De Luxe Broodbaikerij Smakelijk Brood De talen op den Balkan. Zijn Moeder. IL. YPMA Co,, Kerksrgel«abriek, Mengelwerk. N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD van uitsluitend prima kwaliteit. N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD Alkmaar. OPGEB. 1848 Kinderhuisvesi 29—33 HAARLEM. INT. TEL 1426. ROUWCIRCÜLAIRES vanaf f4— per 100, met portefeuillesluiting. ROUWKAARTEN vanaf f3.50 per 100 met enveloppen. HEKRI G. J. CHISELS, voorbeen Pats! &ais@r» Kinderhuisvest 29—33 HAARLEM. INT. TEL 1426. Ondertrouwcirctilaires Oad-Hoil. met envelopp. vanaf f4per 100. Ondertrouwkaarten vanaf f3 p. 100, met enveloppen. Kinderhuisvest 29—33 HAARLEM. INT. TEL 1426. VISITEKAARTEN vanaf 10.65 per 100, GEB00RTEKAARTEN vanaf f3.per 100. met enveloppen. r Uk zing; aftredend zijn de 1ste voorz., 1ste pen- ningm., 2de secretaris en 1ste commissaris (de aftredenden stellen zich weder herkies baar). 6. Installatie nieuwe leden. 7. Bespre king circulaire Centraal Bestuur. De heer Vlasveld, 2de voorzitter, heeft als bestuurslid ontslag genomen. Candidatenlijsten door minstens 5 leden onderteekend kunnen worden ingeleverd tot -»n met 19 Jan. Namens het bestuur, A. HEERINGS, Seer. Afdeeling LISSE. Bondsgebouw: Bondstraat H 47. Zaterdag 18 Jan. 'savonds van 7 tot 8 uur Spaarkas, tevens bijschrijving der rente voor de leden. Zij, die in aanmerking we.n- ^chèn te komen als bode voor de Banier, we gens het bedanken van den heer C. Broek hof, kunnen zich aanmelden bij den tweeden Secretaris C. v. d Vlugt tot en met 19 Jan. Mededeelingen. Degenen die met het 25-jarig feest van den Ned. R. K. Volksbond wenschen mede te gaan naar Amsterdam, moeten zich vóór 25 Januari opgeven bij C. v. d. Vlugt. Huishoudelijke vergadering der Bloemist- knechtsverèeniging St. Isidorus op Dinsdag 21 Jan. 's avonds 7 uur. Punten van behande ling. 1. Beschrijvingsbrief. 2. Uitslag der Pa troonsvergadering. Candidaten worden inge wacht voor een zesde afgevaardigde, en voor den 2den voorzitter en voor len secretaris en ién afgevaardigde wegens periodieke aftre ding. Woensdag 22 Jan. 's avonds 7 uur, jaar vergadering St. Barbara. Agenda: Jaarver slag penningmeester. Jaarverslag Secreta ris. Bespreking vaste ploeg dragers tegen verhooging van draagpenning. Verkiezing wegens periodieke aftreding van J. v. Zeist Pz., J. Schoor! en J. Bauwman en wegens be danken van den voorzitter. Daarvoor kunnen candidaten worden ingeleverd tot aan de ver gadering. Betaling contributie werkende^ le den. Bespreking tot het aanschaffen van jas sen. Allen worden uitgenoodigd deze verga- deling bij te wonen, ook niet-leden, daar de Weleerw. Adviseur een kleine propaganda- rede zal houden voor genoemde onderafd. Dus allen zijn welkom. Mogen velen van de zen avond gebruik maken. Rondvraag.- Slui ting. Namens het bestuur, C. v. d. VLUGT, 2e Seer. I—www I In de „Reichspost" schrijft Gustaaf Schind- ler, iemand die jarenlang den Balkan bereisde, een artikel onder bovenstaand opschrift. Wij meenen, dat het de lezers van ons blad in dezen tijd ook wel zal interesseeren iets omtrent de taal op den Balkan te vernemen; daarom laten wij hierbij het artikel in Hollandscke vertaling van de „Maasb." volger Wanneer de vraag wordt gesteld: welke taal spreekt men in Turkije, dan volgt gewoonlijk met het natuurl kste gezicht van de wereld: Wel vanzelf Turksch. De meesten toch heb ben van de groote verscheidenheid van talen op het Balkanschiereiland heelemaal geen be grip. Turksch is wel het Osmanli Turksch, dat een van de vele aceenten is, welke van Siberië tot aan de landen aan de Zwarte Zee-worden ge sproken, is de taal van de overheid, zoowel mili taire als