der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen Liturgische Wegwijzer. Voor wie? Het dankbar© Curacao, GELOOFSVERDEDIG1NG. EEN LIED PER WEEK. Te land en ter zee. M h kirden eener BenedioEnes. Evflnqeliev^rklafini;, DE OFFICIEELE KERKLIJST Dit nummer behoort bü de „Nienwe Haarl. Courant" van 18 Februari 1913. De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden. KNIP DIT UIT M lea: het In uw Mis- en Vesperboek. Verklaring: Het verwijst naar het Aanhangsel voor de Nefierl. Bisdommen. De naar dat voor de Orde der Franciscanen. Zodag 19 JanuaTi. SEPTUAGESIMA, bladz. 404. Geen Gloria. 2e Gebed van den H. Paul us, blz. 230; 3e Gebed van de Heilige Maagd, blz. 103. Credo Praefatie der H. Drievuldigheid. Maandag 20 Januari. Feest van den Allerhel- ligsten Naam Jezus, blz. 961; 2e Gebed van de H.H. Fabianus en Sebastianus, blz. 1085, Credo, Praefatie van Kerstmis. Groenm. en Kiev.: HH. Fabianus en Sebastianus, Martelaars, blz. 1085 en 188. Dinsdag 21 Januari. Feest van liet Gebed onzes Heeren J. Chr in den Hof der Olij ven, blz. 971; 2e Gebed van de H. Agnes, blz. 1087. Credo. Praefatie van het H. Kruis. Woensdag 22 Januari. HH. VINCENTIUS en ANASTASIUS, Martelaars, blz. 1089 eu 188; 2e Gebed van de H. Maagd, blz. 103; 3e Gebed voor Kerk of Paus, blz. 101 of 102. Donderdag 23 Januari. Verloving van de H. Maagd Maria, blz. 1090 en 148; 2e Gebed van de H. Emerentiana, blz. 243; Credo; Praefatie der H. Maagd. Vrijdag 24 Januari. H. TIMOTHEUS, Bis schop enMartelaar, blz. 1093 en 172. Zaterdag 25 Januari. Bekeering van den H. Paulns, blz. 1094; 2e Gebed van den H. Petrus, blz. 1078 3e Gebed voor den Paus, blz. 102. Credo. Praefatie der Apostelen. N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar het Min- en Vesperboek (uitgave Desclée). In ieder* Mis bidde men van blz. 71—94, waar tich bevindt de „Gewone orde der H. Mis". ZONDAG GENOEMD SEPTUAGESIMA. ï,es uit den eersten brief van den H. Apostel Paulus aan de Korinthiërs; IX, 24X, 5. Broeders! Weet gij niet, dat zij die in de renbaan loopen, wel allen loopen, maar dat één den prijs ontvangt? Loopt gij zóó, dat gij dien behalen moogt. Ieder kampstrijder nu onthoudt zich van alles; en zij nog wel om een vergankelijke kroon te verwerven, wij ech ter om eene onvergankelijke. Ik dan loop alzóó, niet als in het onzekere; ik kamp alzóó, niet als in de lucht slaande; maar ik tuch tig mijn lichaam en breng het tot dienstbaar heid, opdat ik soms niet, na anderen gepre dikt te hebben, zelf verworpen worde. Want ik wil niet, dat het u onbekend zij, broeders! dat onze vaders allen onder de wolk zijn geweest, en allen de zee zijn door gegaan, en allen in Mozes gedoopt zijn ge worden in de wolk en in do zee, eu allen de zelfde geestelijke spijs hebben gegeten, en allen denzelfden geestelijken drank hebben gedronken; (zij toch dronken van eene gees telijke, hen volgende steenrots; de steenrots nu was Christus); maar niet in liet roeeren- deel van hen heeft God welbehagen gehad. Evang. volgens den H. Mattheus; XX, 1—16. In dien tijd sprak Jesus tot Zijné leerlin gen deze gelijkenis: Het Rijk der hemelen is gelijk aan een huisvader, die vroeg in den morgen uitging 'om arbeiders voor zijnen wijngaard te liuren. Nadat hij nu met de ar beiders was overeengekomen voor i^n tien- li n g daags, zond hij hen in zijnen wijngaard; En toon hij omtrent het derde uur uitging, zag hij anderen op de markt ledig staan en zei de hun: Gaat ook gij in mijnen wijngaard, en ik zal u geven wat billijk is. En deze gin gen. Andermaal ging bij uit omtrent het zes de cn het negende uur en deed insgelijks. En omtrent het elfde uur ging hij uit en vond anderen staan en zeide hun: Waarom staat gij hier den ganschen dag ledig? Zij zeiden tot hem: Omdat niemand ons gehuurd heeft. Hij zeide hun: Gaat ook gij in mijnen wijn- agard. Toen het