ALLERLEI. De garderobe van vorstelijke personen. Hard© plicfit* Sen, deed hij ijverig zijn best, om het huis raad aan te vullen. Maar weer ging hij drinken, en op 'n avond kwam hij thuis, en in een vlaag van delirium sloeg hij alles: den spiegel, de klok, de lamp, kort en klein; en vrouw en kinderen, dat zij gil lend de straat op vluchtten. Hij werd opgenomen in het Ziekenhuis, in de Blauwe Zaal verpleegd; en bij ziin ontslag kreeg ook hij den raad mee: Wend je tot het Consultatie-bureau. Zoo kwam hij daar dan terecht, en deed er zijn levensverhaal, en beloofde er, na de trouwhartige toespraak van den heer Vlee- ming, dat hij nu 't vervloekte drinken waar achtig zou laten. Maar de volgende weelc kwam hij niet op het bureau terug. Een paar dagen later echter, zag de heer Vleeming heel toevallig hem loopen, sprak hem aan, en nam hem vriendschappelijk mee naar zijn huis. Daar vertelde hij: 't gezin was voor schuld uit de woning gezet, en zijn vrouw was weggeloopen. Hij zelf had nu drie da gen en nachten zonder eten of drinken rondgezworven door de stad, en hier of daar op 'n bank maar zoo'n beetje gesla pen, nog telkens nauwelijks de verzoeking bedwingend, om zich in de Maas te verdrin ken. Want zijn gróóte wanhoop was om 't verlies van zijn vrouw, die 'm nu bezwo ren had: zij ging van hem scheiden. 'n Paar uur lang spraken zij samen, trachtte de heer Vleeming hem wat te troos ten, te raden, en vooral dit nieuwe onheil ;als aandrang te gebruiken dat hij den al cohol toch af zou zweren voor goed. En :do kerel schreide, maar géén dronke- manstranen, want sedert zijn eerste bezoek aan 't bureau, in al die ellende, had hij geen druppel genomen. Zijn leidsman zorgde voor nachtlogies, en na veel aandrin gen wilde hij 't glas melk dan wel nemen; maar de boterhammen die 'm voorgezet wa ren, nee, dat vervloekte hij„hij was geen bedelaar, hij had nog nooit genade brood gegeten." Zoo ging hij dien avond heen, met en kel het bonnetje voor de slaapstee. „En 't drinken"? Dat had hij immers beloofd: zou hij laten! Den volgenden avond ontmoette de heer Vleeming hem weer; hij zag er vermoeid maar opgewekt uit, sloeg op zijn jas, dat er een wolk wit stof uit vloog. „Ik heb weer geld verdiend" zei hij fier „hon derd balen meel op me nek naar den boven sten zolder van een pakhuis gedragen." „En toch 'n borrel gedronken?" „Nee, geen drup," en op zijn hand liet hij 't volle draagloon zien. „Maar één ding moet je me aan helpen, meneer: zorg dat me vrouw bij me terugkomt!" Dat deed de paedagogisch-maatschappe- Jijke leider van het Consultatie-bureau. Hij spoorde de vrouw op, wist haar te bepra ten, dat zij haar man weer in genade zou aannemen. Hij huurde een woning voor hen, zij trokken er samen weer in. En de kerei werkte als een paard, kocht stuk voor stuk het huisraad terug, en 't ging alles goed, want drinken deed hij niet meer. Dus za ten zij na eenige maanden weer netjes in hun boeltje. En hij presenteerde zich bij den heer Vleeming als de dandy van ouds: keurig gekleed, gouden ring, gouden ket ting over den buik, wandelstok met een haak. Zóó veel verdiende hij als gids voor vreemdelingen; door zijn vlotte talenkennis, zijn innemenden omgang, waarom gezel schappen Engelschen en Amerikanen hem meenamen op hun tochten door 't land. Maar geen druppel alcohol kwam er over zijn lippen. Op deze wijs kwam hij ook in aanraking met een Belg, waar hij een tijd lang voor zaken mee rondtrok. Die meneer was fa brikant, en bij zijn vertrek had hij den gids aangesteld als zijn agent, om klanten te