der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Liturgische Wegwijzer.
Op den Vuurtoren.
GELÜOFSYERÜEÖIGING.
EEN LIED PER WEEK.
Moederke alleen.
Evangeliever kl»ringa
DE OFFICIEELE KERKLIJS
Dit nnmmer behoort bij de „Nieuwe HaarL Courant* van Januari 1913.
De nadruk van de berichten en mcdedeelingen in dit blad is verboden.
KNIP DIT LIT
en Ier het in uw Mis- en Vesperboek.
Verklaring: Het herwijst naar het
Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. De
naar dat voor de Orde der Franciscanen.
Zondag 12 Januari. Zondag onder het Octaaf
van Driekoningen, blz. 385 2e Gebed blz.
379.
Maandag 13 Januari. Octaafdag van Drie
koningen, blz. 388.
Dinsdag 14 Januari. H.HILARIUS, Bisschop,
Belijder en Kcrkleeraar, blz. 1074 en 222;
2e Gebed van den H. Felix, blz 1075.
Groenm. en Kiev.: Feest van den Triomf
van den H. Naam Jezus, blz. [51] en 961;
2e Gebed van den H. Felix, blz. 1075;
Credo, Praefatio van Kerstmis. Vel-
6eroord: Z. Bernardus a Cori, Belijder
der Orde, blz. 227._
Woensdag 15 Januari. H. PAULUS, Eerste
Kluizenaar, Belijder, blz. 1075 en 227.
Groenm. en Kleverp.: Tweede Zondag na
Driekoningen, blz. 391. Geen Gloria noch
Credo; 2e Gebed van den H. Paulus, blz.
227; 3e van den H. Maurus, blz. 235.
Donderdag 16 Januari. Van den 2den Zon
dag na Driekoningen, blz. 391. Geen Glo
ria noch Credo. Groenm., Kiev. en
Veis.: H. Bernardus en Gezellen, Eerste
Martelaren der Orde, blz. [53].
Vrijdag 17 Januari. H. ANIONICS, Abt, blz.
1077 en 235. Groenm. en Kiev.: Feest
der Geheimen van den Lijdensweg onzes
H. J. Chr., blz. [3]. Veis.: zie 16 Jan.
Caterdag 18 Januari. Stoel van den H. Petrns
to Rome, blz. 1078; 2e Gebed van den H.
Paulus, blz. 1079; 3e Gebed van de H,
Prisca, blz. 1079 4e Gebed voor den Paus,
blz. 102. Credo. Praefatie der Apostelen.
N.B. Do aangegeven bladzijden verwijzen naar
het Mia- en Vesperboek (uitgave Desclée).
In iedere Mia bidde men van blz. 71—94, waar
Bieb bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
ZONDAG ONDER HET OCTAAF VAN
DRIE-KONINGEN.
Les nit den brief van den H. Apostel
Paulus aan de Romeinen; XH, 15.
Broeders! Ik smoek u bij de barmhar
tigheid Gods, dat gij uwe lichamen op
draagt tot eene levende, heilige, Gode wel-
behagelijke offerande: uw geestelijke eere-
dienst; en weest niet dezer wereld gelijk
vormig, maar hervormt u naar de vernieu
wing uws gemoeds, om te erkennen, wat de
goede en welbehagelijke en volmaakte wil
(jods zij. Want ik zeg door da genade, welke
mij gegeven is, aan allen onder u: niet hoo-
ger van zich te denken dan het behoorlijk
is te denken, maar met bescheidenheid te
denken, en zóó als God aan oen ieder eene
mate van geloof heeft toegedeeld. Want gelijk
wij in één lichaam vele ledematen hebben,
doch' al de ledematen niet dezelfde verrich
ting hebben, zoo zijn wij, velen, één li
chaam in Christus en, ieder afzonderlijk, el
kanders ledematen, in Christus Jesus onzen
Heer.
Evangelie volgens den II- Lucas; II, 4252.