civiele. Als volkstaal geldt zij slechts in die streken, waar de Osmanen in gesloten koloniën hij elkaar wonen. Overigens wordt de ze taal niet eens door de Mohammedanen ge sproken, die wel in de Koranschool Turksch en Arabisch leeren, doch overigens in hun eigen dialect spreken. Daar waar thans de oorlog woedt, was Tur tle's invloed nooit sterk genoeg om de dialec ten te verdringen en de Osmaansche troepen waren gedwongen overal tenminste een weinig van het dialect te leeren, wilden zij niet geheel aan hun lot worden overgelaten. Ook de reiziger, die deze streken bezoekt, waar een oberkellner, die verschillende talen mach tig is, nog een onbekende grootheid is, ziet zich gedwongen hier ernstig aan de talenstudie te gaan. Ongeveer tien verschillende talen benevens een bijna niet te tellen leger dialecten, vormen de talensymfonie op den Balkan. Van Europeesehe talen is Italiaan,sch wel de meest verspreide. Langs de geheele kust, tot diep in het vilajet, wordt Italiaansch gesproken In vroegere eeuwen, toen nog Italië een groo- tere invloed uitoefende door handel enz., op den Balkan, was de taal van Dants natuurlijk een nog gewichtiger factor, in den mengelmoes op het Balkanschiéreilandmaar toch heeft zij zich tot heden kunnen staande houden als de taal, die er het meest wordt, gesproken. In de concurrentie, welke zjj in den laatsten tijd in het katholiek gedeelte van Abanië had te voeren met de Duitsche taal, wist de laatste de overhand te krijgen. Daar wordt Dnitsch reeds onderwezen in de scholen, welke de pries ters gesticht hebbenzoo is Duitseh in de school der Franciscanen in Skoetari de eenige taal die naast de Albaneesohe wordt onderwezen. Dat dit onderwijs bij het zoozeer uiteenloo pend leerling-materiaal een reuzentaak is, be hoeft niet te worden gezegd. Onder de kleine kleuters, die voor het eerst in contact komen met de wetenschap zijn ook dikwijls kleine Ar meniërs, die zich in 't begin slechts met groote moeite met kleine brokstukken Turksch, die zij hebben opgevangen, kunnen verstaanbaar ma ken; in de hoogere klassen echter gaat het be- te-r, daar antwoorden de leerlingen in verstaan baar Duitsoh, ook al heeft het antwoorden dik wijls veel weg van het gesnap van een papegaai. Franseh wordt tamelijk" veel gebruikt in den Omgang met regeer'mg en plaatselijke besturen in den omgang met het gewone volk is het ab soluut waardeloos. Veel meer heeft men aan Engelsch. Uit de arme landstreken van Albanië en Montenegro gaan jaarlijks honderden landverhuizers naar Amerika. Na een paar jaar wordt het heimwee naar de bergen gewoonlijk onweerstaanbaar, zij zoeken de oude Heimath weer op en pralen daar gaarne met de opgedane kennis. Niet lang voor het uitbarsten van den oorlog zat ik in Podgoridtza, voor een van de vele ca- fé's, die de Hoofdstraat opluisteren. De die nende geest schudde zeer bedenkelijk het hoofd bij het hooren van mijn slaviscb koeterwaalsch, tot hij een einde maakte aan deze reproductie van Babel's spraakverwarring, door mij aan te spreken in zuiver Engelsch, dat hij in S. Eran- cisco en Los Angelos geleerd had. Begrijpelijkerwijze kan ook Spaansch de taal, welke velen in Zuid-Amerika geleerd hebben, goede diensten doen. Bovendien is Spaansch nog om een andere reden van groot nut. In de groote steden als daar zijn Saloniki, Cons tan- tinopel, Adrianopel enz., is een groot aantal za kenmensehen, kellners, bedienden enz., die af stammen van de Joden, welke in 1492 uit Span je werden verdreven en die tot den huidigen dag Spaansch spreken. een gymnasium in ons land, maar met een beet je goeden wil komt men toch zoover, dat men el kaar verstaat. LEVERT: Natuurlijk is er wel een klein verschil