maken en overal af te reizen. Na drie maanden zou hij zijn afrekening inzenden, en dan meteen zijn hooge provisie innen. - Onze vriend die van handelsgebruiken geen verstand had, nam deze zonderlinge conditie gretig aan. Wat hij overgespaard had verreisde hij, hij leende er hier en daar bij,tot eindelijk bleek, dat die Belg een oplichter was, die hem er voor alles wat hij bezat en nóg meer had in laten loopen. Maar al dien tijd was bij drank- vrij gebleven, niet alleen, hij had ook propaganda gemaakt voor de onthouding, en dronkaards naar 't bureau gebracht, die onder zijn invloed tot heden toe onthou ders zijn gebleven! En hij was zijn leidsman zoo dankbaar genegen! Waar hij ook kwam in 't land, zond hij hem even 'n prentbriefkaart, ten teefcen, dat 't nog goed ging. Eens bijvoor beeld stond daar op: „Ik kan u ook mee- deelen, dat ik twee kanarievogels er bij gekocht heb. Wanneer die geteeld hebben, kunt u er de mooiste van de jongen uit zoeken En toen plots zat- hij weer diep in de misère. Zijn vrouw, die 'n slechte vrouw voor hem was, dreigde weer met van 'm weg te loopen. „Alla" zei hij toen met een baloorigen kop „verkoop den hee- len rommel dan maarMaar die planten, daar blijf je af: die zijn voor meneer!" En weer heeft hij 't op 'n drinken gezet. „Ja" besloot de heer Vleeming „zoo zie je telkens 't menschelijke weer naar boven komen; maar die drank trekt ze ie- deren keer weer naar beneden. Toch weet ik dat deze kerel nog aan mij denkt, voortdurend! Telkens weer krijg 'k 'n le- vensteeken van hem. En ik kan 'm ook nog niet uit mijn hoofd zetten, nog niet opgeven't Is zoo'n beste, trouwhartige vent, en 'k blijf hopen, dat 't met hém in orde komt, a.1 weet ik ook, dat hij 'm nu weer erg bar raakt!" o De landstraat is hard bevroren en de hoe ven van het paard klapperen luide op den grond. Het paard stapt langzaam voorwaarts en blaast door de neusgaten den adem, die door de kou in kleine ijskegeltjes stolt. De gendarm heeft den kraag opgeslagen, hij heeft het hoofd gebogen en houdt slap den teugel. Hij gaat huiswaarts en het paard kent den weg. Weer was de poging vergeefs geweest. Al les was in het rond grondig afgezocht, en toch had men den landlooper niet gevonden. Hij kon echter niet gevlucht zijn en moest zich ergens verborgen houden. Dagen lang had de vagebond hier rond gezworven, in de dorpen gebedeld en van sommige boeren nachtkwartier in den stal gekregen. Vele menschen hadden hem gezien, maar geen acht op hem geslagen; in den winter waren er zooveel bedelaars. Hij zag er uit als an dere landloopers: de handen blauw van de kou, om de voeten lompen gewikkeld. Eeni- gen hadden bemerkt dat zijn linkeroorbel van boven gespleten was, bij de een of andere vechtpartij had hij zeker die wonde opgeloo- pen. Niemand anders dan hii kon de misdaad bedreven hebben. Sedert men Christian Lischke dood naast zijn wagen op de land- straat gevonden had, was de vagebond ver dwenen. Stokslagen op zijn achterhoofd hadden den boer gedood. De buit was niet groot, de oude trouwring, het ouderwetsche zilveren horlo ge en het weinige geld, dat hij bii zich had, waren verdwenen, de oude beurs lag achte loos weggeworpen bij een denneboom. Twee dagen zocht men nu reeds den land looper zonder gevolg. Men had de wouden en dorpen afgezocht, men had vele landloo pers aangehouden, maar allen weer moeten laten loopen, hun papieren waren in orde, en wegens het bedelen kon men hen niet gevan gen houden, want hoeveel menschen hadden dan de gemeente wel niet te voeden! De ge zochte, kenbaar