Sociale Berichten. Voorjaarscollectie ontvanger;. P. W. TWEEHUIJSEH, Barteljorisstraat 27. Tel. 1770, Wat anderen zeggen. BINNENLAND. Een gezegend huisgezin. Een merkwaardig man is de bakker Bec kett van Yarmouth, schrijft het Alg. H. Deze is voor do tweede maal gehuwd en had uit zijn eerste huwelijk elf, uit het tweede 22 kinderen. Van de 33 kinderen zijn er nog 19 in leven, van wie er nog tien thuis zijn. De namen van al de kin deren kende Beckett niet meer. Eiken avond houdt hij een appèl om te weten of de jeugd binnen is. Zulk een familievader zou in Frankrijk zeer zeker het Legioen van Eer krijgen. De neus van den student. Het geneeskundig blad Hyg vertelt een merkwaardige geschiedenis, die te Munchen bij een duel tusschen studenten voor viel. Bij zoo'n duel gebeurde het n.l., dat van een van de deelnemers het puntje van zijn neus door een sabelhouw van zijn tegen stander afgehakt werd. De gewonde had de tegenwoordigheid van geest het stuk in zijn mond te steken. De warmte in de mondholte verhinderde 't af sterven van de cellen van het neusstuk. Nadat men in de kliniek het stuk met een oplossing van keukenzout afgewasschen had, naaide men het weer aan den neus. De operatie slaagde voortreffelijk. Een driftige examinandus. Do laatsio examt ter geneeskundige fa culteit aan de hoog .school van Praag wer den gekenmerkt dooi ecu dramatisch voor val. Daar een student in uo geneeskunde een onvoldoend antwoord had gegeven, ver klaarde de leeraar hem, dat hij zich in een volgende zitting opnieuw moest aanmelden. Dadelijk haalde de student, die zeer op gewonden was, een revolver uit zijn zak, en mikto op den leeraar. Gelukkig bleef deze koelbloedig. Hij sprong op zijnen aan valler toe en ontrukte hem bijtijds zijn wapen. Een Jlebreemvsche stam? Volgens een te Jeruzalem verschijnend tijdschrift, aldus de P. G. O., moet in het diepst van de Arabische woestijn een stam leven, die een Nomaden-bestaan voert. Het tijdschrift zond er een correspondent lieen, om zich hieromtrent zekerheid te verschaf fen. Deze constateerde, dat de stam zijn oorsprong vond bij de Itechabiten, die in het 35e boek van den profeet Jeremias ge noemd worden. Het stamhoofd vertelde, dat zijn volkje uit 2500 familiën bestaat en dat de profeet Jeremias zelf den stam hier heen gevoerd had. Het stamhoofd is voor nemens een reis te maken, die 53 dagen zal duren, teneinde te onderzoeken of er geen plaatsen zijn, waar men beter leeft dan in de Arabische woestijn. MACHTSEISCHEN EN WERKSTAKING. In het laatste nummer van het K. S. W. .wijdt Mi'. Aalberse een artikel aan de be antwoording van de vraag, door ons gesteld of ook hij niet meende, dat de R. K. Typo grafen-vereeniging in strijd met de Katho lieke beginselen had gehandeld, door te sta ken om den eisch door te zetten, dat de vak- verceniging medezeggenschap zou krijgen bij het ontslag van werklieden. Door Mr. A. is daarop geantwoord: „dat vragen als deze niet zoo eenvoudig met een enkel ja of neen zijn te beant woorden, als sommigen wel schijnen te den ken. Zoo zouden wij, vóór we de gestelde vraag gaan beantwoorden, wel gaarne eerst vernemen misschien kan de „N. H. Crt." 't ons wel mededeelen wat de zuivere, objectieve waarheid is omtrent de navolgen de o.i. voorname punten: 1. Hoe was de eisch, dat de arbeiders- vakvereeniging medezeggenschap over het ontslag van gezellen op drukkerijen ver langde, geformuleerd? 