ALLERLEI.
De garderobe van vorstelijke personen.
Hard© plicfit*
Sen, deed hij ijverig zijn best, om het huis
raad aan te vullen. Maar weer ging hij
drinken, en op 'n avond kwam hij thuis,
en in een vlaag van delirium sloeg hij alles:
den spiegel, de klok, de lamp, kort en
klein; en vrouw en kinderen, dat zij gil
lend de straat op vluchtten.
Hij werd opgenomen in het Ziekenhuis,
in de Blauwe Zaal verpleegd; en bij ziin
ontslag kreeg ook hij den raad mee: Wend
je tot het Consultatie-bureau.
Zoo kwam hij daar dan terecht, en deed
er zijn levensverhaal, en beloofde er, na de
trouwhartige toespraak van den heer Vlee-
ming, dat hij nu 't vervloekte drinken waar
achtig zou laten.
Maar de volgende weelc kwam hij niet
op het bureau terug. Een paar dagen
later echter, zag de heer Vleeming heel
toevallig hem loopen, sprak hem aan, en
nam hem vriendschappelijk mee naar zijn
huis. Daar vertelde hij: 't gezin was voor
schuld uit de woning gezet, en zijn vrouw
was weggeloopen. Hij zelf had nu drie da
gen en nachten zonder eten of drinken
rondgezworven door de stad, en hier of
daar op 'n bank maar zoo'n beetje gesla
pen, nog telkens nauwelijks de verzoeking
bedwingend, om zich in de Maas te verdrin
ken. Want zijn gróóte wanhoop was om
't verlies van zijn vrouw, die 'm nu bezwo
ren had: zij ging van hem scheiden.
'n Paar uur lang spraken zij samen,
trachtte de heer Vleeming hem wat te troos
ten, te raden, en vooral dit nieuwe onheil
;als aandrang te gebruiken dat hij den al
cohol toch af zou zweren voor goed. En
:do kerel schreide, maar géén dronke-
manstranen, want sedert zijn eerste bezoek
aan 't bureau, in al die ellende, had hij
geen druppel genomen. Zijn leidsman
zorgde voor nachtlogies, en na veel aandrin
gen wilde hij 't glas melk dan wel nemen;
maar de boterhammen die 'm voorgezet wa
ren, nee, dat vervloekte hij„hij was
geen bedelaar, hij had nog nooit genade
brood gegeten."
Zoo ging hij dien avond heen, met en
kel het bonnetje voor de slaapstee. „En
't drinken"? Dat had hij immers beloofd:
zou hij laten!
Den volgenden avond ontmoette de heer
Vleeming hem weer; hij zag er vermoeid
maar opgewekt uit, sloeg op zijn jas, dat
er een wolk wit stof uit vloog. „Ik heb
weer geld verdiend" zei hij fier „hon
derd balen meel op me nek naar den boven
sten zolder van een pakhuis gedragen."
„En toch 'n borrel gedronken?"
„Nee, geen drup," en op zijn hand liet
hij 't volle draagloon zien. „Maar één
ding moet je me aan helpen, meneer: zorg
dat me vrouw bij me terugkomt!"
Dat deed de paedagogisch-maatschappe-
Jijke leider van het Consultatie-bureau. Hij
spoorde de vrouw op, wist haar te bepra
ten, dat zij haar man weer in genade zou
aannemen. Hij huurde een woning voor hen,
zij trokken er samen weer in. En de kerei
werkte als een paard, kocht stuk voor stuk
het huisraad terug, en 't ging alles goed,
want drinken deed hij niet meer. Dus za
ten zij na eenige maanden weer netjes in
hun boeltje. En hij presenteerde zich bij
den heer Vleeming als de dandy van ouds:
keurig gekleed, gouden ring, gouden ket
ting over den buik, wandelstok met een
haak. Zóó veel verdiende hij als gids voor
vreemdelingen; door zijn vlotte talenkennis,
zijn innemenden omgang, waarom gezel
schappen Engelschen en Amerikanen hem
meenamen op hun tochten door 't land. Maar
geen druppel alcohol kwam er over zijn
lippen.
