der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Liturgische Wegwijzer.
Voor wie?
Het dankbar© Curacao,
GELOOFSVERDEDIG1NG.
EEN LIED PER WEEK.
Te land en ter zee.
M h kirden eener BenedioEnes.
Evflnqeliev^rklafini;,
DE OFFICIEELE KERKLIJST
Dit nummer behoort bü de „Nienwe Haarl. Courant" van 18 Februari 1913.
De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden.
KNIP DIT UIT
M lea: het In uw Mis- en Vesperboek.
Verklaring: Het verwijst naar het
Aanhangsel voor de Nefierl. Bisdommen. De
naar dat voor de Orde der Franciscanen.
Zodag 19 JanuaTi. SEPTUAGESIMA, bladz.
404. Geen Gloria. 2e Gebed van den H.
Paul us, blz. 230; 3e Gebed van de Heilige
Maagd, blz. 103. Credo Praefatie der H.
Drievuldigheid.
Maandag 20 Januari. Feest van den Allerhel-
ligsten Naam Jezus, blz. 961; 2e Gebed
van de H.H. Fabianus en Sebastianus,
blz. 1085, Credo, Praefatie van Kerstmis.
Groenm. en Kiev.: HH. Fabianus en
Sebastianus, Martelaars, blz. 1085 en 188.
Dinsdag 21 Januari. Feest van liet Gebed
onzes Heeren J. Chr in den Hof der Olij
ven, blz. 971; 2e Gebed van de H. Agnes,
blz. 1087. Credo. Praefatie van het H.
Kruis.
Woensdag 22 Januari. HH. VINCENTIUS en
ANASTASIUS, Martelaars, blz. 1089 eu
188; 2e Gebed van de H. Maagd, blz. 103;
3e Gebed voor Kerk of Paus, blz. 101 of
102.
Donderdag 23 Januari. Verloving van de H.
Maagd Maria, blz. 1090 en 148; 2e Gebed
van de H. Emerentiana, blz. 243; Credo;
Praefatie der H. Maagd.
Vrijdag 24 Januari. H. TIMOTHEUS, Bis
schop enMartelaar, blz. 1093 en 172.
Zaterdag 25 Januari. Bekeering van den H.
Paulns, blz. 1094; 2e Gebed van den H.
Petrus, blz. 1078 3e Gebed voor den Paus,
blz. 102. Credo. Praefatie der Apostelen.
N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
het Min- en Vesperboek (uitgave Desclée).
In ieder* Mis bidde men van blz. 71—94, waar
tich bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
ZONDAG GENOEMD SEPTUAGESIMA.
ï,es uit den eersten brief van den H. Apostel
Paulus aan de Korinthiërs; IX, 24X, 5.
Broeders! Weet gij niet, dat zij die in de
renbaan loopen, wel allen loopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt gij zóó, dat gij
dien behalen moogt. Ieder kampstrijder nu
onthoudt zich van alles; en zij nog wel om een
vergankelijke kroon te verwerven, wij ech
ter om eene onvergankelijke. Ik dan loop
alzóó, niet als in het onzekere; ik kamp alzóó,
niet als in de lucht slaande; maar ik tuch
tig mijn lichaam en breng het tot dienstbaar
heid, opdat ik soms niet, na anderen gepre
dikt te hebben, zelf verworpen worde.
Want ik wil niet, dat het u onbekend zij,
broeders! dat onze vaders allen onder de
wolk zijn geweest, en allen de zee zijn door
gegaan, en allen in Mozes gedoopt zijn ge
worden in de wolk en in do zee, eu allen de
zelfde geestelijke spijs hebben gegeten, en
allen denzelfden geestelijken drank hebben
gedronken; (zij toch dronken van eene gees
telijke, hen volgende steenrots; de steenrots
nu was Christus); maar niet in liet roeeren-
deel van hen heeft God welbehagen gehad.
Evang. volgens den H. Mattheus; XX, 1—16.