2. Was hij gesteld vóór of tijdens de sta king? 3. Indien voor, was do niet-inwilliging van dien eisch dan de voornaamste, althans een voorname, reden, waarom gestaakt werd? En waar bleek dit uit? 4. Welke waren de motieven, op grond waarvan de arbeiders meenden, dezen eisch te moeten stellen? 5. Was het aan den Adviseur bekend, dat die eisch gesteld zou worden, en heeft hij zich daartegen verzet of hem achteraf als onkatholiek a'gekeurd? Of is het tegen- deel waar? 6. Was er, voor de staking uitbrak, on derhandeld, en wiens schuld hoofdzakelijk: is het geweest, dat het nieuwe collectieve contract niet vóór Januari is tot stand ge komen? 7. Is er gestaakt al of niet met inachtne ming van den opzegtermijn? Immers op deze vragen zal toch eerst het antwoord moeten vaststaan, eer men een oordeel over het feit, dat iets dergelijks geëischt werd, kan uitspreken. Wie een oordeel wil uitspreken over een handeling, zal, wil hij zich niet aan licht vaardigheid schuldig maken, vooraf een be hoorlijke wetenschap moeten hebben van d: handeling-zelve als feit, van de omstan digheden waaronder, en de motieven op grond waarvan, die handeling werd ver richt. Dit spreekt toch vanzelf. Zoo is ie mand doodslaan zonde. Maar het is geoor loofd, wanneer men het doet ter noodzake lijke zelfverdediging. Daarom zal zelfs hij, die een vraag als deze, welke hier wordt gesteld, meer in het algemeen, dus afgezien van eenig be paald feit, wil behandelen, toch steeds be hoorlijk dienen te onderscheiden en ver schillende mogelijke casuspositiën in 't oog moeten houden." Tot tweemalen toe hebben wij deze vragen gesteld, doch er is geen antwoord op ont vangen schrijft Mr. A. Hierop werd door ons geantwoord, dat wij de kwestie principieel gesteld hebben en daarover het advies van Mr. A. vroegen, en wij schreven toen „Wij hebben echter in onze naiviteit en onwetendheid gedacht, dat de Katholieke sociologie reeds dadelijk principiëel op deze duidelijk;geformuleerde vraag „neen" zou kunnen antwoorden. Nu dat dan blijkt niet zoo te zijn, wachten wij zeer belangstellend! na Mr. Aalberse's beschouwingen over deze materie nadere uiteenzettingen af." Mr. A. antwoordt hierop thans aldus: „Wij willen wol zeggen, dat met het oog op de wijze, waarop door ons deze polemiek was gevoerd, dit -slotwoord ons, zacht uitge drukt, bevreemde. Wij zouden er dan ook niet nader meer op zijn ingegaan, wanneer „De Tijd" niet in zijn nummer van 22 Fe bruari indirect, en in zijn nummer van 28 Februari direct, antwoord op onze vragen had gegeven. Daardoor is de zaak in een nieuw stadium getreden, en wenschen wij onzerzijds nog eenige korte opmerkingen te maken. Nu houde men allereerst wel goed in 't oog, wat 't begin is geweest. Men eisch te, onder beschuldiging van plichtsverzuim, van ons tijdens de sta king een uitspraak over deze vraag: of de Amsterdamsche R. K. Typografen vereeniging door te staken om den eisch van medezeg genschap bij ontslag van arbeiders door te voeren, niet on- katholiek had gehandeld. Immers, beweerd was, dat deze eisch door de arbeiders was gesteld, en dat vooral om dien eisch door te zotten, de staking was ge proclameerd en gevoerd. Wij hadden reden, om aan de juistheid de zer voorstelling te twijfelen. Vandaar, dat wij zeer voorzichtig waren in het uitspreken van een oordeel. Vandaar ook onze zeven vragen, tweemaal gesteld, waarop we eerst thans eenig nog niet volledig antwoord hebben ont vangen. Gaan wij nu even na, in hoever en welk antwoord wij ontvangen hebben. De eerste vraag luidde: „Hoe was de eisch, dat de arbeiders-vakvereeniging me dezeggenschap over liet