Op deze wijs kwam hij ook in aanraking
met een Belg, waar hij een tijd lang voor
zaken mee rondtrok. Die meneer was fa
brikant, en bij zijn vertrek had hij den
gids aangesteld als zijn agent, om klanten
te maken en overal af te reizen. Na drie
maanden zou hij zijn afrekening inzenden,
en dan meteen zijn hooge provisie innen.
- Onze vriend die van handelsgebruiken
geen verstand had, nam deze zonderlinge
conditie gretig aan. Wat hij overgespaard
had verreisde hij, hij leende er hier en
daar bij,tot eindelijk bleek, dat die Belg
een oplichter was, die hem er voor alles
wat hij bezat en nóg meer had in laten
loopen. Maar al dien tijd was bij drank-
vrij gebleven, niet alleen, hij had ook
propaganda gemaakt voor de onthouding,
en dronkaards naar 't bureau gebracht, die
onder zijn invloed tot heden toe onthou
ders zijn gebleven!
En hij was zijn leidsman zoo dankbaar
genegen! Waar hij ook kwam in 't land,
zond hij hem even 'n prentbriefkaart, ten
teefcen, dat 't nog goed ging. Eens bijvoor
beeld stond daar op: „Ik kan u ook mee-
deelen, dat ik twee kanarievogels er bij
gekocht heb. Wanneer die geteeld hebben,
kunt u er de mooiste van de jongen uit
zoeken
En toen plots zat- hij weer diep in de
misère. Zijn vrouw, die 'n slechte vrouw
voor hem was, dreigde weer met van 'm
weg te loopen. „Alla" zei hij toen met
een baloorigen kop „verkoop den hee-
len rommel dan maarMaar die planten,
daar blijf je af: die zijn voor meneer!"
En weer heeft hij 't op 'n drinken gezet.
„Ja" besloot de heer Vleeming „zoo
zie je telkens 't menschelijke weer naar
boven komen; maar die drank trekt ze ie-
deren keer weer naar beneden. Toch
weet ik dat deze kerel nog aan mij denkt,
voortdurend! Telkens weer krijg 'k 'n le-
vensteeken van hem. En ik kan 'm ook
nog niet uit mijn hoofd zetten, nog niet
opgeven't Is zoo'n beste, trouwhartige
vent, en 'k blijf hopen, dat 't met hém
in orde komt, a.1 weet ik ook, dat hij 'm
nu weer erg bar raakt!"
o
De landstraat is hard bevroren en de hoe
ven van het paard klapperen luide op den
grond. Het paard stapt langzaam voorwaarts
en blaast door de neusgaten den adem, die
door de kou in kleine ijskegeltjes stolt. De
gendarm heeft den kraag opgeslagen, hij
heeft het hoofd gebogen en houdt slap den
teugel. Hij gaat huiswaarts en het paard kent
den weg.
Weer was de poging vergeefs geweest. Al
les was in het rond grondig afgezocht, en
toch had men den landlooper niet gevonden.
Hij kon echter niet gevlucht zijn en moest
zich ergens verborgen houden. Dagen lang
had de vagebond hier rond gezworven, in de
dorpen gebedeld en van sommige boeren
nachtkwartier in den stal gekregen. Vele
menschen hadden hem gezien, maar geen
acht op hem geslagen; in den winter waren
er zooveel bedelaars. Hij zag er uit als an
dere landloopers: de handen blauw van de
kou, om de voeten lompen gewikkeld. Eeni-
gen hadden bemerkt dat zijn linkeroorbel
van boven gespleten was, bij de een of andere
vechtpartij had hij zeker die wonde opgeloo-
pen. Niemand anders dan hii kon de misdaad
bedreven hebben. Sedert men Christian
Lischke dood naast zijn wagen op de land-
straat gevonden had, was de vagebond ver
dwenen.
Stokslagen op zijn achterhoofd hadden den
boer gedood. De buit was niet groot, de oude
trouwring, het ouderwetsche zilveren horlo
ge en het weinige geld, dat hij bii zich had,
waren verdwenen, de oude beurs lag achte
loos weggeworpen bij een denneboom.
Twee dagen zocht men nu reeds den land
looper zonder gevolg. Men had de wouden
en dorpen afgezocht, men had vele landloo
pers aangehouden, maar allen weer moeten
laten loopen, hun papieren waren in orde, en
wegens het bedelen kon men hen niet gevan
gen houden, want hoeveel menschen hadden
dan de gemeente wel niet te voeden! De ge
zochte, kenbaar aan het opengespleten oor,
was niet onder hen.