tus- schen het oude en het nieuwe Spaansch, doch, en dit is de hoofdzaak, men kan zich verstaan baar maken. In het Westen van Turkije zijn de Span jaarden veel zeldzamer dan in het Oosten, ter wijl in het katholiek Albanië men vergeefs Spanjaarden zou zoeken. Wel poogden zich voor enkele jaren een paar Joodsche familiën in Skoetari te vestigen, doch zij vonden daar zóó weinig van hun gading, dat de eene helft weer wegging terwijl de overigen zich tot den Islam „hekeerden." De meest verspreide talen zijn de Slavische Servisch wordt gesproken in Servië. Montene gro en de Sansjak, Bulgaarsch in het Oosten en tusschenbeide een mengelmoes van dialec ten, waarin men slechts met groote moeite het Servisch of Bulgaarsch terug kan vinden. De meest interessante van alle talen is wel de weinig bekende Montenegrijnsc.be. In Dalma- tië begint haar gebied, dat door een aantal en- claven naar de afgesloten taalstTeken in Alba nië loopt, dan naar Griekenland en over de zee naar Italië en SiciliG, waar tot op heden toe de nakomelingen van de na den dood van Skan- uerberg op de vlucht gejaagde Montenegrijnen hun aloude taal in eere houden. In de van de wereld afgesloten dalen is zij vervormd tot een mengelmoes van dialecten, die zoozeer van elkaar verschillen, dat de aan grenzende stammen elkaar bijna niet verstaan. Romanen Grieken, Slaven Italianen en Turken, dié allen tevergeefs poogden dit nog steeds vrije volk ouder hun soepter te doen buigen, lieten al len in de taal sporen achter, die daardoor gewor den is tot een onverstaanbaar en voor een vreem deling onuitspreekbaar koeterwaalsch. Voor den vreemdeling is ook het Grieksch, dat in de havensteden van Turkije wordt ge sproken niet zonder moeielij'kheden. Het offi- cieele Grieksch is namelijk nóch oud- noch nieuw-Grieksch, doch een kunstmatig midden ding tusschen beide. Het volk bekommert zich in het geheel niet om de wijze voorschriften, welke de geleerden in Athene uitvaardigen, doch spreekt zijn barbaarseh Grieksch. Spreeks nu de niets kwaad vermoedende vreem deling Bulgaarsch, wat ieder verstaat, dan kan betzijn, dat de gastheer onder algemeen zwij gen van het gezelschap duidelijk te kennen geeft dat deze of die uitdrukking niet geëikt is of ook wel ongepast. De vele eigene uitdrukkingen van den Bulgaar, het vervormen van verschil lende letters, zoo b.v. van bètba tot omega ma ken dat Bulgaarsch-Grieksch voor den vreemde onmogelijk. Deze taalverwarring ziet er op den eersten blik niet zeer bemoedigend uit; echter is het ook daar niet heel veel gevaarlijker dan bijv. in Oostenrijk. Yooreest moet men in het oog houden het ko lossale talent voor vreemde talen, dat den Oos terling kenmerkt. Dat iemand een lialf dozijn ta len spreekt, is niets bijzonders. Bovendien is een chauvinisme ginds geheel en al onbekend. Voorzichtigheidshalve doet men liet best thuis de ongeveer tweehonderd woorden en vijftig uitdrukkingen van buiten te leeren, van welke men hij ondervinding weet, dat zij het meest voorkomen. Dan heeft mij nog slechts iemand noodig voor de uitspraak, dat is wel het moei lijkste van de zaak. Behalve de vele medeklin kers, die in allerlei sehakeeringen voorhanden zijn, heeft men nog een groot aantal klinkers, die den Europeaan onbekend zijn. Heeft men nu iemand gevonden, diie de uitspraak machtig is, dan kan het onderhoud in telegramstijl, met weglating van alle lidwoorden, verbuigings vormen etc. beginnen. Vooral moet men voorzichtig zijn met geba ren, waarmede men gewoonlijk de hiaten in de taal tracht aan te vullen. De gebaren hebben op den Balkan een geheel andere beteekeuis dan bij ons; zoo beduidt men door met het hoofd te schudden een bevestiging, terwijl