'-en', (Tat cTTE toen. uitzonderingen zijn. 'Ge- lurende den winter van 1812—13 zijn bij ie vreeselijke onheilen van -den terugtocht ran het leger van Napoleon uit Rusland vele soldaten bezweken. Dit kwam echter niet door de lage temperatuur alleen. Een officier van gezondheid deelt hieromtrent het volgende mee: „de schoenen van de manschappen waren absoluut versleten. Men wikkelde de beenen in lompen. Men warm de zich b.v. bij de vuren; zoodoende waren de overgangen zeer groot, waardoor koud vuur optrad. De energie was verdwenen. Men werd krankzinnig en liep wezenloos voort. Het ijskoude water, waardoor de sol daten moesten heentrekken, veroorzaakte de meeste ziekten. Zoo kwamen 450.000 man om. Was men tegen de koude geprepareerd, ian zou niemand omgekomen zijn." UIT EDISON'S LEVEN. Het volgende fragment uit Edison's leven, door hem zeiven verhaald, vindt men in de „Horlogemaker". „Bij het begin van den burgeroorlog was ik courantenverkooper en werkte van 's mor gens vroeg tot 's avonds laat, zonder het ver te brengen. Mijn kapitaal was zeer gering; eenerzijds kon ik niet meer bladen koopen, dan ik dacht kwijt te worden, anderzijds moest ik ook geen gebrek aan exemplaren krijgen. De noodzakelijkheid om een cijfer der exemplaren te bepalen, deed mij vroeg de waarde der nieuwstijdingen schatten. Ik maakte accooord met den drukker der „Free Press", die mij iederen morgen eehe proef van zijn blad liet zien. Ik vloog dan den inhoud door en schatte daarnaar de verkoop waarde. Gewoonlijk verkocht ik tusschen de 200 en 300 exemplaren. Op een goeden morgen zag ik op de proef in vette letters eene beschrijving van 'den slag bij Pittsburg. Da delijk begreep ik den toestand. Hier viel iets te verdienen, maar alleen, wanneer langs de spoorweglij n, die ik bediende, het pu bliek kort te voren op de hoogte gebracht werd van het gebeurde. Ik kreeg eene idee en liep naar het telegraafbureel. Daar deed ik den dienstdoenden ambtenaar het voor stel, aan alle stationschefs langs de lijn het bericht van den slag te telegrafeeren, met verzoek dit te doen schrijven op het zwarte bord, waarop gewoonlijk de berichten be treffende de treinen werden vermeld. De te legrafist nam het voorstel aan, onder belof te, dat ik hem een half jaar de courant voor niemendal zou leveren. Nu ging ik naar den •expediteur der „Pree Press" en vroeg hem of hij mij 1500 exem plaren wilde afstaan, te betalen over acht dagen. Hij sloeg het af, wat mij volstrekt niet verwonderde. Toen raapte ik al mijn moed bijeen en ging de trap op naar den uitgever zelf, Dh. Starey. Ik werd toegelaten en legde hem uit, waarom ik 1500 exemplaren wensohte op crediet. De heer Storey was een lange, magere man, droog als een lucifer. Hij keek mij scherp aan, nam toen een stuk papier, schreef er iets op en gaf het mij. „Laat dat beneden zien, dan zullen zij' u alles geven, wat gij wenscht". Nooit in-mijn leven was ik zoo blij. Nu was ik dan in bet bezit van 1500 bladen; ik nam twee jongens, om mij te helpen vouwen, en ging op den trein. De vraag was, of de telegra fist woord gehouden had. Jawel, op het eerste station, waar wij kwamen, verkocht ik ge woonlijk twee couranten. Toen ik mijn hoofd uit hef portier stak, zag ik het perron vol menschen. Men wachtte op den trein. Ik ver kocht 100 exemplaren voor 5 ets het stuk (12i/2 ct. Ned.) Op het volgende station het zelfde tooneel. Ik verhoogde nu den prijs tot 10 cent en verkocht er 300. Zoo ging het voort tot ik aan het laatste station een exemplaar voor 25 ets en meer kwijt raakte. Een der stations was vlak bij eene kerk. Ik stapte uit en