De gendarm moest bii eiken landlooper,
wiens papieren hij onderzocht, aan zijn
zoon denken. Wat zou er uit hem geworden
zijn1? Hij was zijn eenige zoon geweest, maar
vreugde had hij niet van hem gehad. Als op
geschoten jongen had hii zijn baas, een meu-
melmaker. bestolen en zijn ouders ook. Hij
kwam nooit meer terug en zijn moeder was
van verdriet gestorven en zijn vader voor
den tijd grijs geworden.
De hoeven van het paard klinken luide op
den hard bevroren grond. In gepeins verzon
ken rijdt de gendarm voort. Eensklaps hoort
Kurtner iets als steunen en snurken. In de
gracht aan de weg ligt iets donkers, een
mensch, die zich als een egel ingerold heeft,
om zich tegen de koude te beschermen. De
gendarm stijgt van zijn paard en bij het na-
dertreden ontdekt hij in den bundel lompen
het hoofd, dat ook omwikkeld is, de knieën
tegen do kin gedrukt, de voeteu steken in
laarzen, die, wijl ze te groot zijn, met hooi
zijn aangevuld. Het snurken klink luider en
luider.
Kurner roept den landlooper aan, hij ver
roert zich niet. Indien hij niet zoo snurkte,
zou men hem, bewegingloos als hij daar ligt,
voor dood houden.
De gendarm buigt zich voorover, en trekt
hem bij deii arm. De slaper schudt het hoofd
en bromt iets onverstaanbaars. Hii wil niet
gestoord worden.
De gendarm wordt ongeduldig. Op man)
gij kunt hier niet blijven liggen!
En hij schudt hem heftig.
Thans wendt hij langzaam het hoofd om
en uit het verborgen gezicht, dat vuil en vol
wonden is, staren hem glazige oogen tegen.
Op man! roept opnieuw de gendarm. Bij
het zien van den helm en de uniform schrikt
de landlooper. De man ontrolt zich, staat be
vend op en klautert langzaam den slootkant
op.
De gendarm volgt hem.
Hier beziet hem Kurtner, zijn oogen druk
ken minachting en medelijden uit; hij is de
ellendigste van allen, die hij gezien heeft!
Hoe kan een mensch zoo diep zinken?
Daarbij kan de vagebond nog niet oud ziin,
dat merkt men aan zijn gezicht, ondanks de
sporen van een verwoest leven.
Geef mij uwe papieren!
De bedelaar ziet hem verbaasd aan.
Waar hebt ge uwe papieren? herhaald
de gendarm met nadruk.
Hij begint te zoeken in de gescheurde en
gelapte kleeren. Eindelijk maakt hii een hul-
peloozo beweging.
Verloren zegt hij, of ze hebben ze mij ge
stolen.
Kutner moest glimlachen. Steeds dezelfde
uitvluchtsels. Gij moet met mii mee. Ga daar
links. Hij wijst hem op het midden van den
weg.
De gendarm springt op het paard. In lang-
zamen draf gaat het voorwaarts.
De koude lucht doet den vagebond goed
en maakt hem weer nuchter. Men kan het
hem aanzien, dat hij over iets nadenkt
Waar brengt gij mij heen, wachtmees
ter? Hij tracht een onbevangen toon aan te
slaan en ziet naar Kurtner op.
Naar Mildenthal, naar den burgemees
ter, antwoord de gendarm kort.
Zoo ver moet ik met mijn bevroren voe
ten loopen, jammert de alndlooper.
Gii moet hier goed bekend ziin, dat gij
kunt zeggen, nog zoover, merkt Kurtner op.
Neen, neen, antwoordde de landlooper
heftig ik ben nog niet lang hier. Hii zucht en
steunt en doet alsof het hem zwaar valt te
gaan, en wilt ongemerkt achterblijven.
Geen praatjes! Gii hebt zeker iets op
uw geweten, dat ge liever niet mee gaat.
Voor het landloopen zal men u niet aan
stonds ophangen.