nu avond geworden was, zeide de heer des wijngaards tot zijnen opzichter: Roep de werklieden en geef hun het loon, be ginnend van de laatsten tot de eersten. Toen dan zij kwamen, die omtrent het elfde uur gekomen waren, ontvingen zij ieder één tien- ling. Als nu ook de eersten kwamen, meen den deze dat zij meer zouden ontvangen; ech ter ontvingen ook zij ieder Yén tienling. En dien aannemend, morden zij tegen den huis vader, zeggende: Deze laatsten hebben één uur gearbeid, en gij hebt hen gelijk gesteld met ons, die den last van den dag en de hitte gedragen hebben. Doch hij antwoordde en zeide tot een hunner: Vriend! ik doe u geen onrecht. Zijt gij niet voor één tienling met mij overeengekomen? Neem wat het uwe is eu ga heen! Ik wil aan dezen laatste even veel geven als aan u. Of staat het mij niet vrij te doen wat ik wil? Is uw oog boos, om dat ik goed ben? Aldus zullen dc laatsten de eersten, en de eersten de laatsten zijn. Velen toch zijn geroepen, maar weinigen uitver koren. OP ZONDAG GENAAMD SEPTUAGE SIMA. Onder het rijk der hemelen worden op ver schillende plaatsen van het Evangelie ver schillende beteekenissen bedoeld. Nu eens Wordt daarmede de eeuwige zaligheid des hemels, dan weder de strijdende Kerk van j Christus op aarde aangeduid. Volgens de algemeene opvatting der Schrift- Verklaarders wordt in het Evangelie van de- j £en Zondag door het rijk der hemelen de l Kerk hier op aarde bedoeld, terwijl door den i >e®r des wijngaards God, door den opziener 1 csus Christus, door de arbeiders do men-1 ^®hen worden voorgesteld; de dag van den 1 arbeid ie dan de duur van bet menscbelijk leven, en de tienling of het loon, dat gege ven wordt, is bet eeuwig leven, de hemel. De hoofdbeteekenis van de vergelijking, die ons wordt voorgesteld is deze, dat alle mensohen, die ooit op aarde leefden of nog zullen leven, door God tot de eeuwige zalig heid, tot bet geluk geroepen zijn, maar dat die zaligheid slechts zal gegeven worden als een loon, dat door arbeid moet verdiend wor den. Vandaar bet woord van den H. Augus- tinus: „God beeft ons geholpen zonder ons, maar Hij zal ons niet zalig maken zonder ons." Wij kunnen de gelijkenis van het Evange lie toepassen op de geheele menschheid geza menlijk, of op lederen mensch afzonderlijk. In het eerste geval verstaan wij met den H. Gregorius onder den vroegen morgen, bet eerste uur, den tijd van Adam tot Abraham, onder bet derde uur den tijd van Abraham tot Mozes, onder het zesde uur dien van Mo zes tot de profeten, onder bet negende uur dien van Christus tot bet einde der wereld. Op lederen mensch afzonderlijk toegepast, worden door de verschillende uren van den dag de vroegere of latere leeftijd aangeduid, waarop hij naar den wijngaard Gods geroe pen wordt, of aan die roeping gehoor geeft en aan het werk zijner zaligheid begint te arbéiden. Van allen tijde, door alle eeuwen, heeft God voor de komst van Christus dooi de patriarchen1 en profeten, door do heilige mannen en vrouwen van bet Oude Verbond, later door Christus zelf eu Zijne Apostelen, en door hunne opvolgers in de apostolische en priesterlijke waardigheid. Sommigen wor den vroeg, anderen laat geroepen, sommigen werken in den wijngaard des Heeren van hunne teederste jeugd af, anderen hebben eerst aan do wereld toebehoord, voordat zij zich aan God hechtten. Maar allen moeten, nadat zij eenmaal begonnen zijn, werken tot het einde van den dag. Alleen aan degenen die dan nog in den dienst van den lieer des wijngaards gevonden worden, zal worden uitbetaald. Dat loon zal voor allen gelijk zijn, de eeuwige zaligheid, maar daaruit volgt nog niet dat allen gelijk zullen zijn in de heerlijkheid. De parabei zelf geeft ons dat al eenigszins te kennen, als Jesus ons in de laatste woor den zegt: „vele laatsten zullen eersten en vele eersten zullen laatsten zijn", en op een