'-en', (Tat cTTE toen. uitzonderingen zijn. 'Ge-
lurende den winter van 1812—13 zijn bij
ie vreeselijke onheilen van -den terugtocht
ran het leger van Napoleon uit Rusland
vele soldaten bezweken. Dit kwam echter
niet door de lage temperatuur alleen. Een
officier van gezondheid deelt hieromtrent
het volgende mee: „de schoenen van de
manschappen waren absoluut versleten. Men
wikkelde de beenen in lompen. Men warm
de zich b.v. bij de vuren; zoodoende waren
de overgangen zeer groot, waardoor koud
vuur optrad. De energie was verdwenen.
Men werd krankzinnig en liep wezenloos
voort. Het ijskoude water, waardoor de sol
daten moesten heentrekken, veroorzaakte de
meeste ziekten. Zoo kwamen 450.000 man
om. Was men tegen de koude geprepareerd,
ian zou niemand omgekomen zijn."
UIT EDISON'S LEVEN.
Het volgende fragment uit Edison's leven,
door hem zeiven verhaald, vindt men in de
„Horlogemaker".
„Bij het begin van den burgeroorlog was
ik courantenverkooper en werkte van 's mor
gens vroeg tot 's avonds laat, zonder het ver
te brengen. Mijn kapitaal was zeer gering;
eenerzijds kon ik niet meer bladen koopen,
dan ik dacht kwijt te worden, anderzijds
moest ik ook geen gebrek aan exemplaren
krijgen. De noodzakelijkheid om een cijfer
der exemplaren te bepalen, deed mij vroeg
de waarde der nieuwstijdingen schatten. Ik
maakte accooord met den drukker der „Free
Press", die mij iederen morgen eehe proef
van zijn blad liet zien. Ik vloog dan den
inhoud door en schatte daarnaar de verkoop
waarde. Gewoonlijk verkocht ik tusschen de
200 en 300 exemplaren. Op een goeden morgen
zag ik op de proef in vette letters eene
beschrijving van 'den slag bij Pittsburg. Da
delijk begreep ik den toestand. Hier viel
iets te verdienen, maar alleen, wanneer langs
de spoorweglij n, die ik bediende, het pu
bliek kort te voren op de hoogte gebracht
werd van het gebeurde. Ik kreeg eene idee
en liep naar het telegraafbureel. Daar deed
ik den dienstdoenden ambtenaar het voor
stel, aan alle stationschefs langs de lijn het
bericht van den slag te telegrafeeren, met
verzoek dit te doen schrijven op het zwarte
bord, waarop gewoonlijk de berichten be
treffende de treinen werden vermeld. De te
legrafist nam het voorstel aan, onder belof
te, dat ik hem een half jaar de courant voor
niemendal zou leveren.
Nu ging ik naar den •expediteur der „Pree
Press" en vroeg hem of hij mij 1500 exem
plaren wilde afstaan, te betalen over acht
dagen. Hij sloeg het af, wat mij volstrekt
niet verwonderde.
Toen raapte ik al mijn moed bijeen en
ging de trap op naar den uitgever zelf, Dh.
Starey. Ik werd toegelaten en legde hem
uit, waarom ik 1500 exemplaren wensohte
op crediet.
De heer Storey was een lange, magere
man, droog als een lucifer.
Hij keek mij scherp aan, nam toen een
stuk papier, schreef er iets op en gaf het
mij.
„Laat dat beneden zien, dan zullen zij' u
alles geven, wat gij wenscht". Nooit in-mijn
leven was ik zoo blij. Nu was ik dan in
bet bezit van 1500 bladen; ik nam twee
jongens, om mij te helpen vouwen, en ging
op den trein. De vraag was, of de telegra
fist woord gehouden had. Jawel, op het eerste
station, waar wij kwamen, verkocht ik ge
woonlijk twee couranten. Toen ik mijn hoofd
uit hef portier stak, zag ik het perron vol
menschen. Men wachtte op den trein. Ik ver
kocht 100 exemplaren voor 5 ets het stuk
(12i/2 ct. Ned.) Op het volgende station het
zelfde tooneel. Ik verhoogde nu den prijs tot
10 cent en verkocht er 300.