ontslag van gezel len op drukkerijen verlangde, geformuleerd? Het antwoord op deze vraag ontleent schr. vervolgens aan „De Tijd" van 22 Februari, welk artikel hij in zijn geheel mededeelt en waaraan hij de volgende beantwoording der door hem gestelde zeven vragen volgen- derwijze ontleent. Op onzo eerste vraag, hoe was de eisch dat de arbeiders-vakvereeniging medezeggen schap over het ontslag van gezellen op druk kerijen verlangde, geformuleerd? kunnen wij uit het bovenstaande het navolgende antwoord opmaken: De eisch tot medezeggenschap bij ontslag werd niet allereerst door de vakvereeniging positief gesteld. Maar de werkgevers kwamen, met den eisch, dat tijdens den duur van het nieuw te sluiten collectief contract de arbei ders nimmer zouden mogen staken op grond, dat aan een werkman ontslag was ge geven. In 't oude, op 1 Januari afloopende con tract, kwam deze bepaling niet voor. In 't oude contract stond alleen, dat de arbeiders tijdens den duur ervan niet zouden mogen staken op grond van loonsverhooging, verkor-1 ting van arbeidsduur e.d. De patroons wilden nu deze clausule in 't nieuwe contract uitbrei den ook tot het geval van ontslag met inacht neming van den opzeggingstermijn. De zaak stond dus zóó: do arbeiders stel den de oude bepaling voor; de patroons wilden deze uitbreiden. Zoo komen we aan onze tweede vraag: „was hij (de eisch van medezeggenschap bij ontslag) gesteld na, of tijdens de staking?" Hierop blijkt het antwoord te moeten zijn: de patroons hadden de uitbreiding der niet- stakings-clausule gesteld vóór de staking, en deze uitbreiding was vóór de staking door de arbeiders geweigerd. De derde vraag luidde: „Was de niet- inwilüging van dien eisch de voornaamste, althans een voorname, reden, waarom ge staakt werd? En waar bleek dit uit?" Het antwoord op deze vraag is misschien voor sommigen niet geheel duidelijk. In den aanhef van het „Tijd"-artikel van 22 Februari wordt wel uitdrukkelijk gezegd: „Met de staking werd niet in de eerste en voor naamste plaats beoogd lotsverbetering maai' wel, op z'n allerminst evenzeer als lotsverbetering, ook vermeerdering van macht van de werklieden in de fabriek". Maar een eindje verder wordt in datzelfde artikel meegedeeld: Door twee socialistische drukkerijen, die van den Alg. Ned. Diama nt-bew er kers bond' en die van „Het Volk", en in nog één kleine inrichting, waar de voorzitter van het stakingcomité werkt, waren, voor dat de staking uitbrak, de looneisehen toe gegeven. Daar is echter thans tot heden nog niet voldaan aan de andere eischen. Bij enkele andere inrichtingen, o.a. die van het „Handelsblad", „De Telegraaf" en „Het Nieuws van den Dag", te zamen met honderden werklieden, is niet voor de werkstaking, maar toen deze uitgebro ken was, in den loop van den 6den Janu ari, de loon eisch toegegeven, maar toen niet en ook tot heden niet ietsmeerl Het geschiedde niet zoo maar, omdat „hun werklieden" het eischten, niet „vrijwillig", maar in het aangezicht van de vijandige troepen, toen de staking in vollen gang was. Met name de directie der drukkerij van „Het Nieuws van den Dag", lid der „Amst. Drukkersvereeniging", had zich, tevoren, niet alleen tegen de machteischen maar ook tegen de looneischen krachtig verzet. De firma Holder Co., een der sterkste tegenstanders van alle eischen, ook dio van de „lotsverbetering", gaf toe, (nl. in de looneischen, niet in de andere), nadat ook bij haar de staking uitgebroken was. Uit deze feiten blijkt dus, dat overal, waar wel de