Toen Jesus twaalf jaar geworden was, en
zij, volgen3 de gewoonte van het feest, op-
voleind waren, terugkeerden, bleef het Kind
gingen naar Jeruzalem en, nadat de dagen
Jesus te Jerusalem achter; en zijne ouders
wisten het niet. In de meening nu dat Hij
bij het reisgezelschap was, trokken zij ééne
dagreizo voort en zochten Hem onder de
bloedverwanten en de bekenden; en, Hem
niet vindend, keerden zij naar Jeruzalem
terug om Hem te zoeken. En het geschied
de, dat zij na drie dagen Hem in den tem
pel vonden, zittend te midden der leeraars,
hen hoorend en hen vragend; en allen, die
Hem hoorden, waren verbaasd over zijne
wijsheid en zijne antwoorden. Zij nu ston
den verwonderd, toen zij Hem zagen. En zijne
Moeder zeide tot Hem: Zoonl waarom hebt
Gij ons zóó gedaan? Zie, uw vader en ik
zochten u met smart. Eu Ilij sprak tot hen;
Waarom zocht gij Mij? Wist gij niet, dat
Ik zijn moet in hetgeen mijns Vaders is?
En zij begrepen het woord niet, dat Hij
tot hen sprak. Hij nu ging met hen af en
kwam te Nazareth, en Hij was hun onder
danig. En zijne Moeder bewaarde al deze
woorden in haar hart. En Jesus nam toe in
wijsheid en jaren en in gcuade bij God en
do meudo..en.
OP DEN ISTEN ZONDAG NA DRIE
KONINGEN.
Op drie grooto foes ten, het Paasoh-, Pink
ster o<» f/jolhuuenfeest, waren de Joden vol
gens (1« Wet. van Mazes verplicht naar Je
rusalem te gaan. De vrouwen vielen niet
die verplichting, maar vele vrome vrou
wen dedon toch die reis, om hunne gods
vrucht ia den tempel v;wi Jerusalem op te
Wekkea. knapen waren daartoe niet ver
plicht, voordat, zij den leeftijd vau 12 jaren
bereikt luidden.
Toen Jesus nu dien leeftijd liereikt had,
viel do gelieurtrnis voor, die ons in het
angel m Y-.tjj cLomui Zondag verhaald wordt,
''OeweJ daonrodo volstrekt niet bewezen is,
''at .Jixua. die van hel eerste oogenblik Zijner
Ontva ngciiis il ovcj het vollo gebruik der
l>cdo van alle vermogens der ziel be-
8c;hikie, toen voor de eerste maal die reis
'hhakte. „Toen uu de feestdagen voleindigd
e« Zijne ouders naar hunne woon-
hhoiia Naxareth terugkeerden, bleef het kind
ia Jerusalem achter, en Zijne ouders
'i|en liet niet". Hoe kon, zoo mogen wij
U, i1 illij ill Jti i S -i .ii «r.