Zoo ging het voort tot ik aan het laatste
station een exemplaar voor 25 ets en meer
kwijt raakte. Een der stations was vlak bij
eene kerk. Ik stapte uit en riep mijn nieuws
langs den trein, waarna alle menschen uit
de kerk kwamen loepen, met den predikant
incluis, om eene courant machtig te worden.
„Op dien dag", zoo eindigt hij dit wer-
haal, „begreep ik de macht der electrici-
teit."
HÖNDENVLEESCH.
L. S. schrijft in „Avicultura" over honden-
vleesch o.m. het volgende:
De Chineezen houden er bijna uitsluitend
honden op na, om zo vet te mesten en te
verorberen; trouwens, een kattenboutje is
voor hen eene ook niet te versmaden lekker
nij. In zijn „Reisbeschrijving door de binnen
landen van China", zegt Pater Lenoir, dat
men, In de Fekingsche achterbuurten, op de
toonbanken der meeste winkeliers en hande
laars in eetbare waren, honden en katten kan
zien liggen en dat zij, om het snoeplustige
publiek te overtuigen, dat men hun geen ap
pelen voor citroenen, in dit geval geen ko
nijnen voor katten en geen andere beesten
voor honden verkoopt, kop-en staart er aan
laten zitten. Bij de boeren, zegt hij, zitten
meestal verscheiden honden opgesloten in
kleine kistjes, die veel weg hebben van de
kistjes, waarin rond Brussel de zoogenaamde
Brusselsche poela-rdes worden gemest. In die
kistjes blijven de arme honden twee of drie
weken opgesloten: de minste beweging wordt,
hun zoo goed als onmogelijk gemaakt en ze
hebben niets anders te doen, dan te eten
wat hun werdt- voorgezet; een mengsel name
lijk van rijst en gerstemeel, in melk gekookt.
Van den boer komen zij op de markt en van
de markt gaan ze naar de keuken der rijke
Chineezen. In Peking, en overal, waar het
Chineesch de landtaal is, wordt bijna geen
feestmaal ge,geven, of er komt hondenvleesch
bij. Bij feesten der kleine burgerij doen
meestal dakhazen dienst.
De gewoonte, waarvan wij walgen en waar
voor wij terugdeinzen als voor iets, wat ge
lijkt op inenscheneterij, bestond toch ook bij
sommige volkeren der klassieke oudheid: ge
schiedenis leert, ons immers, dat van den be
ginne reeds de hond behoorde tot de eetbare
diersoorten. De bewoners van sommige stre
ken in Egypte balsemden hunne honden, ter
wijl anderen het daarentegen er voor hielden,
dat het met een welbegrepen zuinigheid be
ter overeenkwam, om de honden vet te maken
en op te eten.
Het gebeurt wel eens, dat de wilden van
N.-Amerika, bij gebrek aan wild hun honden
dooden en kapitein Trémont, die in zijn reis
verhalen eene beschrijving geeft van een
hondenmaaltijd (dogfeast), beweert, dat de
Sioux op hondenvleesch verzot zijn. Zelfs
wordt beweerd, dat voor den invoer van
hoornvee in Mexico, de aldaar gevestigde
Spanjaarden zooveel inlandsche honden veror
berden, dat het ras bijna geheel was uitge
storven. Volgens Cook eten ook de Nieuw-Zee-
landers hondenvleesch en gebruiken zij de
huiden, om er kleeren van te laten maken.
Forster beweert zelfs, dat. zij dol zijn op hon
denvleesch en het boven varkensvleesch stel
len.
In Afrika is hondenvleesch de lievelingskost
van sommige negerstammen, en in het land
van Achantis eet men het- niet alleen versch,
maar ook gedroogd. Wat erger is en wel
geschikt om een hondenvriend de haren ten
berge te doen rijzen, dat is een gewoonte van
de Bataken, een volksstam aan den beneden-
Congo. Vóórdat bij hen een hond wordt ge
dood, om te worden gegeten, martelt en pij
nigt men het arme dier, om deszelfs vleesch
malscher en fijner te maken. „Le Congo II-
lustré", een aan Congoleesche aangelegenhe-
EEN MAN VAN DE LETTER
Tourist. Zeg vrienden, we moeten hier
rechts houden, dan snijden we een geducht
stuk af!