In dien tijd sprak Jesus tot Zijné leerlin
gen deze gelijkenis: Het Rijk der hemelen is
gelijk aan een huisvader, die vroeg in den
morgen uitging 'om arbeiders voor zijnen
wijngaard te liuren. Nadat hij nu met de ar
beiders was overeengekomen voor i^n tien-
li n g daags, zond hij hen in zijnen wijngaard;
En toon hij omtrent het derde uur uitging,
zag hij anderen op de markt ledig staan en
zei de hun: Gaat ook gij in mijnen wijngaard,
en ik zal u geven wat billijk is. En deze gin
gen. Andermaal ging bij uit omtrent het zes
de cn het negende uur en deed insgelijks. En
omtrent het elfde uur ging hij uit en vond
anderen staan en zeide hun: Waarom staat
gij hier den ganschen dag ledig? Zij zeiden
tot hem: Omdat niemand ons gehuurd heeft.
Hij zeide hun: Gaat ook gij in mijnen wijn-
agard.
Toen het nu avond geworden was, zeide de
heer des wijngaards tot zijnen opzichter:
Roep de werklieden en geef hun het loon, be
ginnend van de laatsten tot de eersten. Toen
dan zij kwamen, die omtrent het elfde uur
gekomen waren, ontvingen zij ieder één tien-
ling. Als nu ook de eersten kwamen, meen
den deze dat zij meer zouden ontvangen; ech
ter ontvingen ook zij ieder Yén tienling. En
dien aannemend, morden zij tegen den huis
vader, zeggende: Deze laatsten hebben één
uur gearbeid, en gij hebt hen gelijk gesteld
met ons, die den last van den dag en de
hitte gedragen hebben. Doch hij antwoordde
en zeide tot een hunner: Vriend! ik doe u
geen onrecht. Zijt gij niet voor één tienling
met mij overeengekomen? Neem wat het uwe
is eu ga heen! Ik wil aan dezen laatste even
veel geven als aan u. Of staat het mij niet
vrij te doen wat ik wil? Is uw oog boos, om
dat ik goed ben? Aldus zullen dc laatsten de
eersten, en de eersten de laatsten zijn. Velen
toch zijn geroepen, maar weinigen uitver
koren.
OP ZONDAG GENAAMD SEPTUAGE
SIMA.
Onder het rijk der hemelen worden op ver
schillende plaatsen van het Evangelie ver
schillende beteekenissen bedoeld. Nu eens
Wordt daarmede de eeuwige zaligheid des
hemels, dan weder de strijdende Kerk van j
Christus op aarde aangeduid.
Volgens de algemeene opvatting der Schrift-
Verklaarders wordt in het Evangelie van de- j
£en Zondag door het rijk der hemelen de l
Kerk hier op aarde bedoeld, terwijl door den i
>e®r des wijngaards God, door den opziener 1
csus Christus, door de arbeiders do men-1
^®hen worden voorgesteld; de dag van den 1
arbeid ie dan de duur van bet menscbelijk
leven, en de tienling of het loon, dat gege
ven wordt, is bet eeuwig leven, de hemel.
De hoofdbeteekenis van de vergelijking,
die ons wordt voorgesteld is deze, dat alle
mensohen, die ooit op aarde leefden of nog
zullen leven, door God tot de eeuwige zalig
heid, tot bet geluk geroepen zijn, maar dat
die zaligheid slechts zal gegeven worden als
een loon, dat door arbeid moet verdiend wor
den. Vandaar bet woord van den H. Augus-
tinus: „God beeft ons geholpen zonder ons,
maar Hij zal ons niet zalig maken zonder
ons."
Wij kunnen de gelijkenis van het Evange
lie toepassen op de geheele menschheid geza
menlijk, of op lederen mensch afzonderlijk.
In het eerste geval verstaan wij met den
H. Gregorius onder den vroegen morgen, bet
eerste uur, den tijd van Adam tot Abraham,
onder bet derde uur den tijd van Abraham
tot Mozes, onder het zesde uur dien van Mo
zes tot de profeten, onder bet negende uur
dien van Christus tot bet einde der wereld.