ven, zonder dat Zijne ouders zulks bemerk
ten? Deze vraag is gemakkelijk op te lossen,
wanneer wij bedenken, dat het bij de Joden
een vaststaande gewoonte was, dat zoowel
op reis als bij de godsdienstige vergaderin
gen de vrouwen van de mannen afgezonderd
bleven. De kinderen mochten zich bij beiden
aansluiten. Daardoor begrijpen wij, dat èn
Maria èn Joseph, ofschoon Jesus Zich bij
geen van beiden bevond, in volkomen ge
rustheid eene dagreize ver gingen, meenend
dat Hij onder het gezelschap was. Toen zij
Hem des avonds echter noch onder de man
nen noch onder de vrouwen vonden, werden
zij door groote droefheid overstelpt, en keer
den naar Jerusalem terug om Hem daar te
zoeken. Wie zal de droefheid van Maria en
Joseph op dien terugtocht schetsen? Wie de
'gedachten beschrijven die in hunne beangste
iZiel omgingen? Al waren zij gerust omtrent
deze beide punten: dat zij zich geen verwijt
van nalatigheid of zorgeloosheid te doen had
den, en clat Jesus zich niet uit ongehoor
zaamheid of onverschilligheid van hen ver
wijderd had, toch sneed hen de gedachte als
een scherp zwaard door de ziel: zou Hij
misschien als offer van den wreeden Herodes
gevallen zijn? Drie dagen gingen in die
smarten voorbij, toen zij Hem eindelijk von
den in den tempel „zittende in het midden
'der leeraren, hen hoorende en hen ondervra
gende." Hij luisterde naar hunne onderrich
tingen en vroeg hun verklaringen, maar op
eene wijze die hen allen met verbazing ver-
vulde over Zijn verstand en Zijne antwoor
den, op eene wijze die ben dwong zich zcl-
|ven af te vragen wie toch dat kind was, dat
zoo groote wijsheid, met zoo groote beschei
denheid vereenigd, ten toon spreidde. Wij be
grijpen dan ook de verbazing, die Maria en
Joseph aangreep, toen zij den twaalf jarigen
Jesus vonden in een der voorhoven van den
j tempel, in het midden der geleerdsten en
j aanzienlijksten van het volk, onder mannen
;van hoog aanzien. Ook hadden zij hun godde
lijk Kind nooit zoo gezien. In zijn stem, in
Zijne houding en gebaren, was een geestdrift
te lezen, die zij nog nooit bij Hem bemerkt
hadden. En hun Kind werd met gespannen
aandacht aangehoord door de schriftgeleerden
en de Oversten der Joden. Maar toch do ver
bazing sloot den mond der Moeder niet. Na
een oogenblik dat tafereel te hebben aange
staard, kon zij haar gevoel niet langer be
dwingen, en zeide tot Hem: „Kind, waarom
hebt Gij: ons alzoo gedaan." Zio uw vader
en ik zochten U mot smart©." Hier spreekt
het Moederhart, en wordt een zoo van droef
heid ons geopenbaard. Zij begrijpt wel dat
een hoogernstige reden Jesus aldus heeft doen
handelen, maar die ééne vraag kon zij niet
terughouden.
Het antwoord van Jesus, het eerste woord
dat wij uit Zijnen mond vernemen, is een
verheven uitspraak, die als een door de wol
ken brekende zonnestraal, een helder licht
over Zijn volgend leven werpt. „Wist gij
niet, antwoord Jesus op de vraag Zijner
Moeder, dat Ik in de dingen Mijns Vaders
zijn moet?" Als wilde Hij zeggen: gij hebt
Mij langen tijd gezocht, doch gij hadt moeten
bedenken, dat Ik, Mij van u scheidende, eene
zending volbracht, die Mij door den uitdruk-
kelijken wil van mijn Hemelscheu Vader is
opgedragen. Geheel duidelijk was dit ant
woord van Jesus voor Zijne ouders niet. „Zij
verstonden het woord niet, dat Hij tot beu
sprak." Wei wisten zij, dat Hij, door den
Vader in da wereld gezonden, ook des Vaders
werk moest doen, maar onverklaarbaar bleef
hun, dat Hij zonder hunne voorkeunis hande
lend was opgetreden, vreemd kwam het hun
voor, dat Hij nog zoo jong reeds een begin
met het beginnen van Zijn zending gemaakt
had. Wij kunnen er echter van verzekerd
zijn, dat Jesus in het stille huisje van Naza
reth teruggekeerd, hun later eene bevredi
gende verklaring van Zijne handelwijze ge
geven zal hebben.