riep mijn nieuws langs den trein, waarna alle menschen uit de kerk kwamen loepen, met den predikant incluis, om eene courant machtig te worden. „Op dien dag", zoo eindigt hij dit wer- haal, „begreep ik de macht der electrici- teit." HÖNDENVLEESCH. L. S. schrijft in „Avicultura" over honden- vleesch o.m. het volgende: De Chineezen houden er bijna uitsluitend honden op na, om zo vet te mesten en te verorberen; trouwens, een kattenboutje is voor hen eene ook niet te versmaden lekker nij. In zijn „Reisbeschrijving door de binnen landen van China", zegt Pater Lenoir, dat men, In de Fekingsche achterbuurten, op de toonbanken der meeste winkeliers en hande laars in eetbare waren, honden en katten kan zien liggen en dat zij, om het snoeplustige publiek te overtuigen, dat men hun geen ap pelen voor citroenen, in dit geval geen ko nijnen voor katten en geen andere beesten voor honden verkoopt, kop-en staart er aan laten zitten. Bij de boeren, zegt hij, zitten meestal verscheiden honden opgesloten in kleine kistjes, die veel weg hebben van de kistjes, waarin rond Brussel de zoogenaamde Brusselsche poela-rdes worden gemest. In die kistjes blijven de arme honden twee of drie weken opgesloten: de minste beweging wordt, hun zoo goed als onmogelijk gemaakt en ze hebben niets anders te doen, dan te eten wat hun werdt- voorgezet; een mengsel name lijk van rijst en gerstemeel, in melk gekookt. Van den boer komen zij op de markt en van de markt gaan ze naar de keuken der rijke Chineezen. In Peking, en overal, waar het Chineesch de landtaal is, wordt bijna geen feestmaal ge,geven, of er komt hondenvleesch bij. Bij feesten der kleine burgerij doen meestal dakhazen dienst. De gewoonte, waarvan wij walgen en waar voor wij terugdeinzen als voor iets, wat ge lijkt op inenscheneterij, bestond toch ook bij sommige volkeren der klassieke oudheid: ge schiedenis leert, ons immers, dat van den be ginne reeds de hond behoorde tot de eetbare diersoorten. De bewoners van sommige stre ken in Egypte balsemden hunne honden, ter wijl anderen het daarentegen er voor hielden, dat het met een welbegrepen zuinigheid be ter overeenkwam, om de honden vet te maken en op te eten. Het gebeurt wel eens, dat de wilden van N.-Amerika, bij gebrek aan wild hun honden dooden en kapitein Trémont, die in zijn reis verhalen eene beschrijving geeft van een hondenmaaltijd (dogfeast), beweert, dat de Sioux op hondenvleesch verzot zijn. Zelfs wordt beweerd, dat voor den invoer van hoornvee in Mexico, de aldaar gevestigde Spanjaarden zooveel inlandsche honden veror berden, dat het ras bijna geheel was uitge storven. Volgens Cook eten ook de Nieuw-Zee- landers hondenvleesch en gebruiken zij de huiden, om er kleeren van te laten maken. Forster beweert zelfs, dat. zij dol zijn op hon denvleesch en het boven varkensvleesch stel len. In Afrika is hondenvleesch de lievelingskost van sommige negerstammen, en in het land van Achantis eet men het- niet alleen versch, maar ook gedroogd. Wat erger is en wel geschikt om een hondenvriend de haren ten berge te doen rijzen, dat is een gewoonte van de Bataken, een volksstam aan den beneden- Congo. Vóórdat bij hen een hond wordt ge dood, om te worden gegeten, martelt en pij nigt men het arme dier, om deszelfs vleesch malscher en fijner te maken. „Le Congo II- lustré", een aan Congoleesche aangelegenhe- EEN MAN VAN DE LETTER Tourist. Zeg vrienden, we moeten hier rechts houden, dan snijden we een geducht stuk af! Parkwachter. Bedenk u wel, meneer. U bent hier in het park van Zijn Koninklijke Hoogheid. Hier valt niets af te snijden voor ui "den