andere pjaats leert Hij ons duidelijk „in het huis Mijns Vaders zijn vele woningen". De woorden „vele laatsten zullen eersten zijn" kan men op verschillende wijze verkla ren, .vooreerst van den tijd waarop zij de be- looning ontvangen. Voor sommigen, die eerst laat in den dienst des Heeren getreden zijn, is -de avond des levens en dus de tijd van be looning spoediger gekomen dan voor ande ren, die van liunne jeugd af in den dienst des Hoeren gearbeid hebben, Dismas, de goe de moordenaar, leefde na zijne bekeering slechts een enkel uur, terwijl Paulus na zijne bekeering vele jaren te arbeiden had. Maar vooral naar de rangorde der verdienste moe ten deze woorden verstaan worden. Onder de eerst geroepenen zullen velen laatsten zijn, omdat zij minder dan de later geroepenen gewerkt, een niet zoo hoogen graad van vol maaktheid bereikt liobhen; daarentegen zul len ook velen, al zijn zij eerst ter elfder uur in den wijngaard gekomen, boven vele eer der geroepenen verheerlijkt woi-den, omdat zij in korten tijd door grooteren ijver, door harderen arbeid, door volmaakter gehoor zaamheid meerdere schatten van verdiensten vergaderen. Nog verdient opmerking, dat er in Gods Kerk vele eerstgeroepenen zijn. bijv. de Joden vóór de heidenen, de eerste bekeer lingen vóór de latere, de apostel vóór de an dere leerlingen; ook zijn er velen, die in koo- gere waardigheid geplaatst zijn, bijv. de gees telijken boven de leeken, de koningen boven de onderdanen. Die zouden zich als eerstge roepenen kunnen beschouwen, en een recht willen doen gelden op hooger loon. Dat ware een grove dwaling. Die vroegere roeping noch die lioogere waardigheid geven recht op een schitterende belooning, zij mogen mid delen zijn ter heiliging, maar de heiligheid zelve zijn zij niet. In het oog van God zijn de eersten, die in deugd boven anderen ver heven zijn. God doet daarmede geen onrecht. Voor een tienling is hij met iedereen over eengekomen, aan de goede werken door de rechtvaardigen met de hulp Zijner genade verricht, heeft Hij in Zijne goedheid een heer lijke belooning willen beloven, maar de mate der belooning zal hij volgen, de strenge regels Zijner rechtvaardigheid toebedeelen. Wie het meest verdiend heeft, zal het meest ontvan gen, en de hoogste in glorie wezen, hij moge als bekeerde Israëliet of als bekeerde heiden in den wijngcerd des Heeren gewerkt hebben, als eerst- of laatstgekomene, als jongeling of als grijsaard. De Zaligmaker besloot Zijne gelijkenis met deze woorden; „velen Zijn geroepenen, maar weinigen uitverkorenen". In verband met de geheele gelijkenis kunnen wij deze woorden zoo verstaan, dat hoewel allen geroepen zijn tot de eeuwige zaligheid, toch, in vergelij king met die velen, slechts weinigen door bun arbeid in den dienst van God, de beloo ning der eeuwige zaligheid verdienen. Zor gen wij dus tot die weinigen te belmoren, door ieder in onzen staat het werk te verrichten dat God van ons vraagt, opdat wij bij het" einde van onzen dag ook de belooning voor onzen arbeid mogen ontvangen. IS GODSLASTERING EN VLOEKEN GROOTE ZONDE? Geen kwaad, dat veelvuldiger voorkomt heden ten dage, dan de zonde van vloeken en godslastering. Zooals wij in ons vorig artikel aangaven zijn er menschen, die bijna geen volzin kun nen uitspreken, zonder dat de H. Naam van God erbij genoemd wordt; maar evenzoo wor- lon er zeer velen gevonden, die zich het vloe ken en god lasteren tot een gewoonte en als 't ware tweede natuur gemaakt hebben, zonder dat zij daarbij in oogenschouw nemen welk groot kwaad zij daardoor bedrijven. Wat is godslastering? „Godslastering is," aldus weer de Kathe- chismus: „God, zijns Heiligen of heilige za ken verachten, bespotten of -verwenschen." Moet u nog verklaard worden, dat bet zioli schuldig maken aan een dergelijke overtre ding van het goddelijk gebod een groot kwaad