De Luxe Broodbaikerij
Smakelijk Brood
De talen op den Balkan.
Zijn Moeder.
IL. YPMA Co,, Kerksrgel«abriek,
Mengelwerk.
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD
van uitsluitend prima kwaliteit.
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD
Alkmaar. OPGEB. 1848
Kinderhuisvesi 29—33
HAARLEM. INT. TEL 1426.
ROUWCIRCÜLAIRES
vanaf f4— per 100,
met portefeuillesluiting.
ROUWKAARTEN
vanaf f3.50 per 100
met enveloppen.
HEKRI G. J. CHISELS,
voorbeen Pats! &ais@r»
Kinderhuisvest 29—33
HAARLEM. INT. TEL 1426.
Ondertrouwcirctilaires
Oad-Hoil. met envelopp.
vanaf f4per 100.
Ondertrouwkaarten
vanaf f3 p. 100,
met enveloppen.
Kinderhuisvest 29—33
HAARLEM. INT. TEL 1426.
VISITEKAARTEN
vanaf 10.65 per 100,
GEB00RTEKAARTEN
vanaf f3.per 100.
met enveloppen.
r
Uk
zing; aftredend zijn de 1ste voorz., 1ste pen-
ningm., 2de secretaris en 1ste commissaris
(de aftredenden stellen zich weder herkies
baar). 6. Installatie nieuwe leden. 7. Bespre
king circulaire Centraal Bestuur.
De heer Vlasveld, 2de voorzitter, heeft als
bestuurslid ontslag genomen.
Candidatenlijsten door minstens 5 leden
onderteekend kunnen worden ingeleverd tot
-»n met 19 Jan.
Namens het bestuur,
A. HEERINGS, Seer.
Afdeeling LISSE.
Bondsgebouw: Bondstraat H 47.
Zaterdag 18 Jan. 'savonds van 7 tot 8
uur Spaarkas, tevens bijschrijving der rente
voor de leden. Zij, die in aanmerking we.n-
^chèn te komen als bode voor de Banier, we
gens het bedanken van den heer C. Broek
hof, kunnen zich aanmelden bij den tweeden
Secretaris C. v. d Vlugt tot en met 19 Jan.
Mededeelingen.
Degenen die met het 25-jarig feest van den
Ned. R. K. Volksbond wenschen mede te
gaan naar Amsterdam, moeten zich vóór 25
Januari opgeven bij C. v. d. Vlugt.
Huishoudelijke vergadering der Bloemist-
knechtsverèeniging St. Isidorus op Dinsdag
21 Jan. 's avonds 7 uur. Punten van behande
ling. 1. Beschrijvingsbrief. 2. Uitslag der Pa
troonsvergadering. Candidaten worden inge
wacht voor een zesde afgevaardigde, en voor
den 2den voorzitter en voor len secretaris en
ién afgevaardigde wegens periodieke aftre
ding.
Woensdag 22 Jan. 's avonds 7 uur, jaar
vergadering St. Barbara. Agenda: Jaarver
slag penningmeester. Jaarverslag Secreta
ris. Bespreking vaste ploeg dragers tegen
verhooging van draagpenning. Verkiezing
wegens periodieke aftreding van J. v. Zeist
Pz., J. Schoor! en J. Bauwman en wegens be
danken van den voorzitter. Daarvoor kunnen
candidaten worden ingeleverd tot aan de ver
gadering. Betaling contributie werkende^ le
den. Bespreking tot het aanschaffen van jas
sen. Allen worden uitgenoodigd deze verga-
deling bij te wonen, ook niet-leden, daar de
Weleerw. Adviseur een kleine propaganda-
rede zal houden voor genoemde onderafd.
Dus allen zijn welkom. Mogen velen van de
zen avond gebruik maken. Rondvraag.- Slui
ting.
