J.H.W. fi^UMDEMAWi
m
SOLO
DE GEHEIMZINNIGE
VERDWIJNING.
I/70ÊTIC kindertijdschrift!
W.N'
i
JAC. KARSKE^S, kleermakerij Zijlstraat 62.
0P8BII1I weqens verplaatsing der zaak naar tiroote Houtstraat 120
Eigen ateliers onder
leiding van BEKWAME
Coupeurs.
Haagsche Brieven.
NNENLAND.
"vn.
MARGARINE
koniügstraat,
brengt steeds het nieuw
ste op het gebied van
Oames- en
HeecenkEfeedim g.
löï ïAfl E VERSCMUNT-ALLE-14DAGENI
EN-IS-OVERAL-VERKRIJGBAAR'VOOR-IEDER-KOQPER
CT PÉR POND
Bon lyiaroiié
FEUILLETON
tl«icSit'l£ini<«llB«ussG5B Handschoenen woob* alle KgeSesjjeniiedtens
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
rWïj h'cbben hier in Den Haag vele „quacs-
ties"; de havenquaestie, de paleis-raadhuis-
quaestie, de verkeerswegenquaestie, de
Böhouwburgquaestatie enz. enz.
De laatste is zeker wel de meest actueele
en gerucht makende. Ik wil haar tot on
derwerp van dezen brief maken, omdat zij
ver buiten onze stadsgrenzzen aandacht ge
trokken heeft en omdat er een sterk ge
meentelijk politiek beleid in steekt, dat ook
elders vroeg of laat zich zal voordoen en
waarover vooral wij, Katholieken, nog wel
eens mogen nadenken.
De aanleiding tot deze zaak' is de vol
gende. Sinds meer dan honderd jaren bezit
Den Haag een schouwburggebouw in het
iVoorhout, vlak over het bekende Hotel Pau-
len. Bij een besluit van het Staatsbewind
der Bataafsche Republiek, aldus lezen wij
in de oude kronieken van 26 Maart 18Ö1
werd het „Paleis van Weilburg" voor den
tijd van 99 jaren afgestaan aan Pieter van
[Herzeelen c.s. om het in te richten tot
schouwburg onder gehoudenheid tot beta
ling van alle lasten. Aardige bijzonderheid
is, dat het gebouw, waarvan de bouwgrond-
waarde nu toch zeker wel op een half mil-
lioen mag geschat worden, in 1799 door
het „Uitvoerend Bewind" was aangekocht
voor... f 29.000. Tempora mutanturl
In 1830 deden de aandeelhouders het ge
bouw tegen overname van de geldleening,
toen nog groot f 129.300, aan de Gemeente
's Gravenhage over. In 1841 verkocht de
Gemeente het gebouw aan Z. M. Koning
[Willem H, terwijl de gemeente in 1853 de
eigendom weer terugkreeg. Al dien tijd was
het als Schouwburg in gebruik geweest en
nimmer had een ernstig ongeluk er plaats
gegrepen. In de tooneelhistorie van ons land
heeft het een voorname zal gespeeld, maar
het zou mij te ver voeren, daarop nu in
bijzonderheden in te gaan. Het spreekt na
tuurlijk vanzelf, dat in den loop der jaren
het gebouw in- en uitwendig steeds ver
anderingen, die verbeteringen waren, onder
ging. Het intieme zaaltje, beroemd om zijn
uitnemende accoustiek, liet men echter
steeds zooveel mogelijk intact.
Van 1901 af begon echter zijn glorie te
tanen. Toen werd Den Haag opgeschrikt
nadat eerst de vroedschap door een on
rustbarend geheim rapport van den brand
weercommandant in rep en roer was ge
bracht, door het aannemen van een motie
.Van den toenmaligen heer De Wijs, daar-
vorens brandweercommandant, waarin de
[Raad als zijn oordeel uitsprak „dat het
brandgevaar in den Schouwburg eene ver
dere exploitatie van het gebouw als zoo
danig onraadzaam maakt, dat afdoende voor
zieningen tot wegneming van dat gevaar
technisch onuitvoerbaar zijn en werd be
sloten dat na afloop van het contract met
de heeren van Bijlevelt en Lefevre het ge
bouw eene andere bestemming moest ver
krijgen. Sindsdien zitten we hier met een
schouwburg kwestie.
