der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Liturgische Wegwijzer.
De heldenmoed van
een Priester.
Verklaring der Gebeden en Ceremo
niën eener plechtige H. lis.
GELOOFSVERDEDIGING.
EEN LIED PER WEEK.
Mijn Nederland.
feuilleton.
Evangelieverklaring.
DE OFFICIEELE KERKLIJST
Dit nummer behoort bfl de „Nieuwe HaarL Courant" van 30 November.
De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden.
KNIP DIT UIT
en !eg het in uw Mis- en Vesperboek.
Verklaring: Het verwijst naar het
Aanhangsel voor de Nederl. B.sdommen. De
t naar dat voor de Orde der Franciscanen.
ïondag 1 December. Eerste Zondag van den
Advent, blz. 269. Geen Gloria. 2e Gebed
van de H. Maagd, blz. 101; 3e Gebed voor
de Kerk (blz. 101) of voor den Paus (blz.
102). Credo. Praefatie der H. Driev., blz.
99. Benedicamus Domino.
Maandag 2 December. H. BIBIANA, Maagd
en Martelares, blz. 1054 en 243; 2e Gebed
Excita, blz. 269; 3e Gebed van de Heilige
Maagd, blz. 101. Naar keuze ook: Mis
der HH. Engelen, blz. 1455.
Dinsdag 3 December. H. FRANCISCUS XA-
VERIUS, Belijder, blz. 1055; 2e Gebed
Excita, blz. 269.
Woensdag 4 December. GEBODEN VAS
TENDAG. H. BARBARA, Maagd en
Martelares, Mis Loquebar, blz. 240; 2e Ge
bed Excita, blz. 269. Groenm. en Kiev.:
H. Petrus Cbrysologus, Bisschop. Belij
der en Kerkleeraar, blz. 1056 en 222; 2e
Gebed van de H. Barbara, blz. 240.
Donderdag 5 December. H. PETRUS CHRY-
SOLOGUS, Bisschop, Belijder en Kerk
leeraar, blz. 1056 en 222; 2e Gebed Excita
blz. 269; 3e Gebed van den H. Sabbas, Abt,
blz. 235. Groenm. en Kiev.: Z. Humilis
van Bisignano, Belijder der Orde, blz.
[43] en 230; 2e en 3e Gebed als boven.
Vrijdag 6 December. Geen vastendag, wel
onthoudingsdag. H. NICOLAAS, Bis
schop en Belijder, blz. 1057 en 212;-2e Ge
bed Excita, blz. 269.
Zaterdag 7 December. H. AMBROSIUS, Bis
schop, Belijder en Kerkleeraar, blz. 1058
en 222; 2e Gebed Excita blz. 269; 3e Gebed
van de Vigilie der Onbevl. Ontv., blz.
1058; 4e Gebed voor den Paus, blz. 102.
Credo. Laatste Evangelie van de Vigilie,
blz. 1364.
N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
bet Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée).
In iedere Mis bidde men van blz. 71—94, waar
»lch bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
EERSTE ZONDAG VAN DEN ADVENT.
Des uit den brief van den H. Apostel Paulus
aan de Romeinen; XIII, 1114.
Broeders! Wij weten, dat het uur reeds
daar is om uit den slaap te ontwaken. Want
hu is onze zaligheid meer nabij dan toen wij
net geloof aannamen. De nacht is voorbijge
gaan, en de dag is genaderd. Laat ons dan
afleggen de werken der duisternis en aan
doen de wapenen des lichts! Laat ons, als bij
dag, eerbaar wandelen, niet in brasserijen en
dronkenschap, niet in slaapvertrekken en on
eerbaarheden, niet in twist en afgunst; maar
doet aan den Heer Jesns Christus.
Uvang. volgens den H. Lucas: XXI, 2533.