loonsverhooging, maar niet de „maclitseischen" werden ingewilligd, ófwel d« staking niet uitbrak, ófwel terstond weer werd opgeheven. Wij moeten eerlijk erkennen, dat wij niet begrijpen, hoe men 't, gezien deze feiten, heeft kunnen voorstellen en blijven volhou den, dat de staking eigenlijk in hoofdzaak uitbrak, om den eisch van medezeggenschap bij ontslag van arbeiders door te voeren. Het wil ons voorkomen, dat deze bewering lijnrecht met deze feiten in strijd is. Onze vierde vraag luidde: „Welke waren de motieven, op grond waarvan de arbeiders meenden, dezen eisch te moeten stellen?" Uit het boven meegedeelde blijkt eenerzijds, dat deze vraag juister zóó gesteld moet wor den: „Welke waren de motieven, op grond waarvan de arbeiders dezen eisch der werk gevers meenden niet te kunnen inwilligen?" Wij gelooven zeer dicht bij de waarheid te zijn, wanneer wij aannemen, dat het mo tief moet gevonden worden in hetgeen boven werd meegedeeld betreffende den looneisch, nl. dat de arbeiders voorstelden „loon naar leeftijd, namelijk het als minimum vastgesteld loon voor iederen werkman, die 25 jaar oud zou zijn, al zou hierdoor de geëischte 60 pCt. der arbeiders, die 't hoogere loon verdienen, worden overschreden." Is deze veronderstelling juist, dan wilden, zij dus, wanneer een arbeider ontslagen werd, omdat hij den 25-jarigen leeftijd bereikt had, en dus het hoogere loon zou moeten gaan ver dienen, zich het recht van staken voorbe houden, omdat feitelijk door zulk een ont slag het collectief ontslag geschonden werd. Ook is mogelijk, dat zij een verweermiddel wilden behouden, voor 't geval arbeiders op grond van hun lidmaatschap of bestuurslid zijn van de vakvereeniging mochten ontslagen worden. Op vraag 5 en 6 treffen wij geen antwoord aan. Op vraag 7 is het antwoord bekend uit het vonnis van den kantonrechter, een vonnis, waarop wij in onze artikelen-reeks over de werkstaking en uitsluiting nader en uitvoerig hopen terug te komen. Ziedaar dus de feiten, zooals ze door „De(n) Tijd" zijn medegedeeld. Naar onze meening welke wij voor die van meer bevoegden bereid zijn prijs te geven volgen daar deze conclusies uit: Onjuist is de bewering, dat de Amsterdam sche typografen-staking werd begonnen en voortgezet hoofdzakelijk, om den eisch door te voeren, dat de vak-organisatie medezeggen schap zou krijgen over het ontslag van ar beiders. Onjuist is dus de meening, dat de Katho lieke vakvereeniging in dit opzicht heeft ge handeld in strijd met de Katholieke begin selen. In 't algemeen wenschen wij nog dit op te merken: Men moet. niet uit het oog verliezen, dat wij hier te doen hebben met een betrekkelijk nieuw soort stakingen, n.l. stakingen, welke ontstaan doordat een afloopend collectief con« tract niet tijdig door een nieuw is vervan gen. In den regel willen beide partijen ver anderingen. Komt men niet tot overeenstem ming, kan of wil men geen arbitrage aan vaarden, of de afloopende overeenkomst tij delijk verleugen, dan komt men voor de vraag te staan: hoe is het dan met de individueele arbeidscontracten, die op grond van het col lectief contract gesloten zijn; loopen die door? of eindigen zij op denzelfden dag als het collectief contract? Deze vraag zullen wij in onze artikelen over de werkstaking en uitsluiting nader on der de oogen zien. Ze is van groot belang, ook uit juridisch oogpunt, bij de beantwoor ding van de vraag, of al of niet de opzeg gingstermijn in acht moet worden genomen. Tenslotte moet ons één vraag van het hart: Waarom hebben zij, die 