der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen
Liturgische Wegwijzer.
11S
De Mandenverkoopster.
GELOOFSVERDEDIGING.
EEN LIED PER WEEK.
Lied van den werkman.
Vastendispensatiën.
Dit nummer behoort bij de „Nieuwe HaarL Courant" van 8 Februari 1915.
Do nadruk van de berichten en mededcelingen in dit blad is verboden.
KNIP DIT UIT
h tog het in uw Mis- en Vesperboek.
Verklaring: Het verwijst naar hot
Aanhangsel voor de NederL Bisdommen. Do
naar dat voor de Orde der Franciscanen.
Zondag 9 Februari. Eerste Zondag in de
Vasten, blz. 436; 2c Gebed van den H. 11-
dephonsus. blz. 215 (Groenm. en Kiev.
van den Z. Aegidius, blz. [60]); 3e Gebed
van de H. Apollonia, blz. 240.
Maandag 19 Februari. Van den dag (paars)
blz. 441. Geen Gloria noch Credo; 2e Ge
bed van de H. Scholastic#, blz. 248 en
1123. Naar keuze ook: H. Scholastica,
Maagd, blz. 248 en 1123; 2e Gebed en
laatste Evangelie van den dag, blz. 441.
Dinsdag 11 Februari. Van den dag (paars)
blz. 444. Geen Gloria noch Credo; 2e Ge
bed van de Verschijning der Onbevlekte
Maagd Maria, blz. 1124; 2e Gebed en laat
ste Evang. van den dag, blz. 444. Credo.
Praefatie der H. Maagd.
Woensdag 12 Februari. QUATERTEMPER
DAG. Van den dag (paars), blz. 447. Geen
Gloria noch Credo; 2e Gebed blz. 1130.
Naar keuze ook: De VII HH. Stichters
der Servieten, blz. 1129; 2e Gebod en laat
ste Evangelie blz. 448.
Donderdag 13 Februari, Van den dag (paars)
blz. 452; 2e Gebed van den H. Cyrillus,
blz. 1122. Naar keuze ook: H. Cyrillus,
blz. 1122 en 222; 2e Gebed en laatste
Evang. blz. 452. Groenm. en Kleverp.
naar keuze ook: Z. Joanna van Valois,
blz. 1117 en 256; 2e Gebed en laatste Ev.
blz. 452. Veis. naar kenze ook: Z. Viri-
diana, blz. [62]; 2e Gebed en laatste Ev.
blz. 452.
Vrijdag 14 Februari. QUATERTEMPER.
DAG. Van den dag, blz. 455; 2e Gebed
blz. 983. Naar keuze ook: Feest van de
Lans en Nagelen O. H. J. Chr., blz. 983;
2e Gebed en laatste Evang. blz. 455; Cre
do, Praefatie van het H. Kruis.
Zaterdag 15 Februari. QUATERTEMPER
DAG. Van den dag, blz. 459; 2e Gebed van
den H. Titus, blz. 1120 en 212 (Groenm.
en Kiev. van den H. Romualdus, blz.
1121 en 235; Veis.: van den Z. Andreas,
blz. 1116 en 212). Naar keuze ook: H.
Titus, blz. 1120 en 212; 2e Gebed en laat
ste Evang. blz. 459.
N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
bet Mis- en Vesperboek (nitgave Deseiée).
In iedere Mis bidde men van blz. 71—94, waar
■leb bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
God en de bescherming Zijner engelen moet
ons meer waard zijn dan het winnen van een
geheele wereld, want wat baat bet den
mensch, al zou hij de geheele wereld win-
x j tt rt ,i a tj.'ia nen, als hij schade lijdt aan zijne ziel, zijne
Jesus. de Zoon God^ de Heiligheid zelve, de eeuwigheid,
bekoord door den duivel. Wel ai onze ver-
Evangeiïeverklariitg.