In de Raadsvergadering van 12 Maart
1901 werd een motie aangenomen van den
volgenden inhoud: „De Raad, van oordeel,
dat een nieuwe schouwburg in de gemeente
Wenschelijk is en dat het hangende schouw-
burgvraagstuk eene spoedige oplossing er-
lange, besluit tot de benoeming van eene
commissie van zeven raadsleden tot voor
bereiding van die oplossing en indiening
van een geformuleerd plan aan den Raad".
Ik geef den inhoud van die motie geheel.
Curiositeitshalve. Want ondanks al het
brand- en paniekgevaar, waarover telkens
nieuwe rapporten van de deskundigen in
kwamen, en ondanks al den spoed, is men
het schouwburggebouw, tot welks sluiting
onherroepelijk besloten was, al dien tijd
nog lekkertjes blijven bespelen-en bezoe
ken en eerst na afloop van het vorig speel
seizoen is op 1 April 1912 die sluiting wer
kelijk tot stand gekomen. Dat er bij deze
gelegenheid menige aardige Apri' op ver
zonnen werd, valt te begrijpen lat de
weifelende houding van onze vroedschap
een voortdurende bron voor ironie en spot
werd, is niet minder duidelijk. In lu03
kwam de bovenbedoelde raadscommissie met
een drieledig voorstel, waarvan het Eerste
lid luidde: „De Raad besluit tot den bouw
van een schouwburg van gemeente
weg e".
Dit voorstel werd in de Raadsverg. van 7
Maart 1904 aangenomen, na een uitvoerig
principieel debat, waarbij o.m. de heeren
Mr. Kolkman (de tegenwoordige minister
van financiën) en de Wilde (thans anti-
rev. wethouder) zich uitspraken tegen den
bouw van een schouwburg van gemeente
wege.
Niet alle R. K. raadsleden dachten daar
over eenstemmig, want de heeren Mr. Be
vers (later als minister van Waterstaat
overleden 12 Februari 1908) en van Lief
land (thans nog lid van de Z. H. Prov.
Staten) stemden vóór het voorstel.
Op 29 Juni 1908 kwam de Raadscom
missie met een nieuw voorstel, om n.l. den
schouwburg te bouwen op een terrein aan
de Koningskade, het bekende sclioone wei
land, dat vroeger aan de Gravin Van Bij-
landt toebehoorde en dat ieder kent, die
er wel eens met de stoomtram Station S.S.
Sche reningen is langs gereden. Bij die
gelegeuheid werd wederom pincipiëel over
de gemeente en de schouwburg kwestie ge
lsproken. Ten eerste door den heer Dr. F.
v. d. Hoorn (A.-R.) en in aansluiting bij
dezen door den heer O. D. Wesseling (R.
K.). Uit de „Handelingen" van die vergade
ring schrijf ik uit de rede van laatstge
noemd raadslid volgende zinsnede over:
„Wij (bedoeld zijn de katholieken)
staan principieel niet tegenover schouw
burg en tooneel. Integendeel, met den
heer Treub (een vorige redenaar) erken
nen wij de opvoedende kracht, welke van
een goed tooneel kan uitgaan. Ik zeg het
Mr. Aalberse in den Leidschen Gemeen
teraad na, dat wij gaarne bereid zijn, voor
goede tooneelvoorstellingen gelden uit te
trekken, van gemeentewege subsidie "te
geven."
De heer Wesseling stemde echter, hoewel
erkennende, dat de Raad vroeger reeds
principiëel tot den bouw van gemeen
tewege besloten had (zie boven), tegen,
omdat z. i. geen voldoende waarborgen kon
den gegeven worden, dat geen slechte stuk
ken op het gemeentetooneel zouden worden
opgevoerd.
Met hem stemde tegen het R. K. Raads
lid, de heer Mr. De Groot, maar de heer
Van Liefland stemde vóór, terwijl het vier
de R. K. raadslid, de heer Penn, afwezig
was.
Wederom was er dus geen eenstemmig
heid in de R. K. raadsfractie. Geen won
der, dat men hier in R. K. kringen nu be
nieuwd is, hoe het straks zal gaan. Want
eerstdaags staaf de Raad voor eene nieuwe
beslissing. Het bovengememoreerd besluit
tot aankoop van grond werd n.l. door Ged.