Parkwachter. Bedenk u wel, meneer. U
bent hier in het park van Zijn Koninklijke
Hoogheid. Hier valt niets af te snijden
voor ui
"den gewijd tijdschrift', geeft hieromtrent de
volgende bijzonderheden: Vooraleer een hond
I goed is, om op tafel te verschijnen, moet hij
een ware foltering doorstaan. Zoodra hij vet
I genoeg is, worden hem de pooten gebroken
1 en te midden van een wel te begrijpen lijden
laat men hem eenige uren liggen. Deze fol-
I tering ondergaat overigens al het slachtvee
en zelfs de krijgsgevangene, die veroordeeld
j i s, om te worden opgepeuzeld. Heeft hij
lang genoeg geleden, dan wordt hij geschroeid
j en eerst dan gevierendeeld. De heer Meule-
mans, een Belgisch veearts, die enkele jaren
I in den Congo vertoefde, beweert echter, dat
het er niet overal even wreed toegaat. Over
j het algemeen, zegt hij, wordt in den Congo
1 de hond eerst gedood en daarna geschroeid
en in stukken gehakt.
Bij de Chineezen is hondenvleesch ook thans
nog een veelvuldig voorkomend voedsel: zij
beschouwen het Zelfs als een bepaalde lekker
nij. Zij eten den Chow-chow, die zoo nu en
dan wel eens op onze hondententoonstelling
te zien is. Die Chow is een soort 'Kees, met
breed voorhoofd, tamelijk spitsen, maar kor
ten snuit, korte, rechtstaande aan de punt
ietwat naar voren hangende ooren. kleine
zwarte oogen, kort en gedrongen lichaam.
De Chow heeft ruw, hard en dicht haar:
evenals de Kees, draagt hij een krulstaart.
Men onderscheidt twee haarvariëteiton, lan
ge en korte; de langharige schijnt de fijnste
te zijn en komt alleen op de tafel der rij
ken: de minder gegoeden moeten zich met
kortharige tevreden stellen. Beoordeeld naar
de kleur, bestaan er drie variëteiten; de eene
is vuurrood, dat is de aristocratische variëteit,
de tweede kameelkleurig met zwarten neus
de derde variëteit, tevens ook de meest ver
spreide, is de donkerkleurige met lichten neus
Ook vindt men enkele zwarte.
Een eigenaardig kenteeken van dit ras is,
dat de tong en de lippen blauwachtig zwart
zijn. Die kleur hebben zij echter niet bij
de geboorte; de tong is dan rood; zij ver
kleurt langzamerhand en krijgt haar zwart
blauwe tint eerst na vijf of zes weken.
ANECDOTEN Hit HET LEVEN VAN'
KARL AUGUST, HERTOG VAN SAKSEN.
In "Weimar is een boek met platen ver
schenen van de hand van Wilhelm Bode
getiteld: „Het leven in Oud-Weimar" en
waarin een gToot deel gewijd is aan de jon
gelingsjaren van Karl August, den in 1828
op zeventigjarigen leeftijd overleden groot
hertog van Saksen-Weimar-Eisenach, den
vriend en beschermer van Goethe.
Vele karakteristieke anekdoten worden
daarin verteld, schrijft het „Utr. Dagbl.'
Het Duitsche volk herinnert zich den her
tog 't beste, in zijn Poolsche jas en muts 't
park doorkruisend, steeds van zijne honden
vergezeld. Hij had daar een tuinhuis, „het
Romeinsche huis", laten bouwen, waar hij
gaarne vertoefde als het erg warm was. Me
vrouw von Stein vertelde eens van eenen
verjaardag van den hertog; het was een
warme dag; reeds spoedig was de hoofdper
soon verdwenen: de landsvader zat in zijn
tuin, terwijl men aan het hof in 't zweet des
aanschijns zijnen verjaardag vierde.
Aan frissche lucht hechtte hij niet veel
waarde.
In de benedenverdieping van het „Ro
meinsche huis" had de wacht eene kamer
en de reuk van de slechte tabak, die de
onderofficieren rookten, was duidelijk bo
ven merkbaar. Eens, dat Karl Augustust,
onder de zuilen met de zangeres Carolina
Jagemann praatte, drukte zij haar misnoe
gen uit over die slechte tabakslucht. „Ge
neer u niet, zei de hertog, „als u hun eene
betere tabak geeft, zullen ze de slechte
gaarne laten liggen."