OP DEN EERSTEN ZONDAG VAN DE
VASTEN.
wondering waardig is het Evangelie, dat ons
dezen Zondag wordt voorgesteld. En toch
zegt de H. Gregorius ons: „Laten wij ons
daarover niet verwonderen, dat Jesus Zich
door den duivel liet bekoren; Hij, die wilde
gekruisigd worden door de dienaren van den
duivel. Het was den Zaligmaker niet on
Wat moeten wij op Zondag nalaten?
De vorige maal hebben wij het reeds ge-
zien hoe wij den Zondag moeten heiligen,
waardig om beproefd te worden, Die geko- n.l.: 1. ons van slafelijke werken onthou-
men was om gedood te worden. Het was zelfs den. 2. de H. Mis godvruchtig bijwonen;
rechtmatig, dat Hij door Zijne bekoringen de;over het bijwonen van de H. Mis en de
onze overwon, evenals Hij gekomen was omverdere Zondagsheiliging door dien geheel
door Zijnen dood onzen dood te overwinnen", te wijden aan den dienst van God, hebben
En de H. Paulus zegt ons: „Jesus zelf wilde
beproefd worden, om hen, die beproefd wor
den, te hulp te komen", (ad. Hebr. II 18) Je
sus leert ons in het Evangelie van dezen Zon
dag hoe wij ons in de bekoringen, die ons
dikwijls overvallen, gedragen moeten.
Vooreerst: Jesus ging niet uit Ziohzelven
naar de plaats waar Hij bekoord werd, maar
„geleid door den H. Geest" ging Hij naar de
woestijn.
Een eerste les die Hij ons geeft om ons
niet vrijwillig aan de bekoring bloot te stel
len. Even zeker als het is, dat God ons hel
pen zal als wij bekoord worden zonder onze
schuld, eveu zeker is het, dat hij die het ge
vaar bemint en zoekt, er in zal omkomen,
j Het Evangelie leert ons ook de plaats waar
I Jesus zich ging voorbereiden voor de beko-
ring. Hij ging naar de woestijn, afgezonderd
j van de wereld. Zoo moeten ook wij ons van
de wereld afzonderen, zoo niet metterdaad,
dan toch ten minste met ons hart en onze
I genegenheden.
Vervolgens: Jesus bereidde Zich tot de be
koring voor door 40 dagen en 40 nachten te
vasten, ons aldus leerend, dat vasten en ver
sterving de krachtigste wapenen zijn tegen
de bekoring.
Na ons door Zijn voorbeeld de wijze te heb
ben geleerd, waarop wij ons tot de bekoring
moeten voorbereiden, leert Hij ons ook hoe
wij ze moet enbestrijden, wanneer wij er wer
kelijk door overvallen worden. Daarom on-
j gaat Hij zelf drie verschillende bekoringen,
1 die tot zinnelijkheid, hoovaardij en begeer
lijkheid, juist de drie bekoringen waaraan
wij allen het meest zijn blootgesteld. „Alles
wat in de wereld is, zegt de H. Joannes ons,
wij in ons vorig artikel reed3 gesproken.
Blijft dus voor heden over te spreke»
over de verplichting, die wij, Katholieken
hebben, ons op Zon- en feestdagen te ont
houden van slafelijke werken.
De vraag rijst voorzeker bij 'de meesten
aanstonds: Welken arbeid moeten wij reke
nen te vallen onder slafelijke werken?
Het antwoord hierop is, dat men daaron-
onder moet verstaan die werken, waarbij
meer inspanning van het lichaam, dan van
den geest gevorderd wordt.
Men lette er wel op, dat hierbij niet van
invloed is, zooals zeer velen dikwijls mee-
nen, of met dien arbeid al dan niet geld
verdiend wordt.
Een timmerman mag dus b.v. evenmin
voor ontspanning en om wat te doen te
hebben op Zondag een kast gaan maken,
als hij dit zou willen doen krachtens een
aan hem gegeven opdracht. In beide geval
len toch is er sprake van een slafelijk
werk,, een werk n.l. waarbij vooral lichaams
inspanning gevorderd wordt, ofschoon in 't
eerste geval van geldelijke verdienste na
tuurlijk absoluut geen sprake is.