Op lederen mensch afzonderlijk toegepast,
worden door de verschillende uren van den
dag de vroegere of latere leeftijd aangeduid,
waarop hij naar den wijngaard Gods geroe
pen wordt, of aan die roeping gehoor geeft
en aan het werk zijner zaligheid begint te
arbéiden. Van allen tijde, door alle eeuwen,
heeft God voor de komst van Christus dooi
de patriarchen1 en profeten, door do heilige
mannen en vrouwen van bet Oude Verbond,
later door Christus zelf eu Zijne Apostelen,
en door hunne opvolgers in de apostolische
en priesterlijke waardigheid. Sommigen wor
den vroeg, anderen laat geroepen, sommigen
werken in den wijngaard des Heeren van
hunne teederste jeugd af, anderen hebben
eerst aan do wereld toebehoord, voordat zij
zich aan God hechtten. Maar allen moeten,
nadat zij eenmaal begonnen zijn, werken tot
het einde van den dag. Alleen aan degenen
die dan nog in den dienst van den lieer des
wijngaards gevonden worden, zal worden
uitbetaald. Dat loon zal voor allen gelijk zijn,
de eeuwige zaligheid, maar daaruit volgt
nog niet dat allen gelijk zullen zijn in de
heerlijkheid.
De parabei zelf geeft ons dat al eenigszins
te kennen, als Jesus ons in de laatste woor
den zegt: „vele laatsten zullen eersten en
vele eersten zullen laatsten zijn", en op een
andere pjaats leert Hij ons duidelijk „in het
huis Mijns Vaders zijn vele woningen".
De woorden „vele laatsten zullen eersten
zijn" kan men op verschillende wijze verkla
ren, .vooreerst van den tijd waarop zij de be-
looning ontvangen. Voor sommigen, die eerst
laat in den dienst des Heeren getreden zijn,
is -de avond des levens en dus de tijd van be
looning spoediger gekomen dan voor ande
ren, die van liunne jeugd af in den dienst
des Hoeren gearbeid hebben, Dismas, de goe
de moordenaar, leefde na zijne bekeering
slechts een enkel uur, terwijl Paulus na zijne
bekeering vele jaren te arbeiden had. Maar
vooral naar de rangorde der verdienste moe
ten deze woorden verstaan worden. Onder de
eerst geroepenen zullen velen laatsten zijn,
omdat zij minder dan de later geroepenen
gewerkt, een niet zoo hoogen graad van vol
maaktheid bereikt liobhen; daarentegen zul
len ook velen, al zijn zij eerst ter elfder uur
in den wijngaard gekomen, boven vele eer
der geroepenen verheerlijkt woi-den, omdat
zij in korten tijd door grooteren ijver, door
harderen arbeid, door volmaakter gehoor
zaamheid meerdere schatten van verdiensten
vergaderen. Nog verdient opmerking, dat er
in Gods Kerk vele eerstgeroepenen zijn. bijv.
de Joden vóór de heidenen, de eerste bekeer
lingen vóór de latere, de apostel vóór de an
dere leerlingen; ook zijn er velen, die in koo-
gere waardigheid geplaatst zijn, bijv. de gees
telijken boven de leeken, de koningen boven
de onderdanen. Die zouden zich als eerstge
roepenen kunnen beschouwen, en een recht
willen doen gelden op hooger loon. Dat ware
een grove dwaling. Die vroegere roeping
noch die lioogere waardigheid geven recht
op een schitterende belooning, zij mogen mid
delen zijn ter heiliging, maar de heiligheid
zelve zijn zij niet. In het oog van God zijn
de eersten, die in deugd boven anderen ver
heven zijn. God doet daarmede geen onrecht.
Voor een tienling is hij met iedereen over
eengekomen, aan de goede werken door de
rechtvaardigen met de hulp Zijner genade
verricht, heeft Hij in Zijne goedheid een heer
lijke belooning willen beloven, maar de mate
der belooning zal hij volgen, de strenge regels
Zijner rechtvaardigheid toebedeelen. Wie het
meest verdiend heeft, zal het meest ontvan
gen, en de hoogste in glorie wezen, hij moge
als bekeerde Israëliet of als bekeerde heiden
in den wijngcerd des Heeren gewerkt hebben,
als eerst- of laatstgekomene, als jongeling of
als grijsaard.
