T* u H Wie het laatst lacht, lacht het best. O© SCra&nksIainïge, De geheimzinnige doodkist. f 2LIV li j S Ww- *&*- 30E DONDERDAG 13 MAART 1913. 37ste JAARGANG No. 8083 BIJVOEGSEL VAN DE NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT. Bij een sterken drinker van gewoonte, is de maag nog sterker ontstoken en met witte wond- koralen bedekt. De maag van een beschonken man is erg ont stoken, hoogrood, en met donkere en zwarte stre pen bedekt, ontstaan door het uitgezweete zwarte bloed. De maag van iemand, die herhaald misbruik maakt van jenever, is samengekrompen, van bin nen sterk ontstoken, met dikke bloedaders bedekt, zeer dik en met kankerachtige zweren bezet. De maag van een nog sterker dronkaard is van binnen slechts ééne kankerachtige korst. De maag van iemand, gestorven aan delirium tremens (dronkemans-waanzin), bevatte zeer veel zwart geronnen bloed; het inwendige was be halve eenige roode plekken met zwart bloed be dekt en had het voorkomen van door koudvuur te zijn aangetast. Menig jeugdig en krachtvol leven wordt ver woest door den drank. DE ZONE VAN HET STILZWIJGEN. De meteoroloog dr. A. de Quervain te Zü- heeft een studie gemaakt van hetgeen hij eigenaardig noemt „de zone van het stilzwij gen", en wel naar aanleiding van de meer malen gedane waarneming, dat door ontplof fingen veroorzaakte geweldige geluiden, die binnen een zeker rayon goed hoorbaar waren, op dichter bij gelegen plaatsen niet werden waargenomen. De ontploffing van 25000 kilogram dyna miet (Jungfraubaan 15 November 1908) werd normaal tot ongeveer 30 kilometer van de plaats der ontploffing gehoord. Daaraan sloot zich aan een zone van ongeveer 140 kilometer, waarbinnen niemand van den geweldigen knal iets vernomen had en eindelijk een 50 K.M. breede gordel, waarbinnen men het geluid weer duidelijk kon hooren. j Een tweede geval: in den slag bij Liegnitz (15 Augustus 1760) hadden de keizerlijke generaals Daun en Lascy het kanongeDulder niet gehoord, waren derhalve generaal Lau- don niet tijdig te hulp gesneld en zoo won Friedrich II den beslissenden slag. Dat Daun en Lascy en hun manschappen het kanonge bulder niet zouden gehoord hebben, ging er niet goed in, aangezien troepen die veel ver der dan Daun en Lascy van Liegnitz verwij derd stonden, het geluid zeer goed vernomen hadden. Thans houdt men de verklaringen der bei de generaals minstens voor mogelijk en ver klaart het verschijnsel door nevels, verschil lende mate van verwarming der luchtlagen ;en vooral door een breking van het geluid, iets dergelijks als de buiging van den licht- j straal bij overgang van de eene middenstof ,in de andere. De hoogleeraar in het strafrecht, dr. Hans Gross vestigt nu in zijn „Archiv für Kri- n.inal anthropologic" op deze wetenschappe lijke verklaring de aandacht, overtuigd dat ook de kriminalist daaruit voor zijn arbeid leering kan trekken. Met kanongebulder en tonnen ontploffend dynamiet heeft hij niets te maken; wel echter weet ieder krimina list bij ervaring dat hijv. een kreet, een pistoolschot, hulpgeroep, het knetteren van vonken en dergelijken door dichtbij vertoe- venden vaak niet, door verwijderde personen wel vernomen worden. In zulke gevallen neemt men bij eerstbe doelde personen op zijn zachtst' gebrekkige aandacht, zwak gehoor enz. aan, maar men onderstelt ook wel opzettelijke valsche ver klaring. Evenzoo heeft men echter ook 'de waarnemingen van de verder verwijderden als inbeelding en suggestie, of ook wel als leugen verklaard. Misschien alles ten on rechte. Dit voorop gesteld hebbende, beveelt prof. Gross nu in Die Umschau een nauwkeurig onderzoek aan ter beantwoording van de vraag of datgene wat in 't groot waargenomen werd, ook in 't klein revolverschot, men- schelijke stemmen enz. zich voordoet, en verder, of er voor gevallen van de eerste en vooral van de tweede categorie volkomen betrouwbare waarnemingen zijn gedaan. N. Ct. HET KLIMAAT IN ADELIELAND. Uit. Melbourne wordt bericht, dat de staats* meteoroloog Hunt van Mawson een draadloos telegram heeft ontvangen, waarin deze een mededeeling deed over het klimaat van Adelieland. Volgens den Australischen Zuid- poolonderzoeker heerscht in dit land, wel het ruwste klimaat, dat men zich denken kan. De gemiddelde windsnelheid bedraagt vijftig mij len in het uur. Er is bijna steeds een zuidoos ten-wind en de voorraad sneeuw die er valt, is onuitputtelijk. De mast voor draadlooze telegraphie, die verleden jaar door den wind omver was geblazen is weer opgericht en steviger vastgemaakt. Mawson hoopt thans dan ook in onafgebroken gemeenschap te kunnen blijven met Australië. DE EXPEDITIE VAN MAWSON. Mawson heeft opnieuw teekenen van le ven gegeven, Shakleton heeft een telegram uit Adélieland van hem ontvangen en ook mevrouw Scott ontving een bericht. 