In dien tijd sprak Jesus tot Zijne leerlin
gen: Er zullen teekenen zijn aan zon en maan
en sterren, en op de aarde ontsteltenis dei-
Volkeren door vaardigheid wegens het brui
sen der zee en golven, als de menschen uit-
droogen van angst en verwachting wat der
geheele wereld zal overkomen; want de
krachten der hemelen zullen geschokt wor
den. En dan zullen zij den Zoon des men
schen zien komen in eene wolk, met groote
macht en majesteit. Wanneer nu deze din
gen beginnen te gebeuren, ziet dan naar om
hoog en heft uwe hoofden op, want uwe ver
lossing is nabij. En Hij zeide hun eene ge
lijkenis: Ziet den vijgeboom en al de boomen;
als zij reeds vrucht uit zich doen voortkomen,
dan weet gij dat de zomer nabij is. Zoo ook
gij, als gij deze dingen zult zien geschieden,
Weet dan, dat het Rijk Gpds nabij is. Ik zeg
H: dit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat
alles geschiede. Hemel en aarde zullen voor
bijgaan, maar Mijne woorden zullen niet
Voorbij gaan.
ïste ZONDAG VAN DEN ADVENT.
Gelijk de eerste komst van Jesus op deze
wereld nederig en liefdevol was, zoo zal Zijn
tweede komst op bet einde der dagen luis
tervol en schrikwekkend zijn. Daarom wil de
H. Kerk, die ons in den Adventtijd vermaant
onze zielen voor te bereiden voor de komst
van Christus op het Kerstfeest, tegelijk ook
ons berinneren aan die tweede komst ten
oordeel, en ons opwekken door berouw en
boetvaardigheid ook voor die tweede komst
ons voor te bereiden. Van daar in het Evan
gelie van dezen Zondag die beschrijving van
de voorteekenen, die het laatste oordeel zul
len voorafgaan.
Op de vraag der Apostelen, wanneer de
laatste komst van Christus om te oordeelen
zou plaats hebben, antwoordde de Zaligma
ker met het aangeven van de teekenen, die
Zijne komst zouden aankondigen. Er zullen
valsche Christussen en valsclie profeten op
staan, en zij zullen groote teekenen en won
deren doen. Dit hebben wij in het Evangelie
van den vorigen Zondag reeds verklaard.
Daarna, ging Jesus voort, „zullen er teeke
nen zijn aan de zon, maan en sterren". De
zon zal verduisterd worden, de maan zal haar
licht niet meer geven, de sterreu zullen van
den hemel vallen; alzoo teekenen zichtbaar
en niet te loochenen, vreeselijk en niet te be
letten door eenige menschelijke kracht. Een
volslagen, Egyptische duisternis zal het ge
volg zijn en hangen over geheel het aardrijk.
Bovendien, „de krachten der hemelen zul
len volgen, het gebruis van zee en golven",
schrikbarende beroeringen als geen storm
of cycloon ooit verwekt heeft, zullen alles
met ondecgang bedreigen; een vuur zal van
den hemel nederdalen, als de voorlooper van
den Rechter, als het beeld van het vuur, dat
tot Gods eere en tot Gods wrake eeuwig
brandt, een vuur waardoor de aarde en al
haar sieraad, al de werken der mensehen die
op haar zijn, zullen verbranden.
Die omwenteling in het rijk der natuur zal
nog overtroffen worden door de verschrik
king, die de harten der menschen zal bevan
gen. Een hevig onweder, een aardbeving, ja
gen ons den schrik door het lichaam, en doen
ons van vrees heven, maar dan „zal angst
zijn onder de volkeren, zoodat de menschen
zullen verdorren van vrees en verwachting
van hetgeen der geheele wereld gaat over
komen".