Namens het bestuur,
C. v. d. VLUGT, 2e Seer.
I—www
I
In de „Reichspost" schrijft Gustaaf Schind-
ler, iemand die jarenlang den Balkan bereisde,
een artikel onder bovenstaand opschrift. Wij
meenen, dat het de lezers van ons blad in dezen
tijd ook wel zal interesseeren iets omtrent de
taal op den Balkan te vernemen; daarom laten
wij hierbij het artikel in Hollandscke vertaling
van de „Maasb." volger
Wanneer de vraag wordt gesteld: welke taal
spreekt men in Turkije, dan volgt gewoonlijk
met het natuurl kste gezicht van de wereld:
Wel vanzelf Turksch. De meesten toch heb
ben van de groote verscheidenheid van talen
op het Balkanschiereiland heelemaal geen be
grip.
Turksch is wel het Osmanli Turksch, dat een
van de vele aceenten is, welke van Siberië tot
aan de landen aan de Zwarte Zee-worden ge
sproken, is de taal van de overheid, zoowel mili
taire als civiele. Als volkstaal geldt zij slechts
in die streken, waar de Osmanen in gesloten
koloniën hij elkaar wonen. Overigens wordt de
ze taal niet eens door de Mohammedanen ge
sproken, die wel in de Koranschool Turksch en
Arabisch leeren, doch overigens in hun eigen
dialect spreken.
Daar waar thans de oorlog woedt, was Tur
tle's invloed nooit sterk genoeg om de dialec
ten te verdringen en de Osmaansche troepen
waren gedwongen overal tenminste een weinig
van het dialect te leeren, wilden zij niet geheel
aan hun lot worden overgelaten.
Ook de reiziger, die deze streken bezoekt, waar
een oberkellner, die verschillende talen mach
tig is, nog een onbekende grootheid is, ziet zich
gedwongen hier ernstig aan de talenstudie te
gaan.
Ongeveer tien verschillende talen benevens
een bijna niet te tellen leger dialecten, vormen
de talensymfonie op den Balkan.
Van Europeesehe talen is Italiaan,sch wel
de meest verspreide. Langs de geheele kust, tot
diep in het vilajet, wordt Italiaansch gesproken
In vroegere eeuwen, toen nog Italië een groo-
tere invloed uitoefende door handel enz., op den
Balkan, was de taal van Dants natuurlijk een
nog gewichtiger factor, in den mengelmoes
op het Balkanschiéreilandmaar toch heeft zij
zich tot heden kunnen staande houden als de
taal, die er het meest wordt, gesproken.
In de concurrentie, welke zjj in den laatsten
tijd in het katholiek gedeelte van Abanië had
te voeren met de Duitsche taal, wist de laatste
de overhand te krijgen. Daar wordt Dnitsch
reeds onderwezen in de scholen, welke de pries
ters gesticht hebbenzoo is Duitseh in de school
der Franciscanen in Skoetari de eenige taal die
naast de Albaneesohe wordt onderwezen.
Dat dit onderwijs bij het zoozeer uiteenloo
pend leerling-materiaal een reuzentaak is, be
hoeft niet te worden gezegd. Onder de kleine
kleuters, die voor het eerst in contact komen
met de wetenschap zijn ook dikwijls kleine Ar
meniërs, die zich in 't begin slechts met groote
moeite met kleine brokstukken Turksch, die zij
hebben opgevangen, kunnen verstaanbaar ma
ken; in de hoogere klassen echter gaat het be-
te-r, daar antwoorden de leerlingen in verstaan
baar Duitsoh, ook al heeft het antwoorden dik
wijls veel weg van het gesnap van een papegaai.
Franseh wordt tamelijk" veel gebruikt in den
Omgang met regeer'mg en plaatselijke besturen
in den omgang met het gewone volk is het ab
soluut waardeloos.
Veel meer heeft men aan Engelsch. Uit de
arme landstreken van Albanië en Montenegro
gaan jaarlijks honderden landverhuizers naar
Amerika. Na een paar jaar wordt het heimwee
naar de bergen gewoonlijk onweerstaanbaar,
zij zoeken de oude Heimath weer op en pralen
daar gaarne met de opgedane kennis.
