ALLERLEI. Klomp omlaag stiet, om hem op den grond op te peuzelen? Ben soortgelijke scène speelde zich hier af en het gevolg ervan was, dat Cibouleau zes dagen gevangenis opstreek, 500 franc boe te en de kosten. Patsl Toen bedacht Cibouleau, een VPeesclijke leuke, geniale wraak: hij kocht een kaka- toe! 'tWas een prachtig beest, wit als een bruidje, met een wonderschoone gele kuifl Wit en geel, juist de Pauselijke kleuren! En aan dien onschuldigen jongen kakatoe, recht uit zijn land van zon en poëzie gekomen leerde Cibouleau gruwelen, waarbij de laag ste straatdeunen nog schietgebeden waren. Uren lang, zat de kroegbaas alleen met zijn vogel, brulde hem van die lieve en te den ken gevende zinnetjes voor, die inslaan: Dood aan de pastoors!.... Weg met de papen! In 't begin was de kakatoe een weinig wan trouwend; zij zag Cibouleau met zijn rood en geel oog, bijna of hij geërgerd was, maar langzaam aan werd de vrede geteekend; zij werd er aan gewoon en op een avond, ineens gooide Jacquot naar de ondergaande zon, die de straat in gloed zette, een vloek, dat de duivel er een kruis voor gemaakt zou hebben. Gek van vreugde, sprong Cibouleau op: „Kijk, mijn jongenwel, wel, mijn schat! Ben beetje mais?.... Een stukje peer? Wat suiker?.,... En Jacquot wiegde zijn hoofdje op en neer, en sloot de oogen in een vervoering van ge luk. Nu had hij begrepen. 'tGaf een opschudding in 't vrome kwar tier van Saint Sulpice; eerbiedwaardige da mes, die naar de kerk gaan, meisjes die naar de fabriek trippelen, priesters, seminaristen, onverschillige voorbijgangers, waardige po litiebeambten, iedereen blijft staan, als de jonge kakatoe met z'n onschuldig gezicht en zijn maagdelijken vederdos, plotseling een walgelijke taal uitslaat. Natuurlijk stelde men zich, zooals altijd tevreden met het wit van zijn oogen naar den hemel te slaan en te mompelen: „Mijn God, waar zullen we nog terecht ko men I" Ja zelfs werden enkele energische volzin nen gewisseld als deze: „Wat een ramp! De agent moest hem doen zwijgen!O, als men zich met dat volk kon afgeven 1Er zal dan niemand ge vonden worden, die, door dat waar etc. u begrijpt?" Op een dag echter keerde een dienst meisje zich om, en keek den papagaai recht in 't gezicht, het witte mutsje dapper op haar zwarte haren. Juist vloekte hij met vollen bek: „Pas op, gij rakker 1" Ze ging naar binnen, nam een half pintje wijn voor een sausje. Den volgenden dag kocht ze rooden, toen rhum, cognac, fijne champagne, begon te bab belen met Cibouleau, verkocht grappen en vooral streelde zij den papagaai: „mijn dot je, hier mijn schatje, daarl" Natuurlijk was Cibouleau in de wolken toen hij die liefkozende woordjes tot zijn leerling hoorde. „Wat een lief beest heeft u daar toch, mijnheer Cibouleau." „En verstandig". „Ja dat wil ik gelooven." „Toe mijn jongen: weg"...- „Weg met de papen", grinnikte dé papa gaai. „Hé?" deed Cibouleau vol bewondering. „Een pracht!" zei de nieuwe Judith, die er op loerde den gevederden Holophernes een kopje kleiner te maken. Op een avond nu, was er een prachtige ge legenheid toe. Het dienstmeisje was alleen met de kakatoe. Eindelijk alleen!. Cibouleau moest tien vaten wijn in ont vangst nemen en had een groot half uur werk in den kelder Toen speelde er een mooi en vreeselijk fooneel afeen Oostersch dramamet glimlach en dolk Zeer lief neemt ze den kakatoe, krauwt hem op zijn kopje, op zijn wangetjes, de rak ker was daar dol op, streelt hem, dan..... in eens, zonder uitdaging, legt ze hem met de pooien omhoog, houdt hem den bek