't hun plicht re kenden, tijdens de Amsterdamsche staking zoo spoedig de katholieke vakorganisatie te veroordeelen als gehandeld hebbende in strijd katholieke beginselen, zich thans nog niet geroepen gevoeld een oordeel uit te spreken over de katholieke patroons in de tabaks industrie, die op grond van hun lidmaatschap eener neutrale patroonsvereeniging hun werk lieden hebben uitgesloten, omdat ze lid van een (ook katholieke) vakvereeniging zijn? Risico-overdracht. Het Februari-nummer van „De Risico- Bank", het maandblad van de Centrale Werkgevers-Risicobank te Amsterdam, wijdt een artikel aan de aanneming der amende menten-De Visser, die 't optreden van onder nemingsfondsen en combinaties van onder nemingsfondsen, naast de Rijksverzekerings bank, mogelijk maken, of die m.a.w. het be ginsel van risico-overdracht ook voor de In validiteitswet hebben geschapen: In dit artikel lezen wij o.a.: Veel is er in het debat gesproken over de risico-overdracht en de werkzaamheid van de particuliere organisaties op land- en tuin bouwgebied. Er is veel goeds en veel kwaads van de risico overdracht gezegd. Wij zullen er voor het oogenblik niet op terugkomen. De Minister heeft de benoeming van een commissie in het uitzicht gesteld, welke een onderzoek zal instellen naar de werking en het resultaat der risico-overdracht. Daar ver heugen wij ons in. Geheel kunnen wij ons vereenigen met hetgeen de heer Patijn zeide: „Hoe meer licht over de werking van de Ongevallenwet en oyer de risico-overdracht in het algemeen valt, hoe liever bet mij is Men verspreide over deze zaak het meest mo gelijke licht; maar een billijke eisch is, dat dat licht niet eenzijdig is, doch ons in staat stelle tot een juist en volledig oordeel." Inderdaad is ook een onderzoek (echter niet door een commissie, doch door één per soon) ingesteld naar de werkzaamheid der Land- en Tuinbouw-Onderlingen. Bij die ge legenheid hebben de directies en alle bij de organisatie betrokkenen hun medewerking op den meest volledigen voet verleend. Er is niets verborgen gehouden en in alle opzich ten open kaart gespeeld. Dat zal ook de di rectie der Risico-Bank doen bij een eventueel waarlijk onpartijdig onderzoek naar de wer king der risico-overdracht in de industrieele ongevallenverzekering. Hopen wij echter, dat het resultaat van dat onderzoek dan niet ge heim wordt gehouden, zooals met dat andere rapport het geval was! HEWI KATH. VEREENIGING SLEVEN. 'tls bekend, schrijft Spectator in de L. K„ dat er in onze dagen naast zeer vele arbei ders ook vele patroons zijn, die, doordat zij het doel en streven der Katb. vakorganisatie niet kennen, zich vaak oek geen moeite ge vende om ze te kennen, deze vereenigingen met wantrouwen aanschouwen. Waar nu de ondervinding leert, dat door het tegenwerken van die vereenigingen het socia lisme in de hand gewerkt wordt, wil ik hier eenige gezegden laten volgen van zeer hoog staande personen die, na een zeer ernstige studie van het sociale vraagstuk gemaakt te hebben, tot deze uitspraken gekomen zijn. Zoo zegt Leo XHI in Zijn nooit genoeg ge prezen encycliek „Rerum Novarum": „Meesters en werklieden moeten instel lingen in hét leven roepen, door welke op passende wijze voorzien wordt in den nood der .ftigen, en de beide klassen meer tut elkander naderen. Hiertoe moeten ge rekend worden vereenigingen tot weder- ziidsch hulpbetoon, do verschillende instel- Ui n, door de zorg van bijzondere perso nen opgericht om bij. onvoorziene ongeval len, bij ziekto of dood, voor