Het spreekt vanzelf dat moeilijk' aan te
geven is, welke werkzaamheden nu juist
behooren tot de op Zondag verboden wer
ken. Maar ieder zal gemakkelijk inzien,'dat
b.v. schrijven, lezen, studeeren hieronder
niet gerekend moeten worden en dus op
Zon- en Feestdagen niet verboden zijn.
Op deze dagen is bovendien nog verbo
den, hoewel niet vallende onder de boven
genoemde categorie, het drijven van koop
begeerlijkheid des vleesches, 'begeerlijkheid j ^a-ndel, vooral wanneer dit gebeurt op mark-
EERSTE ZONDAG VAN DE VASTE.
Les uit den tweeden brief van den H.
apostel Paulus aan do KorinthiCrs;
VI, 1—10.
Broeders I Wij vermanen u, dat gij de
genade Gods niet te vergeefs ontvangt.
Want Hij zegt: In den aangenamen tijd
heb Ik u verhoord en op den dag des
heils heb Ik u geholpen. Ziet, nu is het
do aangename tijdI Ziet, nu i3 het de dag
cTSa heils! Aan niemand geven wij eenigen
aanstoot, opdat onze bediening niet gelaakt
worde; maar in alles bevelen wij on3 aan
als dienaren Gods, door veel geduld, in ver
drukkingen, in nooden, in benauwdheden,
in slagen, in gevangenissen, in oproeren,
in arbeid, in waken, in vasten; door rein
heid, door kennis, door lankmoedigheid,
door minzaamheid, door den Heiligen Geest,
door ongeveinsde liefde, door het woord der
waarheid, door do kracht Gods, door de
wapenen der gerechtigheid ter rechter- en
ter linkerzijde; onder eer en oneer, onder
kwaden en goeden naam; als verleiders,
en wij spreken waarheid; als ongekenden
en wij zijn bekend; als stervenden, en ziet,
w(j leven! als gekastijden, en wij zijn niet
ter dood gebracht; als bedroefden, en wij
zijn altijd verheugd; als armen, en wij ma
ken velen rijk; als die niets hebben, en
wij bezitten alles.
Evangelie volgens den H. Mafcfcheiis;
IV, 1—11.
In dien tijd werd Jesus door den Geest
naar de woestijn geleid, om door den dui
vel bekoord te worden. Nadat Hij nu veer
tig dagen en veertig nachten had gevast,
had Hij daarna honger. En de bekoorder
naderde en sprak tot Hem: Indien Gij Gods
Zoon zijt, zeg dan dat deze steenen broo-
den worden l Doch Hij antwoordde en zei-
de: Er staat geschreven: de mensch leeft
niet van brood alleen, maar van alle woord,
dat uit Gods morid voortkomt. Toen nam
de duivel Hem op naar de heilige stad en
plaatste Hem op de tinne des tempels en
zeida tot Hem; Indien Gij Gods Zoon zijt,
werp U dan naar beneden 1 want er staat
geschreven: Hij heeft zijne -engelen aan
gaande u bevolen, en zij zullen u op de
handen nemen, opdat gij uwen voet soms
niet stoo'ten zoudt tegen eenen steen. Je
sus zeide hem: Ook staat er geschreven:
Gij zult den Heer uwen God niet op de
proef stellen. Wederom nam de duivel Hem
op naar eenen zeer hoogen berg en toonde
llem al de koninkrijken der wereld en hun
ne pracht, en zeide tot Hem: Dit alles
zal ik u geven, als Gij, nedervallend, mij
aanbidt. Toen sprak Jesus tot. hem: Ga
weg. Satan! want er staat geschrevenDen
Heer uvven God zult gij aanbidden en Hem j
alleen dienen. Alsdan verliet de duivel Hem;
en zie, engelen naderden en dienden Hem.
j der oogen, en hoovaardij des levens".