Staten gecasseerd. De schouwburg-commis
sie, haar moeielijke taak voortzettend,
kwam toen met een derde voorstel, dat in
de zitting van 3 Oct. 1910 werd aangeno
men, n.l. om haar een crediet te verleenen
om door drie architecten schets-ontwerpen
te doen opmaken voor een schouwburg op
de plaats van den bestaanden. De prijs-
winner was de bekende architectenfirma
Fellner en Helmer te Weenen, met welke
nader onderhandeld is. Deze firma heeft nu
definitieve plannen en teekeningen ge-
nicicikt.
Alles is dus kant en klaar, om te begin
nen. Maar begonnen is er nog niet en zelfs
is er in den Raad nog geen beslissing ge
vallen over het bij hem ingediende laatste
voorstel van de Schouwburg-commissie, om
den bouw aan de Weener-firma toe te ver
trouwen en daarvoor een crediet van 1.2
millioen gulden toe te staan. Tot groote
ergernis van het uitgaande publiek staat
nu het aloude Weilburg-paleisje dezen win
ter leeg en verlaten. En de kritiek op de
plannen van de Schouwburg-commissie
schijnt nu eerst pas goed losgebroken. Reeds
zijn 25 adressen excusez du peu bij
den Raad ingekomen. De aanval gaat nu
allereerst om twee zaken. Ten eerste zijn
de arcbaeologen en aesthetici het nu plot
seling er over eens geworden, dat de gevel
van den ouden Schouwburg moet behou
den blijven. Niemand heeft daaraan vroeger
ooit iets merkwaardigs gezien. Ten tweede
acht men de tegenwoordige plaats weer niet
ruim genoeg, vooral met het oog op de be
lendende straten. Ten derde en dit lijkt mij
voor de gemeerite-financiën wel het aller-
bedenkelijkste is er onder leiding van het
raadslid, den heer Jurriaan Kok, een be
duidende beweging ontstaan, om op een ge
deelte van het park Zorgvliet een reusach
tige, moderne kunsttempel te stichten. Dit
denkbeeld is echter in den laatsten tijd ook
bestreden. Van exploitatie-oogpunt bezien is
het nonsensikaal, volgens de deskundigen,
om een schouwburg buiten het centrum van
het verkeer in de oude stad te bouwen.
Men mompelt nu reeds van twee ton ge
meente-subsidie, die dan noodig zouden zijn
per jaar. En verder komt liet schouwburg
publiek, vooral het minder financieel be
gunstigde, in opstand, omdat het dan niet
meer zonder tramgeld of een paar uur loo-
pen (heen en weer) van zijn vermaak zou
kunnen genieten.
Om nog tot. besluit eens even op de hou
ding der rechtsche raadsleden terug te ko
men. In de afgeloopen week is een protest
meeting gehouden uitgaande van Protestant-
sche en Katholieke vereenigingen tegen de
aanhangige scliouwburgplannen. Erg deskun
dig is die vergadering echter niet inge
licht. De spreker was een ontslagen chris
telijk onderwijzer, antirevolutionair propa
gandist. Nóch over het principe, nóch over
de techniek der kwestie bleek hij -al
thans blijkens de krantenverslagen vol
doende op de lioogte. Intusschen werd er
een motie aangenomen, die zich kort en
goed tegen het doen bouwen van gemeente
wege uitsprak. Of men er daarmede af is,
is echter een andere zaak. Zoo eenvoudig
ligt het er nu eenmaal niet maar toe. Ten
eerste is de principiëele kwestie eigenlijk
reeds meerdere keeren ten voordeele van
gemeentebouw uitgemaakt. De vraag is ge
wettigd, of bet zich verzetten tegen eon-
tinuieteit in het gemeentebestuur niet wel
eens een gevaarlijk precedent kan worden.
En dan is er deze nog ernstiger overweging,
of men door B. en W. te dwarsboomen
als dezen tenminste met de schouwburg-
commissie homogeen zijn niet in de kaart
speelt van de dolzinnige kunst- en schoon-
heidsmaiiiakken, die zeker zullen triomfee
ren, als het aanhangige voorstel ook met
rechtschen steun zal worden verworpen.
Hoe de houding der R.K. Raadsfractie ten
slotte zal zijn, is mij absoluut niet bekend,
maar wel in hooge mate teekenend lijkt
het mij, dat geen enkel raadslid op bo
vengenoemde protestmeeting is tegenwoor
dig geweest en dat de R.K. Kiesvereeni-
ging II, in welks bestuur niet minder dan
drie R.K. raadsleden zitten, n.l. de hee
ren Van Vuuren, Mr. de Groot en Verburg
aan de meeting geweigerd heeft mede te
doen.