„Jesus ging met hen en kwam te Nazareth
en Hij was hun onderdanig. En Zijne Moeder
bewaarde al deze dingen in haar hart. En
Jesus nam toe in wijsheid en jaren, en iS ge
nade bij God en de menschen." In dezo een
voudige woorden verhaalt het Evangolie ons
het nog overig achttienjarig tijdperk van het
verborgen leven van Jesus. De schepper ge
hoorzamend aan zijn schepselen, do Zooa
Gods aan menschen, welk een heerlijk voor
beeld voor alle tijden. „En Jesus nam toe in
wijsheid en in genade bij God en de men
schen." Aan een eigenlijk gezegd toenemen,
volmaakter worden in wijsheid en genade mag
niet gedacht worden als or spraak is vau
Jesus, in Wien de Godheid lichamelijk woonde
die de oneindige Wijsheid eu Heiligheid zel
ve was. Na de menschwording leerde Jesus
niets wat Hij niet reeds wist, behoefde Hij
geen enkele genade te ontvangen, die Hij
niet roods bezat. Spreekt de Evangelist van
oen toenemen, dan mogen Zijn woorden in
geen anderen zin worden opgevat, dan van
een voortgaande, altoos treffender open
baring in woorden on daden van de wijs
heid en genade, die in Jesus waren. De H.
Grogorius van Nazianze schrijft daaromtrent:
„Jesus nam toe in wijsheid cn genade bij God
en de menschen, niet in dien zin alsof eene
vermeerdering van die volmaaktheden plaats
greep, maar Ilij openbaarde ze dagelijks meer
aan cla menschen."
„En zijne moeder bewaarde al deze din
gen in haar hart." Zij overwoog al wat. zij
zag en hoorde van Jesus om daardoor zich
zelve meer en meer tot lielde en navolging
op te wekken. Volgen wij dat voorbeeld na,
overwegen wij dikwijls vooral het voorbeeld
van gehoorzaamheid dat Jesus ons gaf, dan
zullen ook wij meer en meer toenemen in
wijsheid en genade bij God en do menschen.
WAT VERBIEDT HET TWEEDE GEBOD?
Het tweede gebod luidt: „Gij zult don
Naam van den Heer, Uwen God, niet zon
der reden gebruiken."
ji d.-rcca w.w uia j1 -1 v.d. dat Gods
Heilige Naam door zoovelen en zoo dikwijls
onteerd en zonder reden gebruikt wordt.
Vandaar de vraag in onzen Katechismus:
„Wat verbiedt het tweede gebod?" waarop
wij dan als antwoord lezen:
„Het tweede gebod verbiedt:
1. het oneerbiedig gebruiken van Gods H.
Naam;
2. Godslastering en godslasterende vloe
ken;
3. het zondig zweren;
4. het breken van gelofte."
Hierover voor heden het een en ander.
Hoe droevig ook, is het toch maar al te
waar, dat de heilige Naam van God, Dien
wo niet dan met grootsten eerbied moeten
uitspreken door zeer velen dagelijks zoo gru
welijk onteerd wordt.
Er zijn menschen, die dezen grooten Naam
gebruiken als een krachtwoord en de hooge
beteekenis ervan uit het oog verliezend, al
leen door bijvoeging van den Naam Gods
kracht en klem aan hunne woorden willen
bijzetten.
En dit komt niet alleen voor bij de vij
anden van ons H. Geloof. Helaas, neenl
Ook onder de Katholieken, zelfs zulken,
die overigens zich onderscheiden door een
braaf en godsdienstig leven komt deze slech
te en zeer af te keuren gewoonte veelvuldig
voor.
Nu willen wij wel aanstonds toegeven, dat
dit niet zoozeer geschied uit zucht om God
daardoor te beleedigen, dan wel meer uit
een gewoonte, aangenomen, door den omgang
met personen, die het zoo nauw niet nemen.
Maar waarom laten wij onze gedachten
niet gaan en doen wij niet een klein beetje
moeite om die verkeerde gewoonte tegen te
gaan en af to loeren?
Wij moeten immers Katholiek zijn niet al
leen in de Kerk, niet alleen in ons hart,
neen, wij moeten het ook naar buiten doen
blijken overal en in alles, door ons steeds te
gedragen, /.ooals goede en degelijke Katho
lieken past.
Nu begrijpt ieder toch zeker terstond wel,
dat hij door het misbruiken van Gods Naam
te kort komt aan den plicht, die zijn H.
Geloof hem. oplegt.