De teekenen, voorspellingen van Jesus'
komst zijn geschied, de geheele aarde is van
aanzien veranderd, de lichtende hemellicha
men zijn verduisterd, een brand over de ge
heele wereld woedende heeft zijn buit ver
slonden, een akelige stilte en angstwekkende
duisternis heerschen over de voor kort nog
zoo verrukkelijk sehoone aarde, die nu ge
louterd is en vernieuw zal worden. Allen, die
ooit geleefd hebben, zijn op bevel van den
Engel Gods uit hunne graven opgestaan, en
op ééne plaats in het dal van Josaphat ver-
eenigd. Eensklaps zal het toeken van den
Zoon des menschen verschijnen aan den he
mel, het Kruis, öf wel in werkelijkheid, öf
wel in glansrijke lichtverschijning. Maar
ook Jesus zelf in Zijne verheerlijkte mensch-
heid zal zich vertoonen. „Alsdan zullen zij
den Zono des menschen zien komen in eene
wolk met groote macht en heerlijkheid", ge
zeteld op de wolken als op een zegewagen.
Jesus had het voorspeld, toen hij stond voor
den rechterstoel der Joden, nu zal die voor
spelling in vervulling aaan. Toen was Hij
diep vernederd, stond als een hoosdoener voor
Zijne rechters, nu is Hij de Koning der glo
rie, en komt oordeelen over alle menschen
die ooit geleefd hebben.
Vreeselijke dagen, waarvan de Zaligmaker
hier spreekt, wel in staat ieder mensch met
angst en ontzetting te vervullen. Toch wil
Jesus Zijne getrouwe leerlingen nog troosten
door hen te zeggen, dat die dag des gerechts
voor hen een dag van blijdschap en overwin
ning zijn zal. Zij moeten zich niet laten ter
neerslaan door die woorden, maar integen
deel dien dag beschouwen als den dag hun
ner verlossing. „Als dan die dingen beginnen
te geschieden, ziet dan opwaarts en heft uwe
oogen omhoog, omdat uwe verlossing nabij
is". Al zal de vrees voor den strengen en
onverhiddelijken Rechter hun niet vreemd
blijven, de hoop dat zij van hunne fouten en
misslage™ vergiffenis verkregen, bemoedigt
hen, en vertrouwende op Gods beloften ver
wachten zij van Gods barmhartigheid een
genadig oordeel, opwaarts ziende en hunne
oogen omhoog heffende verheiden zij met
blijde hoop de nabijzijnde verlossing, de vol
komen aanneming tot kinderen Gods en de
verlossing van de onvolmaaktheden des li-
chaams.
Om die hoop te mogen koesteren, is ech
ter noodig, dat wij dikwijls aan die dagen
van verschrikking denken, en zorgen niet on
voorbereid er door overvallen te worden.
„Aanschouwt den vijgeboom en al de hoo
rnen. Wanneer zij alreeds vrucht uit zich
doen uitkomen, dan weet gij, dat de zomer
nabij is; zoo ook gij, als gij deze dingen zult
zien geschieden, weet dan, dat het Rijk Gods
nabij is." Nader wilde Jesns den tijd, waarop
dit alles geschieden zou, niet bepalen, ja, Hij
verklaarde zelfs, dat die dagen en dat uur
aan de Engelen Gods onbekend is; maar ko
men zou die dag, daarvoor was Zijne Waar
achtigheid ons borg. „Hemel en aarde zullen
voorbijgaan, maar Mijne woorden zullen niet
voorbijgaan" zonder hunne waarheid te doen
blijken, zij zullen onfeilbaar zeker in vervul
ling aan.
Laten wij dus zorgen bereid te zijh voor
dien dag, er dikwijls aan denken, om door
een heilzame vrees ons op te wekken tot be
rouw over onze zonden; doen wij dit vooral
in de dagen van boetvaardigheid, die wij he
den ingaan; zorgen wij in die dagen van den
Advent ons hart te zuiveren van alle zonde,
om er zoo een eenigszins waardige woon
plaats van te maken voor Jesus, die op het
Kerstfeest den armen stal van Bethlehem
niet versmaadde, dan zullen wij ook Zijn
tweede komst niet te vreezen hebben, maar
getroost dien dag als den dag onzer verlos
sing tegemoet zien.