het knikken een ontkennen beteekent. Tot overmaat van smart beteekent het Alba neesohe woord ja in het Duitscli nein. Wanneer dus een Albanees met het hoofd knikt en ja zegt, wil hij absoluut niets van de zaak weten. In den omgang met Katholieke priesters is dikwijls Latijn de eenige maar ook beste brug v-oor de conversatie. Wel spreekt een Albaneesch priester het Latijn niet als een professor aan Naar het Duitseh door H. 0. Onder een breedgetakte linde zat op een war men herfstdag van het jaar 1870 een jonge Fr-ansche soldaat met zijn fijn, bleek gelaat en donkere, droomerige oogen. Om hem heen was het stil. Hij had de oogen gesloten, maar hij sliep niet. Een traan rolde over het witee gelaat van. den jongeling. Charles Bédeau was op het slagveld van Worth zwaar gewond door de Duitsche Johan- nieten opgenomen en naar een nabijgelegen stad overgebracht. Door een gewaagde operatie was zijn leven gered en nu was Charles genezende. Dit had de jonge man voor het grootste gedeelte te danken aan de opofferende verpleging van een Samarit-aansche, Helene Marfeld. „Mevrouw Helene" noemden dokters en pleeg zusters haar, de zieken zeiden eenvoudig „onze goede fee." Mevrouw Markfeld was ongemerkt den zieke van achter genaderd. Men wist, dat zij weduwe, rijk en alleen op de wereld was. In de trekken dier vrouw lag naast den indruk van zachtheid en goedheid, die aller harten won, een diepe weemoed. Haar oogen verbaalden een droevige geschiedenis. Een oogenblik stond zij achter den jongeling, daarna trok ze langzaam de hand van zijn ge laat. „Gij zijt droevig gestemd, mijn zoon," zei ze met zachte stem. „Dat doet me pijn. Is deze mooie herfstdag geëigend om droevige gedach ten op te wekken? Zijn ze bovendien betamend voor een jongeling, dien Gods hand bijna als een wonder in het leven heeft behouden f De dame sprak met den jongen Franschen soldaat Duitseh. In zijn koortsdelirium had Charles meest in die taal gesproken. j Over zijn afkomst had hij tot nu toe niet veel gezegd; zijn papieren wezen uit, dat hij j Charles Bedeau heette,, en uit Parijs afkomstig was. De droeve trek op het gelaat van den gene zende verdween, toen hij mevrouw Helene her kende. „U hier," zei hij op innigen toon. „Wees niet boos op mij, mevrouw. Zeker, ik bij niet ondank baar, en als ik mij afvraag, waarom ik in het leven ben gebleven, dat ik niet wenschte te behouden, zoo ia dat een zonde tegen Gods wil, bijna een grootere nog tegen u, mijn goede be schermengel, die mij van den dood gered hebt. Ik wil het bekennen, mevrouw, mijn tra nen golden u." „Mij?" Helene zacht. „Zooals gij thans zijt, zoo moest thans ook mijn zoon zijn. Gij vergist je ech ter, indien gij meent, dat gij mij niets zijt ge worden, Charles Bédeau," vervolgde zij. „Een zonnestraal waart gij in mijn vreugdeloos le ven." Charles schudde het blanke hoofd. „Zonne straal?" herhaalde hij droef. „Ach, ach,, mijn leven is vreugdeloos. U sprak van mijn huis, mijn vaderland, miaar 3'; heb geen van beide. Door toeval behoor ik tot Frankrijk, niet door geboorte. Gij wijst mij op liefde ik, ik ben alleen en degenen, die ik lief had, waren mij vreemd." „Gij heet Bédeau?" vroeg mevrouw Helene heftig. „Uw ouders?" „Ik ken ze niet. De naam, die ik draag, be hoort mijn pleegvader, korporaal Bédeau. Ik heb lang gemeend, dat hij mijn vader was. Kort vóór zijn dood deelde hij mij het geheim mee." „Vertel het mij 1" drong mevrouw Helene aan. „In 1856 belegerden Fransehe en Engelsche troepen de vesting Sebastopol in de Krirn. Na langen, vreeselijken strijd drongen de Fran schen de half verwoeste stad binnen. Toen kor poraal Bédeau met zijn compagnie de straten- ruinen doortrok, zag