J.H.W. fi^UMDEMAWi m SOLO DE GEHEIMZINNIGE VERDWIJNING. I/70ÊTIC kindertijdschrift! W.N' i JAC. KARSKE^S, kleermakerij Zijlstraat 62. 0P8BII1I weqens verplaatsing der zaak naar tiroote Houtstraat 120 Eigen ateliers onder leiding van BEKWAME Coupeurs. Haagsche Brieven. NNENLAND. "vn. MARGARINE koniügstraat, brengt steeds het nieuw ste op het gebied van Oames- en HeecenkEfeedim g. löï ïAfl E VERSCMUNT-ALLE-14DAGENI EN-IS-OVERAL-VERKRIJGBAAR'VOOR-IEDER-KOQPER CT PÉR POND Bon lyiaroiié FEUILLETON tl«icSit'l£ini<«llB«ussG5B Handschoenen woob* alle KgeSesjjeniiedtens NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT rWïj h'cbben hier in Den Haag vele „quacs- ties"; de havenquaestie, de paleis-raadhuis- quaestie, de verkeerswegenquaestie, de Böhouwburgquaestatie enz. enz. De laatste is zeker wel de meest actueele en gerucht makende. Ik wil haar tot on derwerp van dezen brief maken, omdat zij ver buiten onze stadsgrenzzen aandacht ge trokken heeft en omdat er een sterk ge meentelijk politiek beleid in steekt, dat ook elders vroeg of laat zich zal voordoen en waarover vooral wij, Katholieken, nog wel eens mogen nadenken. De aanleiding tot deze zaak' is de vol gende. Sinds meer dan honderd jaren bezit Den Haag een schouwburggebouw in het iVoorhout, vlak over het bekende Hotel Pau- len. Bij een besluit van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek, aldus lezen wij in de oude kronieken van 26 Maart 18Ö1 werd het „Paleis van Weilburg" voor den tijd van 99 jaren afgestaan aan Pieter van [Herzeelen c.s. om het in te richten tot schouwburg onder gehoudenheid tot beta ling van alle lasten. Aardige bijzonderheid is, dat het gebouw, waarvan de bouwgrond- waarde nu toch zeker wel op een half mil- lioen mag geschat worden, in 1799 door het „Uitvoerend Bewind" was aangekocht voor... f 29.000. Tempora mutanturl In 1830 deden de aandeelhouders het ge bouw tegen overname van de geldleening, toen nog groot f 129.300, aan de Gemeente 's Gravenhage over. In 1841 verkocht de Gemeente het gebouw aan Z. M. Koning [Willem H, terwijl de gemeente in 1853 de eigendom weer terugkreeg. Al dien tijd was het als Schouwburg in gebruik geweest en nimmer had een ernstig ongeluk er plaats gegrepen. In de tooneelhistorie van ons land heeft het een voorname zal gespeeld, maar het zou mij te ver voeren, daarop nu in bijzonderheden in te gaan. Het spreekt na tuurlijk vanzelf, dat in den loop der jaren het gebouw in- en uitwendig steeds ver anderingen, die verbeteringen waren, onder ging. Het intieme zaaltje, beroemd om zijn uitnemende accoustiek, liet men echter steeds zooveel mogelijk intact. Van 1901 af begon echter zijn glorie te tanen. Toen werd Den Haag opgeschrikt nadat eerst de vroedschap door een on rustbarend geheim rapport van den brand weercommandant in rep en roer was ge bracht, door het aannemen van een motie .Van den toenmaligen heer De Wijs, daar- vorens brandweercommandant, waarin de [Raad als zijn oordeel uitsprak „dat het brandgevaar in den Schouwburg eene ver dere exploitatie van het gebouw als zoo danig onraadzaam maakt, dat afdoende voor zieningen tot wegneming van dat gevaar technisch onuitvoerbaar zijn en werd be sloten dat na afloop van het contract met de heeren van Bijlevelt en Lefevre het ge bouw eene andere bestemming moest ver krijgen. Sindsdien zitten we hier met een schouwburg kwestie. In de Raadsvergadering van 12 Maart 1901 werd een motie aangenomen van den volgenden inhoud: „De Raad, van oordeel, dat een nieuwe schouwburg in de gemeente Wenschelijk is en dat het hangende schouw- burgvraagstuk