De Zaligmaker besloot Zijne gelijkenis met
deze woorden; „velen Zijn geroepenen, maar
weinigen uitverkorenen". In verband met de
geheele gelijkenis kunnen wij deze woorden
zoo verstaan, dat hoewel allen geroepen zijn
tot de eeuwige zaligheid, toch, in vergelij
king met die velen, slechts weinigen door
bun arbeid in den dienst van God, de beloo
ning der eeuwige zaligheid verdienen. Zor
gen wij dus tot die weinigen te belmoren, door
ieder in onzen staat het werk te verrichten
dat God van ons vraagt, opdat wij bij het"
einde van onzen dag ook de belooning voor
onzen arbeid mogen ontvangen.
IS GODSLASTERING EN VLOEKEN
GROOTE ZONDE?
Geen kwaad, dat veelvuldiger voorkomt
heden ten dage, dan de zonde van vloeken en
godslastering.
Zooals wij in ons vorig artikel aangaven
zijn er menschen, die bijna geen volzin kun
nen uitspreken, zonder dat de H. Naam van
God erbij genoemd wordt; maar evenzoo wor-
lon er zeer velen gevonden, die zich het vloe
ken en god lasteren tot een gewoonte en als 't
ware tweede natuur gemaakt hebben, zonder
dat zij daarbij in oogenschouw nemen welk
groot kwaad zij daardoor bedrijven.
Wat is godslastering?
„Godslastering is," aldus weer de Kathe-
chismus: „God, zijns Heiligen of heilige za
ken verachten, bespotten of -verwenschen."
Moet u nog verklaard worden, dat bet zioli
schuldig maken aan een dergelijke overtre
ding van het goddelijk gebod een groot
kwaad is?
Gaat zelf maar weer na in nw dagelijkseb
leven: hoe denkt men erover wanneer een
hooggeplaatst persoon door iemand, die hem
ondergeschikt is en alles aan hem te danken
heeft, wordt veracht, bespot en verwensebt
bovendien?
Men zal zoo iets opvatten als de grootst
denkbare ondankbaarheid en als een diep-
treffende beleediging van dengenen, wien
dit wordt aangedaan.
Passen we dit nu weer toe op God, den
Gever van alles wat wij bebben en door
Wien wij bestaan en alles bebben, wat wij
bezitten. Zou bet dan geen groote zonde zijn,
wanneer wij dien goeden Vader op de ergste
wijze beleedigen, door Hem te verachten, te
bespotten of te verwenschen.
Vandaar dan ook, dat onze Katechismus
uitdrukkelijk verklaart: „godslastering is
eene zeer groote zonde."
In nauw verband met de godslastering
staat het vloeken, vooral omdat een vloek
dikwijls tegelijk een godslastering is.
„Vloeken is; van God kwaad oproepen over
zich zeiven of over anderen."
Indien iedereen steeds goed nadacht bij
hetgeen bij zegt, dan zouden zeer vele vloe
ken en godslasteringen onuitgesproken blij
ven, maar het feit, dat er door zoovelen ge
vloekt wordt is eenvoudig, omdat men zich
geen rekenschap geeft van de grootte der
overtreding.
Alle vloeken zijn dan ook geen groote of
doodzonde. Wil een vloek groote zonde zijn,
dan is noodig: dat men groot kwaad van God
afroept en dit zich zeiven of anderen werke
lijk toewensoht of, dat do vloek tevens gods
lastering is.
Veelal zegt iemand wel een vloek, waarbij
hij iemand iets toewensoht, wat voor deze
groot kwaad of ongemak is, maar als men
hem in gemoede zou vragen of 't werkelijk
zijne bedoeling is, dat dit kwaad dien per
soon zal treffen, dan zal hij dit zeker ont
kennen en misschien nog erover verwonderd
staan, dat men hem zulk geneigdheden tegen
over anderen toeschrijft, omdat hij zich ge
woonweg niet ervan bewust is, dat hij
iemand zoo iets heeft toegewenseht.