dicht, opdat hij niet zou schreeuwen, zachtjes blaast ze de veertjes weg op de plaats waar bij kip pen het ei zit, en nog zachter, o hoe ver raderlijk plakt ze op diezelfde plaats, heel «oliedeen prachtig stukje, goed gegomde stof, mooi rose van kleur, dat ze meer dan een week bij zich droeg in haar portemonnaie. V'/. jweinig voorkomende gebeurtenis in 't leven van een papegaai, brak hij los in een stroom van vloeken!!' Nu de weg aan den anderen kant versperd was, moet hij zich wel beperken tot dat soort van uitwerpselen. Dien dag was Cibouleau in de glorie; nooit was zijn lorre zoo smerig in zijn bek geweest, 's avonds nog, tot in den nacht toe, stond er een troep koetsiers rondom heen, en den woedenden kakatoe ziende, en zijn onafgebro ken vloeken hoorende, zeiden zij 'tMoet.,daar heeft hem zeker een pastoor op zijn teenen getrapt!" Maar droevige zijde der dingen op aarde, den volgenden dag en de andere dagen werd de papagaai zwaarmoedig, stil, ziek. Hij zat ineengedoken, de veeren recht om hoog; zijn kuif viel nu rechts, dan links en ten slotte en voornamelijkhij vloekte niet meer Bij die 'teekenen werd Cibouleau ongerust, nam den vogel in de hand, schudde hem, gaf hem champagne, noemde hem met de woord jes, die hij zijn vrouw gaf in de acht en veertig uren van zijn wittebroodsdagen. „Mijn hardlapMijn lieveling!.... Mijn lekkere 'jongen!Toe, lach eens lievekes tegen papal"..... En hij kittelt hem onder zijn bek, rond zijn oortjes.... niet!De papegaai kijkt hem woe dend aan; schudt zich heen en weer, pikt zich dapper op de goede plaats, maar het pleistertje houdt dapper stand. En Cibouleau ziet- niets. Hij denkt er zelfs nog niet aan, met ©en lantaarn zijner gene genheid eens in de richting te lichten, die den bek van den vogel hem aangeeft. Hij denkt er slechts aan hem vast te houden, hem. te laten drinkenmet geweld.... met een strooplepel.... zoodat de kakatoe hem vol woede toeschreeuwt: „Weg, Jesuïet!" Dat was zijn laatste woord!..... Op een morgen, dat Cibouleau van droef heid zich één zijner laatste haren uitrukte, stierf de kakatoein zijn hand.... Den heelen dag liet Cibouleau hem zien aan vrienden en bekenden zelfs het dienst meisje kwam, zag hem en.... omhelsde hem. „Ach, juffrouw", schreide Cibouleau, „nie mand zal mij uit het hoofd praten dat een pastoor hem dat gelapt heeft." En het juffertje ging heen, en lachte, dat de tranen over haar wangen rolden. „Dat geloof ik graag", zei ze. (Java-Post.) VOORUITGANG VAN HET KATHOLI CISME IN DE V. S. Aan een brief van een medewerker der „Croix" te New-York ontleent de „Msb." enkele interessante bijzonderheden, die wel getuigenis afleggen van den grooten vooruit gang, dien het Katholicisme in de Vereenigde Staten gedurende 1912 gemaakt heeft. „Het jaar 1912, schrijft hij, heeft een rij ken oogst gebracht van Katholieke kerken scholen en liefdadige instellingen in al de Vereenigde Staten. Met groote praal werden twee majestueuze kathedralen ingewijd en zeven andere zullen weldra gereed zijn. Al leen in den Staat van New-York zijn tien nieuwe kerken gebouwd, waarvoor niet min der dan 121/2 millioen francs noodig waren. En over geheel het land heerscht dezelfde ijver voor het huis Gods. „In groot aantal nog rezen scholen, colle ges, academies enz. als uit den grond op. Ik zou er zoo voor de hand weg wel van een twintigtal van die nieuwe instellingen melding kunnen maken. Zou men mij geloo ven, als ik niet met de gegevens en staten voor me verzekeren kon, dat de Amerikaan- sche Katholieken daarvoor een som