Niet lang voor het uitbarsten van den oorlog
zat ik in Podgoridtza, voor een van de vele ca-
fé's, die de Hoofdstraat opluisteren. De die
nende geest schudde zeer bedenkelijk het hoofd
bij het hooren van mijn slaviscb koeterwaalsch,
tot hij een einde maakte aan deze reproductie
van Babel's spraakverwarring, door mij aan te
spreken in zuiver Engelsch, dat hij in S. Eran-
cisco en Los Angelos geleerd had.
Begrijpelijkerwijze kan ook Spaansch de taal,
welke velen in Zuid-Amerika geleerd hebben,
goede diensten doen. Bovendien is Spaansch nog
om een andere reden van groot nut. In de
groote steden als daar zijn Saloniki, Cons tan-
tinopel, Adrianopel enz., is een groot aantal za
kenmensehen, kellners, bedienden enz., die af
stammen van de Joden, welke in 1492 uit Span
je werden verdreven en die tot den huidigen
dag Spaansch spreken.
een gymnasium in ons land, maar met een beet
je goeden wil komt men toch zoover, dat men el
kaar verstaat.
LEVERT:
Natuurlijk is er wel een klein verschil tus-
schen het oude en het nieuwe Spaansch, doch,
en dit is de hoofdzaak, men kan zich verstaan
baar maken.
In het Westen van Turkije zijn de Span
jaarden veel zeldzamer dan in het Oosten, ter
wijl in het katholiek Albanië men vergeefs
Spanjaarden zou zoeken. Wel poogden zich voor
enkele jaren een paar Joodsche familiën in
Skoetari te vestigen, doch zij vonden daar zóó
weinig van hun gading, dat de eene helft weer
wegging terwijl de overigen zich tot den Islam
„hekeerden."
De meest verspreide talen zijn de Slavische
Servisch wordt gesproken in Servië. Montene
gro en de Sansjak, Bulgaarsch in het Oosten
en tusschenbeide een mengelmoes van dialec
ten, waarin men slechts met groote moeite het
Servisch of Bulgaarsch terug kan vinden.
De meest interessante van alle talen is wel
de weinig bekende Montenegrijnsc.be. In Dalma-
tië begint haar gebied, dat door een aantal en-
claven naar de afgesloten taalstTeken in Alba
nië loopt, dan naar Griekenland en over de zee
naar Italië en SiciliG, waar tot op heden toe
de nakomelingen van de na den dood van Skan-
uerberg op de vlucht gejaagde Montenegrijnen
hun aloude taal in eere houden.
In de van de wereld afgesloten dalen is zij
vervormd tot een mengelmoes van dialecten,
die zoozeer van elkaar verschillen, dat de aan
grenzende stammen elkaar bijna niet verstaan.
Romanen Grieken, Slaven Italianen en Turken,
dié allen tevergeefs poogden dit nog steeds vrije
volk ouder hun soepter te doen buigen, lieten al
len in de taal sporen achter, die daardoor gewor
den is tot een onverstaanbaar en voor een vreem
deling onuitspreekbaar koeterwaalsch.
Voor den vreemdeling is ook het Grieksch,
dat in de havensteden van Turkije wordt ge
sproken niet zonder moeielij'kheden. Het offi-
cieele Grieksch is namelijk nóch oud- noch
nieuw-Grieksch, doch een kunstmatig midden
ding tusschen beide. Het volk bekommert zich
in het geheel niet om de wijze voorschriften,
welke de geleerden in Athene uitvaardigen,
doch spreekt zijn barbaarseh Grieksch.