is? Gaat zelf maar weer na in nw dagelijkseb leven: hoe denkt men erover wanneer een hooggeplaatst persoon door iemand, die hem ondergeschikt is en alles aan hem te danken heeft, wordt veracht, bespot en verwensebt bovendien? Men zal zoo iets opvatten als de grootst denkbare ondankbaarheid en als een diep- treffende beleediging van dengenen, wien dit wordt aangedaan. Passen we dit nu weer toe op God, den Gever van alles wat wij bebben en door Wien wij bestaan en alles bebben, wat wij bezitten. Zou bet dan geen groote zonde zijn, wanneer wij dien goeden Vader op de ergste wijze beleedigen, door Hem te verachten, te bespotten of te verwenschen. Vandaar dan ook, dat onze Katechismus uitdrukkelijk verklaart: „godslastering is eene zeer groote zonde." In nauw verband met de godslastering staat het vloeken, vooral omdat een vloek dikwijls tegelijk een godslastering is. „Vloeken is; van God kwaad oproepen over zich zeiven of over anderen." Indien iedereen steeds goed nadacht bij hetgeen bij zegt, dan zouden zeer vele vloe ken en godslasteringen onuitgesproken blij ven, maar het feit, dat er door zoovelen ge vloekt wordt is eenvoudig, omdat men zich geen rekenschap geeft van de grootte der overtreding. Alle vloeken zijn dan ook geen groote of doodzonde. Wil een vloek groote zonde zijn, dan is noodig: dat men groot kwaad van God afroept en dit zich zeiven of anderen werke lijk toewensoht of, dat do vloek tevens gods lastering is. Veelal zegt iemand wel een vloek, waarbij hij iemand iets toewensoht, wat voor deze groot kwaad of ongemak is, maar als men hem in gemoede zou vragen of 't werkelijk zijne bedoeling is, dat dit kwaad dien per soon zal treffen, dan zal hij dit zeker ont kennen en misschien nog erover verwonderd staan, dat men hem zulk geneigdheden tegen over anderen toeschrijft, omdat hij zich ge woonweg niet ervan bewust is, dat hij iemand zoo iets heeft toegewenseht. Hij vloekt uit gewoonte, onbewust. Maar dit neemt niet weg, dat die gewoonte geheel en al verkeerd is en natuurlijk zondig in de oorzaak. Van den beginne af had die persoon immers zich moeten bedwingen en zich heb ben aangewend om niet tot die afkeurens waardige en slechte gewoonte gekomen te zijn. Wanneer een vloek tevens een godslaste ring is, spreekt het vanzelf, dat er groot kwaad bedreven wordt, zooals wij dit boven reeds gezien hebbeS. Vooral jongelieden mogen zich zeiven wel eens nagaan en zich afvragen of zü zich be treffende deze overtreding van het tweede der tien geboden niets te verwijten hebben, want dit kwaad komt het meest voor op fa brieken, kantoren, werkplaatsen en niet liet minst helaas in de kazernes, waar zeer velen die verderfelijke gewoonte aanleeren om .ze nooit meer af te leggen. Waakzaamheid is dus ten allen tijde nood zakelijk en vooral voorzichtigheid yi den omgang met personen, die het met geloof en godsdienst niet zoo nauw nemen en daardoor een groot gevaar zijn voor anderen, X. No. 11 uit de „Leeuwerk". Woorden van J. P. Heije. Muziek van J. J. Viotta. Van Mannen in oorlog, van Mannen in vreê, Oud Hollad, daar mocht je van spreken; En riep .je te Land of riep je ter Zee, Ze bleven niet in gebreke! Ze bleven niet in gebreke! Dezelfde hand Greep fiksch genoeg, Het zwaard, den roerstok en den ploeg, Tot heil van 't lieve Vaderland, Van 't lieve Vaderland. Tot heil van 't lieve Vaderland, Van 't lieve Vaderland. Wat suf je, jong-Neêrland, wat sluimer je dan? Waarachtig, 'tis zonde, 'tis schande: Net of je geen tien haast meer tellen kan Te water en ook te lande! Te water en ook te lande! Kom sla uw hand Eu frisch genoeg, Om zwaard, om roerstok en om ploeg, Tot heil van 't lieve Vaderland, Van 't lieve Vaderland, Tot heil van 't lieve Vaderland, Van 't lieve Vaderland. Men schrijft uit St. Michels-Gestel dato 8 Januari aan bet Huisgezin: Ruim een tiental jaren