van 21.520,000 frs„ bijeen brachten? „De Katholieke universiteit te Washington is vergroot met een trotsch gebouw, opge richt ter eere van kardinaal Gibbons, den beschermheer. Om de groote onkosten van den bouw te dekken had de machtige Ka tholieke vereeniging van de ridders van Co lumbus zich voor 2.500.000 frs. verbonden, waarvan 2 millioen reeds zijn gestort. „Om het volgen der cursussen voor de kloosterlingen der verschillende congregaties mogelijk te maken zonder inbreuk op de kloosterregels, heeft men het even origineele als practische idee gehad om voor hen een afzonderlijk gebouw op te richten van niet minder dan een millioen dollars, waar zij de kloosterregels kunnen onderhouden. „Ook de ziekenhuizen en an Je re liefdadig heidsinstellingen zijn in den loop van 1912 buitengewoon toegenomen. Zij zijn haast on telbaar. „Als wij een greep doen en de totale on kosten van twintig van die gebouwen becijfe ren, dan komen wij tot de som van 20.500.000 frs., hetgeen gemiddeld 1.025.000 frs. voor één gebouw is. En nogmaals zij het herhaald, dit is nog slechts een gering deel van de of fers, die de Katholieken in de Vereenigde Staten alleen gedurende het jaar 1912 op brachten. Deze vooruitgang der Katholieke Kerk staat wel in scherp contrast met het verval van het Protestantisme in sommige sta ten van Amerika," In verband daarmede haalt de correspon dent nog een citaat aan uit het schrijven van mgr. Faul, den Katholieken Bisschop van Trenton (New-Jersey). „Wat 't godsdienstig leven onder de Protes tanten schrijft deze bisschop, van de stad en den staat New-Jersey aangaat, ik kan wel zeggen, van geheel het land, het is een vaststaand feit, dat de verschillende secten met den dag meer en meer terrein verliezen. In den laatsten zomer heb ik op mijn reizen door het Westen waargenomen, dat vele Pro- testantsche kerken te koop stonden. Volgens de mij verstrekte inlichtingen zijn er in de staten van Midden- en Westelijk-Amerika niet minder dan 3000 kerken, die geheel le dig staan en waarvan geen gebruik meer wordt gemaakt. „Welk een treurige toestand is het daar. Dit feit toch bewijst, dat vele Amerikanen tot onverschilligheid vervallen en niet meer ge looven in de Goddelijke Waarheid. Met droef heid moeten wij het aanhooren, hoe sommige dagbladen verzekeren dat in de Vereenigde Staten, het overgroot aantal Katholieken ter zijde gelaten, 50 millioen personen zijn die geen voet meer in een kerk zetten. O, als men er aan denkt, dat het zedelijk leven is gebaseerd op den godsdienst, heeft men wél reden om de toekomst van ons land don ker in te zien." Deze verklaringen, gevoegd bij de gege vens die voorafgaan, zoo besluit de corres pondent, geven het tastbare bewijs van de 'levenskracht der Katholieke Kerk, doch te- vens doen zij zien de algemeene verslapping van het Amerikaansche Protestantisme, on machtig om zijn volgelingen nog te leiden of zelfs maar bij elkander te houden. DE VERZOENING DER HOHENZOL- LERNS EN DE WELFEN. Nu door de verloving van Prinses Victo ria Louise van Pruisen met prins Ernst Au gust van Cumberland een verzoening tot stand gekomen is tusschen het huis Hohenzollern en Cumberland is het misschien interessant eens na te gaan hoe de verhouding tusschen beide vorstenhuizen sinds 1866 geweest is. Aan de „Msb." ontleenen wij hierover eenige bijzonderheden, waarover wij reeds een en ander hebben medegedeeld en die wij nu eenigszins uitvoeriger willen geven. De moeilijkheden dateeren reeds van 1866, het jaar van den oorlog met Oostenrijk, waarbij de koning