Spreeks nu de niets kwaad vermoedende vreem
deling Bulgaarsch, wat ieder verstaat, dan kan
betzijn, dat de gastheer onder algemeen zwij
gen van het gezelschap duidelijk te kennen geeft
dat deze of die uitdrukking niet geëikt is of
ook wel ongepast. De vele eigene uitdrukkingen
van den Bulgaar, het vervormen van verschil
lende letters, zoo b.v. van bètba tot omega ma
ken dat Bulgaarsch-Grieksch voor den vreemde
onmogelijk.
Deze taalverwarring ziet er op den eersten
blik niet zeer bemoedigend uit; echter is het
ook daar niet heel veel gevaarlijker dan bijv.
in Oostenrijk.
Yooreest moet men in het oog houden het ko
lossale talent voor vreemde talen, dat den Oos
terling kenmerkt. Dat iemand een lialf dozijn ta
len spreekt, is niets bijzonders. Bovendien is een
chauvinisme ginds geheel en al onbekend.
Voorzichtigheidshalve doet men liet best thuis
de ongeveer tweehonderd woorden en vijftig
uitdrukkingen van buiten te leeren, van welke
men hij ondervinding weet, dat zij het meest
voorkomen. Dan heeft mij nog slechts iemand
noodig voor de uitspraak, dat is wel het moei
lijkste van de zaak. Behalve de vele medeklin
kers, die in allerlei sehakeeringen voorhanden
zijn, heeft men nog een groot aantal klinkers,
die den Europeaan onbekend zijn. Heeft men nu
iemand gevonden, diie de uitspraak machtig is,
dan kan het onderhoud in telegramstijl, met
weglating van alle lidwoorden, verbuigings
vormen etc. beginnen.
Vooral moet men voorzichtig zijn met geba
ren, waarmede men gewoonlijk de hiaten in de
taal tracht aan te vullen. De gebaren hebben
op den Balkan een geheel andere beteekeuis dan
bij ons; zoo beduidt men door met het hoofd
te schudden een bevestiging, terwijl het knikken
een ontkennen beteekent.
Tot overmaat van smart beteekent het Alba
neesohe woord ja in het Duitscli nein. Wanneer
dus een Albanees met het hoofd knikt en ja
zegt, wil hij absoluut niets van de zaak weten.
In den omgang met Katholieke priesters is
dikwijls Latijn de eenige maar ook beste brug
v-oor de conversatie. Wel spreekt een Albaneesch
priester het Latijn niet als een professor aan
Naar het Duitseh door H. 0.
Onder een breedgetakte linde zat op een war
men herfstdag van het jaar 1870 een jonge
Fr-ansche soldaat met zijn fijn, bleek gelaat en
donkere, droomerige oogen.
Om hem heen was het stil. Hij had de oogen
gesloten, maar hij sliep niet. Een traan rolde
over het witee gelaat van. den jongeling.
Charles Bédeau was op het slagveld van
Worth zwaar gewond door de Duitsche Johan-
nieten opgenomen en naar een nabijgelegen stad
overgebracht. Door een gewaagde operatie was
zijn leven gered en nu was Charles genezende.
Dit had de jonge man voor het grootste gedeelte
te danken aan de opofferende verpleging van
een Samarit-aansche, Helene Marfeld.
„Mevrouw Helene" noemden dokters en pleeg
zusters haar, de zieken zeiden eenvoudig „onze
goede fee."
Mevrouw Markfeld was ongemerkt den zieke
van achter genaderd.
Men wist, dat zij weduwe, rijk en alleen op
de wereld was. In de trekken dier vrouw lag
naast den indruk van zachtheid en goedheid,
die aller harten won, een diepe weemoed. Haar
oogen verbaalden een droevige geschiedenis.
Een oogenblik stond zij achter den jongeling,
daarna trok ze langzaam de hand van zijn ge
laat.
„Gij zijt droevig gestemd, mijn zoon," zei ze
met zachte stem. „Dat doet me pijn. Is deze
mooie herfstdag geëigend om droevige gedach
ten op te wekken? Zijn ze bovendien betamend
voor een jongeling, dien Gods hand bijna als een
wonder in het leven heeft behouden f
De dame sprak met den jongen Franschen
soldaat Duitseh.