gewijd tijdschrift', geeft hieromtrent de volgende bijzonderheden: Vooraleer een hond I goed is, om op tafel te verschijnen, moet hij een ware foltering doorstaan. Zoodra hij vet I genoeg is, worden hem de pooten gebroken 1 en te midden van een wel te begrijpen lijden laat men hem eenige uren liggen. Deze fol- I tering ondergaat overigens al het slachtvee en zelfs de krijgsgevangene, die veroordeeld j i s, om te worden opgepeuzeld. Heeft hij lang genoeg geleden, dan wordt hij geschroeid j en eerst dan gevierendeeld. De heer Meule- mans, een Belgisch veearts, die enkele jaren I in den Congo vertoefde, beweert echter, dat het er niet overal even wreed toegaat. Over j het algemeen, zegt hij, wordt in den Congo 1 de hond eerst gedood en daarna geschroeid en in stukken gehakt. Bij de Chineezen is hondenvleesch ook thans nog een veelvuldig voorkomend voedsel: zij beschouwen het Zelfs als een bepaalde lekker nij. Zij eten den Chow-chow, die zoo nu en dan wel eens op onze hondententoonstelling te zien is. Die Chow is een soort 'Kees, met breed voorhoofd, tamelijk spitsen, maar kor ten snuit, korte, rechtstaande aan de punt ietwat naar voren hangende ooren. kleine zwarte oogen, kort en gedrongen lichaam. De Chow heeft ruw, hard en dicht haar: evenals de Kees, draagt hij een krulstaart. Men onderscheidt twee haarvariëteiton, lan ge en korte; de langharige schijnt de fijnste te zijn en komt alleen op de tafel der rij ken: de minder gegoeden moeten zich met kortharige tevreden stellen. Beoordeeld naar de kleur, bestaan er drie variëteiten; de eene is vuurrood, dat is de aristocratische variëteit, de tweede kameelkleurig met zwarten neus de derde variëteit, tevens ook de meest ver spreide, is de donkerkleurige met lichten neus Ook vindt men enkele zwarte. Een eigenaardig kenteeken van dit ras is, dat de tong en de lippen blauwachtig zwart zijn. Die kleur hebben zij echter niet bij de geboorte; de tong is dan rood; zij ver kleurt langzamerhand en krijgt haar zwart blauwe tint eerst na vijf of zes weken. ANECDOTEN Hit HET LEVEN VAN' KARL AUGUST, HERTOG VAN SAKSEN. In "Weimar is een boek met platen ver schenen van de hand van Wilhelm Bode getiteld: „Het leven in Oud-Weimar" en waarin een gToot deel gewijd is aan de jon gelingsjaren van Karl August, den in 1828 op zeventigjarigen leeftijd overleden groot hertog van Saksen-Weimar-Eisenach, den vriend en beschermer van Goethe. Vele karakteristieke anekdoten worden daarin verteld, schrijft het „Utr. Dagbl.' Het Duitsche volk herinnert zich den her tog 't beste, in zijn Poolsche jas en muts 't park doorkruisend, steeds van zijne honden vergezeld. Hij had daar een tuinhuis, „het Romeinsche huis", laten bouwen, waar hij gaarne vertoefde als het erg warm was. Me vrouw von Stein vertelde eens van eenen verjaardag van den hertog; het was een warme dag; reeds spoedig was de hoofdper soon verdwenen: de landsvader zat in zijn tuin, terwijl men aan het hof in 't zweet des aanschijns zijnen verjaardag vierde. Aan frissche lucht hechtte hij niet veel waarde. In de benedenverdieping van het „Ro meinsche huis" had de wacht eene kamer en de reuk van de slechte tabak, die de onderofficieren rookten, was duidelijk bo ven merkbaar. Eens, dat Karl Augustust, onder de zuilen met de zangeres Carolina Jagemann praatte, drukte zij haar misnoe gen uit over die slechte tabakslucht. „Ge neer u niet, zei de hertog, „als u hun eene betere tabak geeft, zullen ze de slechte gaarne laten liggen." Eigenlijk was het rooken in het park ver boden. Op eenen dag ging een burger 's mor gens vroeg in het park wandelen, en daar