van Hannover zich, zoo als men weet, aan de zijde van Oostenrijk tegen Pruisen aansloot. Na de overwinning van het Oostenrijksch leger bij Langensal- za, die toch in een nederlaag eindigde, werd Hannover 20 September bij Pruisen inge lijfd en koning George afgezet. De koning van Hannover was ook de wet tige ergenaam van den troon van Brunswijk. Onder den druk van Pruisen werd echter door den bondsraad van Brunswijk een rege ling getroffen, waarbij bepaald werd, dat voor het geval de troon vrij kwam, de Wel- fen niet zouden mogen opvolgen, zoolang zij hun aanspraak niet opgaven op het ko ningschap van Hannover. I11 October 1884 stierf hertog Willem van Brunswijk zonder nakomelingen na te laten, en de zoon van koning George van Hannover was feitelijk zijn geroepen opvolger. Maar de hertog van Cumberland had aan het sterf bed van zijn vader beloofd, de aanspraken op Hannover niet te laten varen en kon dus den troon van Brunswijk niet beklimmen. Zijn regeering werd onvereenigbaar verklaard met de grondbeginselen van de bondsver- dragen en de grondwet van het rijk. Na den dood van prins-regent Albrecht, die in Brunswijk als hertog optrad, kwam de Brunswijksche kwestie nog eens aan de or de van den dag. Na den dood van den regent prins Al brecht, had de landdag den wensch uitge drukt, dat niet terstond tot de verkiezing van een nieuwen regent zou worden overge gaan, maar vooraf zou worden beproefd den strijd tusschen 'de huizen Hohenzollern en Cumberland uit den weg te ruimen. De ver trouwelijke stappen, die de regentschapsraad daarop deed, hadden tot resultaat, dat vorst Bülow als rijkskanselier en minister-president weigerde mede te werken tot eene wijziging van 't tegen den hertog van Cumberland ge richte besluit van den bondsraad, terwijl te gelijk de keizer den brief van den hertog, waarin deze aanbood zijn rechten op Bruns wijk en die van zijn oudsten zoon op den tweeden zoon prins Ernst August, over te dragen, en aan de oudere lijn de opvolging slechts voor te behouden voor het geval uit sterving der jongere lijn, bijna per keerende post weigerend beantwoordde. De regentschapsraad stelde daarna voor, tot de verkiezing van een nieuwen regent de noodige stappen te doen. Maar de landdag ging daarop niet in, doch besloot den 23en October 1906 de regentenkeuze drie maanden te verdagen en inmiddels den hertog van Cumberland gelegenheid te geven in het be lang van Brunswijk voor goe'd en zonder voorbehoud voor alle agnaten van zijn huis do aanspraken op. Hannover prijs te geven. Het antwoord van den hertog kwam den 15en December. Het bevatte een weigerend bescheid op het verzoek, dat hij persoonlijk afstand zou doen van Hannover en herhaalde overigens het aan den keizer gedane voorstel met deze uitbreiding, dat prins Ernst Au gust zoo noodig bereid zou zijn, voor zich en zijne nakomelingen van Hannover afstam-' te doen. De regentschapsraad deed nu bij schrijven van 10 Januari een beroep op den bondsraad, om van dezen eene verklaring te verzoeken of na de laatste voorstellen van den hertog van Cumberland de aanvaarding van de re geering door prins Ernst August vereenigbaar zou zijn met de beginselen van de bonds ver dragen en van de rijksgrondwet. Twee dagen later volgde' het antwoord door den bondsraad met algemeene stemmen, met alleen een blanco-stem van Brunswijk zelf, genomen, dat geen lid van het huis Cumber land, in Brunswijk zou kunnen regeeren, zoo lang nog één lid van dit huis aanspraak zou maken op Hannover. Jan Albert, hertog van Mecklenburg, werd