In zijn koortsdelirium had Charles meest in
die taal gesproken. j
Over zijn afkomst had hij tot nu toe niet
veel gezegd; zijn papieren wezen uit, dat hij j
Charles Bedeau heette,, en uit Parijs afkomstig
was.
De droeve trek op het gelaat van den gene
zende verdween, toen hij mevrouw Helene her
kende.
„U hier," zei hij op innigen toon. „Wees niet
boos op mij, mevrouw. Zeker, ik bij niet ondank
baar, en als ik mij afvraag, waarom ik in het
leven ben gebleven, dat ik niet wenschte te
behouden, zoo ia dat een zonde tegen Gods wil,
bijna een grootere nog tegen u, mijn goede be
schermengel, die mij van den dood gered hebt.
Ik wil het bekennen, mevrouw, mijn tra
nen golden u."
„Mij?"
Helene zacht. „Zooals gij thans zijt, zoo moest
thans ook mijn zoon zijn. Gij vergist je ech
ter, indien gij meent, dat gij mij niets zijt ge
worden, Charles Bédeau," vervolgde zij. „Een
zonnestraal waart gij in mijn vreugdeloos le
ven."
Charles schudde het blanke hoofd. „Zonne
straal?" herhaalde hij droef. „Ach, ach,, mijn
leven is vreugdeloos. U sprak van mijn huis,
mijn vaderland, miaar 3'; heb geen van beide.
Door toeval behoor ik tot Frankrijk, niet door
geboorte. Gij wijst mij op liefde ik, ik ben
alleen en degenen, die ik lief had, waren mij
vreemd."
„Gij heet Bédeau?" vroeg mevrouw Helene
heftig. „Uw ouders?"
„Ik ken ze niet. De naam, die ik draag, be
hoort mijn pleegvader, korporaal Bédeau. Ik heb
lang gemeend, dat hij mijn vader was. Kort
vóór zijn dood deelde hij mij het geheim mee."
„Vertel het mij 1" drong mevrouw Helene aan.
„In 1856 belegerden Fransehe en Engelsche
troepen de vesting Sebastopol in de Krirn. Na
langen, vreeselijken strijd drongen de Fran
schen de half verwoeste stad binnen. Toen kor
poraal Bédeau met zijn compagnie de straten-
ruinen doortrok, zag hij verschrikkelijke dingen.
Zijn oog viel op een kleinen knaap, die half
dood van angst naast een dood-e vrouw knielde.
De korporaal, die geen kinderen had, nam het
kind tot zich en nam het als het zijne aan,
daar alle nasporingen om te weten te komen
hoe het kind heette, vruchteloos waren. Hij
nam den knaap mee naar Frankrijk."
Mevrouw Helene sidderde over haar geheele
lichaam. Zij drukte haar zakdoek tegen de lip
pen, als wilde zij een gil onderdrukken.
„En verder?" vroeg ze gejaagd.
„Met zijn brave echtgenoote heeft korporaal
Bédeau den verlaten knaap opgevoed. Van mijn
pleegmoeder, een Elzassische, leerde ik de Duit-
sobe taal. Zij was mij lief, als ware ik haar
eigen kind geweest. Toen Bédeau kort vóór zijn
dood mijn geheim onthulde, toen werd het mij
klaar, waarom een onzichtbare muur tusschen
ons stond, waarom steeds mijn hart onbevre
digd bleef, en een niet te stillen verlangen mijn
ziel vervulde, het verlangen, dat onvervuld zou
blijven tot aan het graf het verlangen naar
mijn moeder I"
„Neen
lieven nog in te stappen en ou eerbiedigen
afstand slaat het stationspersoneel de hooge
personages gade.
Eindelijk klinkt de roep: „Instappen!"