hij verschrikkelijke dingen. Zijn oog viel op een kleinen knaap, die half dood van angst naast een dood-e vrouw knielde. De korporaal, die geen kinderen had, nam het kind tot zich en nam het als het zijne aan, daar alle nasporingen om te weten te komen hoe het kind heette, vruchteloos waren. Hij nam den knaap mee naar Frankrijk." Mevrouw Helene sidderde over haar geheele lichaam. Zij drukte haar zakdoek tegen de lip pen, als wilde zij een gil onderdrukken. „En verder?" vroeg ze gejaagd. „Met zijn brave echtgenoote heeft korporaal Bédeau den verlaten knaap opgevoed. Van mijn pleegmoeder, een Elzassische, leerde ik de Duit- sobe taal. Zij was mij lief, als ware ik haar eigen kind geweest. Toen Bédeau kort vóór zijn dood mijn geheim onthulde, toen werd het mij klaar, waarom een onzichtbare muur tusschen ons stond, waarom steeds mijn hart onbevre digd bleef, en een niet te stillen verlangen mijn ziel vervulde, het verlangen, dat onvervuld zou blijven tot aan het graf het verlangen naar mijn moeder I" „Neen lieven nog in te stappen en ou eerbiedigen afstand slaat het stationspersoneel de hooge personages gade. Eindelijk klinkt de roep: „Instappen!" Daar komt een kruier uit de bagage-afdee- ling aanrennen, uitroepend: „Die koffer daar, voor r» 'Ue-art. moet er uit, de kerel heeft WG Als een moeder legde mevrouw Helene haar rechterhand op het hoofd van den jongeling. „Laat hooren, m'n kind, wat je bedrukt, gij zjjt mij een verklaring schuldig." De jongeling hernam: „Toen u voor het eerst aan mijn ziekbed trad, herkende ik u niet, maar ik voelde de verzachtende hand, die mijn bran dend hoofd verkoelde. En toen ik vóór het eerst uw gelaat aanschouwde, toen was het mij zoo wel aan het hart en tevens zoo droevig te gelijk, want ik voelde, dat een engel gekomen was, om mij te redden, en ik las in de zachte, ernstige oogen, dat die engel zelf een groot leed moest hebben ondervonden. En later hoorde ik, dat ik mij niet vergist had, al kon ook niemand mij nadere uitlegging geven. Ik wist alleen, dat de rijke, nog jonge vrouw weduwe en kinderloos was, alleen op de wereld, al zegenden duizenden tongen haar goedheid, zij zelf bleef alleen met haar groot leed." Mevrouw Helene nam de hand van den jonge ling in de hare en zei: „Maar waarom zjjt gij treurig, mijn kind? Gij zijt nog jong, u wacht nog een lange toekomst, vaderland en liefde. Ik echter ben alleen, geheel alleen; mijn man en mijn eenig kind heb ik verloren en om niet onder te gaan in mijn onzeglijk leed, verzacht ik dat van anderen." j „En wijl ik dat begreep, stroomden mijn tra nen om u," antwoordde de jongeling. „Ik dacht er aan dat nu weldra het uur zou slaan, dat ik uw lief gelaat niet meer zal aanschouwen. Die pe smart kwam over mij, niets voor u te kunnen j do-en," „God zegene je, mijn jongen," zei mevrouw Snikkend en lachend in haar overgroot ge luk riep mevrouw Helene luid: „Neen, uw verlangen is gestild I God, groote God, is het dan waar? De zoon vindt de moe der, de moeder den zoon terug. Verneem mijn leed en tevens mijn geluk 1 Niet in het graf ver loor ik mijn kind, neen, juist op den dag der be storming van Sebastopol verdween mijn kind I" „Almachtige God De jongeling was voor de voeten van me vrouw Helene gevallen. Zijn oogen drukten ge luk en twijfel uit. „Friedrioh Marfeld, een Duitseh er, was uit Sint Petersburg naar Sebastopol geroepen. In de vaste overtuiging dat de vesting oninneem- baar was, riep hij mij en mijn eenig kind bij zich. Op den dag van de bestorming werd ik zwiaar ziek. Men bracht mij bewusteloos naar een kogelvrij hospitaal. Toen ik weer tot bezin ning kwam, waren de verbondenen meester van de stad. Mijn man was door