WAT MOETEN WIJ NIET LEZEN?
Alweer over die slechte lectuurl hoor ik
iemand uitroepen.
Ja zeker, alweer. Want dit is een punt,
waarover niet genoeg geschreven, dat nooit
genoeg voor oogen gehouden kan worden,
omdat, zooals wij de vorige maal ook gezien
liebhen, het gevaar, dat eraan verbonden is,
zoo verbazend groot is.
En wanneer de geheele vrucht van deze
rubriek „Geloofsverdediging" deze mag zijn,
dat eenigen, het gevaar van slechte lectuur
inziende, zich niet meer daaraan overgeven
in 't vervolg, dan mag dit ongetwijfeld als
een prachtig resultaat gehoekt worden.
Mocht dit zoo zijn!
We weten nu in grove trekken, waarom
het lezen van slechte, d.w.z. ongeloovige en
zedelooze hoeken zoo gevaarlijk is.
In verband met de stof, die wij nu behan
delen, hebben wij bijna uitsluitend en voor
namelijk op het oog de lectuur, die in strijd
is met het geloof.
Dat deze ook werkelijk de gevaarlijkste is,
zal, dunkt ons, nu aanieder wel duidelijk
zijn. Is het geloof immers eenmaal verloren,
wat kan er dan overblijven van de deugd,
zoodat een onvermijdelijk en noodzakelijk ge
volg van het lezen van ongeloovige boeken
dan ook is; de zedelijke achteruitgang van
dengene, die zich aan die verderf aanbren
gende lectuur overgeeft.
Dat dit geen bloote bewering is, wijst het
hedendaagsche leven duidelijk genoeg, uit.
Met den diep te betreuren achteruitgang van
het geloof in onze dagen gaat helaas hand in
hand het zedelijk verval van de tegenwoor
dige menschheid.
Driest en bovenmate onbeschaamd open
baart zich allerwege de zedeloosheid in de
meest verschillende vormen en men rilt en
heeft dikwerf bij het lezen of hooren van de
vieze en smerige taal, met de meeste vrij
moedigheid daar neergeschreven of gespro
ken.
Een groote en zeer gevaarlijke factor zijn
hierbij de tijdschriften en dagbladen.
Nog gevaarlijker zijn deze dan de slechte,
ongeloovige boeken.
Velen toch lezen een boek, zonder dat zij er
nu juist diep op ingaan, zoodat zij niet alles
begrijpen, wat er in verhandeld wordt en zij
dus het gelezene soms weer spoedig vergeten
zijn. In vele gevallen blijft er dan soms wel
iets van het kwade hangen, maar wanneer
dit geen nieuw voedsel krijgt, slijt het lang
zamerhand af, of wordt gelukkig verdrongen
door het goede, dat er tegenover staat.
Dit is evenwel niet liet geval hij tijdsehrif-
'j ten en vooral niet bij dagbladen. Hierin
wordt het gif telkens wel in kleine hoeveel
heden geboden, maar men weet het: een drup
pel kan een steen uithollen, en zoo gaat bet
hiermede ook.
Zulk een blad met ongeloovige of anti
katholieke strekking borduurt natuurlijk
steeds voort op hetzelfde patroon: dat gods
dienst een onding is en dat vooral de Ka
tholieken het geheel en al bij hot verkeerde
einde hebben.
En waren allen nu maar zoo eerlijk om
voor deze opvatting ridderlijk uit te komen,
dan zouden hierdoor velen nog afgeschrikt
worden, maar neen: de werkelijke bedoeling
wordt verborgen gehouden, zoodat het voor
minder ontwikkelden in zeer vele gevallen
uiterst moeilijk is om het verkeerde in te
zien.