Eigenlijk was het rooken in het park ver
boden. Op eenen dag ging een burger 's mor
gens vroeg in het park wandelen, en daar
het nog zéér vroeg en niemand en den
omtrek te zien was, stak hij zijne pijp
aan. Terwijl hij achter een struik vandaan
komt staat plotseling de hertog voor hem.
„Zoo, kerel," roept deze uit, „ik geloof,
dat jij rookt!" „Ik kan het niet ontken
nen, Koninklijke Hoogheid, „in de frische
morgenlucht smaakt het zoo goed". „Hm!
Dan heb je ook natuurlijk vuur.bij je?"
„Dat heb ik, Hoogheid." Geef me het
dan." De sigaar werd aangestoken en vorst
en burger rookten en praatten een oogen
blikje met elkaar.
Karl August !s steeds een hartstochtelijk'
jager en rijder geweest in zijne jeugd wild,
tot aan het halsbreken toe, maar ook toen
hij zeventig jaar was, zat hij vast in den
zadel e* hij reisde altijd in z!;'n oude, harde
tec' kaar maakte hij nooit lans: van
te voren aanstalten voor. Zoo zei hij eens
od eenen dag tegen zijnen kamerdienaar:
„Hecker, pak dadelijk wat linnengoed in,
ook voor jou wat, we gaan op reis." Na een
uur reden heer en dienaar in het bekende
harde rijtuig naar het zuiden.
„Aha," dacht Hecker, „wij gaan naar II-
menau, ik hoop niet naar Meiningen". En
hij vroeg „of Zijne Koninklijke Hoogheid
lang in Ilmenau dacht te blijven".
„Neen", was het antwoord, in Umenuu ne
men we versche paarden en gaan naar Mi
laan." „Goede God, naar Milaan," riep de
kamerdienaar ontsteld uit, „en ik heb maar
weinig waschgoed voor u ingepakt, en uwe
Koninklijke Hoogheid heeft niet anders, dan
wat u aan hebt, en uwe groene jhs en.....*"
„Houdt je maar kalm, oudje", viel de
hertog hem in de rede. „alles zal wel in
orde komen." Het liefst had Karl August
zijn opperstalmeester, generaal majoor von
Seebach, op zijne tochten mee. t)p een goe
den dag gingen ze samen naar Leipzig, en
volgens het toenmalige voorschrift werd
hun aan de poort gevraagd, wie ze waren.
Karl August, die altijd klaar was voor een
grapje zeide: „opperstalmeester von See
bach uit Weimar," en "keek zijn 'buurman
aan, die zoo onverwachts van zijne persoon
lijkheid berooid werd. Maar deze zei z5n-
der aarzelen: „groothertog van Saksen."
„Das erste ist nasz, das zweite nasz,
das Ganze trocken," was een raadsel, dat
de hertog eens op den naam van zijnen
vriend maakte.
DE SCHAPENTEELT IN AcSTRALIÈ.
De schapenteelt in Australië heeft van
reusachtige oppervlakten woesten ongeëxploi-
teerden grond binnen den tijd van een eeuw
rendabel terrein gemaakt, De gezamenlijke
hoeveelheid vee dat op Australische weiden
zijn voedsel vindt-, wordt geschat: 94 millioen
schapen en 12 millioen runderen. De Austra
lische wol kan in qualiteit met die van vele
streken concurreeren. Het gewicht van de
hoeveelheid wol, die per jaar door Australië
aan de wereldmarkt wordt afgelevert, be
draagt 800 millioen pond, hetgeen een waar
de vertegenwoordigt van 33 millioen p.st.
De weide beslaan te samen een oppervlakte
van 2000 vierkante Eng. mijl.
In den tijd van het sehaapscheeren heerscht
er aan alle sheepstat.ions een levendige druk
te. De scheerders staan dan klaar, met hun
pneumatische schaar in de rechterhand; het
merinoschaap stevig tusschen de knieën ge
klemd, terwijl ze met de linkerhand de huid
strak trekken. Hun oefening heeft hun een
reuzen vaardigheid in het seheeren gegeven;
150 schapen per dag is nog niet eens het re
cord. Rondom de scheerders loopen de pic-
kers-up, die de wol oprapen, die daarna in
handen der wool-rollars komt, om dan door
de wool-classers, gesorteerd te worden. Bij
de laatste berust de belangrijkste arbeid. Zij'
wei-pen naar gelang fier qualiteit de wol in
verschillende bins, de pressers verzamelen
de gesorteerde wol tot balen van een gewicht
van 340. De musterers drijven de schapen
naar de scheerders en brengen ze, als ze
geschoren zijn, naar de paddocks.