1, Hè-hè, gelukkig nog op tijd! 2. En een bijna leege coupé3. Ik zal het me eens echt gemak- dat treft! kelijk maken! S5S5? 4. Zoo'n echt gezellig hoek- 5. Nu nog een fijne sigaar op- 6. Wacht, laat ik liever een si- plaasje hé! gestoken! garet nemen. 7. Opgepast dat ik hem goed vuil. 8. En vooral dat ik ze goed 9. Een lucifer die heb ik toch vastmaak. zeker nog! 10. Heerlijk, wat een genot 11. Wal, zit u hier te rooken! Kunt u dan niet le zen? Ik maak procesverbaal tegen u op, mijnheer!. GELUK. „Je moet maar gelukkig zijn! Dat zie je aan JansenVan middag om twaalf uur zou zijn ongevallen verzekering afloopen en om half twaalf wordt hij door een automo biel overreden! WIE WEET? Professorsvrouw (tot haar man, die zoo juist een maagoperatie heeft verricht): „Waar is je lorgnet, heb je die weer ergens laten liggen?" Professor: „Wat zeg je? Hij zal toch niet in de maag van mjjn pa tient zijn blijven zitten?" MODERN AANKNOOPINGS- PUNT. „Mijnheer, ia u al eens door een automobiel aangereden EEN FRAAIE TROOST. Dienstmeisje: „Het spijt mij, me vrouw, u komt te laat, mijn meeste res is zoo juist gestorven. Dame: Wat jammer, ik bad ze juist mijn nieuwen hoed willen la- ten zien, dat ;ar misschieD nog wat opgemonterd." O ZOO! ■Baron: Uw hand gekwetst, baas Pimpel Pimpel: Dat heb ik nog overge houden van de vorige jacht, baron! Baron: Zoo, door een everzwijn aangevallen Pimpel: Neen, aangeschoten door den baron! KRITIEK. Vriend: Wat moet dat nieuw stuk beeldhouwwerk voorstellen, dat ge nu op de tentoonstelling hebt ingezonden Beeldhouwer: Het stelt de „Rouw" voor. Naar mü dunkt, is de uitdrukking van treurigheid mij goed gelukt! Vriend: „Ja, die figuur kon niet „treuriger" zijn!" GETROEFD. Eerste musicus: „Als ik fluit speel, komt iedere keer een spin van 't plafond en zet zich op het papier Tweede musicus: „Dat beteekent niet; ik heb een muis, die «laat he* blad om. 3 1 o .6 p Cft et-Jv i- c- - VOORDE HUISKAMER =-Jl Op zekeren morgen, zoo vertelt een gewezen secretaris van den prefect der Parijsche politie, zag ik een man, ten prooi aan de hevigste op gewondenheid, mijn kabinet binnenkomen. Het was een onzer grootste juweliers, en ik kende hem, omdat ik hem dikwijls bij eerste uitvoe ringen in den schouwburg had ontmoet. Hij vertelde mij zijn geschiedenis, het gewone ver haal van den koopman, die door een oplichter is beetgenomen. De som was nogal groot: vijf tig duizend franks ongeveer. Van den dief, of liever van de dievegge, was geen spoor te ont dekken. Een vrouw had hem dat gelapt. Daags te voren, tegen een uur of vier was zij in een keurig rijtuig bij hem aangekomen en was den winkel binnengetreden, zonder die luidruchtig heid aan personen van geringe afkomst eigen, integendeel, zij was bescheiden, volmaakt in den goeden toon en bleek in alles eene groote dame te zijn. Daarenboven was zij knap en bezat die betoovering van vrouwelijke vriendelijkheid, welke zelfs den meest stroeven koopman tot eene voorkomende beleefdheid dwingt. Zij had vijf of zes dingetjes uitgekozen en betaald, ringen en armbanden; die kostten vier duizend franks en zij had het geld op een ver strooide, bijna nonchalante wijze den winkelier overhandigd; maar toen zij heen wilde gaan, zag zij als by toeval voor het raam een prachtig snoer brillanten liggen. „Een mooi stuk.... hoeveel kost dat?" „Vijftig duizend franks, mevrouw." „Vijftig duizend franks! dat is wel wat duur!" „O neen, mevrouw, 't is de naaste prijs. Zie eens, 't zijn alle diamanten van het zuiverste water. U zou er overal tachtigduizend franks voor moeten geven." Reeds