dan ook tot regent uitge roepen. Uit dit alles zal men begrijpen, dat de verzoening slechts tot stand is kunnen komen door een toegeven van den hertog van Cum berland en een afzien van hem en van zijn zoon op de rechten, die zij tot dusver op Hannover deden gelden. Dat een andere op lossing als onmogelijk te beschouwen is, blijkt wel voldoende hieruit, dat 1 Mei 1907 prins Bülow nog schreef, dat het bij de Brunswijk- sche kwestie niet ging om een kwestie van Duitsche belangen of om een belang van het huis-Hohenzollern, maar om een levensbe lang van de geheele natie." Uit staatsrechterlijk oogpunt is de beëindi ging van de historische dynastieke kwestie dan ook, zooals wij reeds zeiden lang niet onbelangrijk. DE VADER VAN MINISTER COLIJN. Wij lezen in de „Nederlander": Dinsdag 11 Februari werd de vader van minister Colijn, de heer A. Colijn te Haar lemmermeer, 80 jaar oud. Misschien herinnert men zich, dat de nu nog zoo krasse heer Colijn, met kracht zich verzet heeft, tegen het in dienst gaan van zijn zoon. Onverzettelijk was de vader in het genomen besluit, onweerstaanbaar de zoon in 't bereiken van 't beoogde doel. Een klein bewijsje. De zoon wilde officier worden. De oude heer vond echter het juiste oogenblik nog niet gekomen. De zoon vond van wel. Vader mag ik officier worden of niet? Nog niet mijn jongen. Zoo. Na eenige seconden lag de zoon te water, voor het huis. Vader, klonk de kreet. Henderikus is in 't water gesprongen. De oude heer hield slechts een moment op, zijn pijp aan te trekken, en zei: Zoo ik kom bij hem. En hij ging. Hij ging als een die zijn plicht ging doen. En waarlijk, de zoon lag te water, maar nog net zoo, dat de oude heer op zijn knieën op een plank liggende, den kraag van den jongeling kon pakken. En had de zoon gemaakt, dat hij te water kwam, de oude heer maakte dat hij er onder kwam. Van denzelfden kalmen eenvoud getuigen een paar andere staaltjes, welke wij dezer dagen hoorden. Tijdens de groote manoeuvres zaten twee bejaarde boeren in een herberg nabij het manoeuvreterrein. Men koutte wat over het soldatenleven en over de pas ver richte wapenfeiten. Ja, zei een van de twee, ik weet er zoo'n beetje van, want m'n zoon is bij de troepen. Zoo, zei de ander, en wat is ie dan? Ja, korporaal, zie je en die hooren nog wel es wat meer dan een ander. Jawel, zei de ander weer; ik heb ook een zoon erbij. Zoo en wat is die? Ja, die is minister, zie je. 'tWas vader Colijn, die dat zei, op een wijze, alsof het hem nauwelijks interesseer de. E11 dat dit zoo geweest is blijkt wel uit ons tweede verhaaltje. Toen de benoeming van den heer Colijn tot minister zeker was, reisde hij, om te voorkomen, dat zij 't uit de courant zou den lezen, even naar zijn ouders, om hun te vertellen, wat er gebeuren zou. En toen Junior meegedeeld had, wat gewichtig feit te gebeuren stond, zei Senior doodkalm: Zoo, nou dat moet dan maar. Is het wonder, dat onze kranige minister telkens nog zoo gaarne even een uitstapje maakt naar de welvarende boerderij in de Haarlemmermeer, waar zijn ouders beiden nog genieten van een rusrtigen levensavond en waar hij de kracht van het christelijk leven leerde zien: Vrees Gcd, eer den Ko ning, dien uw land, maak uw volk sterk!" EIGENAARDIGE DRUKFOUTEN. Toen Jéröme eertijds koning van Westfa- lcn, op hoogen ouderdom ongesteld werd en de Franschen dagelijks bulletins in het licht gaven omtrent den toestand van den oom huns Keizers, berichtte men op zekeren dag: „Le vieux persiste" (de oude blijft), in plaats van „Ire mieux persiste" (de