen, maar wanneer dit geen nieuw voedsel krijgt, slijt het lang zamerhand af, of wordt gelukkig verdrongen door het goede, dat er tegenover staat. Dit is evenwel niet liet geval hij tijdsehrif- 'j ten en vooral niet bij dagbladen. Hierin wordt het gif telkens wel in kleine hoeveel heden geboden, maar men weet het: een drup pel kan een steen uithollen, en zoo gaat bet hiermede ook. Zulk een blad met ongeloovige of anti katholieke strekking borduurt natuurlijk steeds voort op hetzelfde patroon: dat gods dienst een onding is en dat vooral de Ka tholieken het geheel en al bij hot verkeerde einde hebben. En waren allen nu maar zoo eerlijk om voor deze opvatting ridderlijk uit te komen, dan zouden hierdoor velen nog afgeschrikt worden, maar neen: de werkelijke bedoeling wordt verborgen gehouden, zoodat het voor minder ontwikkelden in zeer vele gevallen uiterst moeilijk is om het verkeerde in te zien. Het is reeds zoo dikwijls gezegd, maar het kan niet genoeg herhaald worden: men be hoeft tegenwoordig zelf niet meer te denken of zich een open opinie over iets te vor men: de courant doet dit vo'or ons. Men heeft zijn lijfblad en zweert daarbij. Dit of dat is zoo, want de courant schrijft. Zoo iets kan natuurlijk volstrekt geen kwaad, wanneer het een blad is, dat de katholieke beginselen hul digt en verdedigt, maar wel, wanneer die krant het ongeloof voorstaat en het geloof afvalt. Wel eigenaardig is hierbij, dat er zoovelen zijn, die het zoo goed als nooit eens zijn met de Katholieke courant, maar die als zoete koek alles slikken wat door liberale, of z.g. neutrale bladen als vaste waarheid wordt verkondigd. Wat de Katk. courant schrijft, wordt steeds beknibbeld en in 't oneindige be- critiseerd; wat niet-katholieke bladen zeg gen wordt geloofd en daarnaar wordt dan dikwijls gehandeld. En daarin schuilt het groote gevaar. Men weet het den mensehen zoo mooi en aanlokkelijk voor te stellen en zelfs onder den sohijn van vroomheid de meest ongeloo vige en verkeerde denkbeelden aan den man te brengen. Laten we toch nooit het gevaar dat de on- geoovige pers met zich medebrengt, onder schatten. Wij hebben tegenwoordig R. K. dagbladen, die kunnen wedijveren met de beste onder die van onze tegenstanders en dus bestaat het vroeger nog als een gebruikte wapen niet meer, dat men die andere*bladen noodig heeft voor zijn zaken of zoo iets. Dat is eenvoudig niet meer waar! Wacht u dus steeds voor slechte lectuur, inzonderheid voor die, welke de ongeloovige pers u biedt. X. Lied No. 7 uit de „Leeuwerk". Woorden van P. Louwerse. Muziek van Richard Hol. Waar de blanke top der duinen, Schittert in den zonnegloed, En de Noordzee vriend'lijk bruisend, Neêrlands smalle kust begroet, Juich ik aan het vlakke strand, (bis). 'kHeb u lief mijn Nederland. (bis). Waar het lachend groen der heuvels, 't Kleed der stille heide omzoomt, Waar langs rijk beladen velden, Rijn of Maas of Schelde stroomt, Klinkt mijn lied op ouden trant, (bis), 'k Heb u lief mijn Nederland. (bis). Blijf gezegend, land der Vad'ren, Make u eendracht sterk en groot; Blijve 'tvolk der Koninginne, Houw en trouw in nood en dood! Doe zoo ieder 't woord gestand, (bis). 