was het doosje met het collier uit de uitstalkast genomen en onder de oogen gelegd van de klant, die er wel een weinig zin in scheen te hebben. De koopman deed goed zijn best, het ging er om eene mooie winst te be halen door den verkoop van het schitterend kunstwerk. En werkelijk, hij behaalde de over winning. „Welnu," zei ze, plotseling een besluit ne mende, „vanavond zal ik terugkomen met mijn man, want ik heb geen geld genoeg bij me." Van avond? dacht de winkelier. Over een half uur is haar gril misschien voorbij. „U behoeft volstrekt niet terug te komen, mevrouw," antwoordde hij, „heel graag zal ik u een bediende meegeven." De dame maakte eerst een paar tegenwer pingen, maar gaf spoedig toe; de eerste be diende stapte bij haar in het rijtuig, met het parure, in het doosje gesloten, hij zich. Sinds was het niet meer teruggezien. Gevlucht?Onmogelijk. Tien jaren lang was hij al in de zaak en in alles de rechterhand van zijn patroon. Klaarblijkelijk was hij in een valstrik geraakt, maar hoe?" Ik ontbood den chef der veiligheidspolitie en droeg hem de zaak op. Den volgenden morgen gaf hij mij al den sleutel van het raadsel. De eerste zorg van den politieman was: het rijtuig en den koetsier opsporen, waarmee de roof was voltrokken. Een avonturierster heeft natuurlijk geen eigen span en denzelfden avond reeds was de rijtuigverhuurder gevonden en de koetsier in verhoor genomen. Deze herinnerde zich duidelijk, dat hij zijn klant, eene vreemde dame, eerst alleen en daar na in gezelschap van een jongen man naar een huis van een zeer deftig voorkomen, waarvan hij h«t juiste adres opgaf, had gereden. Een half uur later ging «en d«r beste politie agenten, begeleid door den koetsier, daar aan bellen. De eigenaar was een dokter, specialiteit in zenuwziekten. Hjj vertelde al wat hij van do zaak wist. Acht dagen gel-eden was een jonge vrouw hem komen consulteerenzij was erg bedroefd en neerslachtig en stelde hem op de hoogte van I het verdriet dat sdnds twee maanden haar leven j vergalde. Haar man was plotseling gek gewor den. Hij had een hartstocht voor juweelen ,een hevigen, onweerstaanbaren hartstocht, in wel ken toestand hij soms tot woede en razernij over sloeg. Eerst begon hij zich te verbeelden, dat hij een groote, prachtige verzameling diamanten bezat; daarna beschuldigde hij iedereen, ze hem af te willen nemen of afgenomen te hebben. Bij de geringste tegenspraak verviel hij dan in een staat van diepe neerslachtigheid of soms ook wel van grenzenlooze gramschap. Vroeger kwam zulk een crisis slechts zelden voor, in den laat- sten tijd al meer en meer en ze werden hoe langer hoe menigvuldiger en heviger. Soms was de zieke voor zijn omgeving bepaald gevaarlijk. Wat moest er nu gebeuren? Hem onder ge neeskundige behandeling stellen? Dat zeide on getwijfeld het gezond verstand. Maar was er dan geen andere oplossing? Alleen het denk beeld, dat er tegen haar ongelukkigen man ge weld zou worden uitgeoefend, w,as de arme vrouw reeds te veel. En toch zat er niets anders op, dam dat haar man eenigen tijd in het gesticht doorbracht. De dokter hielp haar zoo goed mogelijk en deed haar een practisoh middel aan de hand om haar man zonder geweld naar het gesticht to krijgen. Zij moest hem meebrengen als ging zij een be zoek afleggenonder een of ander voorwendsel moest zij dan naar eene andere kamer gaan, en daar het huis aan twee verschillende straten een uitgang had, kon zij zich verwijderen zonder den patiënt weer te zien, voor wien de dokter dan wel verder zou zorgen. „Het zij zoo, dokter," sprak de dame met tra nen in de oogen, „maar ik zal mijn man zoo lang bij me houden als ik kan en slechts in het uiterste geval zal ik hem naar het gesticht laten gaan." „De dame, zoo verklaarde de dokter, had ze ker buitengewoon haar best gedaan, want in zes dagen kwam zij niet meer bij hean terug. Eindelijk kwam zij weer, ontmoedigd, maar ge laten. „Dokter, ik kan niets meer voor mijn zieken man doen, u moet er verder voor zorgen." Den volgenden dag want er was geen tijd meer te verliezen kwam de jonge vrouw met haar man terug. Zij werden in de spreekkamer gelaten, waar de dame haar man een oogenblik alleen liet, terwijl