Hij vloekt uit gewoonte, onbewust. Maar
dit neemt niet weg, dat die gewoonte geheel
en al verkeerd is en natuurlijk zondig in de
oorzaak. Van den beginne af had die persoon
immers zich moeten bedwingen en zich heb
ben aangewend om niet tot die afkeurens
waardige en slechte gewoonte gekomen te
zijn.
Wanneer een vloek tevens een godslaste
ring is, spreekt het vanzelf, dat er groot
kwaad bedreven wordt, zooals wij dit boven
reeds gezien hebbeS.
Vooral jongelieden mogen zich zeiven wel
eens nagaan en zich afvragen of zü zich be
treffende deze overtreding van het tweede
der tien geboden niets te verwijten hebben,
want dit kwaad komt het meest voor op fa
brieken, kantoren, werkplaatsen en niet liet
minst helaas in de kazernes, waar zeer velen
die verderfelijke gewoonte aanleeren om .ze
nooit meer af te leggen.
Waakzaamheid is dus ten allen tijde nood
zakelijk en vooral voorzichtigheid yi den
omgang met personen, die het met geloof en
godsdienst niet zoo nauw nemen en daardoor
een groot gevaar zijn voor anderen,
X.
No. 11 uit de „Leeuwerk".
Woorden van
J. P. Heije.
Muziek van
J. J. Viotta.
Van Mannen in oorlog, van Mannen in vreê,
Oud Hollad, daar mocht je van spreken;
En riep .je te Land of riep je ter Zee,
Ze bleven niet in gebreke!
Ze bleven niet in gebreke!
Dezelfde hand
Greep fiksch genoeg,
Het zwaard, den roerstok en den ploeg,
Tot heil van 't lieve Vaderland,
Van 't lieve Vaderland.
Tot heil van 't lieve Vaderland,
Van 't lieve Vaderland.
Wat suf je, jong-Neêrland, wat sluimer je
dan?
Waarachtig, 'tis zonde, 'tis schande:
Net of je geen tien haast meer tellen kan
Te water en ook te lande!
Te water en ook te lande!
Kom sla uw hand
Eu frisch genoeg,
Om zwaard, om roerstok en om ploeg,
Tot heil van 't lieve Vaderland,
Van 't lieve Vaderland,
Tot heil van 't lieve Vaderland,
Van 't lieve Vaderland.
Men schrijft uit St. Michels-Gestel dato
8 Januari aan bet Huisgezin:
Ruim een tiental jaren geleden las ik in
de Pages Catholiques van Huysmans de be
schrijving van een „Prise d'habit chez les
i Bénédictines de la rue Monsieur". Het trof
me, ik vond het mooi en lezende voelde ik als
i 't ware de emoties van zulke oogenblikken
met den schrijver mede. Niets natuurlijker
dan dat ik er naar verlangde zulke pjechtig-
i beid eens te mogen bijwonen om voller en
meer nog te smaken de heerlijkheid, welke
de H. Kerk in ceremonie en gebed bij al hare
wijdingen biedt.
Heden deed zich nu de gelegenheid voor en
ik spoedde mii '«namiddags 2 uur naar het
oudo Instituut der Doofstommen, nu de zetel
der Abdij van Jouarre. (De postulante was
mej. Clasina Spijkermans uit Amsterdam.
AJs meters fungeerden welwillend mevr. de
wed. van LanscbotFrichs, Den Bosch, en
mevr. de wed. van RijckevorselWester-
woudt, te Vught. De genoodigden
waaronder de familie der postulante wa
ren reeds in de kapel bijeen: de postulante
afgehaald door hare meters aan de deur van
het slot, had tusschen dezen in reeds plaats
genomen op baar prie-Dieu in 't Priester
koor. Het was een lief zedig bruidje ik
zag haar de oogen niet opslaan gedurende
geheel de plechtigheid in wit bruidskleed
met langen breeden sleep en onder sluier eu
kroontje het baar neerhangend in pijpkrul-
len, gereed gemaakt voor liet knippen, dat
zoo aanstonds zal gesohieden. De Vespers
werden gezongen, met den blijden jubel van
Epiphanie een passende inleiding voor dit
maagdelijk offerfeest.