Hoewel elke scheerder per dag een 150
schapen door zijn handen laat gaan, houdt
de scheer-periode gewoonlijk zes weken aan.
Per schaap verdienen de scheerders 24 sh.
De tot balen geperste wol wordt door lange
teams trek-ossen naar het naaste spoorweg
station vervoerd, vandaar naar de zeeha
ven, waar hun transportschepen de wol naar
de markten voeren.
VERGIFTIGE TOILETARTIKELEN.
Het Maandbl. tegen de vervalschingen
schrijft:
Waar reeds zoo herhaaldelijk' gewaar
schuwd werd tegen schadelijke toiletartike
len, schijnt het inderdaad onbegrijpelijk dat
het publiek nog steeds voortgaat dergelijke
artikelen te koopen, en maar in Duitschland
b.v. de verkoop van schadelijke cosmetica
ten strengste verboden is, blijkt het, on
danks onze gezondheidswetten, nog steeds
mogelijk, dat in allerlei winkels straffeloos
vergiften voor de toilettafel verkocht wor
den.
Wij hadden nu wederom gelegenheid een
tweetal loodhoudende haarverven te onder
zoeken, n.l. de bekende „Allen Hair-Res-
torer",. waartegen reeds herhaaldelijk ge-
waarschuwd werd en een nieuw product,
^hetwelk met grooten ophef aangekondigd
Vordt als „onschadelijk" uit Parijs afkom
stig is en onder den naam van „Juvenior"
hier te lande verkocht wordt. Beide ge
noemde preparaten bevatten opgeloste lood
verbindingen en zijn zonder eenig voorbe-
behoud als schadelijk voor de gezondheid,
ten zeerste als haar haarverfmiddel af te
keuren.
Het is in het algemeen belang dringend
noodzakelijk, dat eindelijk eens de verkoop
van dergelijke schadelijke stoffen officieel
verboden worde, zooals dit reeds tal van
jaren in andere landen het geval is.
HET TEKORT AAN BONT.
Het enorme stijgen van bontprijzen heeft
't gevolg gehad, dat men op de gedachte
is gekomen, pelsdieren iit 't groot aan te
kweeken. Op Prince Edward Island is men
er in geslaagd Canadeesche marters, die
zonder een dergelijke maatregel langzamer
hand zouden uitsterven in gevangenschap
te telen en men denkt erover, op dezelfde
wijze zich het lot van hermelijn, nerts,
veelvraat aan te trékken. Volgens de onder
zoekingen van een deskundig lid der Cana
deesche commissie voor dierenbescherming,
Walter Jones, vermindert het aantal pels
dieren in Canada sterk. Hij meent, dat,
wanneer men in dezen niet ingrijpt, binnen
den tijd van twintig jaar bontwerk tot de
groote zeldzaatnheden zal gaan behooren.
De onbewerkte huid van een Canadeesche
marter wordt met 7200 gulden betaald, ter
wijl voor de nog niet geboren jonge dieren
op de marter-farms 2400 gulden vraagt.
DE BLOEMEN OP DE RUITEN.
Nu de temperatuur tot onder het vries
punt is gedaald, komen weer ijsbloemen.
Wanneer de bloemen dik zijn, doen zij snel
de temperatuur in het vertrek afkoelen.
Het is dus zaak ze te verwijderen. Men kan
dit doen door de glazen met pekel af te 'was-
schen. Dan bestaat echter de kans, dat de
afkoeling van het glas te groot wordt, zoo
dat de ruiten kunnen knappen. Een radi
caal middel is, een klein petroleumlampje
bij het raam te zetten. Hierdoor komt er
beweging in de luchtdeeltjes, er wordt
voortdurend warme lucht toegevoerd, en de
fijne ijsnaaldjes, die mochten ontstaan, wor
den omhoog gevoerd, en worden in een
hoekje verzameld. Deze methode is beter
dan eenige andere.
EEN PALEIS VAN LOOD.