Het is reeds zoo dikwijls gezegd, maar het
kan niet genoeg herhaald worden: men be
hoeft tegenwoordig zelf niet meer te denken
of zich een open opinie over iets te vor
men: de courant doet dit vo'or ons. Men heeft
zijn lijfblad en zweert daarbij. Dit of dat is
zoo, want de courant schrijft. Zoo iets kan
natuurlijk volstrekt geen kwaad, wanneer het
een blad is, dat de katholieke beginselen hul
digt en verdedigt, maar wel, wanneer die
krant het ongeloof voorstaat en het geloof
afvalt.
Wel eigenaardig is hierbij, dat er zoovelen
zijn, die het zoo goed als nooit eens zijn met
de Katholieke courant, maar die als zoete
koek alles slikken wat door liberale, of z.g.
neutrale bladen als vaste waarheid wordt
verkondigd. Wat de Katk. courant schrijft,
wordt steeds beknibbeld en in 't oneindige be-
critiseerd; wat niet-katholieke bladen zeg
gen wordt geloofd en daarnaar wordt dan
dikwijls gehandeld.
En daarin schuilt het groote gevaar.
Men weet het den mensehen zoo mooi en
aanlokkelijk voor te stellen en zelfs onder
den sohijn van vroomheid de meest ongeloo
vige en verkeerde denkbeelden aan den man
te brengen.
Laten we toch nooit het gevaar dat de on-
geoovige pers met zich medebrengt, onder
schatten.
Wij hebben tegenwoordig R. K. dagbladen,
die kunnen wedijveren met de beste onder die
van onze tegenstanders en dus bestaat het
vroeger nog als een gebruikte wapen niet
meer, dat men die andere*bladen noodig heeft
voor zijn zaken of zoo iets.
Dat is eenvoudig niet meer waar!
Wacht u dus steeds voor slechte lectuur,
inzonderheid voor die, welke de ongeloovige
pers u biedt.
X.
Lied No. 7 uit de „Leeuwerk".
Woorden van
P. Louwerse.
Muziek van
Richard Hol.
Waar de blanke top der duinen,
Schittert in den zonnegloed,
En de Noordzee vriend'lijk bruisend,
Neêrlands smalle kust begroet,
Juich ik aan het vlakke strand, (bis).
'kHeb u lief mijn Nederland. (bis).
Waar het lachend groen der heuvels,
't Kleed der stille heide omzoomt,
Waar langs rijk beladen velden,
Rijn of Maas of Schelde stroomt,
Klinkt mijn lied op ouden trant, (bis),
'k Heb u lief mijn Nederland. (bis).
Blijf gezegend, land der Vad'ren,
Make u eendracht sterk en groot;
Blijve 'tvolk der Koninginne,
Houw en trouw in nood en dood!
Doe zoo ieder 't woord gestand, (bis).
'kHeb u lief mijn Nederland. (bis).
„Hier is u veilig, de Blauwen zullen geen
haar op uw hoofd krenken," sprak in het
jaar 1793 een pachter in Bretagne tot een
geestelijke, die door de revolutie was ver
jaagd en nu een toevlucht bij hem zocht,
„want ik' heb Goddank nog kruit en lood
genoeg in huis, dat ik' vannacht niet zal
sparen."
„Ik dank" u, goede Quidney," antwoordde
de geestelijke, „doch nooit zal ik uw leven
en dat uwer vrouw en kinderen op het
spel zetten om te redden. Neen, neen, God
beware mij voor zulk een lafheid: het Ie-,
ven mijner vijanden is mij nog dierbaarder;
zij zijn menschen, mijne broeders en ik liet
mij liever duizendmaal door hen gevangen
nemen, dan dat ik zou dulden dat zij zich
voor mij in gevaar stolden....
O, laat mij daarom door de moerasstreek,
die mij zeer goed bekend is, mijn weg voort
zetten! Is het de wil der goddelijke Voor
zienigheid, dat ik ontkome, zoo zal Zij mij
weten te redden, i3 in haar raadsbesluiten
anders bepaald, dan zal ik weten te ster
ven."