geleden las ik in de Pages Catholiques van Huysmans de be schrijving van een „Prise d'habit chez les i Bénédictines de la rue Monsieur". Het trof me, ik vond het mooi en lezende voelde ik als i 't ware de emoties van zulke oogenblikken met den schrijver mede. Niets natuurlijker dan dat ik er naar verlangde zulke pjechtig- i beid eens te mogen bijwonen om voller en meer nog te smaken de heerlijkheid, welke de H. Kerk in ceremonie en gebed bij al hare wijdingen biedt. Heden deed zich nu de gelegenheid voor en ik spoedde mii '«namiddags 2 uur naar het oudo Instituut der Doofstommen, nu de zetel der Abdij van Jouarre. (De postulante was mej. Clasina Spijkermans uit Amsterdam. AJs meters fungeerden welwillend mevr. de wed. van LanscbotFrichs, Den Bosch, en mevr. de wed. van RijckevorselWester- woudt, te Vught. De genoodigden waaronder de familie der postulante wa ren reeds in de kapel bijeen: de postulante afgehaald door hare meters aan de deur van het slot, had tusschen dezen in reeds plaats genomen op baar prie-Dieu in 't Priester koor. Het was een lief zedig bruidje ik zag haar de oogen niet opslaan gedurende geheel de plechtigheid in wit bruidskleed met langen breeden sleep en onder sluier eu kroontje het baar neerhangend in pijpkrul- len, gereed gemaakt voor liet knippen, dat zoo aanstonds zal gesohieden. De Vespers werden gezongen, met den blijden jubel van Epiphanie een passende inleiding voor dit maagdelijk offerfeest. Dan kreeg de Zeereerw. pater Van Dam C.S.S.R. het woord en sprak omtrent 25 mi nuten in het Hollandsch woorden van op wekking tot deze eerste Hollaudscbe postu lante: het Hollandsch wel niet zoo melodi eus als het Fransch zal baar nochtans aan genaam in de ooren hebben geklonken. Wat mij betreft: ik boorde liever den pater Be nedictijn van 4 December jl., die om eene keelziekte slechts fluisterend sprak, ternau wernood verstaan werrtl, maar Benedictus gaf en de leer van Benedictus. De novice trad nu naar voren, offerde haar kaars en op de vraag van den priester: „wat verlangt ge, dochter?" antwoordt zij: „Ik bidde om Gods barmhartigheid en van U Vader vraag ik liet kloosterkleed van onzen H. Vader Benedictus." De toon klonk helder, vast, sereen, al ston den geen medezingende Zusters haar ter zij de: een goede kracht, eon aanwinst voor bet Zusterenkoor. De wijding der kleederen volgt en 't bruidje ontvangt daarvan kleed en hoofd doek, waarmede heiaden zij uaar hare plaats terugkeert. Vandaar wordt zij in de proces sie naar de slotdeur geleid, waar zij om in enting vraagt met klop en zangbede: „Opent mij de poorten der gerechtigheid: daar bin nengetreden wil ik den Heer belijden." Doch liet is een werk van ernst en de beurtzang van Zusters en novice leert ons, dat het hier de poort Gods geldt, waardoor slechts rechtvaardigen binnentreden. De no vice volhardt echter en wil bet buis Gods binnengaan voor eeuwig, en daarin toegela ten, keert zij zich tot den priester om hem mede te deelen: „Mijne keuze is gemaakt: ik wil hier in Gods huis voor eeuwig wonen", en de deur sluit zich achter het bruidje, dat nog steeds in haar wereldschen bruidsjapon gekleed is. Dien tooi legt zij af zeer spoedig: eerst val len baar lok ken onder de schaar der abdis: de vrouw is immers met beur haartooi de roem des mans, waarom de apostel haar ver biedt ongedekt in Gods kerk te verschijnen. Dan wordt zij buiten de kapel geleid om zich te verkleeden. Dat vordert nogal wat tijd: de gedachten dwalen af en ik dacht aan de goede zorg welke men hier in het klooster meer dan in de wereld aan dat bruidskleed besteedt ter bewaring: bet moet immers die nen met een kleine verandering natuur lijk voor velen achtereenvolgens. Teruggekeerd is zij geen bruid meer: ze is gansch veranderd: een zwart kleed dat allen vorm wegwerkt: een nauw om bet hoofd sluitende witte doek: de