Dan kreeg de Zeereerw. pater Van Dam
C.S.S.R. het woord en sprak omtrent 25 mi
nuten in het Hollandsch woorden van op
wekking tot deze eerste Hollaudscbe postu
lante: het Hollandsch wel niet zoo melodi
eus als het Fransch zal baar nochtans aan
genaam in de ooren hebben geklonken. Wat
mij betreft: ik boorde liever den pater Be
nedictijn van 4 December jl., die om eene
keelziekte slechts fluisterend sprak, ternau
wernood verstaan werrtl, maar Benedictus
gaf en de leer van Benedictus.
De novice trad nu naar voren, offerde haar
kaars en op de vraag van den priester: „wat
verlangt ge, dochter?" antwoordt zij: „Ik
bidde om Gods barmhartigheid en van U
Vader vraag ik liet kloosterkleed van onzen
H. Vader Benedictus."
De toon klonk helder, vast, sereen, al ston
den geen medezingende Zusters haar ter zij
de: een goede kracht, eon aanwinst voor bet
Zusterenkoor. De wijding der kleederen volgt
en 't bruidje ontvangt daarvan kleed en hoofd
doek, waarmede heiaden zij uaar hare plaats
terugkeert. Vandaar wordt zij in de proces
sie naar de slotdeur geleid, waar zij om in
enting vraagt met klop en zangbede: „Opent
mij de poorten der gerechtigheid: daar bin
nengetreden wil ik den Heer belijden."
Doch liet is een werk van ernst en de
beurtzang van Zusters en novice leert ons,
dat het hier de poort Gods geldt, waardoor
slechts rechtvaardigen binnentreden. De no
vice volhardt echter en wil bet buis Gods
binnengaan voor eeuwig, en daarin toegela
ten, keert zij zich tot den priester om hem
mede te deelen:
„Mijne keuze is gemaakt: ik wil hier in
Gods huis voor eeuwig wonen", en de deur
sluit zich achter het bruidje, dat nog steeds
in haar wereldschen bruidsjapon gekleed is.
Dien tooi legt zij af zeer spoedig: eerst val
len baar lok ken onder de schaar der abdis:
de vrouw is immers met beur haartooi de
roem des mans, waarom de apostel haar ver
biedt ongedekt in Gods kerk te verschijnen.
Dan wordt zij buiten de kapel geleid om zich
te verkleeden. Dat vordert nogal wat tijd:
de gedachten dwalen af en ik dacht aan de
goede zorg welke men hier in het klooster
meer dan in de wereld aan dat bruidskleed
besteedt ter bewaring: bet moet immers die
nen met een kleine verandering natuur
lijk voor velen achtereenvolgens.
Teruggekeerd is zij geen bruid meer: ze is
gansch veranderd: een zwart kleed dat allen
vorm wegwerkt: een nauw om bet hoofd
sluitende witte doek: de kleeding van Bene
dictus!
Nu treedt zij naar het venster in de grille
tot den priester, die haar den gordel der
reinheid geeft, dat zij den weg des Heeren
kunne bewandelen.
Het scapulier of schouderkleed legt hij haar
op ten zinnebeeld van het zoete juk des Hee
ren, dat haar zacht slechts drukken zal, en
bij het opzetten der witte novieekap bidt de
priester gehoorzaamheid en zuiverheid over
haar af tot een sterke wapenrusting haar
aardschen proeftijd moge voleinden.
Dan komt le secret de Dieu: de verrassing
voor geheel het convent, het naam geven aan
do nieuwe Zuster. De priester baalt uit zijn
rituale een goud gesneden met fijne gouden
letters beschreven kaartje te voorschijn,
waarvan hij met luider «tem leest: Tu voca-
beris Soror Maria Miohaël! Gij zult Zuster
Maria Michaël heet en, en het der Zuster
overreikend, glimlacht hij vriendelijk en alle
Zusters glimlachen stil tot elkander, blijde
dat zij nu den naam kennen, zoolang voor de
vrouwelijke nieuwsgierigheid verborgen ge
houden
Michaëll De patroon van Frankrijk! De
engel van Jeanne d'Arc!