LIST
VAN
EEN SOCIALIST IN DEN BREDASCHEN
RAAD.
De Limb. Koerier vertelt van een „rede"
van den socialist van den Brink, den ex-
priester, in den Bredasciien Raad. Hij begon
niet de geschiedenis te schetsen van de sub
sidiekwestie en deed dat vrij slordig. En hij
kwam zoowaar nog eens vertellen, dat het
geven van subsidie voor belooningen en eere
blijken aan bijzondere scholen onwettelijk
was. Formeel, meende hij, had de Kroon de
kwestie niet beslist.
De Voorz.Jawel, want de wettelijke tijd
was verstreken en....
De heer v. d. Brink: De minister heeft
enkel gezegd dat er geen termen waren om
het beroep aan de Koningin voor te dragen.
De Voorz.: De zaak is beslist, omdat er
geen hooger beroep is dan dit.
De heer v. d. Brink bleef meenen, dat de
kwestie niet was beslist en maakte daarop
aanstalten om te bewijzen, dat het bijzonder
onderwijs niet deugt.
Do Voorz.: Dat heeft met de kwestie van
belooningen en eereblijken niets te maken.
VftMUEL-DORF?
Do heer v. d. Brink. Jawel, ik wil zeggen,
waarom ik tegen de subsidie zal stemmen.
Verschillende leden mopperen hoorbaar. Zij I
zien een lange rede van Van den Brink
aankomen, die geheel buiten de kwestie zal
gaan.
De .Voorz.: Hoe lang denkt u nog te .^pre
ken?
Do heer v. d. Brink: Ik kan een rede hou
den van drie uren. (Uitroepen van verzet).
Maar het kan ook drie kwartier worden.
De Voorz.: Maar mijnheer Van den Brink...
De heer v. d. Brink: Ik moet spreken of
de Raad zal geweld tegen mij gebruiken.
Te. Voorz.(glimlachend). Niemand denkt
aan geweld. Maar wij hebben nog een lange
vergadering voor den boeg.
De heer v. d. Brink: Het is noodig dat ik
spreke.
De Voorz.: Vooruit dan maar.
De lieer v. d. Brink steekt van wal met een
weggeloopen broeder uit het Fraterhuis te
Tilburg aan den arm. Dezo broeder heeft
een roman geschreven over het bijzonder la
ger onderwijs en de heer Van den Brink
citeert daar druk uit. Het is een verheffend
schouwspel deze twee afgedwaalden naast el
kaar. Den heer F. A. Smit verdriet de voor
stelling zoo zeer, dat hij wil voorstellen het
debat te sluiten.
De Voorz.: De heer Vau den Brink heeft
het woord.
De lieer F. A. Smits: Laten wij weg gaan.
De heer liombouts: Wij hebben wel be
ter te doen dan naar die praatjes te luisteren, j
Verscheidene leden verlaten demonstratief
de zaal. Behalve de twee overgebleven wet
houders zijn er nog een half dozijn raadsleden
plus de heer Van den Brink. Deze Duijsseert
voort. Hij haalt heel de geschiedenis der On
derwijswetten op, van 1857 af, bespreekt de
Syllabus, het Mandement der Bisschoppen,
de Borremeus-encycliek, maakt tegenstellin
gen tusschen I^eo XIII en Pius X, haalt er
Mgr. Freppel bij, Kappeijnne enzoovoort, en- j
zoo voort.
De Voorz. vraagt eindelijk of de lieer Van
den Brink zich niet een weinig zou willen
bekorten.
De lieer v. d. Brink: Het is goed, dat gij
dit alles eens hoort. De heer A. F. Smits heeft
de portee van zijn voorstel van verleden
jaar niet gekend. Ik zal hem dat 'sleeren.
De Voorz. Maar u zoudt U uit beleefdheid
een weinig kunnen bekorten.
De heer v. d. Brink: Beleefdheid doet h
niets. En hij ratelt door. Telkens pogen i
den hem tot andere gedachten te brengen.
De heer Bloemarts: Maar zeg dat u tegen
het bijzonder onderwijs bent en schei cr
dan uit.
De heer v. d. Brink: Ik moet het motivee-
ren.
Do heer Reijgersman: Maar we weten im
mers wel, dat u tegen het katholiek geloof
bent.