een bom gedood en mijn kind was spoorloos verdwenen. Het lijk van de vrouw, aan wie het kind was toever trouwd, werd langs den weg gevonden. Se dert dien is mijn bestaan eenzaam geworden. In deze stille stad hoopte ik vrede te vinden het was Gods hand, die mij leidde, diie mijn hart opende en d.ie mij mijn zoon teruggaf." „Hing dit kruis, diat Bédeau om den hals van het verlaten kind vond, nw hand den knaap om, dan ben ik uw zoon," riep Charles. „Als een heilig aandenken droeg ik het steeds op mijn borst." In den zonneschijn schitterde het kleine, gouden kruisje, dat de jongeling mevrouw He lene liet zien. En deze opende haar armen en drukte den jongeling aan haar hart. „Mijn kind! Mijn geliefd kind!" „Moeder!" was het eenige antwoord. Toen werd het doodstil in den kleinen tuin.... De uniform van den minister-president. De „Muncbener Post" weet het volgende te vertellen, en de Tel. vertelt het na op de vol gende wijze: Met den eleganten gang, die de minister president zich sedert eenigen tijd heeft aan gewend, loopt hij Donderdag in de hal van het station. Aan zijn linkerzijde gaat, de mo nocle in de oogholte geklemd, de onontbeer lijke legatieraad. Achter hen met den koffer in de hand de nieuwe kamerdienaar uit Ita lië. In de nabijheid van het bagage-bureau beveelt de minister-president den kamer dienaar: ,Geef hier den koffer af, op vrijbiljet naar Stuttgart, het kost niets!" Een diepe buiging en de kamerdienaar draagt zijn kostbaren last, den koffer met den staatsuniform en de ridderorden, naar bet bagage-kantoor. „Op vrijbiljet naar Stuttgart!" snauwt hij den beambte toe en wandelt fier weg, waar toe de kamerdienaar van een groot man het recht heeft. De beambte, die wegens het ge raas niet duidelijk het woord: „Freikarte" verstaan heeft, roept: „Op „zwei Karton" naar Stuttgart", waarop een der kruiers den koffer wegrdaagt. De trein staat reed? voor, maar zijne excellentie en de legatieraad be- vracht niet betaald!" En de koffer van zijne excellentie vliegt met een eleganten zwaai uit de bagage-wagen. De coupé-deuren zijn gesloten en de trein vertrekt. Een der stationchefs ziet den zwoegenden man met j den koffer voorhij gaan en houdt hem staan- de. „Wat hebt ge daar!" „Een koffer waar voor geen vracht betaald is". De stationchef komt naderbij. Doodsbleek schreeuwt hij op eens: „Om 's hemels wil, dat is de koffer van zijne excellentie den minister-president met de staatsuniform voor de begrafenis van von Kiderlen Wachter!" j Wat te doen? Eindelijk wordt de direeteur er bij gehaald, die op het prachtige denk- i beeld komt. een beambte met een auto naar i Ulm te zenden met den koffer eu te seinen, dat de trein te Ulm moet wachten ioi de auto er is. De eerste de beste automobiel wordt gert- quireerd en suiseud gaat ze er van deor. Tot Augsburg gaat alles goed, maar dan weet de chauffeur den weg niet meer. 't Duurt rerui- men tijd voor zij te Ulm arriveeren. Daar beeft zich op het station *ok een j eigenaardig tooneel afgespeeld. De trein heeft 20 minuten gewacht. Maar geen auto komt. De stationchef wordt ongeduldig eu vloekt inwendig. De reizigers beginne» ook .ongeduldig te worden. Weer verloepen twin- tig minuteu. Een uur en een kwartier is ver- i loopen. Nog geen koffer. De reizigers drei- gen handgemeen te worden met het perso neel. De stationchef brult: „De koffer van den minister kan naar den duivel loopen, mijn geduld is ten einde!" En weg stoomt de trein, zonder koffer. Het is 12.08. Om 1 om komt met een slakkengangetje een beslijkte auto te Ulm aan. De trein weg! Wat ou? De auto nit Munchen weigert den dienst dus met een auto uit Ulm naar Stuttgart Grijn zend hoort de chauffeur bet doel