Dat is de Fransche gedachte. Och, dat die
goede machtige engel aan de Zusteren troost
en heil geve, dat hij haar bescherme zooals
hij de parochie waarin zij nu zijn en waarvan
hij de patroon is^ hoedt en veilig houdt!
Onder het „Te Deum" wisselt de novice
met de Zusters den vredekus, van de een den
kus ontvangend, aan den ander den kus ge
vend, en dit geschiedt met een eenvoud en
gratie zoo groot on onnavolgbaar, dat alle
lach of spot buitengesloten blijft.
Moge deze eerste Hollandsche Zuster in
de Abdij van Jouarre gelukkig zijn en de
volste volheid van den Godsvrede van Va
der Benedictus smaken! En velen nog na
liaar! Velen, die van God de genade verkrij
gen te beseffen, dat ook op aarde voor den
mensch het grootste en gelukkigste werk is:
God lof te zingen!
De statuten stellen ze ook voor hen open;
de middelen, die het godsdienstige leven moe
ten sterken, wat altoos het voornaamste doel
is der zuivere godsdienstige vereenigingen,
worden er ruimschoots geboden. De H. Fa
milie heeft daarenboven tot eigenaardig dool
door de vorming der afzonderlijke leden van
het huisgezin naar het voorbeeld der H.
Familie, Jezus Maria en Jozef, het Christe
lijk gezin en door het gezin de maatschappij
te herstellen in Christus. Maar niet alleen
de armen en werklieden maar ook de ge
leerden, ook de rijken moeten zich vormen
naar dat drietal eu naar het model der Fa
milie van Nazareth hun gezin inrichten. Dat
wilde Leo Xin z.g. uitdrukkelijk. Ziehier
zijn woorden: „Door een genadig raadsbesluit
is de H. Familie van Nazareth zoo samenge
steld, dat alle christenen van welken rang
en stand dan ook, zoo zij het oog op haar
vestigen, er gemakkelijk aanleiding cn uit-
npodiging kunnen vinden tot beoefening ei
ker deugd. En inderdaad, de huisvaders vin
den in den H. Jozef een uitmuntenden ge
dragslijn van vaderlijke waakzaamheid en
voorzichtigheid; de kinderen des huizes op
hunno beurt bezitten in Jezus, die hun on
derdanig was, een goddelijk tdonbeeld, het
welk zij moeten navolgen. "De adellijken van
afkomst moeten van die familie van konink-
ljjken bloede leeren hóe zij zich moeten ma
tigen in hun hoogen stand en hoe zij zich
bij daling waardig moeten gedragen; die rijk!
zijn kunnen van haar zien, hoe zij schatten
moeten stellen beneden deugd". 1)
Wij herhalen tot besluit onze vraag: Voor
wie is do H. Familie? Wij antwoorden: Voor
allen van beiderlei geslacht, van eiken leef
tijd, van eiken stand, ofschoon de geschiede
nis wijst niet op een uilsluiting van hooger
staanden en meer ontwikkelden, maar wel op
een voorkeur van werklieden en gewone bur-'
gerij, en ofschoon het meerendeel der leden,
en dat kan niet andere, tot de eenvou
digere klasse behoort.
Haar dus ontraden mag men zeker niefl
wanneer men niet in een godsdienstige ver-
eeniging, enkel voor hooger staanden zeker
dezelfde geestelijke voordeelen kan bieden.
En zelfs dan nog zou men o.i. mogen vra
gen.- Zou het om de aansporing, welke het
voorbeeld van hooger staanden aan de min
deren biedt, dus ter bevordering onzer onmis
bare godsdienstige vereenigingen, en om het
aanzien en den invloed, welken het lidmaat
schap met de minderen den hooger geplaat
sten schenkt, niet nuttig wezen, dat vooral
zij, die een heilzamen invloed kunnen uit
oefenen, lid werden met het volk van de
godsdienstige vereenigingen? Zeker zouden
de voormannen onzer katholieke actie daar
door hun macht en aanzien bij het volk
verhoogen en daardoor hun werk niet wei
nig vergemakkelijken en bevorderen.