Wij willen er even op wijzen, dat wij
voorloopig nog buitensluiten bet vloeken en
godslasteringen, het zondig zweren eu bre
ken van belofte, cjpch dat wij slechts op het
oog hebben het oneerbiedig- on ontijdig gebrui
ken van den heiligen Naam Gods. Over de
andere wijzen, waarop men tegen het tweede
der tien geboden kan zondigen, spreken wij
later nog weL
Het is een godvruchtige gewoonte onder de
Roomsch-Katholieken om bij bet uitspreken
van den zoeten Naam „Jesus", eerbiedig het
hoofd te buigen.
Maar hoe komt het dan, zoo willen wij
vragen, dat dezelfde menschen, die wanneer
zij bidden of een godvruchtig boek lezen,
bij het uitspreken van dien H. Naam eerbie
dig het hoofd buigen, hoe komt liet, dat zij
dienzelfden H. Naam zoo dikwerf gebruiken
als bet ware als een slotwoord of eon uit
roep?
Laten wij op dit puut toch een loffelijke
uitzondering maken en daardoor gunstig af
steken bij degenen, die het geloof in God
over boord geworpen hebben en voor wio dus
Zijn II. Naam geen bijzondere en hooge be
teekenis heeft, maar hoogstens gelijk
staat met den naam van een of ander groot
man.
Wanneer ieder voor zich ecnigc moeite
doet om met deze kwade gewoonte, want dit
is het inderdaad mede te doen, zal
hij ongetwijfeld daardoor ©en gunstigen in
vloed uitoefenen op zijn omgeving en daar
door medewerken aan de bevordering van
Gods eer, wat toch zeker tot de verplichtingen
van iederen Katholiek behoort.
Want het is toch eon onbetwistbaar feit,
door do ondervinding gestaafd, dat het goede
voorbeeld zeer veel uitwerkt en dat zelfs
degenen, die zeggen zelf niets to gelooven,
respect hebben voor iemand, die openlijk
voor zijn H. Geloof durft uitkomen.
Hopen wij, dat velen door dozo wcinigo
woorden zich aangespoord zullen gevoelen
om zich op dit punt te beteren on nooit Gods
H. Naam te misbruiken.
X
BBIW
No. 29 uit de „Leeuwerk".
Woorden van
René De Clerq.
Muziek van
J. P. J. Wierls,
Wie zal er ons kindeke douwen,
En doet het zijn moederke niett
Wie zal er zijn dekentjes vouwen,
Dat scbaarsch door een holleken ziet?
Keervers.
Kleine, kleine Moederke alleen,
Douw, douw, douwderideine;
Kleine, kleine Moederke alleen.
Kan van uw wie-gske niet scheêni
Wie zal naar ons kindeke kijken,
Dien bleuzeuden, stouten kapoen1?
Wie zal er zijn hemdekes strijken.
Zijn haarkens in krullekcs doent
Keerve r s.
Wie zal voor ons kindeke derven,
Heur laatste kruimelke brood?
Wie zou er, wie zou er voor sterven,
En lachen op kind eu op dood?
Keervers.
Tic spreek er eigenlijk veel liever niet over,
vrrli-l'ii' de wrc.-i r i.ifl '.on km v-
toren Pointe de la Courbe maar ik wil toch
mijn hart eens ontlasten.
Toen ik een jonkman was, of beter gezegd,
nog niet veel meer dan een jongen, koos ik de
zee tot mijn arbeidsveld, maar ik begon al heel
spoedig genoeg te krijgen van mijn levenswijze
in het vooronder van een klein koopvaardij
schip, dat de kusten van ditzelfde gedeelte des
lands bevoer. Bij de eerste de beste gelegenheid
ontvluchtte ik.
Men gaf mij eenig werk te doen in het dorp,
waar ik was beland, en toen er een baantje open-
kwam als assistent-wachter op den vuurtoren,
stelden zij mij als zoodanig aan.