kleeding van Bene dictus! Nu treedt zij naar het venster in de grille tot den priester, die haar den gordel der reinheid geeft, dat zij den weg des Heeren kunne bewandelen. Het scapulier of schouderkleed legt hij haar op ten zinnebeeld van het zoete juk des Hee ren, dat haar zacht slechts drukken zal, en bij het opzetten der witte novieekap bidt de priester gehoorzaamheid en zuiverheid over haar af tot een sterke wapenrusting haar aardschen proeftijd moge voleinden. Dan komt le secret de Dieu: de verrassing voor geheel het convent, het naam geven aan do nieuwe Zuster. De priester baalt uit zijn rituale een goud gesneden met fijne gouden letters beschreven kaartje te voorschijn, waarvan hij met luider «tem leest: Tu voca- beris Soror Maria Miohaël! Gij zult Zuster Maria Michaël heet en, en het der Zuster overreikend, glimlacht hij vriendelijk en alle Zusters glimlachen stil tot elkander, blijde dat zij nu den naam kennen, zoolang voor de vrouwelijke nieuwsgierigheid verborgen ge houden Michaëll De patroon van Frankrijk! De engel van Jeanne d'Arc! Dat is de Fransche gedachte. Och, dat die goede machtige engel aan de Zusteren troost en heil geve, dat hij haar bescherme zooals hij de parochie waarin zij nu zijn en waarvan hij de patroon is^ hoedt en veilig houdt! Onder het „Te Deum" wisselt de novice met de Zusters den vredekus, van de een den kus ontvangend, aan den ander den kus ge vend, en dit geschiedt met een eenvoud en gratie zoo groot on onnavolgbaar, dat alle lach of spot buitengesloten blijft. Moge deze eerste Hollandsche Zuster in de Abdij van Jouarre gelukkig zijn en de volste volheid van den Godsvrede van Va der Benedictus smaken! En velen nog na liaar! Velen, die van God de genade verkrij gen te beseffen, dat ook op aarde voor den mensch het grootste en gelukkigste werk is: God lof te zingen! De statuten stellen ze ook voor hen open; de middelen, die het godsdienstige leven moe ten sterken, wat altoos het voornaamste doel is der zuivere godsdienstige vereenigingen, worden er ruimschoots geboden. De H. Fa milie heeft daarenboven tot eigenaardig dool door de vorming der afzonderlijke leden van het huisgezin naar het voorbeeld der H. Familie, Jezus Maria en Jozef, het Christe lijk gezin en door het gezin de maatschappij te herstellen in Christus. Maar niet alleen de armen en werklieden maar ook de ge leerden, ook de rijken moeten zich vormen naar dat drietal eu naar het model der Fa milie van Nazareth hun gezin inrichten. Dat wilde Leo Xin z.g. uitdrukkelijk. Ziehier zijn woorden: „Door een genadig raadsbesluit is de H. Familie van Nazareth zoo samenge steld, dat alle christenen van welken rang en stand dan ook, zoo zij het oog op haar vestigen, er gemakkelijk aanleiding cn uit- npodiging kunnen vinden tot beoefening ei ker deugd. En inderdaad, de huisvaders vin den in den H. Jozef een uitmuntenden ge dragslijn van vaderlijke waakzaamheid en voorzichtigheid; de kinderen des huizes op hunno beurt bezitten in Jezus, die hun on derdanig was, een goddelijk tdonbeeld, het welk zij moeten navolgen. "De adellijken van afkomst moeten van die familie van konink- ljjken bloede leeren hóe zij zich moeten ma tigen in hun hoogen stand en hoe zij zich bij daling waardig moeten gedragen; die rijk! zijn kunnen van haar zien, hoe zij schatten moeten stellen beneden deugd". 1) Wij herhalen tot besluit onze vraag: Voor wie is do H. Familie? Wij antwoorden: Voor allen van beiderlei geslacht, van eiken leef tijd, van eiken stand, ofschoon de geschiede nis wijst niet op een uilsluiting van hooger staanden en meer ontwikkelden, maar wel op een voorkeur van werklieden en gewone bur-' gerij, en ofschoon het meerendeel der leden, en dat kan niet andere, tot de eenvou digere klasse behoort. Haar dus ontraden mag men zeker niefl wanneer men niet in een godsdienstige ver- eeniging, enkel voor hooger staanden zeker dezelfde geestelijke voordeelen kan bieden. En zelfs dan nog zou men o.i. mogen vra gen.