van den rit en voort gaat het. Maar dat duurt niet lang, want bij een steiging van den weg, ver klaart de chauffeur, dat het hem niet inviel zijn wagen de heuvel op te brengen, het is intusschen 2 uur geworden en de beambte uit Munchen geeft den wedloop op. In den lijkstoet te Stuttgart echter sehreed een kleine, oude heer, in een eenvoudige, zwarte jas en met het leed over den overle dene vermengt zich het verdriet over het ver lies van de in den koffer rustende uniform. Des avonds is er conferentie bij de spoor wegdirectie te Munchen. Onderwerp der be raadslaging: Wie draagt de kosten! Besluit: Het ministerie van het koninklijk huis sn van buitenlandsehe zaken te verzoeken de kosten, zijnde 293 Mark 17 pfennig te ver strekken uit het fonds der staatscourant. De beslissing daarover valt in den volgen den ministerraad onder voorzitterschap van zijne excellentie den minister van staat, van het koninklijk huis en van buitenlandsehe za- keu, dr. Freiherr George von Herting, Een slimme boer. 't Was verleden week, dat de landbouwer Smits uit Veohel (Eerde) een tweetal zware varkens moest leveren bij een slager in een stad zijner om geving, zoo vertelt de „Eindh. Crt." jt Waren beide zware 'dieren, die hem een aardig duitje in den buidel konden be zorgen. Als men hem nu maar niet bedroog met het gewicht, want, volgens sommige boe ren, gebeurt dat heel veel in de stad. Jammer dat Smits zelf geeu bascule had; dan had hij tenminste de varkens eerst kunnen wegen. Geen nood 't Was op den vooravond van den dag, dat S. toevallig naar den molen om daar zijn meel af te halen. En ziende dat daar een schoone groote bascule stond, kreeg hij zin om te weten hoe zwaar hij zelf zou zijn. Daarom stapte hij op de plank en de „mulder" zette het gewicht op. Honderd drie en vijftig pond. Non dat was geen lichte. Maar wat had Smits er nu aan, dat hij wist, lioe zwaar hij zelf was. 't Ware voor hem van heel wat meer waarde geweest, te weten hoe zwaar zijn varkens wogen. Maar men is al licht geneigd, van «en „istomme boer" te spreken. We zullen echter zien, dat er ook «ader de boeren echte slimmelingen zijn, die zich door den slager van een groote stad zelfs niet laten beetnemen. Want op den morgen van den volgenden dag trok hij al vroeg met paard en kar op pad. Twee zware, dikke varkens stonden of lagen er op, en ze begrepen er niets van, dat het hun laatste reis zou zijn. Smits kwam zonder ongelukken aan. De slager en de knechts waren uiterst behulpzaam. Wat goeie menschen. „Lust je niet een bakske koffie, thee, of roome?" „Nou, as 'k oew nie ohtrief' zeide de boer. En ondertusschen werden de varkens al van de kar gehaald. En Smits hoefde er heelemaal 'niet aan fe doen, heelemaa. niets. Vóór dat de varkens in de waag gingen werd Smits geroepen en hij kwam om te zien hoe zwaar de varkens waren. Nummer een drie honderd en vijf en twintig pond. Nummer twee tien pond lichter. Smits dacht: dat valt mij ontzaglijk te gen, maar hij zei niets. Hij knikte maar eens: En de varkens werden weggeduwd. En toen vroeg hij heel nuchtertjes: of ze ook hem eens wouen wegen, want ze had den al zoo dikwijls tegen hem gezegd, dat hij wel 170 pond zou wegen. „Neen," zei de slachter, „170 dat is we) wat veel." Maar Smits mocht in de waag. Honderd één en veertig pond. Sapristi, dacht de boer, gisteren woog Tic bij den mulder 153 pond en nu maar 141, dat is niet in orde. De slager weegt valsch. Mijn varkens wegen meer. En hij nam geen genoegen. En na herweging kwam Smits tot de con clusie, dat men hem voor een som van 24 guldens had getracht te foppen in het ge wicht. Dat was geen „stomme" boer-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 15