eene spoedige oplossing er- lange, besluit tot de benoeming van eene commissie van zeven raadsleden tot voor bereiding van die oplossing en indiening van een geformuleerd plan aan den Raad". Ik geef den inhoud van die motie geheel. Curiositeitshalve. Want ondanks al het brand- en paniekgevaar, waarover telkens nieuwe rapporten van de deskundigen in kwamen, en ondanks al den spoed, is men het schouwburggebouw, tot welks sluiting onherroepelijk besloten was, al dien tijd nog lekkertjes blijven bespelen-en bezoe ken en eerst na afloop van het vorig speel seizoen is op 1 April 1912 die sluiting wer kelijk tot stand gekomen. Dat er bij deze gelegenheid menige aardige Apri' op ver zonnen werd, valt te begrijpen lat de weifelende houding van onze vroedschap een voortdurende bron voor ironie en spot werd, is niet minder duidelijk. In lu03 kwam de bovenbedoelde raadscommissie met een drieledig voorstel, waarvan het Eerste lid luidde: „De Raad besluit tot den bouw van een schouwburg van gemeente weg e". Dit voorstel werd in de Raadsverg. van 7 Maart 1904 aangenomen, na een uitvoerig principieel debat, waarbij o.m. de heeren Mr. Kolkman (de tegenwoordige minister van financiën) en de Wilde (thans anti- rev. wethouder) zich uitspraken tegen den bouw van een schouwburg van gemeente wege. Niet alle R. K. raadsleden dachten daar over eenstemmig, want de heeren Mr. Be vers (later als minister van Waterstaat overleden 12 Februari 1908) en van Lief land (thans nog lid van de Z. H. Prov. Staten) stemden vóór het voorstel. Op 29 Juni 1908 kwam de Raadscom missie met een nieuw voorstel, om n.l. den schouwburg te bouwen op een terrein aan de Koningskade, het bekende sclioone wei land, dat vroeger aan de Gravin Van Bij- landt toebehoorde en dat ieder kent, die er wel eens met de stoomtram Station S.S. Sche reningen is langs gereden. Bij die gelegeuheid werd wederom pincipiëel over de gemeente en de schouwburg kwestie ge lsproken. Ten eerste door den heer Dr. F. v. d. Hoorn (A.-R.) en in aansluiting bij dezen door den heer O. D. Wesseling (R. K.). Uit de „Handelingen" van die vergade ring schrijf ik uit de rede van laatstge noemd raadslid volgende zinsnede over: „Wij (bedoeld zijn de katholieken) staan principieel niet tegenover schouw burg en tooneel. Integendeel, met den heer Treub (een vorige redenaar) erken nen wij de opvoedende kracht, welke van een goed tooneel kan uitgaan. Ik zeg het Mr. Aalberse in den Leidschen Gemeen teraad na, dat wij gaarne bereid zijn, voor goede tooneelvoorstellingen gelden uit te trekken, van gemeentewege subsidie "te geven." De heer Wesseling stemde echter, hoewel erkennende, dat de Raad vroeger reeds principiëel tot den bouw van gemeen tewege besloten had (zie boven), tegen, omdat z. i. geen voldoende waarborgen kon den gegeven worden, dat geen slechte stuk ken op het gemeentetooneel zouden worden opgevoerd. Met hem stemde tegen het R. K. Raads lid, de heer Mr. De Groot, maar de heer Van Liefland stemde vóór, terwijl het vier de R. K. raadslid, de heer Penn, afwezig was. Wederom was er dus geen eenstemmig heid in de R. K. raadsfractie. Geen won der, dat men hier in R. K. kringen nu be nieuwd is, hoe het straks zal gaan. Want eerstdaags staaf de Raad voor eene nieuwe beslissing. Het bovengememoreerd besluit tot aankoop van grond werd n.l. door Ged. Staten gecasseerd. De schouwburg-commis sie, haar moeielijke taak voortzettend, kwam toen met een derde voorstel, dat in de zitting van 3 Oct. 1910 werd aangeno men, n.l. om haar een crediet te verleenen om door drie architecten