De honger door Jesus gevoeld, was voor
den duivel aanleiding tot zijn eerste beko
ring. In mensehelijke gedaante waarschijn
lijk, trad hij voor den Zaligmaker en vroeg
van Hem een wonder, om namelijk steenen
in brood te veranderen. „Zoo Gij de Zoon
Gods zijt, zeg dan dat deze steenen brood wor
den". Godslasterlijk was die taal, evenals la
ter de woorden der Joden, die Jesus aan het
kruis hangende, toeriepen: „Zoo gij de ko
ning van Israël zijt, kom dan af van het
kruis en wij zullen in U gelooven". Zeker,
Jesus kon het gevraagde wonder doen, maar
het was beneden Zijne waardigheid den eisch
van den duivel te vervullen.
Kort en afdoend was dan ook het antwoord
dat Hij den satan gaf: „er staat geschreven:
de mensch leeft niet van brood alleen, maar
van alle woord, dat uit den mond Gods voort
komt". Jesus wilde daarmede zeggen: om te
kunnen leven is het brood niet noodig; God
kan bij gebrek aan het gewone voedsel het
leven Zijner schepselen onderhouden, door
alles wat Hij daartoe bezigen wil, Hij kan
door Zijne Almacht nieuwe spijze geven, ge
lijk Hij voor Zijn volk in de woestijn deed;
met andere woorden: wiens spijze het is den
wil vaij God te volbrengen, hem zal het noo-
dige niet ontbreken, maar het zal hem toe
geworpen worden.
De duivel was in zijne verwachting teleur
gesteld; hij zou dus een tweede poging wa
gen. „Hij nam Jesus op en voerde Hem naar
de heilige stad en plaatste Hem op de tinne
des tempels en zeide Hem: indien Gij de
Zoon Gods zijt, zoo werp U naar beneden".
En Jesus zeide tot hem: „gij zult den Heer
uwen God niet beproeven". De bekoring tot
hoogmoed is de tweede, die Jesus voor ons
wilde ondergaau. Hoewel de duivel er niet
zeker van was, of Jesus de beloofde Messias
was, zoo wist hij toch zeer goed dat Hij een
buitengewone deugd en heiligheid bezat, en
zelr!.t Wilde hij als de koopers of schade voor de verkoo
bruiken om Jesus te vangen. Daarom zegt 1
hij Hem dat God, die Hem zoo bemint, niet j rj. achterwege a en.
zal toelaten dat Hem iets kwaads overkomt,1h "Tt piaatechjk ge-
dat Hij zich gerust van de tinne des tempels i brui> goedgekeurd - gewoonlijk stUzwij-
naar beneden kan storten. Maar Jesus be-f1ad door de Kerkelijke overheid, den
schaamde hem door een kort woord, dat ook i °£rs a°, £even-
voor ons allen een gewichtige les bevat: „Gij I Te" «lot e wordt natuurlijk somtyds door
zult don Heer uwen God niet beproeven" en de Kerkelijke overheid dispensatie ver
liet zou zijn God beproeven, wanneer men van
God een wonder zou vragen zonder noodza- een en andor m0&® voor ons volgen,
kelijkheid. Dit geldt zoowel voor ons liclia- dat W1i ons moeten beijveren steeds den
melijk als voor ons geestelijk leven. God zal Zondag zoo godsdienstig mogelijk door te
brengen en slechts de allernoodzakelijkste
werkzaamheden op 'dien dag te verrichten.
X.
ten en ten slotte is verboden het voeren
van processen en het uitoefenen van recht
spraak.
Welke zonde 'door het verrichten van ver
boden arbeid op Zondag bedreven wordt,
kan op deze wijze worden aangegeven: het
is over het algemeen slechts een dagelijk-
sche zonde, wanneer men zich er slechts
geringen tijd mede bezighoudt. Besteedt men
er langen tijd aan, b.v. meer dan twee
uren, dan begaat men eon doodzonde.