„Sterven I dat is gauw gezegd," hernam do
pachter; men moet trachten den dood zoo
lang te ontloopen als men kan en het is
een goede daad, als men deze schurken
doodt, daardoor verhindert men veel
kwaad."
„Mijn vriend, het komt ons niet toe hun
rechters te zijn, nog minder hun moorde
naars; ware Christenen moeten zich slechts
door liet gebed op hunne vijanden wreken.
O, beloof mij, ja bezweer mij, dat, als ik
mij hier bevind en de Blauwen komen, gij
hun geen kwaad zult doen."
„Watt Ik zou u laten gevangen nemen
en laten wegsleuren? Wat denkt u wel van
mij? Ik heb ook nog menschengevoel; maar
zoolang gij in huis zijt en ik raad u hier
te blijven, zal ik met Gods wil, mijn plicht
doen."
„Ik moet hier heimelijk vandaan zien te
komen," spralc de priester tot zichzelven,
„deze man zou alles wagen om mij te red
den, bloed zou er vloeien..., neen en tot
zulk ee$ prijs wil ik mijn leven niet ver-
koopen, morgen zal ik mij verwijderen en
in de wildernis een schuilplaats zgeken,
zoo ik' dan in de handen mijner vijanden
val, dan heb ik toch het leven van anderen
niet in gevaar gebracht.
Den anderen morgen stond de Eerw. heer Le-
fevre dit is de naam van den priester
voor het aanbréken van den dag reeds op
'en na zich in een vurig gebed aan God te
hebben aanbevolen, verwijderde hij zich, zon
der nog afscheid van zijn gastheer te ne
men.
Reeds had hij de groene haag, die den
tuin van den pachter omsloot, achter zich,
toen hij in de vorte 'een aantal gewapende
mannen zag aankomen, die hunne schreden
richtten naar het huis, dat hij zooeven had.,
verlaten en dat op een half uur afstands
van het dorp lag. Hij twijfelde geen oogen-
blik, men zocht hem en hij ging alzoo zijne
vijanden tegemoet; slechts een middel kon
hem aan het dreigend gevaar ontrukken:
men had hem nog - niet bemerkt, hij kon
dus terugkeeren, door het huis van den
pachter gaan, aan de andere zijde er weder
uit en hen zoo ontvluchten TMaar dit
middel zou den pachter in verdenking bren-
brengen, die liem in zijn nood zoo liefderijk
had opgenomen.
„Wil er liever sterven 1" riep hij uit,
„vertoon u aan de soldaten, zij hebben uw;
signalement, zij zullen u aanstonds kennen,
u vervolgen en de goede Quidney ontkomt
aan het gevaar."
Hij kwam van achter de haag uit, die
hem tot nog toe aan de oogen der soldaten
had onttrokken, liep door een véld, nog
een tweede en richtte zich met verbazende
snelheid naar de onoverzienbare moerassen
gelegen in deze streek. In het midden de
zer moerassen treft men zeer diepe water
plassen; de soldaten volgden hem en vuur
den onophoudelijk. Maar alles tevergeefs I
I 1MII
Hoofdstuk IV. De Dankzegging.
6. De Zegen.
Beiiedicat vos omni-
Poteus Deus, Pator,
ht Filio, et Spiritus
Sanctus. Amen.
Zegene U de al
machtige God, de Va
der, de Zoon, en de
H. Geest. Amen.
Ziodaar de formule, welke de priesters thans
gebruiken. Het schijnt, dat oorspronkelijk al
leen de bisschop het volk met de hand kon ze
genen; de gewone priesters gebruikten daartoe
een kruis, een kelk of een pateen. Sommigen
onder hen maakten drie kruisteekens, terwijl zij
'Ion naam van de drie personen der heilige Drie
eenheid uitsprekenanderen vergenoegden zioli
met een enkel krui steeleen. Pius Y schreef de
elrie kruisteekens voor bij de plechtige mis; maar
^lemens stond slechts één kruisteeken toe, tex-
^Ül de zegen zacht moet uitgesproken wordon,
daardoor goed te doen uitkomen, dat alleen
7*6 bisschoppen het recht hebben de geloovigen
6 zegenen.