Daar komt een kruier uit de bagage-afdee-
ling aanrennen, uitroepend: „Die koffer daar,
voor r»
'Ue-art. moet er uit, de kerel heeft
WG
Als een moeder legde mevrouw Helene haar
rechterhand op het hoofd van den jongeling.
„Laat hooren, m'n kind, wat je bedrukt, gij
zjjt mij een verklaring schuldig."
De jongeling hernam: „Toen u voor het eerst
aan mijn ziekbed trad, herkende ik u niet, maar
ik voelde de verzachtende hand, die mijn bran
dend hoofd verkoelde. En toen ik vóór het eerst
uw gelaat aanschouwde, toen was het mij zoo
wel aan het hart en tevens zoo droevig te
gelijk, want ik voelde, dat een engel gekomen
was, om mij te redden, en ik las in de zachte,
ernstige oogen, dat die engel zelf een groot leed
moest hebben ondervonden. En later hoorde ik,
dat ik mij niet vergist had, al kon ook niemand
mij nadere uitlegging geven. Ik wist alleen, dat
de rijke, nog jonge vrouw weduwe en kinderloos
was, alleen op de wereld, al zegenden duizenden
tongen haar goedheid, zij zelf bleef alleen
met haar groot leed."
Mevrouw Helene nam de hand van den jonge
ling in de hare en zei: „Maar waarom zjjt gij
treurig, mijn kind? Gij zijt nog jong, u wacht
nog een lange toekomst, vaderland en liefde.
Ik echter ben alleen, geheel alleen; mijn man
en mijn eenig kind heb ik verloren en om niet
onder te gaan in mijn onzeglijk leed, verzacht
ik dat van anderen." j
„En wijl ik dat begreep, stroomden mijn tra
nen om u," antwoordde de jongeling. „Ik dacht
er aan dat nu weldra het uur zou slaan, dat ik
uw lief gelaat niet meer zal aanschouwen. Die
pe smart kwam over mij, niets voor u te kunnen
j do-en,"
„God zegene je, mijn jongen," zei mevrouw
Snikkend en lachend in haar overgroot ge
luk riep mevrouw Helene luid:
„Neen, uw verlangen is gestild I God, groote
God, is het dan waar? De zoon vindt de moe
der, de moeder den zoon terug. Verneem mijn
leed en tevens mijn geluk 1 Niet in het graf ver
loor ik mijn kind, neen, juist op den dag der be
storming van Sebastopol verdween mijn kind I"
„Almachtige God
De jongeling was voor de voeten van me
vrouw Helene gevallen. Zijn oogen drukten ge
luk en twijfel uit.
„Friedrioh Marfeld, een Duitseh er, was uit
Sint Petersburg naar Sebastopol geroepen. In
de vaste overtuiging dat de vesting oninneem-
baar was, riep hij mij en mijn eenig kind bij
zich. Op den dag van de bestorming werd ik
zwiaar ziek. Men bracht mij bewusteloos naar
een kogelvrij hospitaal. Toen ik weer tot bezin
ning kwam, waren de verbondenen meester van
de stad. Mijn man was door een bom gedood
en mijn kind was spoorloos verdwenen. Het lijk
van de vrouw, aan wie het kind was toever
trouwd, werd langs den weg gevonden. Se
dert dien is mijn bestaan eenzaam geworden.
In deze stille stad hoopte ik vrede te vinden
het was Gods hand, die mij leidde, diie mijn hart
opende en d.ie mij mijn zoon teruggaf."
„Hing dit kruis, diat Bédeau om den hals
van het verlaten kind vond, nw hand den knaap
om, dan ben ik uw zoon," riep Charles. „Als
een heilig aandenken droeg ik het steeds op
mijn borst."
In den zonneschijn schitterde het kleine,
gouden kruisje, dat de jongeling mevrouw He
lene liet zien.
En deze opende haar armen en drukte den
jongeling aan haar hart.
„Mijn kind! Mijn geliefd kind!"