De heer Reigersman, die breeduit alleen
tegenover den heer Van den Brink uit,
alle leden van dien kant hebben 'm, naai
de heer Van den Brink zeide, gesmeerd,
krijgt nu de volle laag van 's heeren Van
den Brink's oratorisehen overvloed.
'tls ja, mijnheer Reigersman voor en luis
ter mijnheer Reigersman na.
Tot de voorzitter klopt: ge moet u tot mij
wenden.
De heer v. d. Brink leest stichtelijk artike
len voor, die hij geschreven heeft in „De
Dageraad" en in nog andere vrijdenkersblaad
jes, van welke de namen ons ontschoten zijn.
De heer Staal, die twee stoelen van hem
af zat, schuift dichterbij en fluistert: wan
neer gaat ge dineeren.
De heer v. d. Brink: Dineeren? Hij vraagt
me, hoe laat ik ga dineeren (groote vroolijk-
heid). Ik ben hier om zaken te doen.
De pers dacht: misschien meent de ge
achte spreker, dat wij alles opschrijven wat
hij zegt..... laten wij eens het voorbeeld vol
gen van het meerendeel der raadsleden en
ook heengaan.
Wij gingen allen.
In de gang hoorden wij den heer Van den
Brink doorgalmen.
Nota bene, verslaggever van het sociaal
democratische Weekblad „De Strijd" was al
een kwartier geleden heengegaan. Die liet
zijn partijmakker maar zwetsen.
Vlak na ons kwamen nog drie raadsleden
de zaal uit. Voor enkele raadsleden heeft
de heer Van den Brink zijn lintwormrede nog
gedurende een kwartier uurs voortgezet. Toen
zeeg hij amechtig neder. En sloot de Voor
zitter de kraam.
Uit het Engelsch, door
Z. v. K.
20.)
Cecil Monkton greep zijne hand en zij wis
selden een kraehtigen handdruk. Tusschen
deze beide mannen was een vriendschapsband
gelegd, die tot het einde van hun leven zou
voortduren.
Kort daarop wandelde Kenneth Ford lang
haam en in gepeins verdiept» naar Lane-
House terug.
In de laatste week van November kwam
Jim Cartwright, de nieuwe leeraar van Chat-
terly, met zijn jonge vrouw thuis.
Twee meiden en een tuinjongen maakten
het dienstpersoneel van de jonggehuwden uit.
Doroes, de keukenmeid, was reeds jaren
lang bij mrs. Verity in dienst geweest, en
dus eene oude bekende voor Maud.
Do dienstboden waren al sedert eenigen
tijd in de woning, zoodat alles tot de ont-
vangst van liet jonge echtpaar in gereedheid
was gebracht.
Den volgenden dag bracht lady Edith Ford
een bezoek, vergezeld van haar zoon Kenueth
en de kleine Piiilis.
Het kinde voelde zich aanstonds zeer tot
de jonge vrouw aangetrokken, maar Maud
trachtte tevergeefs eeu gelijkenis te bespeu
ren tusschen haar en Gertrude Monkton, die
zij zicli uit haar kinderjaren herinnerde.
Gij gelijkt volstrekt niet óp uwe moeder,
Philis, zeide zij.
Neen, dat zeggen alle menschen, ant
woordde bet kind. Over een maand komt zij
thuis, Cartwright. O! zij is al zoo lang weg.
Get eenige wat ik vrees, zeide Kenueth,
die intusschen met Jim Cartwright in een
gesprek over de nieuwe muziekonderwijzeres
was gewikkeld, is dat miss Charles zich hier
nogal zal vervelen. Het is toch een gewel
dige overgang van het woelige Parijs naar
een klein dorp in Nortsliire.
Ik geloof niet, dat het haar zoo moeilijk
zal vallen, mengde Maud zich in 't gesprek.
1 Zij heeft kort geleden haar grootmoe
der verloren, sprak Jim Cartwright, door wie
zij werd opgevoed, en nu schijnt zij een vu
rige begeerte naar een rustige plaats in En
geland te hebben.
Is zij dan eene EngelsclieT vroeg lady
Edith. Haar naam ban evengoed Engelsch
als Fransch zijn.
Zïi is van Engelsche afkomst, antwoord
de Maud. Haar vader was een landgenoot
van ons en haar moeder was eveneens van
moederszijde van Engelsche afkomst. Haar
grootvader alleen moet een Frauseliman zijn
geweest.