Maar wachtmeester, wat denkt u wel
van mij. Ik ben een arme meubelmakers
knecht, die den winter moet doorhongeren,
wijl hij geen werk heeftO laat mij toch
doorloopen; wat hebt gij eraan of ge mee
neemt.
Als Kurtner daarop niet antwoordt, gaat
het weer een tijdje zwijgend verder. Plotse
ling valt de vagebond. De gendarm is een
paar schreden vooruit en eer deze ter plaatse
is, heeft deze snel zijn laarzen uitgetrokken
en snelt in groote sprongen naar het woud.
Kurtner geeft het paard de sporen en haalt
den revolver voor den dag.
Halt of ik schiet.
De landlooper hoort niet, en de gendarm
schiet.
De vagebond is gevallen, maar niet door
door den kogel; hij is over een boomwor
tel gestruikeld. Eer hij op is is de gendarm
bij hem en grijpt hem vast. De landlooper ver
weert zich heftig, maar kan hem niet meer
ontsnappen.
Wacht mijn jongen, zegt Kurtner en
houdt hem de revolver voor indien ge u ver
roert, zijt ge een kind des doods.
De landlooper zag hem vol angst aan. De
gendarm haalt uit de tasch een touw. Met
een wanhopigen beweging slaat de vagebond
de revolver ter zijde en werpt iets blinkends
voor hem weg. Maar tevergeefs. Kurtner
heeft het gezien. Hij wendt zich niet aan
stonds om, maar bindt hem eerst de handen
stevig vast-
Op! Hij trekt den landlooper ondanks
zijn tegenstribbelen omhoog. Wat hebt ge
weggeworpen
Niets, verklaart de andere koppig.
De gendarm ziet in het rond. Daar ligt een
horloge en een ketting.
Kurtner raapt ze op en vraagt heftig:
Waar hebt gij die gehaald?
Gevonden. Waar zou ik ze anders van
daan hebben?
De gendarm steekt, 't horloge in den zak.
Hij ziet den vagebond doordringend aaa.
Een gedachte schiet hem te binnen. Hij rukt
den doek van zijn gezicht. Ja, dat is de bede
laar, dien Christian Lischke op zijn wagen
genomen had, en die hem vermoord heeft....
Daar is de gespleten oorschelp.
Thans heb ik u eindelijk! Eindelijk,
moordenaar!
De vagebond springt op. Moordenaar.. Hi?
Ik ben een kind van brave menschen en op
dat ge zoudt weten.... hier in de nabijheid
ben ik thuis, was ik thuis in Mildenthal(ding. Verder is zij de eenvoudigheid zelve,!
Ja gij behoeft mij niet zoo verwonderd aan geeft voor dagelijksch gebruik de voorkeur
te zienGii gelooft mij niet? Gij kunt het aan eenvoudige kleeren en draagt vooral sinds
navragen, mijn ouders wonen nog daar of de laatste jaren steeds zwarte costuums met
zijn wellicht vertrokken, ik weet het niet, als eenig versiersel, witte kantjes aan de
misschien kent gij hen: KurtnerJa, ja
Verder spreekt hij niet. De gendarm heeft
den moordenaar losgelaten, hij wankelt en
houdt zich aan e enboom.
Wat scheelt n? zegt de landlooper ver
wonderd.
Weg.... wegFriedrich. Hii heft de
arm op om hem af te weren,
col.
De Duitsehe keizerin staat in veel opzich-|
ten met de koningin van Engeland gelijk;
ze hebben een gelijk bedrag aan kleedgeld
en dezelfde voorliefde voor kleuren. Maar
waai' de laatste twee- tot driemaal daags van
handschoenen verwisselt, ziet men den hoed
der Duitsehe keizerin bijna nooit zonder
Hoe weet gij mij naam? ik heb hem n struisveeren, welker zeldzame kwaliteit reeds,
toch niet gezegdHoe weet gij hem! Kent menige dame in verrukking heeft gebracht.