zij in het kabinet van den dokter werd ontvangen. Daar stamelde zij eeni ge woorden van leedwezen, droogde een traan af en verlieit het huis als waanzinnig van droef heid. In de spreekkamer zat nog altijd de gewaande zieke, die door den dokter door de half geopende deur bespied werd. Ongeveer een kwartier lang bleef hij rustig zitten; maar na verloop van twintig minuten begon hij sohuw rond te kijken. Vijf minuten later stond li ij op, liep zenuw achtig de kamer op en neer en onderzocht wan trouwend muren en deuren. Hij stond op het punt de spreekkamer te verlaten, toen de dokter binnentrad. Do verklaring tusschen beide mannen was kort. Bij de eerste woorden, die de dokter sprak, viel de patiënt hem al in de rede: „Pardon, mijnheer, als de diamanten u niet bevallen, wees dan zee goed z« mij terug t« geven." „Welke diamanten?" „Wel de diamanten waarmee uw vrouw een tijd geleden naar binnen gegaan is, om ze te laten kijken." De dokter keek zijn patiënt opmerkzaam aan 't was dus al zoover met hem gekomen, dat hij zijn eigen vrouw voor die van iemand anders hield. Inderdaad, dat was een ernstig geval. En het ernstige daarvan liet zich plotseling op onvoorziene wijze duidelijk blijken. Op een ontwijkend antwoord van den dokter, waarin deze al zijn bekwaamheid van krankzinnigen- geneesheer tentoonspreidde, pakte de patiënt hem met krachtige hand bij den kraag, wrong hem zijn witte das bijna tot stikkens om de keel en schreeuwde„Dief, schurk Drie minuten later zat de „gek", die inder daad gevaarlijk begon te worden, in een dwang buis en vijf minuten later kreeg hij een koud stortbad. Hij zou nog lang in het gesticht gebleven zijn, indien zijn patroon niet onmiddellijk die politie van zijn verdwijnen had in kennis ge steld. De dievegge was echter gevlogen. Door haar list had zij vier en twintig uuir tijd gehad om hier of daar over de grenzen te komen; en ze scheen van haar tijd een goed gebruik te hebben gemaakt, althans zij werd nooit ontdekt. Trein 39 kwam een nur te laat De oorzaak was ver te zoeken. Er woedde een vreeselijke storm, de regen viel in stroomen en de eene donderslag volgde den anderen. 'tWas reeds zeven nur, toen de roode lantaarns van de lang verwachte locomotief zichtbaar werden en ik was dankbaar en blijde toen ik den trein zag naderen. De groote brug, op onge veer een uur afstand van mijn station gele gen, behoorde niet tot de sterkste. En wat kon er in zulk een vreeselijk weer al niet gebeurd zijn. Thans was de trein binnen en mijn angst en zorg verdwenen. Ik was toch eenigszins zenuwachtig geworden en de din gen, die denzelfden avond zouden geschie den, brachten weinig bij, mij kalmte te geven. Om half twaalf 's voormiddags moest ik een pakket ontvangen met 13,000 dollars. Het kwam niet op den vermelden tijd, doch deze trein bracht het mee. De gedachten zulk een groote som gedurende den nacht onder mijn berusting te moeten houden, was niet zeer aangenaam, daar ik geheel alleen het station bewoonde. Twee passagiers verlieten den trein; eigenlijk moest ik zeggen één passa gier, want de andere werd in een doodkist uit den goederenwagen gedragen. „Wie is het?" vroeg ik toen deze kist in 't station werd neergezet. „Het lijk mijner schoonzuster", antwoordde de vreemde heer, die was uitgestapt. „Zij i« een nicht van den heer Eldridge, dien ge wel zult kennen, haar Hik moet hier in het fa miliegraf worden bijgezet." „Dan zal het lijk dezen nacht zeker hier moeten blijven", vroeg ik verder. „Ja", zei hij kortaf. „Denkt ge dat ik zelf nog op de villa van den heer Eldridge kan komen?" „Dat zal moeilijk gaan in dezen storm, ik zou u aanraden, in het naastbij gelegen hotel to overnachten." Ik wees den vreemdeling de richting, waarin het hotel lag, en begaf mij toen naar den hoofdconducteur. Deze overhandigde mij het pakket met geld en zeide: „Wees voorzichtig, sir, 't pakket bevat waarde genoeg om een onzer struikroo- vers aanleiding te geven een kogel in uw hoofd te doen ïogeeren, zonder n den tijd te gunnen tegen zulk eeu inkwartiering te pro testeeren". Ik gaf «en schertsend antwoord, dat mg «ohter ik wil het gaarne bekennen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 7