'kHeb u lief mijn Nederland. (bis). „Hier is u veilig, de Blauwen zullen geen haar op uw hoofd krenken," sprak in het jaar 1793 een pachter in Bretagne tot een geestelijke, die door de revolutie was ver jaagd en nu een toevlucht bij hem zocht, „want ik' heb Goddank nog kruit en lood genoeg in huis, dat ik' vannacht niet zal sparen." „Ik dank" u, goede Quidney," antwoordde de geestelijke, „doch nooit zal ik uw leven en dat uwer vrouw en kinderen op het spel zetten om te redden. Neen, neen, God beware mij voor zulk een lafheid: het Ie-, ven mijner vijanden is mij nog dierbaarder; zij zijn menschen, mijne broeders en ik liet mij liever duizendmaal door hen gevangen nemen, dan dat ik zou dulden dat zij zich voor mij in gevaar stolden.... O, laat mij daarom door de moerasstreek, die mij zeer goed bekend is, mijn weg voort zetten! Is het de wil der goddelijke Voor zienigheid, dat ik ontkome, zoo zal Zij mij weten te redden, i3 in haar raadsbesluiten anders bepaald, dan zal ik weten te ster ven." „Sterven I dat is gauw gezegd," hernam do pachter; men moet trachten den dood zoo lang te ontloopen als men kan en het is een goede daad, als men deze schurken doodt, daardoor verhindert men veel kwaad." „Mijn vriend, het komt ons niet toe hun rechters te zijn, nog minder hun moorde naars; ware Christenen moeten zich slechts door liet gebed op hunne vijanden wreken. O, beloof mij, ja bezweer mij, dat, als ik mij hier bevind en de Blauwen komen, gij hun geen kwaad zult doen." „Watt Ik zou u laten gevangen nemen en laten wegsleuren? Wat denkt u wel van mij? Ik heb ook nog menschengevoel; maar zoolang gij in huis zijt en ik raad u hier te blijven, zal ik met Gods wil, mijn plicht doen." „Ik moet hier heimelijk vandaan zien te komen," spralc de priester tot zichzelven, „deze man zou alles wagen om mij te red den, bloed zou er vloeien..., neen en tot zulk ee$ prijs wil ik mijn leven niet ver- koopen, morgen zal ik mij verwijderen en in de wildernis een schuilplaats zgeken, zoo ik' dan in de handen mijner vijanden val, dan heb ik toch het leven van anderen niet in gevaar gebracht. Den anderen morgen stond de Eerw. heer Le- fevre dit is de naam van den priester voor het aanbréken van den dag reeds op 'en na zich in een vurig gebed aan God te hebben aanbevolen, verwijderde hij zich, zon der nog afscheid van zijn gastheer te ne men. Reeds had hij de groene haag, die den tuin van den pachter omsloot, achter zich, toen hij in de vorte 'een aantal gewapende mannen zag aankomen, die hunne schreden richtten naar het huis, dat hij zooeven had., verlaten en dat op een half uur afstands van het dorp lag. Hij twijfelde geen oogen- blik, men zocht hem en hij ging alzoo zijne vijanden tegemoet; slechts een middel kon hem aan het dreigend gevaar ontrukken: men had hem nog - niet bemerkt, hij kon dus terugkeeren, door het huis van den pachter gaan, aan de andere zijde er weder uit en hen zoo ontvluchten TMaar dit middel zou den pachter in verdenking bren- brengen, die liem in zijn nood zoo liefderijk had opgenomen. „Wil er liever sterven 1" riep hij uit, „vertoon u aan de soldaten, zij hebben uw; signalement, zij zullen u aanstonds kennen, u vervolgen en de goede Quidney ontkomt aan het gevaar." Hij kwam van achter de haag uit, die hem tot nog toe aan de oogen der soldaten had onttrokken, liep door een véld, nog een tweede en richtte zich met verbazende snelheid naar de onoverzienbare moerassen gelegen in deze streek. In het midden de zer moerassen treft men zeer diepe water plassen; de soldaten volgden hem en vuur den onophoudelijk. Maar alles tevergeefs I I 1MII Hoofdstuk IV. De Dankzegging. 