Deze levenswijze scheen aan het toppunt mij
ner wenschen te beantwoorden, want alle veer
kracht en energie was aan boord van den schoe
ner letterlijk uit mijn lichaam geranseld, en een
lui en gemakkelijk leventje waarbij ik niets
anders te doen had dan eten en lezen en slapen,
en van tijd tot tijd de lampen schoon maken
kwam juist goed overeen met mijn luiheid en
lusteloosheid.
Mijn patroon was een «ude Engelschman
gezegend zij zijn nagedachten is 1 die reeds
twintig jaren lang op den vuurtoren gewoond
had.
Ik voorzag mij van een flinken stapel boeken
meest roovors- en spookhistories verschei
dene flesschen sterken drank en een fluit. Ter
wijl de boot, die mij naar den vuurtoren ge
bracht had, weer naar den wal terugkeerde,
werd ik overmeesterd door een gewaarwording
van tevredenheid en voldoening bij de gedachte,
dat ik nu minstens gedurende een paar maan
den geen drukte of overlaat of ergernis te vree-
zen had, want eerst dan zouden er weer nieu
we levensmiddelen gebracht worden.
Toen ik de ruwe steenen trappen beklommen
had, en de kamer binnentrad, zat Williams
zoo heette mijn patroon daar voor het raam
aan den overkant te lezen, ik bemerkte al heel
spoedig, dat hij een gebedenboek in de hand
hield; en er gleod een spottende glimlach over
mijn gelaat, toen ik tot de ontdekking kwam,
dat deze man iemand van een godsdienstigen
aard was, hetgeen bij mij volstrekt niet het ge
val was.
HU stond op, toen ik binnenkwam en verwel
komde mij in het Engelsch. Daarna gingen wij
naar boven naar de lampenkamer, waar hij mij
de werking der groote en zware lantaarn uit
legde, en mij op de hoogte bracht van hetgeen
ik daaraan in 't vervolg zou te doen hebben.
Mijn werk scheen nogal tamelijk eenvoudig to
zijn. In den loop van den morgen moest ik de
reflectors schoon maken, en de reservoirs met
olie vullen; den namiddag zou ik vrij hebben;
tegen den donker moest ik de lantaarn aanste
ken, en daarbij de wacht houden tot één uur in
den morgen, wanneer Williams mij zou komen
aflossen.
Toen de zon was ondergegaan en de scheme
ring zich dien avond over de watervlakte begon
uit te strekken, maakte ik een aanvang met mijn
taak als lantaarnopsteker aan den vuurtoren.
Williams was tamelijk wel tevreden over mijn
eerste proefneming; maar hij was een man, die
govvoonliik niet veel zeide, en toen ik gereed
was, nam hij zijn gebedenboek van de plank, en
beduidde mij, dat hij daaruit wat zou voorlezen.
Maar tegen dit besluit van den dag maakte
ik terstond bezwaar. Mijn weerbarstige geest van
verzet kreeg al dadelijk de overhand, en ik wei-
gordo ronduit, neer te knielen of zelfs te luis
teren naar iets van wat hij mij zeggen of voor
lozen wilde. Hij poogde mij niet door geweld te
dwingen om eveneens te doen als hjj. maar
knielde kalm neder en hield nu alleen zijn huise
lijke godsdienstoefening, terwijl ik het half be
schaamd, half spottend stond aan te zien.
Reeds die eerste nachtwaak vond ik allerake
ligst en vervelend. Ik werd overmeesterd door
een vreeselijk gevoel van eenzaamheid, en de
gespannen verhouding tusschen mij en den
ouden Engelschman deed mij nu reeds voor
zien, dat de eerstvolgende twee maanden niet
zouden beantwoorden aan de verwachtingen, die
ik mij omtrent het leven van een assistenttoren
wachter gevormd had.
Om elf uur in den avond ging ik naar beneden
en baalde ik mijn fluit. Het geritsel, dat ik
maakte, wat voldoende om den ouden man V/ak
ker te maken, die zeer los sliep.
„Wat voer je daar uit?" vroeg hij, van schrik
opspringend.