schets-ontwerpen te doen opmaken voor een schouwburg op de plaats van den bestaanden. De prijs- winner was de bekende architectenfirma Fellner en Helmer te Weenen, met welke nader onderhandeld is. Deze firma heeft nu definitieve plannen en teekeningen ge- nicicikt. Alles is dus kant en klaar, om te begin nen. Maar begonnen is er nog niet en zelfs is er in den Raad nog geen beslissing ge vallen over het bij hem ingediende laatste voorstel van de Schouwburg-commissie, om den bouw aan de Weener-firma toe te ver trouwen en daarvoor een crediet van 1.2 millioen gulden toe te staan. Tot groote ergernis van het uitgaande publiek staat nu het aloude Weilburg-paleisje dezen win ter leeg en verlaten. En de kritiek op de plannen van de Schouwburg-commissie schijnt nu eerst pas goed losgebroken. Reeds zijn 25 adressen excusez du peu bij den Raad ingekomen. De aanval gaat nu allereerst om twee zaken. Ten eerste zijn de arcbaeologen en aesthetici het nu plot seling er over eens geworden, dat de gevel van den ouden Schouwburg moet behou den blijven. Niemand heeft daaraan vroeger ooit iets merkwaardigs gezien. Ten tweede acht men de tegenwoordige plaats weer niet ruim genoeg, vooral met het oog op de be lendende straten. Ten derde en dit lijkt mij voor de gemeerite-financiën wel het aller- bedenkelijkste is er onder leiding van het raadslid, den heer Jurriaan Kok, een be duidende beweging ontstaan, om op een ge deelte van het park Zorgvliet een reusach tige, moderne kunsttempel te stichten. Dit denkbeeld is echter in den laatsten tijd ook bestreden. Van exploitatie-oogpunt bezien is het nonsensikaal, volgens de deskundigen, om een schouwburg buiten het centrum van het verkeer in de oude stad te bouwen. Men mompelt nu reeds van twee ton ge meente-subsidie, die dan noodig zouden zijn per jaar. En verder komt liet schouwburg publiek, vooral het minder financieel be gunstigde, in opstand, omdat het dan niet meer zonder tramgeld of een paar uur loo- pen (heen en weer) van zijn vermaak zou kunnen genieten. Om nog tot. besluit eens even op de hou ding der rechtsche raadsleden terug te ko men. In de afgeloopen week is een protest meeting gehouden uitgaande van Protestant- sche en Katholieke vereenigingen tegen de aanhangige scliouwburgplannen. Erg deskun dig is die vergadering echter niet inge licht. De spreker was een ontslagen chris telijk onderwijzer, antirevolutionair propa gandist. Nóch over het principe, nóch over de techniek der kwestie bleek hij -al thans blijkens de krantenverslagen vol doende op de lioogte. Intusschen werd er een motie aangenomen, die zich kort en goed tegen het doen bouwen van gemeente wege uitsprak. Of men er daarmede af is, is echter een andere zaak. Zoo eenvoudig ligt het er nu eenmaal niet maar toe. Ten eerste is de principiëele kwestie eigenlijk reeds meerdere keeren ten voordeele van gemeentebouw uitgemaakt. De vraag is ge wettigd, of bet zich verzetten tegen eon- tinuieteit in het gemeentebestuur niet wel eens een gevaarlijk precedent kan worden. En dan is er deze nog ernstiger overweging, of men door B. en W. te dwarsboomen als dezen tenminste met de schouwburg- commissie homogeen zijn niet in de kaart speelt van de dolzinnige kunst- en schoon- heidsmaiiiakken, die zeker zullen triomfee ren, als het aanhangige voorstel ook met rechtschen steun zal worden verworpen. Hoe de houding der R.K. Raadsfractie ten slotte zal zijn, is mij absoluut niet bekend, maar wel in hooge mate teekenend lijkt het mij, dat geen enkel raadslid op bo vengenoemde protestmeeting is tegenwoor dig geweest en dat