beterschap houdt aan). Een jaarverslag der Fransche Bank bracht eens de vertrouwelijke mededeeling: „Nous n'avons pas dans nos caisses que des voleurs de premier ordre" (we hebben slechts die ven eerste klas in onze kassen). Bedoelde Bank wou 't publiek inlichten dat zij slechts waarde eerste klas in haar kas had. (Nous n'avons pas dans nos caisses que des valeurs de premier ordre). Een componist beleefde van zoo'n zetfout een onaangenaam incident. Vóór de uitvoe ring van zijn muziekstuk deelde hij de versch gedrukte liederen, welke hij nog niet ingezien had, aan de zangers rond. Toen de compo nist het 'teeken gaf, om te beginnen, hoorde hij een onderdrukt lachen, dat aangroeide tot uitbundige vroolijkheid, zoodat zijn com positie geheel verloren ging: Er stond: Sauft langsam und mit Nachdruck (zuipt langzaam en met nadruk), terwijl er moest staan: Sanft, langsam, und mit Nachdruck (zacht, lang zaam, en met nadruk). MIDDEL TEGEN VERBRANDING. In de „Chemiker Zeitung" wordt in geval len van lichte verbranding een 0.7 procen- tage oplossing van pikrinezuur aanbevolen. Krais uit Tubingen past dit middel reecis geruimen tijd met succes toe; het heeft vol gens hem boven zilvernitraat dit voordeel, dat het goedkooper is, de huid slechts voor bijgaand geel verft; gemakkelijker te her kennen is, pijnloos werkt, de brandpijn spoe dig doet bedaren en blaarvorming vermijdt, schrijft de Tel. Ook Eyvind Bödtker uit Chris- tiania beveelt hetzelfde middel aan. Hij heeft omstreeks 1890 de werking van 't middel lee- ren waardeeren in Friedel's laboratorium te Parijs. Ook deze roemt de snelle pijnstillende werking, zonder dat blaren optreden. Het pi krinezuur wordt met watten geapplioeerd. Karpinski gebruikt sinds geruimen tijd te gen verbrandingen kaliumpermanganaat, en wel in geconcentreerde oplossing of als een brei, waarmee de verbrande plek wordt in gewreven, tot ze donkerbruin is. In 't begin heeft men nog pijn, maar al gauw wordt de huid droog en gespannen, terwijl de pijn allengs verdwijnt. Past men het middel heel gauw toe, dan wordt blaarvorming vermeden. Oppervlakkige verbrandingen worden met dit middel in een paar dagen genezen. BESCHILDERDE GROTTEN. Tusschen Kayès en Timboektoe heeft Frantz de Zeltner, in hoofdzaak in de hooge vallei van den Senegal tal van grotten ontdekt, welke versierd zijn met beschilderingen, zegt het Hgzn. Deze herinneren aan die van de Sahara, van Zuid-Afrika en zelfs van de Spaansche en Fransche grotten. Vele van deze teekeningen zijn uitgevoerd met rood oker, zij stellen in grove trekken menschen en paarden voor, verder een soort raadsel schrift. Handsilhouetten herinneren aan die van de grot van Gargas. De ouderdom van deze voorstellingen is onbekend; de heden- daagsche inboorlingen beschouwen ze als var. zeer ouden datum, maar stellen er weinig be lang in. DE HUISAPOTHEEK IN DEN OUDEN TIJD Dr. Cabanès te Parijs heeft een interessant boek uitgegeven over huismiddeltjes in den ouden tijd. Nog niet zoo lang geleden genas men met muziek de hardnekkigste ziekten; zoo verzekerden ons getuigenissen uit die da gen, dat hoest verdween, als men de zieke slechts een kleine melodie op de fluit voor speelde. Deze fluit moest echter van popu lieren-hout gemaakt zijn. Ook waanzin en ra zernij verdwenen op deze wijze. Wellicht on derschat men heden ten dage de hygiënische waarde der militaire muziek: oude documen ten berichten ons, dat men in de Middeleeu wen de pest door muziek verdreef. En vol gens een Grieksche sage heeft Thales van Kreta