Voor liet geven van den zegen kust de priester
ot altaar als wilde hij de zegening, die hij over
j et volk gaat uitstorten, aan Christus ont
kenen. Hij heft de handen ten hemel om als 't
5>j a|re S°H'ade van God af te trekken, keert
c 1 tot do vergaderde ffeloovieen en snraeJri. dan
onder het maken van het gebaar bovengemelde
formule uit.
Laten wij dezen zegen, ons namens den Heer
geschonken, op prijs stellen; hij heeft voor doel
de genaden van het heilig offer in onzo ziel te
bestendigen.
7. Het laatste Evangelie.
Ons rest nog een enkel woord te zeggen over
het laatste Evangelie. De priester bidt gewoon
lijk het begin van het Evangelie van Sint Jan:
In principio erat Verbum, in den beginne was
het Woord, welk Evangelie eigen is aan de mis
op Kerstdag. Noch de Sacramentariën, noch
de oude Ordines romani, noch de Gebruiken
van Oiteaux, noch de Gewoonten van Olugny,
noch het Ordinarium der Karthuizers, noch ein
delijk de missaals van vóór de XlIIe eeuw maken
melding van deze lezing bij het offer. Sinds diien
baden de priesters het uit devotie bij het be
gin van hun dankzegging. Sommige onder hen
deden het, terwijl zij zich ontdeden van de mis
gewaden; ander© op den terugweg naar d©
sacristy; weer ander© aan het altaar zelf, maar
in stilte; later, op aandringen der geloovigen,
vooral der vrouwen, zooals blijkt uit d© missaals
der XIV© en XVe eeuw, met luider stem. Ten
slotte in de XVe en XVIe eeuw, legde de devo
tie des volks liet den priester ten plicht op, het
aan het altaar te bidden, welk gebruik van dan
af algemeen wordt. Men moet wel weten, dat
dit evangelie bij de geloovigen ten allen tijde
in hooge ©er stond. Men las daarin d© geheim
zinnige verzen, welke voor de nieuw-gedoopten
werden uitgesprokenook thans nog pleegt men
on hot. nlfttt/Jnnd .hu onwnrtor on ffitorttt U
zing te houden. Zóózeer stonden de geloovigen
erop, dat de eerste bladzijde van Sint Jan na
l het heilig offer gebeden werd, dat sommige
j mis-fundaties onder de te vervullen voorwaar
den van deze leding uitdrukkelijk melding ma
ken. Het is voor de zooveelste maal, dat wij
den Heiligen paus Pius V tussohenbeide zien
treden om deze lezing verplichtend en gelijk
vormig te maken. Want op verschillend© plaat
sen bad men somtijds, in plaats van dit Evange
lie, dat van de votiofmis der H. MaagdLoquen-
te Jesu ad turbas. Met zijn ondoorgrondelijke
diepte is het St. Jans-evangelie als een korte sa
menvatting van de voornaamste geheimen des
g©loofs.
Bij de woorden: Et Verhum caro factum est,
en het Woord is Vleesch geworden, knielt men
neer om het Woord in zijn onuitsprekelijke ne-
derbuiging tot d© menscbheid te aanbidden.
In principio erat
Verbum erat apud
Deum, et Deus erat
Verbum. Hoe erat in
principio apud Deum.
Omnia per ipsum
facta sunt: et sin©
ipso factum est nihil,
quod factum estin
ipso vita erat, et vita
erat lux hominum: et
lux in tenebris lucet
et tenebrae earn non
comprehenderant. Fuit
homo missus a Deo cui
nomen ©rat Joannes.