„Alles in ordel Ik kom maar even. mijn fluit
balen. Het spijt mij, dat ik u wakker gemaakt
heb 1"
Hij sprong dadelijk uit zijn bed, en met
oen uitdrukking vau doodsangst op zijn gelaat
vloog hij letterlijk de trappen op naar de lan-
taarnkamor, waarheen ik hem langzaam volgde,
nadat ik eerst een stevigen slok jenever nit een
mijner flesschen genomen had.
Hij zat in mijn stoel, toen ik binnenkwam.
„Schaam je je niet voor je zelf," riep hij mij
toe, „zoo gruwelijk je plicht te vorwaarloozen
Weet je dan niet, dat je liter het leren van hon
derden menschen in je handen hebt? Wanneer je
door je nalatigheid de oorzaak werd, dat dit
licht uitging en een aantal menschenlevens op
gindsche rotsen verloren gingen, dan dan
zou je een moordenaar wezen
Ik begon eens hartelijk te lachen om de vTees
van den ouden man. Hij was bespottelijk voor
zichtig! Dieu geheelen nacht bleef hij de wacht
zitten houden, terwijl ik, vermoeid van bet spe
len op mijn fluit en van het zingen op mijn
eentje, naar beneden ging en in slaap viel.
Ons ochtendmaal werd zwijgend genuttigd
en ook overdag spraken wij weinig.
Toen de zon begon onder te gaan, ging lk
naar hoven, in de lautaarnkamer, begon daarna
lusteloos mijn werk to doen en zette mij daarna
- „«„O Icitlm na t« denk°"
Terwijl ik daar zoo zat, begon de wind op te
steken. Ik stond op en keek eens door het ven
ster. Ver in het Zuidwesten kon ik een bank
van groote wolken zien naderen, terwijl de wind
al krachtiger en krachtiger werd, tot omstreeks
tien uur een hevige storm woedde.
Plotseling werd ik overmeesterd door een
grooten angst voor de eenzaamheid Mijn keel
was als dichtgeschroefd, en ik smachtte naar
eenig drinken. Toen dacht ik aan mijn bran
dewijn en sloop ik zoo stil mogelijk naar bene
den, om een der flesschen weg te halen uit de
kast, waarin ik ze bij mijn aankomst heimelijk
had neergezet.
Williams werd wakker, evenals den vorigea
nacht, zoodra ik binnenkwam. Dadelijk uit bed
springend, half gekleed, holde hij de steenen
trappen af naar de lantaarnkamer, terwijl ik
die overdag reeds veel meer jenever had ge
dronken dan goed voor ntij was, in een soort
van dronkenschap neerviel jp het bed, dat hij
zooeven verlaten had.
Toen wij den volgenden morgen aan het ont
bijt zaten, overlaadde hij mij met verwijten, om
dat ik ten tweede male mijn post verlaten bad.
Maar ik had nu voorgoed een afkeer van de
gebeele geschiedenis, en verkoos niet meer te
luisteren naar hetgeen hij mij te zeggen had.
Den geheelen morgen bleef ik rondslenteren op
het balkon, dat zich rondom de glazen kap van
den vuurtoren uitstrekte, terwijl ik weigerde, de
lamp schoon te maken of de reservoirs te vullen
en voortdurend mijmerde over de beste en spoe-.
digste manier, waarop ik weer aan land zot^
kunnen komen. Dien geheelen dag sprak ik geen
enkel woord met den ouden man; en toen de
avond viel, ging ik, in plaats van de lantaarn
aan te steken, naar mijn geheime bergplaats in
de kast en dronk ik een groote hoeveelheid jene
ver, totdat ik als verdoofd neerviel en tot het
aanbreken van den dag doorsliep.
Dien geheelen nacht had Williams bij het
licht zitten waken, en ook den daaropvolgenden
dag durfde hij niet gaan slapen, uit vrees dat'
ik het een of andere roekelooze gruwelstuk zou
bedrijven en de veiligheid der geheelo machine
rie in gevaar brengen.