aan het opengespleten oor, was niet onder hen. De gendarm moest bii eiken landlooper, wiens papieren hij onderzocht, aan zijn zoon denken. Wat zou er uit hem geworden zijn1? Hij was zijn eenige zoon geweest, maar vreugde had hij niet van hem gehad. Als op geschoten jongen had hii zijn baas, een meu- melmaker. bestolen en zijn ouders ook. Hij kwam nooit meer terug en zijn moeder was van verdriet gestorven en zijn vader voor den tijd grijs geworden. De hoeven van het paard klinken luide op den hard bevroren grond. In gepeins verzon ken rijdt de gendarm voort. Eensklaps hoort Kurtner iets als steunen en snurken. In de gracht aan de weg ligt iets donkers, een mensch, die zich als een egel ingerold heeft, om zich tegen de koude te beschermen. De gendarm stijgt van zijn paard en bij het na- dertreden ontdekt hij in den bundel lompen het hoofd, dat ook omwikkeld is, de knieën tegen do kin gedrukt, de voeteu steken in laarzen, die, wijl ze te groot zijn, met hooi zijn aangevuld. Het snurken klink luider en luider. Kurner roept den landlooper aan, hij ver roert zich niet. Indien hij niet zoo snurkte, zou men hem, bewegingloos als hij daar ligt, voor dood houden. De gendarm buigt zich voorover, en trekt hem bij deii arm. De slaper schudt het hoofd en bromt iets onverstaanbaars. Hii wil niet gestoord worden. De gendarm wordt ongeduldig. Op man) gij kunt hier niet blijven liggen! En hij schudt hem heftig. Thans wendt hij langzaam het hoofd om en uit het verborgen gezicht, dat vuil en vol wonden is, staren hem glazige oogen tegen. Op man! roept opnieuw de gendarm. Bij het zien van den helm en de uniform schrikt de landlooper. De man ontrolt zich, staat be vend op en klautert langzaam den slootkant op. De gendarm volgt hem. Hier beziet hem Kurtner, zijn oogen druk ken minachting en medelijden uit; hij is de ellendigste van allen, die hij gezien heeft! Hoe kan een mensch zoo diep zinken? Daarbij kan de vagebond nog niet oud ziin, dat merkt men aan zijn gezicht, ondanks de sporen van een verwoest leven. Geef mij uwe papieren! De bedelaar ziet hem verbaasd aan. Waar hebt ge uwe papieren? herhaald de gendarm met nadruk. Hij begint te zoeken in de gescheurde en gelapte kleeren. Eindelijk maakt hii een hul- peloozo beweging. Verloren zegt hij, of ze hebben ze mij ge stolen. Kutner moest glimlachen. Steeds dezelfde uitvluchtsels. Gij moet met mii mee. Ga daar links. Hij wijst hem op het midden van den weg. De gendarm springt op het paard. In lang- zamen draf gaat het voorwaarts. De koude lucht doet den vagebond goed en maakt hem weer nuchter. Men kan het hem aanzien, dat hij over iets nadenkt Waar brengt gij mij heen, wachtmees ter? Hij tracht een onbevangen toon aan te slaan en ziet naar Kurtner op. Naar Mildenthal, naar den burgemees ter, antwoord de gendarm kort. Zoo ver moet ik met mijn bevroren voe ten loopen, jammert de alndlooper. Gii moet hier goed bekend ziin, dat gij kunt zeggen, nog zoover, merkt Kurtner op. Neen, neen, antwoordde de landlooper heftig ik ben nog niet lang hier. Hii zucht en steunt en doet alsof het hem zwaar valt te gaan, en wilt ongemerkt achterblijven. Geen praatjes! Gii hebt zeker iets op uw geweten, dat ge liever niet mee gaat. Voor het landloopen zal men u niet aan stonds ophangen. Maar wachtmeester, wat denkt u wel van mij. Ik ben een arme meubelmakers knecht, die den winter moet doorhongeren, wijl hij geen werk heeftO laat mij toch doorloopen; wat hebt gij eraan of ge mee neemt. Als Kurtner daarop niet antwoordt, gaat het weer een tijdje zwijgend