gd™dne ®u1.rs- Waar zijn zij? Haar kleederen en hoeden worden bijna uit-
Hij staat dicht voor den gendarm. De woor- sluitend in Duitschland vervaardigd. Zij legt
den willen hem niet over zijn lippen; zijn steeds een fijnen smaak aan den dag, die voor-'
00,gCM ,ve ,£el] zich op het bleeke oude, ver- naamheid aan soliditeit doet gepaard gaan en
schrikte gelaat, als een bliksemstraal gaat tedere al te rijke garneering der toiletten
menschdom beter nog te kunnen bedotten,
zal zich niet verwonderen over de volgende
vermakelijke staaltjes van het roode hui-
chel-spel, door het Duitsch veertiendaagsch
tijdschrift „Jung Land" verzameld en door
de Maasbode vertaald:
Tér inleiding diene, dat de Dnitscbe socia
listen onder meer propaganda maken met een
Land- und Volkskalender, die voor eiken dag
des jaars een stichtend woord draagt van een
der roode kopstukken of van een der pers
orakels van de partij.
En nu is het niet onaardig, het verschil te
zien tusschen hetgeen de socialisten het
groote-stads-proletariaat voorpreeken en wat
zij de plattelands-bevolking te verduwen
geven.
do berinnering door zijn hoofd.... vader!
Hij valt met een schreeuw op den grond.
Hij heeft hem dus toch weergezien.
Als dief was hij gegaan, als moordenaar
vermijdt. Ze moet echter wel rekening hou
den met de enorme eischen, die haar hooge
positie haar stelt. De Pruisische prinsessen
zijn gewoon haar gebruikte garderobe aan
r a\n Z(IJn u i' ®oc*' waaraan heb ikhet gezelschapsdames en kameniers te schen-
verdiend? stamelt de gendarm. 5- r - -- -
1 ken. Vaak kan men in Berlijnsche bladen dis-
Goed dat zyn vrouw dood was Anders had crcfce aanbiedingen vinden van afgedankte'
de schande haar gedood. Hu hoort met het courtoUetteri) de° schenking toch wordt met
steunen en de wilde zelfbeschuldigingen van het ooV hiemn cedaan
den mensch aan zijn voeten. Hii heeft geen1 - - -
woord voor dezen....
Eindelijk is hij weer meester over zichzelf,
bij moet zijn plicht vervullen....
Op! zegt hij en als onbewust gaat hij ach
ter den misdadiger.
De prachtlievendste van alle regeerende
vorstinnen is wel onze koningin. Men wil
weten, dat zij voor hare kleeding jaarlijks
circa f 45000 uitgeeft Zij legt een besliste
voorliefde aan den dag voor wit, groen, blauw
In de stad.
Wij hebben den
godsdienst en al wat
er bij hoort voor eens
en voor altijd den
oorlog verklaard, en
het deert ons weinig
of men ons godloo
chenaars of iets der
gelijks noemt.
(Friedr. Engels).
Op het land.
Evenals in vroegere
jaargangen van de
„Landbote" wijzen
wij er ook ditmaal
op, dat de sociaal-de
mocratie een princi
pieel stelling-nemen
tegen de Kerk niet
kent. (Der Landbote,
1910, Frankf. a. M.)
Christendom en so- *s ^us valsch
cialisme staan tegen- wanneer beweerd
over elkaar als vuur wordt, dat de sociaal-
E. C.
Van bet woud" komen zij op den weg. De f.n, oranJ®> daarentegen alle moge-
vagebond, zonder hoed of laarzen gaat naast 4.ke r(j°de ^n. Voor struisveeren besteedt
den gendarml zij verbazend hooge prijzen, al bereiken die
Ineengedoken als dood zat hij op het paard. Pok. niet de hoogte van de sommen, die de
Hij hoorde niet, hoe naast hem een stem koningin-weduwe van Italië, Margaretha, ty-
steeds fluisterende sprak, hij zag niet op het dens, het leven van liaren gemaal voor oude.
verwoeste leven naast hem, hand vervaardigde kanten offerde, n.l.