het nog zéér vroeg en niemand en den omtrek te zien was, stak hij zijne pijp aan. Terwijl hij achter een struik vandaan komt staat plotseling de hertog voor hem. „Zoo, kerel," roept deze uit, „ik geloof, dat jij rookt!" „Ik kan het niet ontken nen, Koninklijke Hoogheid, „in de frische morgenlucht smaakt het zoo goed". „Hm! Dan heb je ook natuurlijk vuur.bij je?" „Dat heb ik, Hoogheid." Geef me het dan." De sigaar werd aangestoken en vorst en burger rookten en praatten een oogen blikje met elkaar. Karl August !s steeds een hartstochtelijk' jager en rijder geweest in zijne jeugd wild, tot aan het halsbreken toe, maar ook toen hij zeventig jaar was, zat hij vast in den zadel e* hij reisde altijd in z!;'n oude, harde tec' kaar maakte hij nooit lans: van te voren aanstalten voor. Zoo zei hij eens od eenen dag tegen zijnen kamerdienaar: „Hecker, pak dadelijk wat linnengoed in, ook voor jou wat, we gaan op reis." Na een uur reden heer en dienaar in het bekende harde rijtuig naar het zuiden. „Aha," dacht Hecker, „wij gaan naar II- menau, ik hoop niet naar Meiningen". En hij vroeg „of Zijne Koninklijke Hoogheid lang in Ilmenau dacht te blijven". „Neen", was het antwoord, in Umenuu ne men we versche paarden en gaan naar Mi laan." „Goede God, naar Milaan," riep de kamerdienaar ontsteld uit, „en ik heb maar weinig waschgoed voor u ingepakt, en uwe Koninklijke Hoogheid heeft niet anders, dan wat u aan hebt, en uwe groene jhs en.....*" „Houdt je maar kalm, oudje", viel de hertog hem in de rede. „alles zal wel in orde komen." Het liefst had Karl August zijn opperstalmeester, generaal majoor von Seebach, op zijne tochten mee. t)p een goe den dag gingen ze samen naar Leipzig, en volgens het toenmalige voorschrift werd hun aan de poort gevraagd, wie ze waren. Karl August, die altijd klaar was voor een grapje zeide: „opperstalmeester von See bach uit Weimar," en "keek zijn 'buurman aan, die zoo onverwachts van zijne persoon lijkheid berooid werd. Maar deze zei z5n- der aarzelen: „groothertog van Saksen." „Das erste ist nasz, das zweite nasz, das Ganze trocken," was een raadsel, dat de hertog eens op den naam van zijnen vriend maakte. DE SCHAPENTEELT IN AcSTRALIÈ. De schapenteelt in Australië heeft van reusachtige oppervlakten woesten ongeëxploi- teerden grond binnen den tijd van een eeuw rendabel terrein gemaakt, De gezamenlijke hoeveelheid vee dat op Australische weiden zijn voedsel vindt-, wordt geschat: 94 millioen schapen en 12 millioen runderen. De Austra lische wol kan in qualiteit met die van vele streken concurreeren. Het gewicht van de hoeveelheid wol, die per jaar door Australië aan de wereldmarkt wordt afgelevert, be draagt 800 millioen pond, hetgeen een waar de vertegenwoordigt van 33 millioen p.st. De weide beslaan te samen een oppervlakte van 2000 vierkante Eng. mijl. In den tijd van het sehaapscheeren heerscht er aan alle sheepstat.ions een levendige druk te. De scheerders staan dan klaar, met hun pneumatische schaar in de rechterhand; het merinoschaap stevig tusschen de knieën ge klemd, terwijl ze met de linkerhand de huid strak trekken. Hun oefening heeft hun een reuzen vaardigheid in het seheeren gegeven; 150 schapen per dag is nog niet eens het re cord. Rondom de scheerders loopen de pic- kers-up, die de wol oprapen, die daarna in handen der wool-rollars komt, om dan door de wool-classers, gesorteerd te worden. Bij de laatste berust de belangrijkste arbeid. Zij' wei-pen naar gelang fier qualiteit de wol in verschillende bins, de pressers verzamelen de gesorteerde wol tot balen van een gewicht van 340. De musterers