Ufa muilf in .taotiron-
In den beginne was
het Woord, en het
Woord was bij God, en
het Woord was God.
Die wias in den begin
ne bij God. Alles is
door Hetzelve gewor
den, en buiten Het
zelve is niet één ding
geworden. Wat ge
worden is, daarin was
het Leven, en het Le
ven was het Licht der
menschenen het
Licht schijnt in de
duisternis en de duis-
törni» rui m hot.
nium ut testimonium
perhiberet de lumine,
ut omnes crederent
per illum. Non erat
ille lux, sed ut testimo
nium perhiberet d© lu
mine. Erat lux vera
quae illuminat omnem
hominem venientem
in hunc mundum. In
mundo erat, et mun-
dus per ipsum faetus
est, et mundus eum
non cognovit. In pro
pria venit, et sui eum
non receperunt. Quot-
quot autem recepeiunt
eum, dedit eis potesta-
tem filios Dei fieri,
his, qui credunt in no
mine ejus; qui non ex
sanguinibus, neque ex
voluntate carnis, ne
que ex voluntate viri,
sed ex Deo nati sunt.
(Hie genufleetitur.)
Et Verbum caro fac
tum est, et habitavit in
nobis: et vidimus glo-
riam ejus, gloria m qua
si Unigeniti a Patre,
plenum gratiae et ve-
ritatis.
R. Deo gratias.
A
niet aan. Er stond een
mensch op, van Gods
wege gezonden; zijn
naam was Joannes.
Hij kwam tot getuige
nis, om te getuigen
van het Licht, opdat
allen door hem zouden
gelooven. Hij was het
Lioht niet, maar
(kwam) om van het
Licht te getuigen. Dit
was het ware Licht,
dat allen mensch ver
licht. Komende in de
wereld, was Het in de
wereld. En de wereld
is door Hem gewor
den, en de wereld er
kende Hem niet. In
het zijne kwam Hij,
en de zijnen ontvin
gen Hem niet. Maar
zoovelen Hem ontvin
gen, hun gaf Hij
vermogen, kinderen
Gods te worden: hun
die in zijnen naam ge-
loovondie niet uit
bloed, noch uit des
vleesehes wil, noch
uit des m,ana wil,
maar uit God zijn ge
boren. (Hier knielt
men)> En het
Woord is vleesch
geworden an Het
woond, en we aan
schouwen zijne heer
lijkheid heerlijkheid
als van den Eenigge-
borene uit den Va
der, vol van genade
en waarheid.
R. God zij dank.
Het gebeurt somwijlen, dat de priester bij hetj
eind© van het heilig offer en uit het missaal een.
ander evangelie leest dan dat van Sint Jan.
Wanneer er n.l. voor een en denzelfden dag twee
missen bestaan, bidt men in die, welke den voor*
rang krijgt en feitelijk gelezen wordt, bet evan
gelie der andere mis als laatste lezing..
Bij het einde van het laatste Evangelie ant
woordt menDeo gratiasLaten wij Gode dank
zeggen, 'n Ware gevoelde dankbaarheid jegens
den Heer, ziedaar waarmede wij bezield moeten
zijn bij het eindigen van zoo verheven geheimen.
Dan blijft ons niets anders meer over dan volop
voordeel te doen met de genaden en lessen, waar
mede God in zijn milddadigheid ons daardoor
verrijkt heeft en de beste manier, waarop wij;
er Hem voorts voor kunnen dankzeggen, be
staat hierin, dat wij een leven leiden overeen*
j komstig de voorschriften, die de gedachtenis
j aan den gekruisten Jezus ons daarin heeft ach
tergelaten.
Wat is zij verheven die liturgie, die, op deze
deze ons losmakend va.n de aarde, ons brengt
zoo dicht bij den hemel en bij den Heilige dei|
Heiligen I
Doet dit tot mijne gedachtonis.
(Wordt vervolgd).