6. De Zegen. Beiiedicat vos omni- Poteus Deus, Pator, ht Filio, et Spiritus Sanctus. Amen. Zegene U de al machtige God, de Va der, de Zoon, en de H. Geest. Amen. Ziodaar de formule, welke de priesters thans gebruiken. Het schijnt, dat oorspronkelijk al leen de bisschop het volk met de hand kon ze genen; de gewone priesters gebruikten daartoe een kruis, een kelk of een pateen. Sommigen onder hen maakten drie kruisteekens, terwijl zij 'Ion naam van de drie personen der heilige Drie eenheid uitsprekenanderen vergenoegden zioli met een enkel krui steeleen. Pius Y schreef de elrie kruisteekens voor bij de plechtige mis; maar ^lemens stond slechts één kruisteeken toe, tex- ^Ül de zegen zacht moet uitgesproken wordon, daardoor goed te doen uitkomen, dat alleen 7*6 bisschoppen het recht hebben de geloovigen 6 zegenen. Voor liet geven van den zegen kust de priester ot altaar als wilde hij de zegening, die hij over j et volk gaat uitstorten, aan Christus ont kenen. Hij heft de handen ten hemel om als 't 5>j a|re S°H'ade van God af te trekken, keert c 1 tot do vergaderde ffeloovieen en snraeJri. dan onder het maken van het gebaar bovengemelde formule uit. Laten wij dezen zegen, ons namens den Heer geschonken, op prijs stellen; hij heeft voor doel de genaden van het heilig offer in onzo ziel te bestendigen. 7. Het laatste Evangelie. Ons rest nog een enkel woord te zeggen over het laatste Evangelie. De priester bidt gewoon lijk het begin van het Evangelie van Sint Jan: In principio erat Verbum, in den beginne was het Woord, welk Evangelie eigen is aan de mis op Kerstdag. Noch de Sacramentariën, noch de oude Ordines romani, noch de Gebruiken van Oiteaux, noch de Gewoonten van Olugny, noch het Ordinarium der Karthuizers, noch ein delijk de missaals van vóór de XlIIe eeuw maken melding van deze lezing bij het offer. Sinds diien baden de priesters het uit devotie bij het be gin van hun dankzegging. Sommige onder hen deden het, terwijl zij zich ontdeden van de mis gewaden; ander© op den terugweg naar d© sacristy; weer ander© aan het altaar zelf, maar in stilte; later, op aandringen der geloovigen, vooral der vrouwen, zooals blijkt uit d© missaals der XIV© en XVe eeuw, met luider stem. Ten slotte in de XVe en XVIe eeuw, legde de devo tie des volks liet den priester ten plicht op, het aan het altaar te bidden, welk gebruik van dan af algemeen wordt. Men moet wel weten, dat dit evangelie bij de geloovigen ten allen tijde in hooge ©er stond. Men las daarin d© geheim zinnige verzen, welke voor de nieuw-gedoopten werden uitgesprokenook thans nog pleegt men on hot. nlfttt/Jnnd .hu onwnrtor on ffitorttt U zing te houden. Zóózeer stonden de geloovigen erop, dat de eerste bladzijde van Sint Jan na l het heilig offer gebeden werd, dat sommige j mis-fundaties onder de te vervullen voorwaar den van deze leding uitdrukkelijk melding ma ken. Het is voor de zooveelste maal, dat wij den Heiligen paus Pius V tussohenbeide zien treden om deze lezing verplichtend en gelijk vormig te maken. Want op verschillend© plaat sen bad men somtijds, in plaats van dit Evange lie, dat van de votiofmis der H. MaagdLoquen- te Jesu ad turbas. Met zijn ondoorgrondelijke diepte is het St. Jans-evangelie als een korte sa menvatting van de voornaamste geheimen des g©loofs. Bij de woorden: Et Verhum caro factum est, en het Woord is Vleesch geworden, knielt men neer om het Woord in zijn onuitsprekelijke ne- derbuiging tot d© menscbheid te aanbidden. In principio erat