den arbeider zelven, voor weduwe eu kinderen te zor gen; vereenigingen teri einde jongens en meisjes, volwassenen en aankomenden te be hoeden tegen gevaren. Maai- op de eerste plaats komen de arbeidersbonden, waarin nagenoeg alle overige zijn besloten." En de bekende Bisschop van Luik, Mgr. Doutreloux z.g,, voegde hieraan toe: „De patroons moeten niet bang zijn vour de oprichting van arbeiders veree n i gin gen integendeel, zij moeten er belang in stel len, ze begunstigen, niet hun leiders in aanraking komen, op hunne vergaderingen verschijnen, heizij om belangstelling te too- nen, hetzij om daar do taal van rede on er varing en ook do tan v n het hart te doen hooren, en dan worden die vereenigingen een element van orde, van verzoening en van vrede." En op een andere plaats zegt diezelfde Bisschop: „Aan de arbeidersveroenigingen vijand schap of ook maar onverschilligheid te too- ■nen, ware in de tegenwoordige omstandig heden eene dwaling, een ongelijk en eeile betreurenswaardige opvatting van de wijze, waarop de godsdienst en 't openbaar wel zijn, de Kerk en het Vaderland kunnen ge red worden." Met recht mocht dan ook de bekende Je zuïet wijlen P. B. Bruin uit Oudenbosch in zijn werkje over dit vraagstuk schrijven: „Met het Katholieke vereenigingsle- ven hangen do hoogste belangen samen en dat in een tijd, dat die belangen het he vigst bedreigd worden. Daarmee hangt sa men het tijdelijk welzijn der arbeidende klasse, terwijl de olksmisleiders ben dieper in de ellende trachten to werpen. Daar mee hangt samen de orde in de maatschap pij, terwijl openlijk de revolutie wordt ge predikt. Daarmee hangt samen de vrede tus schen do maatschappelijke standen; terwijl een machtige partij ophitst tot. klassenstrijd. Daarmee hangt samen de redding der ge- heele maatschappij, terwijl men haar in ha re diepste grondslagen, godsdienst, huisge zin en eigendom ondermijnt. Daarmee han gen samen de eeuwige belangen van dwi- zenden, terwijl een godloochenend socialis me al het hoogere in hen tracht, te ver stikken. Daarmee hangt samen de overwin ning van liet Godsrijk op aarde, terwijl ecu nieuw heidendom God uit de maatschappij tracht te verbannen. "Waar zulke belangen op het spel staan, moeten wij daar niet de hoogst maatschap pelijke en tevens godsdienstige beweging- van het Katholieke vereenigingslcven steu nen en bevorderen? Mannen, die daarbij Katholiek zijn, on recht willen hebben op dien naam hebben in die hoedanigheid eene bijzondere ver plichting om mede te werken aan een zaak, waarmede de eeuwige belangen van onster felijke zielen zijn verbonden." Mij dunkt dat het wel onnoodig zal zijn om, na deze uitspraken, niet slechts do arbeiders maar óók de patroons aan te sporen, het. kath. vereenigingsleven zooveel mogelijk te steu nen en te bevorderen. HET KONINKLIJK PALEIS TE 's-GRAVENH AGE. Burgem. en Weth. van 's-G raven Lage heb ben thans aan de Gemeenteraad overgelegd de briefwisseling tussohen hen en de ltegen- ring gevoerd naar aanleiding van de motie van het Raadslid Deen en het verzoek van den Raad aan B. en W. om stappen te doen voor eene oplossing van het Paleis-Raadhuis- vraagstuk in dien zin dat eene verwisseling van het Koninklijk Paleis in het Noordeinde met een op „Zorgvliet" te stichten gebouw zon plaats hébben en het Paleisgebouw in bet Noordeinde voor Raadhuis zou kunnen wor den bestemd. In zijn antwoord op het desbetreffend schrijven van B. en W. deelt de Minister van binnenlandsche zaken mede, dat, hoewel wordt vooropgesteld (in den brief van B. en W.) de mogelijkheid, dat een nieuw Konink lijk Paleis beter dan bet egenwoordigo aan de behoeften der Koninklijke Familie zou kunnen voldoen, hij toch meent niet te ver mis te tasten, indien hij de onderstelling uit spreekt, dat het verlangen naar eene oplos sing van het Raadhuis-vraagstuk der ge meente 's Gravenkage in de eerste plaats ge- wij voorloopig dc zaak laten rusten. Wordt Ada beter, dan kunt gij haar besluit uit ba ren eigen mond vernemen. Doch toen ze zich aan u verloofde, kende zij 't geheim nog niet, dat haar als verpletterd heeft. Meent zij n tóch nog te kunnen lmwen, dan mag zij u naar het altaar volgen, mijn vurigste wen schen zullen u vergezellen. Arthur weet niet, hoe zijnen dank nit te drukken, wat de oude man glimlachend aan hoort. Hecht niet te veel gewicht aan mijne woorden. Mr. Sutherland, Ada alleen heeft te beslissen. Het arme kind verlangt naar hnis, ik zal met haar gaan, zoodra het kan. Daar zal ze gauwer beteren. Gij echter moogt niet komen en niet met haar eorrespondee- ren het eerste halfjaar. Dan kunt ge komen en dan heeft zij vrije keus. Ik wil hoege naamd mijn invloed niet doen gelden. Zes maanden kwamen Arthur veel te lang voor, doch hij moest zich ten slotte erbij neer leggen. En zult gij mij ook niet schrijven, opdat Ik wete hoe Ada het maakt? Zeker ik zal u regelmatig bericht zen den. Zoo werd het besloten. Er verliep nog een taaand, eer de zieke in staat was te reizen. Slechts langzaam keeren Ada's krachten terug, nog langzamer herstelt de geest. Eindelijk is de dag van vertrek aangebro ken, een treurige dag in 't oude heerenhuis. Zwijgend worden de koffers gepakt; me vrouw en Carola gaan mee naar het station, hii riidt in een bedrukte stemming naast het rijtuig. Het laatst vaarwel is gesproken, de trein stoomt naar het Westen en de familie keert naar Maplewood terug. Wat is het eenzaam geworden hier in huis! Indien er een lijk was, kon het niet erger wezen. Alles herinnert aan haar. Peinzend staat mevrouw Sutherland aan het raam. Het is een sombere avond en ze ziet Arthur op een bank onder de accacia's zitten. Zoo kan 'tniet blijven, denkt mevrouw, wij moeten verstrooiing hebben. Hier herin nert ons alles aan Ada, het best ware op reis te gaan. Het best ware naar Saratoga te gaan, zegt ze. Carola moet afleiding hebben, en ook voor u is een reis goed; indien 't ons bevalt, blijven we tot den herfst. Arthur heeft er niets op tegen, waar hij den tijd doorbrengt is hem om het even. Hij zorgt voor de tallooze koffers en vergezelt zijne moeder en zuster naar Saratoga. Au gusta blijft te Maplewood; zij had ook naar hnis kunnen gaan, doch het bevalt haar hier beter dan in de enge, sombere woning te Portland. Ofschoon mevrouw gezegd had, dat ze wel tot November zouden blijven, keert Arthur na veertien dagen tot groote verras sing van Augusta terug. Ik kon 't leven daar niet uithouden, Gusta, ik heb er genoeg van. Wat geef ik om die vreemde menschen, en die mooie toilet ten, bals en partijtjes, de heele rommel! Ik ben yeel liever hier in de stilte en eenzaam heid. - En ïiwe moedert I Dié wijkt niet af van het program. Zij en Carola amuseeren zich uitstekend, en zul- len mij niet erg missen. Het was niet om uit te houden, Gusta, en daarom ging ik er van door. Dezen nacht doet Augusta geen oog dicht. Met gloeiende wangen en schitterende oogen j leunt zij aan 'traarn. De Creoolsche is honderden mijlen van hier, en hij wil den langen zomer bij baar doorbrengen. Waarlijk, nu is