- Zou het om de aansporing, welke het voorbeeld van hooger staanden aan de min deren biedt, dus ter bevordering onzer onmis bare godsdienstige vereenigingen, en om het aanzien en den invloed, welken het lidmaat schap met de minderen den hooger geplaat sten schenkt, niet nuttig wezen, dat vooral zij, die een heilzamen invloed kunnen uit oefenen, lid werden met het volk van de godsdienstige vereenigingen? Zeker zouden de voormannen onzer katholieke actie daar door hun macht en aanzien bij het volk verhoogen en daardoor hun werk niet wei nig vergemakkelijken en bevorderen. In de „Heilige Familie, Zondagsblad voor het Katholiek Huisgezin," komt onder boven- staanden titel een opstel voor der redactie (pater Chr. Boomaars C.s.s.R.) waarin ook de maatschappelijk hooggeplaatsten worden aangespoord zich bij de „H. Familie" aan te sluiten. De Eerw. schrijver besluit: Sluit u vrij aan bij de godsdienstige ver- eeniging voor allen, met name bij de H. Fa milie. 1) Verg. Leo XIII Breve van 14 Juni 1892. Den volgenden brief vol innige dankbaar heid en overgroote blijdschap heeft Pater P. Cremer, Krayenliofflaan Nijmegen, ont vangen van Pater Jozef v. d. Veer, pastoor te Santa Rosa op Curasao. Om de niet te beschrijven blijdschap eenigszins te verklaren, wordt den geachten lezers en lezeressen in herinnering ge bracht, dat het op Curapao in 20, zegge twintig, maanden niet geregend heeft. Hooggeachte Weldoeners, Gods beste en rijkste zegeningen dalen in het Nieuwe Jaar in rijken overvloed over u en al uwe werkzaamheden neder! Deze oprecht gemeende wensch zal mijn vurige bede zijn in de H. Mis. Eigenlijk behoef ik u niet te schrijven, dat ik u allen van ganscher harte allen moge! ij ken zegen toewensch na alles, wat u voor onze arme zwartjes gedaan hebt in het afge- loopen jaar. Dat is onvergetelijk en onbe taalbaar. Daarom heb ik u allen onder mijn bijzondere Memento in mijn dagelijksche H. Missen opgenomen. De goede God alleen kan en zal u alles beloonen. Hoe het nu hier staat? Alles groen in letterlijken en figuurlijken zin, namelijk als de kleur der hoop. Tot den 24sten October was alles dor en droog en geteisterd door een brandende, tropische zon en door een altijd feilen drogen passaatwind. Goddank! begon het den 24sten 's avonds onder het Rozenkranslof flink te regenen en te on- weeren. Ze gaven daarboven van katoen, net of de Bulgaren voor de liaven waren. Al het volk moest in de kerk blijven en om ze stil te houden begonnen we Ro zenkrans en Litanie en gezangen weer op nieuw. We weten bij ondervinding, hoe vroolijk, blij, luidruchtig zelfs het heele volk cn de heele veestapel wordt, als de eerste regens vallen. De nog overgeblevene magere ezels begonnen van vreugde te balken. Ik was bang, dat het de laatste aclem was. Mijn twee paarden, zelfs de geleende vijf en twintigjarige knol, de zilveren bruidegom, begonnen te hinniken en de enkele geiten te blaten. De groote menschen wenschten mekaar geluk, alsof ze allen jubilarissen' waren. „Pa bien coe awa zeroë, gefeliciteerd met den regen", hoor je overal en van ieder een, en de kleineren en jongeren springen van blijdschap als magere geitjes en lam meren. Het is voor allen ook' een levenskwestie. Ik zelf was blij als een kind en werd nog bovendien door de blijdschap der groote en kleine kinderen aangestoken. Het ge lukte mij niet de vereischte stilte in de kerk te bewaren. Want we konden op het laatst niet meer bidden en ik liet ze maar begaan, denkende: Onze Lieve Heer houdt ook wel van een pleiziertje en ziet wel, dat het geen oneerbiedigheid is, maar over groote, niet in te houden dankbaarheid. Ge hadt die jongens eens moeten zien

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 13