Verbum erat apud Deum, et Deus erat Verbum. Hoe erat in principio apud Deum. Omnia per ipsum facta sunt: et sin© ipso factum est nihil, quod factum estin ipso vita erat, et vita erat lux hominum: et lux in tenebris lucet et tenebrae earn non comprehenderant. Fuit homo missus a Deo cui nomen ©rat Joannes. Ufa muilf in .taotiron- In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Die wias in den begin ne bij God. Alles is door Hetzelve gewor den, en buiten Het zelve is niet één ding geworden. Wat ge worden is, daarin was het Leven, en het Le ven was het Licht der menschenen het Licht schijnt in de duisternis en de duis- törni» rui m hot. nium ut testimonium perhiberet de lumine, ut omnes crederent per illum. Non erat ille lux, sed ut testimo nium perhiberet d© lu mine. Erat lux vera quae illuminat omnem hominem venientem in hunc mundum. In mundo erat, et mun- dus per ipsum faetus est, et mundus eum non cognovit. In pro pria venit, et sui eum non receperunt. Quot- quot autem recepeiunt eum, dedit eis potesta- tem filios Dei fieri, his, qui credunt in no mine ejus; qui non ex sanguinibus, neque ex voluntate carnis, ne que ex voluntate viri, sed ex Deo nati sunt. (Hie genufleetitur.) Et Verbum caro fac tum est, et habitavit in nobis: et vidimus glo- riam ejus, gloria m qua si Unigeniti a Patre, plenum gratiae et ve- ritatis. R. Deo gratias. A niet aan. Er stond een mensch op, van Gods wege gezonden; zijn naam was Joannes. Hij kwam tot getuige nis, om te getuigen van het Licht, opdat allen door hem zouden gelooven. Hij was het Lioht niet, maar (kwam) om van het Licht te getuigen. Dit was het ware Licht, dat allen mensch ver licht. Komende in de wereld, was Het in de wereld. En de wereld is door Hem gewor den, en de wereld er kende Hem niet. In het zijne kwam Hij, en de zijnen ontvin gen Hem niet. Maar zoovelen Hem ontvin gen, hun gaf Hij vermogen, kinderen Gods te worden: hun die in zijnen naam ge- loovondie niet uit bloed, noch uit des vleesehes wil, noch uit des m,ana wil, maar uit God zijn ge boren. (Hier knielt men)> En het Woord is vleesch geworden an Het woond, en we aan schouwen zijne heer lijkheid heerlijkheid als van den Eenigge- borene uit den Va der, vol van genade en waarheid. R. God zij dank. Het gebeurt somwijlen, dat de priester bij hetj eind© van het heilig offer en uit het missaal een. ander evangelie leest dan dat van Sint Jan. Wanneer er n.l. voor een en denzelfden dag twee missen bestaan, bidt men in die, welke den voor* rang krijgt en feitelijk gelezen wordt, bet evan gelie der andere mis als laatste lezing.. Bij het einde van het laatste Evangelie ant woordt menDeo gratiasLaten wij Gode dank zeggen, 'n Ware gevoelde dankbaarheid jegens den Heer, ziedaar waarmede wij bezield moeten zijn bij het eindigen van zoo verheven geheimen. Dan blijft ons niets anders meer over dan volop voordeel te doen met de genaden en lessen, waar mede God in zijn milddadigheid ons daardoor verrijkt heeft en de beste manier, waarop wij; er Hem voorts voor kunnen dankzeggen, be staat hierin, dat wij een leven leiden overeen* j komstig de voorschriften, die de gedachtenis j aan den gekruisten Jezus ons daarin heeft ach tergelaten. Wat is zij verheven die liturgie, die, op deze deze ons losmakend va.n de aarde, ons brengt zoo dicht bij den hemel en bij den Heilige dei| Heiligen I Doet dit tot mijne gedachtonis. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 17