drijven de schapen naar de scheerders en brengen ze, als ze geschoren zijn, naar de paddocks. Hoewel elke scheerder per dag een 150 schapen door zijn handen laat gaan, houdt de scheer-periode gewoonlijk zes weken aan. Per schaap verdienen de scheerders 24 sh. De tot balen geperste wol wordt door lange teams trek-ossen naar het naaste spoorweg station vervoerd, vandaar naar de zeeha ven, waar hun transportschepen de wol naar de markten voeren. VERGIFTIGE TOILETARTIKELEN. Het Maandbl. tegen de vervalschingen schrijft: Waar reeds zoo herhaaldelijk' gewaar schuwd werd tegen schadelijke toiletartike len, schijnt het inderdaad onbegrijpelijk dat het publiek nog steeds voortgaat dergelijke artikelen te koopen, en maar in Duitschland b.v. de verkoop van schadelijke cosmetica ten strengste verboden is, blijkt het, on danks onze gezondheidswetten, nog steeds mogelijk, dat in allerlei winkels straffeloos vergiften voor de toilettafel verkocht wor den. Wij hadden nu wederom gelegenheid een tweetal loodhoudende haarverven te onder zoeken, n.l. de bekende „Allen Hair-Res- torer",. waartegen reeds herhaaldelijk ge- waarschuwd werd en een nieuw product, ^hetwelk met grooten ophef aangekondigd Vordt als „onschadelijk" uit Parijs afkom stig is en onder den naam van „Juvenior" hier te lande verkocht wordt. Beide ge noemde preparaten bevatten opgeloste lood verbindingen en zijn zonder eenig voorbe- behoud als schadelijk voor de gezondheid, ten zeerste als haar haarverfmiddel af te keuren. Het is in het algemeen belang dringend noodzakelijk, dat eindelijk eens de verkoop van dergelijke schadelijke stoffen officieel verboden worde, zooals dit reeds tal van jaren in andere landen het geval is. HET TEKORT AAN BONT. Het enorme stijgen van bontprijzen heeft 't gevolg gehad, dat men op de gedachte is gekomen, pelsdieren iit 't groot aan te kweeken. Op Prince Edward Island is men er in geslaagd Canadeesche marters, die zonder een dergelijke maatregel langzamer hand zouden uitsterven in gevangenschap te telen en men denkt erover, op dezelfde wijze zich het lot van hermelijn, nerts, veelvraat aan te trékken. Volgens de onder zoekingen van een deskundig lid der Cana deesche commissie voor dierenbescherming, Walter Jones, vermindert het aantal pels dieren in Canada sterk. Hij meent, dat, wanneer men in dezen niet ingrijpt, binnen den tijd van twintig jaar bontwerk tot de groote zeldzaatnheden zal gaan behooren. De onbewerkte huid van een Canadeesche marter wordt met 7200 gulden betaald, ter wijl voor de nog niet geboren jonge dieren op de marter-farms 2400 gulden vraagt. DE BLOEMEN OP DE RUITEN. Nu de temperatuur tot onder het vries punt is gedaald, komen weer ijsbloemen. Wanneer de bloemen dik zijn, doen zij snel de temperatuur in het vertrek afkoelen. Het is dus zaak ze te verwijderen. Men kan dit doen door de glazen met pekel af te 'was- schen. Dan bestaat echter de kans, dat de afkoeling van het glas te groot wordt, zoo dat de ruiten kunnen knappen. Een radi caal middel is, een klein petroleumlampje bij het raam te zetten. Hierdoor komt er beweging in de luchtdeeltjes, er wordt voortdurend warme lucht toegevoerd, en de fijne ijsnaaldjes, die mochten ontstaan, wor den omhoog gevoerd, en worden in een hoekje verzameld. Deze methode is beter dan eenige andere. EEN PALEIS VAN LOOD. Voor rekening van mevrouw Curry heeft de architect der Sorbonne oen begin gemaakt met den bouw van een paleis, dat zijn weer ga in de wereld niet heeft. Het radiumpa- leis zal die bijzonderheid hebben, dat alle muren inwendig met looden platen zullen worden bekleed. Zooals