Misschien zal de een of ander vragen
welke de reden is, waarom dergelijke werk
zaamheden op Zondag verboden zijn.
Dit zit voornamelijk hierin, dat zij zeer
gemakkelijk een aanleiding kunnen zijn tot
het verwaarloozen van de godsdienstplich
ten en de rust en godsdienstige stemming,
die op Zondag moeten heerschen, zouden
kunnen verstoren, omdat met dergelijke
werkzaamheden steeds eenige bedrijvigheid
gepaard moet gaan.
Er zijn natuurlijk ook redenen, die het
verrichten van arbeid, ars bovengenoemd,
op Zondag kunnen wettigen. Zij zijn onge
veer de volgende:
1. Huiselijke bezigheden b. v. het berei
den van spijzen, die bezwaarlijk kunnen
worden nagelaten.
2. Die werkzaamheden, welke met de uit
oefening van den eeredienst in verband
staan, zooals het versieren van 't kerkge
bouw.
3. Men mag ook' verrichten die werk
zaamheden, welke noodzakelijk zijn voor
het welzijn van den naaste, waaronder val
len het verplegen van zieken en derge
lijke.
4. In geval van dringende noodzakelijk
heid mag natuurlijk ook slafelijke arbeid
verricht worden; b.v. in geval van brand,
alsdan „breekt nood wet."
5. Men mag ook koopen en verkoopen in
winkels, indien men dit zonder ongerief
ons zeker bijstaan, wanneer wij in gevaar ko
men te vallen in den afgrond der zonde,
maar alleen wanneer dat gevaar zonder onze
schuld ons bedreigt, niet wanneer wij er ons
vrijwillig in geworpen hebben, want dan
geld het woord der H. Schrift: „Wie het ge
vaar bemint, zal er in vergaan".
De derde bekoring was die tot hebzucht,
tot de begeerlijkheid der oogen, die op allo j
menschen zulk een grooten invloed heeft.
Hoevelen zijn er niet, die voor die bekoring
bezwijken, die in hunne jacht naar rijkdom
men zich voor den duivel nederwerpen, liet
gouden kalf aanbidden. Maar met een enkel
ernstig woord van Jesus wordt deze beko
ring overwonnen, met. het woord dat het
richtsnoer, de grondwet van geheel ons le
ven wezen moet: „den Heer uwen God zult
gij aanbidden en Hem alleen dienen".
Al zoude de duivel ons al de schijngoede
ren dezer wereld voorhouden, door niets mo
gen wij ons van den 'dienst van G(xl laten
afhouden; Hom alleen aanbidden, Hem al
leen dienen is de plicht van eiken mensch.
Al valt de duivel ons ook bij herhaling aan,
al belooft hij alle mogelijke goederen ter be-
looning van onzen afval, de vriendschap met
Woorden van
G. Krekelborg.
Muziek van
Henri Tijssen.
Ik ben eenvoudig arbeidsman,
Ik boog op rang noch geld,
Geen adel voer ik in mijn schild,
Ben toch op eer gesteld.
In deft'ge kringen hoor ik niet,
Ik min den burgerstand,
Het beste deel der maatschappij",
Den steun van 't Vaderland.
Het beste deel der maatschappij,
Deo steun van 't Vaderland.
Bekwame handen, sterk en rein,
Zij zijn een goudmijn waard,
Een hart, dat God en menschen lioft,
.Voor leed noch last vervaard,
Een kloeke ziel in 't stalen lijf.
Een wil verpand aan plicht:
Ziedaar wat 'swerksmans adel is
Wat al zijn last verlicht.
Ziedaar .wat 'swerksmans adel is
,Wat ad zijn laat verlicht.
Als 's avonds na volbrachte taak,
Be ijlings huiswaarts spoed,
.Waeht mij een vrouw met blozend kroost,
Die 's levens zuur verzoet.