„Moeder!" was het eenige antwoord.
Toen werd het doodstil in den kleinen tuin....
De uniform van den minister-president.
De „Muncbener Post" weet het volgende te
vertellen, en de Tel. vertelt het na op de vol
gende wijze:
Met den eleganten gang, die de minister
president zich sedert eenigen tijd heeft aan
gewend, loopt hij Donderdag in de hal van
het station. Aan zijn linkerzijde gaat, de mo
nocle in de oogholte geklemd, de onontbeer
lijke legatieraad. Achter hen met den koffer
in de hand de nieuwe kamerdienaar uit Ita
lië. In de nabijheid van het bagage-bureau
beveelt de minister-president den kamer
dienaar:
,Geef hier den koffer af, op vrijbiljet naar
Stuttgart, het kost niets!" Een diepe buiging
en de kamerdienaar draagt zijn kostbaren
last, den koffer met den staatsuniform en de
ridderorden, naar bet bagage-kantoor.
„Op vrijbiljet naar Stuttgart!" snauwt hij
den beambte toe en wandelt fier weg, waar
toe de kamerdienaar van een groot man het
recht heeft. De beambte, die wegens het ge
raas niet duidelijk het woord: „Freikarte"
verstaan heeft, roept: „Op „zwei Karton"
naar Stuttgart", waarop een der kruiers den
koffer wegrdaagt. De trein staat reed? voor,
maar zijne excellentie en de legatieraad be-
vracht niet betaald!" En de koffer van
zijne excellentie vliegt met een eleganten
zwaai uit de bagage-wagen. De coupé-deuren
zijn gesloten en de trein vertrekt. Een der
stationchefs ziet den zwoegenden man met
j den koffer voorhij gaan en houdt hem staan-
de. „Wat hebt ge daar!" „Een koffer waar
voor geen vracht betaald is". De stationchef
komt naderbij. Doodsbleek schreeuwt hij op
eens: „Om 's hemels wil, dat is de koffer van
zijne excellentie den minister-president met
de staatsuniform voor de begrafenis van von
Kiderlen Wachter!"
j Wat te doen? Eindelijk wordt de direeteur
er bij gehaald, die op het prachtige denk-
i beeld komt. een beambte met een auto naar
i Ulm te zenden met den koffer eu te seinen,
dat de trein te Ulm moet wachten ioi de
auto er is.
De eerste de beste automobiel wordt gert-
quireerd en suiseud gaat ze er van deor. Tot
Augsburg gaat alles goed, maar dan weet de
chauffeur den weg niet meer. 't Duurt rerui-
men tijd voor zij te Ulm arriveeren.
Daar beeft zich op het station *ok een
j eigenaardig tooneel afgespeeld. De trein
heeft 20 minuten gewacht. Maar geen auto
komt. De stationchef wordt ongeduldig eu
vloekt inwendig. De reizigers beginne» ook
.ongeduldig te worden. Weer verloepen twin-
tig minuteu. Een uur en een kwartier is ver-
i loopen. Nog geen koffer. De reizigers drei-
gen handgemeen te worden met het perso
neel. De stationchef brult: „De koffer van
den minister kan naar den duivel loopen,
mijn geduld is ten einde!" En weg stoomt de
trein, zonder koffer. Het is 12.08. Om 1 om
komt met een slakkengangetje een beslijkte
auto te Ulm aan. De trein weg! Wat ou? De
auto nit Munchen weigert den dienst dus
met een auto uit Ulm naar Stuttgart Grijn
zend hoort de chauffeur bet doel van den
rit en voort gaat het. Maar dat duurt niet
lang, want bij een steiging van den weg, ver
klaart de chauffeur, dat het hem niet inviel
zijn wagen de heuvel op te brengen, het is
intusschen 2 uur geworden en de beambte uit
Munchen geeft den wedloop op.