Maud is reeds bijzonder met baar inge
nomen, merkte de onderwijzer aan, maar ik
vrees dat wij haar niet lang zullen behouden,
zij is te mooi om lang in zulk een positie te
blijven.
Ze is zeker heel mooi, stemde Maud toe,
maar tevens ziet ze er treurig uit eu treurige
menschen zoeken liefst de eenzaamheid.
Inderdaad, gij maakt mij nieuwsgierig,
zeide lady Edith. Ik zal die jonge dame zeker
gaan bezoeken, om baar in Northshire wiel-
kom te heeten.
O! zij zal u zeker beter bevallen dan
miss Hoskin, Beatrix Charles maakt een he
melsbreed verschil met baar voorgangster,
dat verzeker ik u.
Nog een tijdlang bleven zij zoo met elkan
der in gesprek en toen verzocht lady Edith,
haar rijtuig weer te laten voorkomen.
Zij en haar zoon namen hartelijk afscheid
van den leeraar en zijne vrouw en reden naar
Lane-IIouse terug. Philis zou op verzoek van
mrs. Cartwright tot 's avonds blijven.
Geruimen tijd heersckte er diep stilzwijgen
in het rijtuig, lady Edith zat peinzend voor
zich uit te staren, totdat Kenueth eindelijk
vroeg:
Waar denkt ge zoo ernstig over, raoederl
Over de volmaaktheid der nieuwe muziek
onderwijzeres van Chatterly? Zij zal er waar
schijnlijk als een gewoon meisjes uitzien. Jim
en zijn vrouw zijn nog in hun wittebroods
weken en dan bekijkt men alles door een ro
sea bril.
Spreek niet zoo spottend, beste jongen,
zeide de oude dame. Het aanschouwen van
dat gelukkige, jonge echtpaar heeft mij goed
gedaan.
Ik moet toegeven, dat Jim volmaakt ge
lukkig schijnt te zijn met zijn vrouwtje, zeide
Kenueth Ford, maar daarom zie ik nog niet
in hoe hun geluk u stof tot nadenken kan
geven.
Mijn lieve Kenueth, zeide de oude dame
zachtzinnig, het hangt slechts van uzelf af,
om ook zoo gelukkig te worden. Ik zat er
juist over te denkeu en stelde mij voor dat,
als miss Charles eens werkelijk zulk een vol
maaktheid was, gij wel verliefd op haar
zoudt kunnen worden.
Neen.
Waarom niet. Men beschrijft haar als
eene dame met voortreffelijke manieren,
beeldschoon en geheel anders als die dwaze
miss Hoskin.
Mrs. Cartwright zegt dat ze eene heer
lijke stem heeft.
- J a.
En ziet ge, Kenneth, gij zijt rijk genoeg
dat ge geen vermogen van nw vrouw zoudt
behoeven te eischen en bovendien zoudt gij
er wel de man voor zijn om alleen uit liefde
te trouwen.
Maar moeder, bedenk toch eens hoe woe
dend Reginald zou zijn, lord Chatterly zou
zich doodelijk beleedigd achten, wanneer wij
van hem vorderen, dat hij eene muziek-onder-
wijzeres als een zijner naaste bloedverwanten
zou erkennen.
Dat zijn volstrekt zijne zaken niet, Ke-
nueth, wanneer alles wat van die miss Char
les verteld wordt waar was, dan zou ik gaar
ne willen dat ge op haar verliefd werd. Ik
begin oud te worden, mijn jongen, en het zou
mij gelukkig maken wanneer ik nog eens uw
vrouw en uwe kinderen mocht zien.
Kenueth staarde strak voor zich uit en het
duurde een geruimen tijd voordat hij ant
woordde.
Moeder, zeide hij ten slotte en uit zijne
stem klonk een toon van diepe droefheid, dit
tot in het hart van zijne moeder doordrong,
j gij moet voor mij geen huwelijksplannen
1 smeden. Het spijt mij dat ik n verdriet moet
aandoen, en een wensck van u onbevredigd
laten moet, maar ik ben vast besloten nooit
te trouwen.
i Gü zoudt toch nog wel een meisje kun
nen ontmoeten, waarop gij verliefd werd, hoe
moeilijk gij ook te bevredigen zijt, hernam
zij. Ik kan die hoop niet opgeven.
Gij moet het doen, moedei", zeide hij ern
stig. Ik heb het u nooit willen zeggen, maar
nu zie ik in, dat het toch maar het beste is.