Toen ik na het ontbijt op de rots buiten den.
vuurtoren op mijn fluit zat te spelen, keek ik
toevallig eens op, en zag ik den oude seinen'
wenken naar de kust. En een half uur later kon'
ik de vuurtorenboot onderscheiden, die op en
neer schommelde over de golven tusschen mij
en het land.
Toen ik de kamer binnentrad, zat hij een
brief te schrijven, die zooals hij zeide een
verzoek aan het bestuur inhield, om mij weg te
laten halen, aangezien ik de geregelde bedie
ning en de veiligheid van den vuurtoren in ge
vaar bracht. Dit beviel mij uitstekend, zooals ik
dan ook ronduit zeide.
Toen de boot dicht genoeg bij ons was geko
men, deed hij den brief in een flesch en wierp
hij die in het water en met voldoening merkte
ik op, dat de mannen in de boot haar spoedig
opvischten en medenamen naar den wal.
Maar ik wist, dat het nog ©enigen tijd zou
duren, alvorens ik door een ander vervangen
kon worden, want de storm nam dien geheelen
dag weer in hevigheid toe, totdat wij 's nachts
het bulderen van een volslagen orkaan konden'
hooren. Ik sliep echter toch in.
Dien geheelen nacht waakte Williams wee(
in de lantaarnskamer; en toen ik den volgenden
ochtend naar boven ging, om te zien wat de re-'
den was, dat hij niet naar bneden kwam, vond
ik hem koud en levenloos op den grond uitge
strekt. Had ik mg' vroeger reeds eenzaam ge
voeld, nu was het nog duizendmaal org^r! Mijn
geweten martelde mij onbeschrijflijk, en ik ont
vluchtte do tegenwoordigheid van den doode.
Toen buiten op zee de schemering begon te
vallen, maakte een nieuwe angst zich van mij
meester. Hoe moest ik de lantaren aansteken,
terwijl dat lijk nog iu de kamer lag....
De zekerheid, dat er mijlen ver geen levende
ziel in mijne nabijheid was behalve op het oen of
andere voorbijkomende schip, en dat boven mijn
hoofd het koude lijk vaD Williams lag, deed
mg voortdurend rillen van angst.
Terwijl ik daar zoo stond, en mij verbeeldde
dat ik, boven 't bulderen vau den storm, d<
fluisterende stem van den ouden man kon hoo
ren, die telkens de woorden herhaalde: „Wan
neer door uwe schuld dit licht uitgaat en men-,
schenlevens verloren gingen, zoudt gij een moor-j
denaar zijn!" zag ik op drie of vierhonderd
meters afstand plotseling een licht verschijnen.
Een seconde daarna was het verdwenen, eii
toen kwam het weer terug.
Ik wist, dat het een schip was, dat naar da
rotsen dreef, terwijl de opvarenden vertrouwden
op de leiding vau het licht, dat ik niet had aan
gestoken en zich dus volkomen veilig waanden.
Het koude angstzweet brak mij plotseling aan.
allo kanten uit. Ik schreeuwde tot mijn keel er
zeer van deed, maar de kreten kwamen terug
op den wind, evenals het noodgeschrei der onge-,
lukkigen, die weldra op de rotsen beneden mij,'
verpletterd zouden worden.
Al dichter en dichter naderde het schip, 1
de dichtgereefde zeilen zagen er in de duisternis'^
uit als reusachtige spooksels, die zioli haasten,
om wraak op mij te komen nemen.
Weinige oogenblikken later hooide ik het
scheuren der kiel over de rotsen, het kraken eer
masten en ra's, het kermen der zeelten
en boven mijn hoofd kon ik de stappen vau u
ouden Williams hooren, die naar de - rap strom-
pe-Ide ik kon zijn voeten over de steenen tre
den hooren schuifelen en ik durfde niet achter
om kijken, uit vrees dat ik zijn asclivaal
gelaat zou zien, dat mij verwijtend aanstaarde.
Op dit alleruiterste oogenblik verdween alles
plotseling in een grauwen nevel..,, en toen ik.
ontren opaloogr. r»? ik- dpo