In den lijkstoet te Stuttgart echter sehreed
een kleine, oude heer, in een eenvoudige,
zwarte jas en met het leed over den overle
dene vermengt zich het verdriet over het ver
lies van de in den koffer rustende uniform.
Des avonds is er conferentie bij de spoor
wegdirectie te Munchen. Onderwerp der be
raadslaging: Wie draagt de kosten! Besluit:
Het ministerie van het koninklijk huis sn
van buitenlandsehe zaken te verzoeken de
kosten, zijnde 293 Mark 17 pfennig te ver
strekken uit het fonds der staatscourant.
De beslissing daarover valt in den volgen
den ministerraad onder voorzitterschap van
zijne excellentie den minister van staat, van
het koninklijk huis en van buitenlandsehe za-
keu, dr. Freiherr George von Herting,
Een slimme boer. 't Was verleden
week, dat de landbouwer Smits uit Veohel
(Eerde) een tweetal zware varkens moest
leveren bij een slager in een stad zijner om
geving, zoo vertelt de „Eindh. Crt."
jt Waren beide zware 'dieren, die hem
een aardig duitje in den buidel konden be
zorgen.
Als men hem nu maar niet bedroog met
het gewicht, want, volgens sommige boe
ren, gebeurt dat heel veel in de stad.
Jammer dat Smits zelf geeu bascule had;
dan had hij tenminste de varkens eerst
kunnen wegen.
Geen nood
't Was op den vooravond van den
dag, dat S. toevallig naar den molen
om daar zijn meel af te halen.
En ziende dat daar een schoone groote
bascule stond, kreeg hij zin om te weten
hoe zwaar hij zelf zou zijn.
Daarom stapte hij op de plank en de
„mulder" zette het gewicht op.
Honderd drie en vijftig pond. Non dat was
geen lichte.
Maar wat had Smits er nu aan, dat hij
wist, lioe zwaar hij zelf was. 't Ware voor
hem van heel wat meer waarde geweest,
te weten hoe zwaar zijn varkens wogen.
Maar men is al licht geneigd, van «en
„istomme boer" te spreken.
We zullen echter zien, dat er ook «ader
de boeren echte slimmelingen zijn, die zich
door den slager van een groote stad zelfs
niet laten beetnemen.
Want op den morgen van den volgenden
dag trok hij al vroeg met paard en kar
op pad.
Twee zware, dikke varkens stonden of
lagen er op, en ze begrepen er niets van,
dat het hun laatste reis zou zijn.
Smits kwam zonder ongelukken aan.
De slager en de knechts waren uiterst
behulpzaam. Wat goeie menschen.
„Lust je niet een bakske koffie, thee, of
roome?"
„Nou, as 'k oew nie ohtrief' zeide de
boer.
En ondertusschen werden de varkens al
van de kar gehaald.
En Smits hoefde er heelemaal 'niet aan
fe doen, heelemaa. niets.
Vóór dat de varkens in de waag gingen
werd Smits geroepen en hij kwam om te
zien hoe zwaar de varkens waren.
Nummer een drie honderd en vijf en
twintig pond.
Nummer twee tien pond lichter.
Smits dacht: dat valt mij ontzaglijk te
gen, maar hij zei niets.
Hij knikte maar eens: En de varkens
werden weggeduwd.
En toen vroeg hij heel nuchtertjes: of ze
ook hem eens wouen wegen, want ze had
den al zoo dikwijls tegen hem gezegd, dat
hij wel 170 pond zou wegen.
„Neen," zei de slachter, „170 dat is we)
wat veel."
Maar Smits mocht in de waag.
Honderd één en veertig pond.
Sapristi, dacht de boer, gisteren woog Tic
bij den mulder 153 pond en nu maar 141,
dat is niet in orde. De slager weegt valsch.
Mijn varkens wegen meer. En hij nam geen
genoegen.
En na herweging kwam Smits tot de con
clusie, dat men hem voor een som van 24
guldens had getracht te foppen in het ge
wicht.
Dat was geen „stomme" boer-