In het dorp gekomen, liepen de kinderen f.35000 en meer-' welke onkosten zij echter,
hem na, vrouwen liepen het huis uit, en rie-uki knar privé-inkomen bestreed.
pen: Wien brengt Kurtner daar op? Haar opvolgster, de jonge koningin Hele-
Na een half uur zagen zij den gendarm te- ria> ziet zich door de omstandigheden wel ge-
rug. Wat scheelde hem? Hii moest ziek zijn. noodzaakt, haar toilet-uitgaven zooveel moge-
Hij zag er verschrikkelijk uit. Hii geleek een lijk te bekrimpen. Haar donkere schoonheid
doode. Hij had zijn plicht gedaan. veroorlooft haar lichte, scherpe kleuren te
dragen en hoe eenvoudig haar toiletten ook
mogen gemaakt zijn, steeds ziet de vorstelijke i
vrouwe er voornaam uit. Zij laat nooit de'
keuze van een toilet over aan den tailleur, j
doch bezoekt zelve de winkels om te vinden
wat haar bevalt en wat tevens aan haar beurs
geen al te hooge eischen stelt. Ook haar
A.a>ngaande de garderobe van vorstelijke staatsie-toiletten onderscheiden zich door een
personen weet de „Manufacturier tal van eenvoudige wijze van vervaardiging. j
aardige bijzonderheden mede te deelen. De koningin van Noorwegen wedijvert te
Zoo lezen we bijv. dat bijna alle vorsten djeu opzichte in bescheidenheid met haar.
van Europa zich slechte eenmaal per jaarbesteedt jaarlijks voor haar geheele gar- i
de maat laten nemen. Volgens die maat wordt derobe niet meer dan ruim f lO.QOO.— VoorI
dan een modelpop vervaardigd, waarmede de dagelijksch gebruik draagt zij bij voorkeur
kleermaker zich verder behelpt. Zoo doet eenvoudige witte en oreme-kleurige stoffen
keizer ïlhelm II, wiens talrijke uniformen en voor gezelschapstoiletten neemt zij bijna
bijna uitsluitend in Berlijn vervaardigd wor- aItijd luclftige, teere, lichtrose tinten,
den doch wiens burger garderobe geheel uit, Duits?he kroonprinses, die in tegenstel-
Londen komt, bij Poole, den kleermaker der ling met de keizerin maar zelden iets in
koningen en den koning der kleermakers, ]?erlijn laat maken en het meeste uit Parijs
die geen jas of pantalon „dicht als de op- jaa(; komen, gaat door voor de best geklee-
drachtgever met minstens door baron Both- de Pruisische prinses,
schud of door de vorsten Thurn en Taxis aan- - -
bevolen is.
De Duitsehe kroonprins heeft bij een Ber-
lijnsch kleermaker zijn plastisch beeld staan.
Van wijlen koning Edward wordt verteld, dat
De koningin-weduwe van Portugal, Maria
Pia, gold, toen haar gemaal nog leefde, voor
de testgekleede vrouw uit geheel Europa.
Van Fransche afkomst zijnde en gedeelte-
lijk in Frankrijk opgevoed, is haar de kunst
hij een on-modern geworden garderobe steedsi^ch chic te kf^den, als 't ware aangeboren.'
zoo gauw mogelijk wegdeed. De rokcostuums Zond tenminste volgens haar opvatting,!
en smokings werden aan het personeel van - - - -
's konings club gezonden, de gewone be-
standdeelen van de een jaar ond zijnde garde
robe kreeg 's vorsten eigen personeel, ter
wijl de dessous, de meest geraffineerde pro
ducten van Parijsche fantasie, onder de ar
men werden verdeeld.
Koningin Alexandra ging, toen haar ge
maal nog in leven was, alle jaren eenige
dagen naar Parijs om er hare toiletten te te
stellen.
verkwistend te zijn, gebruikt zij ia den re
gel alleen al minstens 12 rijcostuums per,
jaar; besteedt veel tijd en zorg aan haar toilet,
dat steeds onberispelijk moet zitten. Een rij-,
kleed, dat ook maar het minste plooitje ver-1
toont, wordt door haar als iets beslist on
mogelijks beschouwd.
Maar Maria Pia heeft dan ook het lot
van alle verkwistende schuldemakers ge
deeld. Zij werd door een Lissabonschen tail-
leur voor f 60000, het bedrag eener onbe-
\oor den rouw droeg zij bij voorkeur fijn taajde kleermakersrekening, vervolgd. De ad-
1,1a of ook dof creme. Haar rg kleeren wor-|vocaat van de koninklijke grootouder hield
den in Engeland vervaardigd en moeten VQOr de recbtbank staande, dat de koningin
steeds onberispelijk zitten, willen zij m haar de t staat j bet hoo |e.
oogen genade vinden. Haar hoftoiletten wor- rechtehof be6liste dat dit privilegie alleen
den, nadat zij eenmaal dienst hebben gedaan aan deQ ^eni verleend en Maria Pia
voor het doel, waarvoor zij oorspronkelijk werd dus tot g€talen veroordeeld.