de R.K. Kiesvereeni- ging II, in welks bestuur niet minder dan drie R.K. raadsleden zitten, n.l. de hee ren Van Vuuren, Mr. de Groot en Verburg aan de meeting geweigerd heeft mede te doen. LIST VAN EEN SOCIALIST IN DEN BREDASCHEN RAAD. De Limb. Koerier vertelt van een „rede" van den socialist van den Brink, den ex- priester, in den Bredasciien Raad. Hij begon niet de geschiedenis te schetsen van de sub sidiekwestie en deed dat vrij slordig. En hij kwam zoowaar nog eens vertellen, dat het geven van subsidie voor belooningen en eere blijken aan bijzondere scholen onwettelijk was. Formeel, meende hij, had de Kroon de kwestie niet beslist. De Voorz.Jawel, want de wettelijke tijd was verstreken en.... De heer v. d. Brink: De minister heeft enkel gezegd dat er geen termen waren om het beroep aan de Koningin voor te dragen. De Voorz.: De zaak is beslist, omdat er geen hooger beroep is dan dit. De heer v. d. Brink bleef meenen, dat de kwestie niet was beslist en maakte daarop aanstalten om te bewijzen, dat het bijzonder onderwijs niet deugt. Do Voorz.: Dat heeft met de kwestie van belooningen en eereblijken niets te maken. VftMUEL-DORF? Do heer v. d. Brink. Jawel, ik wil zeggen, waarom ik tegen de subsidie zal stemmen. Verschillende leden mopperen hoorbaar. Zij I zien een lange rede van Van den Brink aankomen, die geheel buiten de kwestie zal gaan. De .Voorz.: Hoe lang denkt u nog te .^pre ken? Do heer v. d. Brink: Ik kan een rede hou den van drie uren. (Uitroepen van verzet). Maar het kan ook drie kwartier worden. De Voorz.: Maar mijnheer Van den Brink... De heer v. d. Brink: Ik moet spreken of de Raad zal geweld tegen mij gebruiken. Te. Voorz.(glimlachend). Niemand denkt aan geweld. Maar wij hebben nog een lange vergadering voor den boeg. De heer v. d. Brink: Het is noodig dat ik spreke. De Voorz.: Vooruit dan maar. De lieer v. d. Brink steekt van wal met een weggeloopen broeder uit het Fraterhuis te Tilburg aan den arm. Dezo broeder heeft een roman geschreven over het bijzonder la ger onderwijs en de heer Van den Brink citeert daar druk uit. Het is een verheffend schouwspel deze twee afgedwaalden naast el kaar. Den heer F. A. Smit verdriet de voor stelling zoo zeer, dat hij wil voorstellen het debat te sluiten. De Voorz.: De heer Vau den Brink heeft het woord. De lieer F. A. Smits: Laten wij weg gaan. De heer liombouts: Wij hebben wel be ter te doen dan naar die praatjes te luisteren, j Verscheidene leden verlaten demonstratief de zaal. Behalve de twee overgebleven wet houders zijn er nog een half dozijn raadsleden plus de heer Van den Brink. Deze Duijsseert voort. Hij haalt heel de geschiedenis der On derwijswetten op, van 1857 af, bespreekt de Syllabus, het Mandement der Bisschoppen, de Borremeus-encycliek, maakt tegenstellin gen tusschen I^eo XIII en Pius X, haalt er Mgr. Freppel bij, Kappeijnne enzoovoort, en- j zoo voort. De Voorz. vraagt eindelijk of de lieer Van den Brink zich niet een weinig zou willen bekorten. De lieer v. d. Brink: Het is goed, dat gij dit alles eens hoort. De heer A. F. Smits heeft de portee van zijn voorstel van verleden jaar niet gekend. Ik zal hem dat 'sleeren. De Voorz. Maar u zoudt U uit beleefdheid een weinig kunnen bekorten. De heer v. d. Brink: Beleefdheid doet h niets. En hij ratelt door. Telkens pogen i den hem tot andere gedachten te brengen. De heer Bloemarts: Maar zeg dat u tegen het bijzonder onderwijs bent en schei cr dan uit. De heer v. d. Brink: Ik moet het motivee- ren. Do heer Reijgersman: Maar we weten im mers wel, dat u tegen het katholiek geloof bent. De heer Reigersman, die breeduit alleen tegenover den heer Van den Brink uit, alle leden van dien kant hebben 'm, naai de heer Van den Brink zeide, gesmeerd, krijgt nu de volle laag van 's heeren Van den Brink's oratorisehen overvloed. 