En leg ik 't moede hoofd ter rust,
Tevreden kniel ik neer
En roep: „Ook Gij waart Werkmanszoon,
Heb innig dank, o Heerl"
En roep: „Ook Gij waart Werkmanszoon,
Heb innig dank, o Heerl"
Krachtens Apostolische volmacht geven
wij voor ons Bisdom, ten aanzien der onthou
ding van sommige spijzen, de volgende dis-
joensatiën:
A. Aan alle geloovigen, die door de wet
op de onthouding gebonden zijn, dat is, die
den ouderdom van zeven jaren bereikt heb
ben, worden de volgende verzachtingen ge
durende de aanstaande Veertigdaagsche Vas
ten, op de daarbij gevoegde voorwaarden toe
gestaan:
1. Het zal geoorloofd zijn vloesch te eten
op de Zondagen, Maandagen, Dinsdagen,
Donderdagen en Zaterdagen, uitgenomen
Quatertemperdag en Donderdag en Zaterdag
van de Goede Week.
2. Op de Zondagen zal het toegelaten zijn
meermalen vleesch te gebruiken; maar op
de andere dagen is de dispensatie tot één
maal beperkt.
3. Het wordt toegelaten, gesmolten vet in
de plaats van boter te gebruiken, van den
eersten Zondag van de Vasten tot Dinsdag
in de Goede Week, wederzijds ingesloten, uit
genomen de Vrijdagen, Quatertemper-Woens-
dag en Quatertemper-Zaterdag.
4. Nooit zal men vleesch en viseh bij den-
zelfden maaltijd mogen gebruiken, doch
visc-h en gesmolten vet in de plaats van boter
worden toegelaten.
5. Ook wordt toegelaten het gebruik van
zuivel en eieren, uitgenomen Vrijdag vau de
Goede Week.
6. Degenen, welke van deze dispensatie ge
bruik maken, zullen op den dag waarop zij
vleesch eten, zevenmaal het Onze Vader en
het Wees Gegroet met de Twaalf artikelen
des Geloofs bidden, of met Paschen 10 cents
offeren, en op den dag, waarop zij zuivel of
eieren of vet, of wel zuivel en eieren en vet
gebruiken, zullen zij vijfmaal het Onze Va
der en het Wees Gegroet bidden, of met Pa
schen vijf cents offeren, zoodat men bij het
gebruik van vleesch en zuivel enz. op den
zelfden dag twaalf malen het Onze Vader en
Wees Gegroet met de Twaalf artikelen des
Geloofs moet bidden, of 15 cents offeren.
Bij nalating der voorgeschreven gebeden,
ook maar eens, is men het geringe offer van
geld geheel verschuldigd. De offers zullen
gestort worden in een daartoe bestemde bus,
door de Eerw. Heeren Pastoors aan te wijzen.
B. Bovendien verleenen wij krachtens
Apostolische faculteit tot aan de Vasten van
het volgend jaar dispensatie:
1. in de onthoudingswet op alle Zaterdagen
des jaars, uitgenomen Quatertemper-zater
dagen en de Vigiliedagen, die geboden Vas
tendagen zijn.
2. zoowel in de vasten als in de onthou
dingswet, op den 25sten April, feestdag van
den H. Marcus, op de drie Kruisdagen, en
in de vastenwet, doch niet in de onthoudings
wet, op 6 December, den feestdag van den
H. Nicolaas.
n.
Voorts verleenen wij, door den H. Stoel
daartoe gemachtigd, de volgende dispensa
ties, geldig tot de Vasten van het volgend
jaar:
1. De militairen, hunne vrouwen, kinderen
en dienstboden, die bij hen in den kost zijn,
mogen, binnen Ons Bisdom, het geheele jaar
door, vleesch gebruiken, alle dagen, uitgeno
men de Vrijdagen van iedere week, Asch-
woensdag en de drie laatste dagen van de
Goede Week.