I
bestemd waren, veranderd en voor andere
gezelschaps-toiletten gebruikt. Dit geschiedt
ook met de hoeden, die steeds zeer klein van
model zijin. Maar handschoenen verbruikt.
Alexandra enorm veel; zij draagt bijna al
tijd handschoenen, zelfs wanneer zij schrijft
en deze worden expresselijk voor haar ver-j
vaardigd. Haar speldegeld bedraagt ongeveer
f 25000. DE WERELD WIL BEDROGEN WORDEN
De keizerin van' Rusland verbruikt circa Wie uit de ervaring weet, dat de sociaal-
f 10000 meer, ofschoon zij volstrekt niet aan democratie gewoon is, naar gelang van de
een bepaalde som kleedgeld gebonden is. Zij omstandigheden een verschillend masker
draagt alleen bij hoffeesten, enz. galaklee- voor te binden, ten einde het „bewuste" i
en water. (Betel.)
Houden wij aan het
revolutionair karak
ter van onze partij
vast; zijn en blijven
wij op de eerste
plaats revolutionair,
op de tweede plaats
revolutionair en op
de derde plaats revo
lutionair. (Partijge-
noote Zetkin op den
Breslauer Partijdag).
Wij streven op po
litiek gebied naar de
republiek, op econo
misch gebied naar 't
socialisme, en op wat
men tegenwoordig
godsdienstig gebied
noemt naar de god
loochening. (Bebel in
den Rijksdag).
Hoe men over de
landkwestie denken
moge, de eisch van
gemeenschappelijk
bezit van grond en
bodem moet er de
grondslag van blij
ven. (Kautsky in de
Neue Zeit).
Wij kunnen er niet
aan denken, het stre
ven der boeren naar
privaat-bezit van
grond en bodem op
welke wijze ook tege
moet te komen. De
oogst behoort niet
aan de boeren, maar
aan alle menschen.
Privaat-bezit van
grond en bodem kun
nen wij niemand toe
staan. (Vorwarts).
Wie gelooft, dat het
ons ooit gelukken zal
de boeren voor ons,
voor de sociaal-dem.
arbeiders-partij te
kunnen winnen, hul
den Frankf. partij-
digt een boerengeloof
(Partijgenoot Auer op I
dag).
Opgemerkt worde alleen nog, dat de kalen-
der het fiere motto draagt: „Wie de waarheid
kent en haar niet zegt, is voorwaar een er
barmelijk schepsel".
HET GEHEIM VAN DE SPHINX.
De Egyptoloog prof. G. A. Reisner van de
Harvard-universiteit heeft, volgens, zoo melcU
de N. R. Crt., den correspondent van de
New York Herald te Kaïro, aan het bestuur
van het Harvard Semitic Museum en het
Museum voor fraaie kunsten te Bosten de uit-
democratie den gods
dienst bestrijdt.
(Landbote 1913).
Revolutionairen wor-
den de sociaal-demo
craten genoemd; hoe-
veel misbruik is al
van dit woord ge
maakt! (Rheinischer
Volksfreund. Ka
lender 1913).
Dat wij den koniqg
willen afdanken, is
een krasse leugen der
burgerlijke partijen.
(Soziald. und Land-
bevölkerung).
Ook het praatje, dal
wij den boeren hun
land willen afnemen,
om het aan den staat
te brengen, is een
krasse leugen (t.a.p.)
De sociaal-demo
cratie heeft nooit de
bedoeling gehad, dat
de eigendom zou wor
den afgeschaft.
(Landb. für Hessen).
Reeds zoo vaak is
het van sociaal-de
mocratische kant ge
zegd: boeren en ar
beiders behooren te
zamen.
(Bayr. Wochenblatt).
li i t l J M 1 - - IJ li sic H vvU llCVU'l wVUl UiJXIA^ S«C41 UV/X V/UV C4'CVA.