Sparta van een vreeselijke ziekte be vrijd door oorlogsmuziek te spelen. Philips de Vijfde van Spanje zou zich zonder de goddelij ke stem van Farinelli nooit met het leven verzoend hebben en hij steeds een mensehen- schuw zonderling zijn gebleven; wanneer de zanger zijn stem verhief, liet de koning zich overhalen zich te laten kleeden en scheren en was ook te bewegen den ministerraad bij te wonen. Een ander geneesmiddel was het lachen, een der belangrijkste middelen uit de 17de eeuwsche huisapotheek waren de tal- looze liefde-poeders en sympathie-middelen, waarmee men de booze geesten der ziekte verdreef. Voorname dames wilden eerst dan adergelaten worden, als een emmer met hel der water gereed stond. Zij lieten het afge tapte bloed in den emmer loopen en dadelijk nam „door de sympathie" het in hun aderen blijvende bloed de koelte van het water aan. TIJDVERDRIJF VAN POOLREIZIGERS. De bekende Deensche poolreiziger kapitein Einar Mikkelsen, die tezamen met den ma chinist Iversen 28 maanden lang in N. O. Groenland vertoefde, heeft een interessant verhaal gegeven, van de wijze, waarop zij in de eenzaamheid den tijd trachtten te doo- den. „Zwijgen is goud" heet het, maar niet in den poolnacht, want stilzwijgenheid zou gauw oorzaak kunnen worden van poolkoorts, melancholie en onverdraagzaamheid. Het komt er vooral op aan, een opgewekt discours te blijven voeren, wat bij groote expedities ook altijd gelukt. Voor den verhaler en zijn metgezel was dit echter moeilijk op den duur, want al heel gauw was alles afgedebatteerd, en in de poolstreken was er stellig geen nieuws onder de zon. Mikkelsen vatte toen het plan op, den machinist Engelsch te lee- ren, maar deze was hiervoor niet te vinden; volgens hem had hij alleen maar zijn moeder taal noodig om een „Onze Vader" te kunnen' bidden. In den derden, laatsten en vreeselijksten winter, discussieerden zij over politiek, waar bij de eene een reactionair conservatief en de ander een socialistisch standpunt innam. Ook werd over een wereldoorlog geboomd, maar toen het hun inviel, dat Groenland bij het uitbreken daarvan wel niet betrokken zou zijn, werd dit thema opgegeven. Natuur lijk droomden zij meer dan eens'van redding en terugkeer naar huis, wat tot menig ver haal en opsnijderij aanleiding gaf. Toen Mik kelsen op een nacht door tandpijn wakker werd, was hij blij om de afwisseling! En hij ging dadelijk aan het uitrekenen, hoe lang dit füeuwe tijdverblijf in het gunstigste ge val, d.w.z. met de langdurigste pijn, hem ver andering zou bezorgen, en binnen welker tijd, gesteld dat den aanstaanden zomer eer hulp-expeditie redding bracht, een tandarts te bereiken zou zijn. Hij kwam tot een re sultaat van 210 dagen of 5000 uur. ALS DB 'WIND UIT HET WESTEN BLAAST Als de wind uit het Westen blaast, is de weerstoestand steeds onzeker. De hoogste ba rometerstanden komen dan in het Zuidelijk gedeelte van Europa voor, en in het Noorden trekken depressies (slechtweer-gebieden) van West naar Oost. In het gunstigst geval ligt ons land dan in de overgangszone; tijden van druilerigheid worden afgelost door op- klaringsperioden. In den nawinter komt Westenwindweer wel het meest voor. Gewoonlijk ook thans loopt de wind van Zuid-Zuid-West naar West, tijdelijk toenemend in kracht. Dan komt een tijd van windstilte en opklaring. Spoedig is de wind weer naar Zuid-Zuid-West terugge- loopen, en terwijl de barometeropnieuw be gint te dalen, neemt de bewolking toe, en valt spoedig eenige regen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 8