Onder de benaming van militairen worden
ook begrepen de maréchaussees en de be
ambten der douane die in actieven dienst
zijn.
Dezelfde dispensatie verleenen wij aan de
stokers en machinisten der stoombooten en
aan het trein- en trampersoneel, namelijk
aan de stokers, machinisten, wagenvoerders,
conducteurs en remmers in vasten dienst,
alsmede aan die huisgezinnen, waarvan de
vader of een ander kostwinnend lid door
gaans zeer ongezonden arbeid in hoogverhit-
te lokalen verrichten, zooals b.v. de stokers
en arbeiders bij ring-, gas-, aardewerk-, por
selein-, steen en glasovens, de glasblazers on
glasslijpers, de zoogenaamde falenciers; de
arbeiders, die onder een zeer hoogen warmte
graad werken in de papier-, suiker- en zink-
witfabrieken en in de ijzergieterijen; voorts
de veenarbeiders en de grondwerkers, die
bovenmate zwaren arbeid verrichten.
2. Aan alle Militairen en alle personen
van beider geslacht, die op eenige yijze, hoe
ook genaamd, tot de legers van het Konink
rijk behooren, in geval zij zich bedienen
van de spijzen, welke bun volgens de mili
taire reglementen worden verstrekt, wordt
vergund, gebruik te maken van vleesch, op
alle dagen des jaars, uitgenomen alleen den
Goeden Vrijdag.
3. Aan de zeevarenden, voor zooverre zij
kunnen geacht worden onder Ons herderlijk
bestuur te behooren, wordt dezelfde Dispen
satie verleend, die wij onder No. 2 aan de
Militairen verleend hebben, doch slechts wan
neer zij zich bedienen van den scheepskost
en dan alleen gedurende de zeereis.
Ten slotte vermanen wij alle aan onze zor-1
gen toevertrouwde geloovigen, om door aal
moezen en ander goede werken aan te vullea
wat door het gebruikmaken van de verschil
lende dispensatiën aan hun boetedoening
ontbreekt.
Gedaan te Haarlem, 28 Jan. 1913.
t AUGUSTINUS JOSEPHUS.
Bisschop van Haarlem.
(Een Amerikaansche geschiedenis)
Dat gaat werkelijk mijn verstand te
boven, riep juffrouw Oaüin uit, nu ben ik
toch nieuwsgierig, wat er verder gebeuren
zal. De vorige week een aardbeving, verle
den Woensdag een maansverduistering en nu
gaat warempel juffrouw Mary Benard met
een wagen voi korven langs de huizen ven
ten, alsof zij een man was.
Een oogenblik later hield de wagen die
de goede vrouw in zoo groot» verbazing had
gebracht, voor haar deur stil. Van af den
wagen Monk de heldere stom van een jong
meisje: wilt u eon waschmand van mij
koopen, juffrouw Catlin
Een waschmand, herhaalde deze, nog
altijd niet van haar verbazing bekomen.
Hebt gij sterke manden?
In plaats van te antwoorden, reikte het
jonge meisje de vrouw een mand over, sprong
daarna zelf van den wagen en nu ontspon
zich een levendig gesprek.
Begint gij een zaak, juffrouw Mary?
vroeg de vrouw, die haar nieuwsgierigheid
niet langer kan bedwingen.
Ik probeer eens, hoe mij het venten
van de hand gaat, luidde het antwoord, waar
op een vroolijk lachen volgde. Bevalt u deze
mand? Ik heb ook mooie schommel boelen,
dat was juist iets voor uw grootmoe** r, en
een wieg voor uw kind. Ik heb ook zeen
puike marktkorven op mijn wagen. Dit zeg
gende wees zij met een elegante handbewe
ging naar de op den wagen opgestapelde
koopwaren.
Geloof mij, ik zou u graag alles afkoo-
pen, wat gij mij aanprijst, maar ik heb op
het oogenblik alleen geld genoeg voor de
waschmand. Het geld schuldig blijven mag
zeker niet, want gij verkoopt waarschijnlijk
niet voor eigen rekening?