Voor rekening van mevrouw Curry heeft
de architect der Sorbonne oen begin gemaakt
met den bouw van een paleis, dat zijn weer
ga in de wereld niet heeft. Het radiumpa-
leis zal die bijzonderheid hebben, dat alle
muren inwendig met looden platen zullen
worden bekleed. Zooals men weet, is het
lood een der zeldzame lichamen, die weer
stand bieden aan de doordringing van het
radium. De fundamenten van het radiumpa-
leis zullen worden gelegd van materialen va.n
uitnemende soliditeit, op een groote diepte
en in staat om het enorme gewicht te dragen
der looden muren, die in verband komen
met de buitenmuren van het gebouw. Door
een aardige gedachte van den architect, die
het radiumpaleis bouwt, zal het zwaar ge
wicht gedecoreerd worden „en trompe l'oeil",
om er aldus een tegenhanger van te maken
in de straat Pierre met het lichte pa
viljoen van het Oceanografische Instituut.
Het zal dus weldra een der wetenschappe
lijke en aesthetische curositeiten van Parijs
vormen. (Gas en Water.)
JAAROVERZICHT VOOR
POSTZEGELVERZAMELAARS.
ré de herinnering van allen, die postzegels
verzamelen, is het afgeloopen jaar er een
met een kruisje, zegt het Hbld. „onder de
streep". Want aangezien politieke verande
ringen, economische gebeurtenissen, verove-
ringen en koloniale uitbreidingen, zich steeds
afspiegelen in den wereldpostzegelhandel, is
1 het jaar 1912 een van de belangrijkste ge-
jweest, die men zich sedert lang kan herin-
neren. Zoo schat men in bevoegde philate-
j listische kringen het aantal nieuwe postze-
gels, die in gebruik kwamen, op ongeveer
duizend.
In het Engelsche wereldrijk, met zijn tal-
rijke koloniën, heeft natuurlijk de grootste
wijziging plaats gehad door de vervanging
van de portretten van Eduard VII door de
I George-zegels. Daar is Portugal, dat zich
dadelijk na zijn staatsgreep ook van zijn
koningszegels ontdeed. Frankrijk heeft nieu-
:we series laten drukken; de Ohineesche re-
volutie heeft nieuwe Chineesche postzegels
noodig gemaakt. En ten laatste heeft de Bal-
kan-oorlog allerlei philatelistische eigenaar
digheden met zich mee gebracht. Alleen al
voor deze landen rekent men 200 nieuwe
Engelsche soorten, 132 Portugeesche, 71 Chi
neesche en 168 nieuwe Fransche koloniale
postzegels.
Doch, hoewel in bescheidener mate, heb
ben door de troonverwisseling ook België,
Denemarken en Siam nieuwe postzegels uit
gegeven, terwijl in Zweden de serie van Gu-
staaf V werd vervolgd.
Daar is nu vervolgens het- aangevangen jaar
19131 En de verwachtingen, die de postzegel
verzamelaars hieromtrent koesteren, zijn al
weinig minder gunstig dan van het vorige jaar
j Het is al dadelijk goed begonnen met Au
stralië, waar met het nieuwe jaar een nieu
we serie L uitgegeven, die op zijn vroegst ein
de ven deze maand Europa kan bereiken.
In Engeland verwacht men nieuwe George-
zegels; en in Februari of Maart zal de Zuid-
Afrikaansche Unie een gekeele reeks nieuwe
typen uitgeven. Dan volgt Egypte, met post
zegels welke niet meer van Egyptische en
Franss;he opschriften voorzien zullen zijn,
doch als opschrift zullen dragen slechts het
Engelsche „Egyptian Postage"; ook de tee-
kening wordt gewijzigd, daar de bekende
Sphinx en de Cheops-pyramiden met andere
1 Egyptische landschappen zullen afwisselen,
als de citadel van Kaïro, de Kolos van Mem
non, de Pylon van Karnak en een groote Nijl-
boot van Assoean.
In de eerstvolgende maanden zullen ook
i verschijnen de Russische jubileums-postzegels
ter herdenking van de 300-jarige regeering
der Romanofs. In de Ver. Staten komen uit
nieuwe zegels voor postpaketten, met betrek-
ONZE DIENSTBODEN.
Mevrouw. Maar Marie, wat stuur je daar een massa verlovingskaarten
weg! Heb je zooveel kennissen! 't Is ongeloofelijk!
Dienstbode. Ja mevrouw, maar denkt er ook eens aan, al de mevrouwen
waar ik gediend heb moeten een kaart hebben