'tls ja, mijnheer Reigersman voor en luis ter mijnheer Reigersman na. Tot de voorzitter klopt: ge moet u tot mij wenden. De heer v. d. Brink leest stichtelijk artike len voor, die hij geschreven heeft in „De Dageraad" en in nog andere vrijdenkersblaad jes, van welke de namen ons ontschoten zijn. De heer Staal, die twee stoelen van hem af zat, schuift dichterbij en fluistert: wan neer gaat ge dineeren. De heer v. d. Brink: Dineeren? Hij vraagt me, hoe laat ik ga dineeren (groote vroolijk- heid). Ik ben hier om zaken te doen. De pers dacht: misschien meent de ge achte spreker, dat wij alles opschrijven wat hij zegt..... laten wij eens het voorbeeld vol gen van het meerendeel der raadsleden en ook heengaan. Wij gingen allen. In de gang hoorden wij den heer Van den Brink doorgalmen. Nota bene, verslaggever van het sociaal democratische Weekblad „De Strijd" was al een kwartier geleden heengegaan. Die liet zijn partijmakker maar zwetsen. Vlak na ons kwamen nog drie raadsleden de zaal uit. Voor enkele raadsleden heeft de heer Van den Brink zijn lintwormrede nog gedurende een kwartier uurs voortgezet. Toen zeeg hij amechtig neder. En sloot de Voor zitter de kraam. Uit het Engelsch, door Z. v. K. 20.) Cecil Monkton greep zijne hand en zij wis selden een kraehtigen handdruk. Tusschen deze beide mannen was een vriendschapsband gelegd, die tot het einde van hun leven zou voortduren. Kort daarop wandelde Kenneth Ford lang haam en in gepeins verdiept» naar Lane- House terug. In de laatste week van November kwam Jim Cartwright, de nieuwe leeraar van Chat- terly, met zijn jonge vrouw thuis. Twee meiden en een tuinjongen maakten het dienstpersoneel van de jonggehuwden uit. Doroes, de keukenmeid, was reeds jaren lang bij mrs. Verity in dienst geweest, en dus eene oude bekende voor Maud. Do dienstboden waren al sedert eenigen tijd in de woning, zoodat alles tot de ont- vangst van liet jonge echtpaar in gereedheid was gebracht. Den volgenden dag bracht lady Edith Ford een bezoek, vergezeld van haar zoon Kenueth en de kleine Piiilis. Het kinde voelde zich aanstonds zeer tot de jonge vrouw aangetrokken, maar Maud trachtte tevergeefs eeu gelijkenis te bespeu ren tusschen haar en Gertrude Monkton, die zij zicli uit haar kinderjaren herinnerde. Gij gelijkt volstrekt niet óp uwe moeder, Philis, zeide zij. Neen, dat zeggen alle menschen, ant woordde bet kind. Over een maand komt zij thuis, Cartwright. O! zij is al zoo lang weg. Get eenige wat ik vrees, zeide Kenueth, die intusschen met Jim Cartwright in een gesprek over de nieuwe muziekonderwijzeres was gewikkeld, is dat miss Charles zich hier nogal zal vervelen. Het is toch een gewel dige overgang van het woelige Parijs naar een klein dorp in Nortsliire. Ik geloof niet, dat het haar zoo moeilijk zal vallen, mengde Maud zich in 't gesprek. 