In de „Heilige Familie, Zondagsblad voor
het Katholiek Huisgezin," komt onder boven-
staanden titel een opstel voor der redactie
(pater Chr. Boomaars C.s.s.R.) waarin ook
de maatschappelijk hooggeplaatsten worden
aangespoord zich bij de „H. Familie" aan te
sluiten. De Eerw. schrijver besluit:
Sluit u vrij aan bij de godsdienstige ver-
eeniging voor allen, met name bij de H. Fa
milie.
1) Verg. Leo XIII Breve van 14 Juni 1892.
Den volgenden brief vol innige dankbaar
heid en overgroote blijdschap heeft Pater
P. Cremer, Krayenliofflaan Nijmegen, ont
vangen van Pater Jozef v. d. Veer, pastoor
te Santa Rosa op Curasao.
Om de niet te beschrijven blijdschap
eenigszins te verklaren, wordt den geachten
lezers en lezeressen in herinnering ge
bracht, dat het op Curapao in 20, zegge
twintig, maanden niet geregend heeft.
Hooggeachte Weldoeners,
Gods beste en rijkste zegeningen dalen
in het Nieuwe Jaar in rijken overvloed
over u en al uwe werkzaamheden neder!
Deze oprecht gemeende wensch zal mijn
vurige bede zijn in de H. Mis. Eigenlijk
behoef ik u niet te schrijven, dat ik u
allen van ganscher harte allen moge! ij ken
zegen toewensch na alles, wat u voor onze
arme zwartjes gedaan hebt in het afge-
loopen jaar. Dat is onvergetelijk en onbe
taalbaar. Daarom heb ik u allen onder mijn
bijzondere Memento in mijn dagelijksche H.
Missen opgenomen. De goede God alleen
kan en zal u alles beloonen.
Hoe het nu hier staat? Alles groen in
letterlijken en figuurlijken zin, namelijk als
de kleur der hoop. Tot den 24sten October
was alles dor en droog en geteisterd door
een brandende, tropische zon en door een
altijd feilen drogen passaatwind. Goddank!
begon het den 24sten 's avonds onder het
Rozenkranslof flink te regenen en te on-
weeren. Ze gaven daarboven van katoen,
net of de Bulgaren voor de liaven waren.
Al het volk moest in de kerk blijven
en om ze stil te houden begonnen we Ro
zenkrans en Litanie en gezangen weer op
nieuw.
We weten bij ondervinding, hoe vroolijk,
blij, luidruchtig zelfs het heele volk cn de
heele veestapel wordt, als de eerste regens
vallen. De nog overgeblevene magere ezels
begonnen van vreugde te balken. Ik was
bang, dat het de laatste aclem was. Mijn
twee paarden, zelfs de geleende vijf en
twintigjarige knol, de zilveren bruidegom,
begonnen te hinniken en de enkele geiten
te blaten. De groote menschen wenschten
mekaar geluk, alsof ze allen jubilarissen'
waren. „Pa bien coe awa zeroë, gefeliciteerd
met den regen", hoor je overal en van ieder
een, en de kleineren en jongeren springen
van blijdschap als magere geitjes en lam
meren.
Het is voor allen ook' een levenskwestie.
Ik zelf was blij als een kind en werd nog
bovendien door de blijdschap der groote
en kleine kinderen aangestoken. Het ge
lukte mij niet de vereischte stilte in de
kerk te bewaren. Want we konden op het
laatst niet meer bidden en ik liet ze maar
begaan, denkende: Onze Lieve Heer houdt
ook wel van een pleiziertje en ziet wel,
dat het geen oneerbiedigheid is, maar over
groote, niet in te houden dankbaarheid.
Ge hadt die jongens eens moeten zien