Alles is mijn eigendom. Mary nam het
geld aan en een oogenblik later zat zij weer
op den bok.
Juffrouw Catlin keek den wegrijdenden wa
gen nog steeds met groote verbazing aan en
mompelde bij zich zelf: Wie had dat nu
kunnen denken?
Is er weer iets bijzonders gebeurd?
vroeg op dit oogenblik een jonge pachter,
die met het plan gekomen was van juf
frouw Catlin voor eenige uren de naaimachine
te huren, daar de .zijne in reparatie was.
Ja zeker, mijnheer Bloom, antwoordde
zij. Mary Benard vent thans met manden
langs de deur.
Onzin, riep de jonge man uit.
Onzin? zei juffrouw Catlin beloedigenct
Ik heb zoo juist deze waschmand van juf
frouw Mary gekocht. Ge zijt daarover ver
wonderd, maar ik begrijp thans de zaak heel
goed. Gij hebt mij onlangs verteld dat Mary
naar een betrekking als onderwijzeres ge
dongen heeft, maar zij heeft die zeker niet
gekregen, en haar vader heeft zonder twijfel
in zijn houthandel gToote verliezen geleden.
Wat blijft haar nu nog anders over, dan,
ondanks haar geleerde opvoeding en haar
mooi klavierspel, waarvan zooveel ophef is
gemaakt, met venten geld te verdienen, om
zich en wellicht ook den ouden man te on
derhouden? Lieve hemel, welk een slag voor
de familie. Ik kan echter maar niet begrij
pen, dat het meisje er zoo welgemoed on
der is.
Verbaasd zag zij om zich heen, zi{
was alleen en had voor de laatste woor
den geen toehoorder meer gevonden. Waar-
om loopt hij zoo snel weg? Daar vliegt
hij als een gek door het hoogo gras.
Hoofdschuddend ging zij in het huis, zet
te de mand weg, en met haar strooien hoed
op liet hoofd ijlde zij door een achterpoortje
in den grooten tuin naar haar beste vrien
din, om deze gauw het nieuwtje mede te
deelen.
Dat- is haar verdiende loon, zei juf
frouw Ewitt., toen haar buurvrouw zweeg,
haar vader was veel te trotsch en te over
moedig en is niet eens in Amerika geboren.
Ook het meisje heb ik nooit kunnen uitstaan.
Maar uw zoon des te boter, zei de
vrouw ondeugend.
Daar is geen woord van waar. Karei
zal het geld, dat zijn vader en ik zuur ver
diend en bespaard hebben, niet aan een da
metje verkwisten hij moet een huiselijk,
arbeidzaam meisje trouwen, dat haar tijd
niet met zulke dwaasheden doorbrengt.
Daar is zij, riep juffrouw Caltin. Z?
houdt hier stil.
Eer nog het meisje gelegenheid had haan
waren aan te bieden, rukte juffrouw Ewitf
het venster open en riep niet haar schelld
stem: ik heb niets noodig, ga maar door,
Mary lachte stil, terwijl zij het paard tol
een kleinen draf aanzette. Daarna hield zij
voor de pachthoeve van Bloom stil. Dezq
stond voor de deur alsof hij iemand ver
wachtte.
Zoo zijt gij liet, Arthur; wilt gij uwt
zuster niet even vragen, of zij niets van
mijn waren wenscht te koopen? vroeg zij
op onverschilligen toon.
Juffrouw Benard, wat moet dat bcfoe-
kenen
Het beteekent manden, antwoordde zij
kalm.
Is er iets gebeurd?
Er gebeurt altijd iels. Bij deze woor
den wendde Mary zich om en nam een fraai
bewerkt handkoffertje. Ik geloof dat dit uw
zuster zal bevallen.
Goed ik koop het voor haar.
DE OFFICIEELE KERKLIJS