1 Zij heeft kort geleden haar grootmoe der verloren, sprak Jim Cartwright, door wie zij werd opgevoed, en nu schijnt zij een vu rige begeerte naar een rustige plaats in En geland te hebben. Is zij dan eene EngelsclieT vroeg lady Edith. Haar naam ban evengoed Engelsch als Fransch zijn. Zïi is van Engelsche afkomst, antwoord de Maud. Haar vader was een landgenoot van ons en haar moeder was eveneens van moederszijde van Engelsche afkomst. Haar grootvader alleen moet een Frauseliman zijn geweest. Maud is reeds bijzonder met baar inge nomen, merkte de onderwijzer aan, maar ik vrees dat wij haar niet lang zullen behouden, zij is te mooi om lang in zulk een positie te blijven. Ze is zeker heel mooi, stemde Maud toe, maar tevens ziet ze er treurig uit eu treurige menschen zoeken liefst de eenzaamheid. Inderdaad, gij maakt mij nieuwsgierig, zeide lady Edith. Ik zal die jonge dame zeker gaan bezoeken, om baar in Northshire wiel- kom te heeten. O! zij zal u zeker beter bevallen dan miss Hoskin, Beatrix Charles maakt een he melsbreed verschil met baar voorgangster, dat verzeker ik u. Nog een tijdlang bleven zij zoo met elkan der in gesprek en toen verzocht lady Edith, haar rijtuig weer te laten voorkomen. Zij en haar zoon namen hartelijk afscheid van den leeraar en zijne vrouw en reden naar Lane-IIouse terug. Philis zou op verzoek van mrs. Cartwright tot 's avonds blijven. Geruimen tijd heersckte er diep stilzwijgen in het rijtuig, lady Edith zat peinzend voor zich uit te staren, totdat Kenueth eindelijk vroeg: Waar denkt ge zoo ernstig over, raoederl Over de volmaaktheid der nieuwe muziek onderwijzeres van Chatterly? Zij zal er waar schijnlijk als een gewoon meisjes uitzien. Jim en zijn vrouw zijn nog in hun wittebroods weken en dan bekijkt men alles door een ro sea bril. Spreek niet zoo spottend, beste jongen, zeide de oude dame. Het aanschouwen van dat gelukkige, jonge echtpaar heeft mij goed gedaan. Ik moet toegeven, dat Jim volmaakt ge lukkig schijnt te zijn met zijn vrouwtje, zeide Kenueth Ford, maar daarom zie ik nog niet in hoe hun geluk u stof tot nadenken kan geven. Mijn lieve Kenueth, zeide de oude dame zachtzinnig, het hangt slechts van uzelf af, om ook zoo gelukkig te worden. Ik zat er juist over te denkeu en stelde mij voor dat, als miss Charles eens werkelijk zulk een vol maaktheid was, gij wel verliefd op haar zoudt kunnen worden. Neen. Waarom niet. Men beschrijft haar als eene dame met voortreffelijke manieren, beeldschoon en geheel anders als die dwaze miss Hoskin. Mrs. Cartwright zegt dat ze eene heer lijke stem heeft. - J a. En ziet ge, Kenneth, gij zijt rijk genoeg dat ge geen vermogen van nw vrouw zoudt behoeven te eischen en bovendien zoudt gij er wel de man voor zijn om alleen uit liefde te trouwen. Maar moeder, bedenk toch eens hoe woe dend Reginald zou zijn, lord Chatterly zou zich doodelijk beleedigd achten, wanneer wij van hem vorderen, dat hij eene muziek-onder- wijzeres als een zijner naaste bloedverwanten zou erkennen. Dat zijn volstrekt zijne zaken niet, Ke- nueth, wanneer alles wat van die miss Char les verteld wordt waar was, dan zou ik gaar ne willen dat ge op haar verliefd werd. Ik begin oud te worden, mijn jongen, en het zou mij gelukkig maken wanneer ik nog eens uw vrouw en uwe kinderen mocht zien. Kenueth staarde strak voor zich uit en het duurde een geruimen tijd voordat hij ant woordde. Moeder, zeide hij ten slotte en uit zijne stem klonk een toon van diepe droefheid, dit tot in het hart van zijne moeder doordrong, j gij moet voor mij geen huwelijksplannen 1 smeden. Het spijt mij dat ik n verdriet moet aandoen, en een wensck van u onbevredigd laten moet, maar ik ben vast besloten nooit te trouwen. i Gü zoudt toch nog wel een meisje kun nen ontmoeten, waarop gij verliefd werd, hoe moeilijk gij ook te bevredigen zijt, hernam zij. Ik kan die hoop niet opgeven. Gij moet het doen, moedei", zeide hij ern stig. Ik heb het u nooit willen zeggen, maar nu zie ik in, dat het toch maar het beste is.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1912 | | pagina 5