de tijd voor baar gekomen. i Nu is Augusta heelemaal veranderd. Zij is zeer spraakzaam geworden en zoekt Arthur i allerlei genoegens te doen. Doch deze denkt alleen aan zijn Ada en Augusta doet vergeef- sclie moeite. In de laatste dagen komt er een brief met het poststempel Havana. Ada maakt het he ter, schrijft haar grootvader, en hij hoopt dat ze weldra zal genezen zijn. Dat is alles, en 1 dat weinige maakt Arthur overgelukkig. i Juli, Augustus en September gaan voorbij. Mevrouw Sutherland reist naar New-York, en hier blijft ze tot December; het Kerstfeest wil ze thuis vieren. Arthur heeft een brief uit Cuba ontvangen, dit is voor hem 't liefste Kerstgeschenk: „Lieve vriend! Gij hebt woord gehouden, Ada is geheel hersteld, wel een beetje stil ler en ernstiger, doch overigens onveran derd. 'tls hier heerlijk te Eden-Hall in De cember en indien u lust heeft om ons te bezoeken, zult ge ons beiden van harte wel kom ziin". VIII. AARDSCH GELUK. Als vloeibaar goud schitteren de liooge vensters van een huis met plat dak en fluis terend gaat de wind door de citroenen- en oranjebooompjes en speelt met de trotsche magnolia's en witte bloesems der accacia's. 't Is een Januari-avond. Ligt elders de sneeuw voeten hoog en giert de noorden wind, bier op dit gezegende eiland der tro pen is de natuur in volle pracht. Droomend zit een meisje in een leuning stoel; zij houdt een boek in de hand. Ada toeft met haar geest ver in die woning in 't noorden, waar 'tnu sneeuwt en stormt. Zij ziet Maplewood als in een visioen. Een knappend vuur brandt er in den haard, de meesteres des huizes rust behaaglijk in een fauteuil, een blonde dame zit aan de piano en aan een tafeltje zit een blonde jonge man. Zou hij nog denken aan 't Creoolsche meisje? Terwijl ze zoo denkt, gaat er een vreemde- ring aan het raam voorbij. Ada slaakt een kreet en eenige oogenblikken later ligt zij in de armen van Arthur. Ada, lieve Ada! eindelijk heb ik je weer terug! De verrassing heeft baar zeer aangegrepen en ze kan geen woord uitbrengen. Dit doet den jongen man schrikken, en hij laat haar zachtjes in den leunstoel neer; ze is zeer bleek. Spreek met mij, Ada. smeekt lui, ge heb* mij nog niet welkom gebeeten. In plaats van te antwoorden, kust ze zijne handen, tranen rollen over hare wangen. Ben jij blij, dat ik gekomen ben? Ja, ja, zoo klinkt het bijna toonloos van hare lippen. Vergeef mij, Arthur, ik ben niet zoo sterk als vroeger. Na een zoo lange schei ding je weer te zien, is voor mij een te groot geluk, de vreugde overstelpt, mij. Het. spijt, mij, dat ik u door mijn weeneu bedroefd heb, doch 6edert mijn ziekte ben ik zenuwachtig. Je zijt nog altijd niet wel, herneemt Ar thur met bezorgde blikken, en toch schrijft mij je grootvader dat je heelemaal hersteld bent. Dat ben ik ook, alleen gevoel ik mij nog eenigszins zwak. Hoe gaat, het in Maplewood, met uw mama en zuster? Beiden varen wel en denken altijd aan u. Eene lange pauze volgt, 'tls altijd lastig na eene lange scheiding het reebte woord te vinden om te zeggen, wat ons op "thart ligt. Men vertelt soms de gewoonste dingen. Bei den zitten verlegen en weten niet, waarmee te beginnen. Waar is Mr. Rohan? vraagt Arthur ein delijk. Hier! roept een welbekende stem. Wel kom in Eden-Hall! Ongemerkt is hij binnengekomen en gaat Arthur lachend te gemoet. Hij ontvangt hem warm en hartelijk. Hij schijnt niet meer de zelfde te zijn, nu schijnt hij opgeruimd en ge zellig vol humor. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 6