men weet, is het lood een der zeldzame lichamen, die weer stand bieden aan de doordringing van het radium. De fundamenten van het radiumpa- leis zullen worden gelegd van materialen va.n uitnemende soliditeit, op een groote diepte en in staat om het enorme gewicht te dragen der looden muren, die in verband komen met de buitenmuren van het gebouw. Door een aardige gedachte van den architect, die het radiumpaleis bouwt, zal het zwaar ge wicht gedecoreerd worden „en trompe l'oeil", om er aldus een tegenhanger van te maken in de straat Pierre met het lichte pa viljoen van het Oceanografische Instituut. Het zal dus weldra een der wetenschappe lijke en aesthetische curositeiten van Parijs vormen. (Gas en Water.) JAAROVERZICHT VOOR POSTZEGELVERZAMELAARS. ré de herinnering van allen, die postzegels verzamelen, is het afgeloopen jaar er een met een kruisje, zegt het Hbld. „onder de streep". Want aangezien politieke verande ringen, economische gebeurtenissen, verove- ringen en koloniale uitbreidingen, zich steeds afspiegelen in den wereldpostzegelhandel, is 1 het jaar 1912 een van de belangrijkste ge- jweest, die men zich sedert lang kan herin- neren. Zoo schat men in bevoegde philate- j listische kringen het aantal nieuwe postze- gels, die in gebruik kwamen, op ongeveer duizend. In het Engelsche wereldrijk, met zijn tal- rijke koloniën, heeft natuurlijk de grootste wijziging plaats gehad door de vervanging van de portretten van Eduard VII door de I George-zegels. Daar is Portugal, dat zich dadelijk na zijn staatsgreep ook van zijn koningszegels ontdeed. Frankrijk heeft nieu- :we series laten drukken; de Ohineesche re- volutie heeft nieuwe Chineesche postzegels noodig gemaakt. En ten laatste heeft de Bal- kan-oorlog allerlei philatelistische eigenaar digheden met zich mee gebracht. Alleen al voor deze landen rekent men 200 nieuwe Engelsche soorten, 132 Portugeesche, 71 Chi neesche en 168 nieuwe Fransche koloniale postzegels. Doch, hoewel in bescheidener mate, heb ben door de troonverwisseling ook België, Denemarken en Siam nieuwe postzegels uit gegeven, terwijl in Zweden de serie van Gu- staaf V werd vervolgd. Daar is nu vervolgens het- aangevangen jaar 19131 En de verwachtingen, die de postzegel verzamelaars hieromtrent koesteren, zijn al weinig minder gunstig dan van het vorige jaar j Het is al dadelijk goed begonnen met Au stralië, waar met het nieuwe jaar een nieu we serie L uitgegeven, die op zijn vroegst ein de ven deze maand Europa kan bereiken. In Engeland verwacht men nieuwe George- zegels; en in Februari of Maart zal de Zuid- Afrikaansche Unie een gekeele reeks nieuwe typen uitgeven. Dan volgt Egypte, met post zegels welke niet meer van Egyptische en Franss;he opschriften voorzien zullen zijn, doch als opschrift zullen dragen slechts het Engelsche „Egyptian Postage"; ook de tee- kening wordt gewijzigd, daar de bekende Sphinx en de Cheops-pyramiden met andere 1 Egyptische landschappen zullen afwisselen, als de citadel van Kaïro, de Kolos van Mem non, de Pylon van Karnak en een groote Nijl- boot van Assoean. In de eerstvolgende maanden zullen ook i verschijnen de Russische jubileums-postzegels ter herdenking van de 300-jarige regeering der Romanofs. In de Ver. Staten komen uit nieuwe zegels voor postpaketten, met betrek- ONZE DIENSTBODEN. Mevrouw. Maar Marie, wat stuur je daar een massa verlovingskaarten weg! Heb je zooveel kennissen! 't Is ongeloofelijk! Dienstbode. Ja mevrouw, maar denkt er ook eens aan, al de mevrouwen waar ik gediend heb moeten een kaart hebben

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 8