verder. Plotse ling valt de vagebond. De gendarm is een paar schreden vooruit en eer deze ter plaatse is, heeft deze snel zijn laarzen uitgetrokken en snelt in groote sprongen naar het woud. Kurtner geeft het paard de sporen en haalt den revolver voor den dag. Halt of ik schiet. De landlooper hoort niet, en de gendarm schiet. De vagebond is gevallen, maar niet door door den kogel; hij is over een boomwor tel gestruikeld. Eer hij op is is de gendarm bij hem en grijpt hem vast. De landlooper ver weert zich heftig, maar kan hem niet meer ontsnappen. Wacht mijn jongen, zegt Kurtner en houdt hem de revolver voor indien ge u ver roert, zijt ge een kind des doods. De landlooper zag hem vol angst aan. De gendarm haalt uit de tasch een touw. Met een wanhopigen beweging slaat de vagebond de revolver ter zijde en werpt iets blinkends voor hem weg. Maar tevergeefs. Kurtner heeft het gezien. Hij wendt zich niet aan stonds om, maar bindt hem eerst de handen stevig vast- Op! Hij trekt den landlooper ondanks zijn tegenstribbelen omhoog. Wat hebt ge weggeworpen Niets, verklaart de andere koppig. De gendarm ziet in het rond. Daar ligt een horloge en een ketting. Kurtner raapt ze op en vraagt heftig: Waar hebt gij die gehaald? Gevonden. Waar zou ik ze anders van daan hebben? De gendarm steekt, 't horloge in den zak. Hij ziet den vagebond doordringend aaa. Een gedachte schiet hem te binnen. Hij rukt den doek van zijn gezicht. Ja, dat is de bede laar, dien Christian Lischke op zijn wagen genomen had, en die hem vermoord heeft.... Daar is de gespleten oorschelp. Thans heb ik u eindelijk! Eindelijk, moordenaar! De vagebond springt op. Moordenaar.. Hi? Ik ben een kind van brave menschen en op dat ge zoudt weten.... hier in de nabijheid ben ik thuis, was ik thuis in Mildenthal(ding. Verder is zij de eenvoudigheid zelve,! Ja gij behoeft mij niet zoo verwonderd aan geeft voor dagelijksch gebruik de voorkeur te zienGii gelooft mij niet? Gij kunt het aan eenvoudige kleeren en draagt vooral sinds navragen, mijn ouders wonen nog daar of de laatste jaren steeds zwarte costuums met zijn wellicht vertrokken, ik weet het niet, als eenig versiersel, witte kantjes aan de misschien kent gij hen: KurtnerJa, ja Verder spreekt hij niet. De gendarm heeft den moordenaar losgelaten, hij wankelt en houdt zich aan e enboom. Wat scheelt n? zegt de landlooper ver wonderd. Weg.... wegFriedrich. Hii heft de arm op om hem af te weren, col. De Duitsehe keizerin staat in veel opzich-| ten met de koningin van Engeland gelijk; ze hebben een gelijk bedrag aan kleedgeld en dezelfde voorliefde voor kleuren. Maar waai' de laatste twee- tot driemaal daags van handschoenen verwisselt, ziet men den hoed der Duitsehe keizerin bijna nooit zonder Hoe weet gij mij naam? ik heb hem n struisveeren, welker zeldzame kwaliteit reeds, toch niet gezegdHoe weet gij hem! Kent menige dame in verrukking heeft gebracht. gd™dne ®u1.rs- Waar zijn zij? Haar kleederen en hoeden worden bijna uit- Hij staat dicht voor den gendarm. De woor- sluitend in Duitschland vervaardigd. Zij legt den willen hem niet over zijn lippen; zijn steeds een fijnen smaak aan den dag, die voor-' 00,gCM ,ve ,£el] zich op het bleeke oude, ver- naamheid aan soliditeit doet gepaard gaan en schrikte gelaat, als een bliksemstraal gaat tedere al te rijke garneering der toiletten menschdom beter nog te kunnen bedotten, zal zich niet verwonderen over de volgende vermakelijke staaltjes van het roode hui- chel-spel, door het Duitsch veertiendaagsch tijdschrift „Jung Land" verzameld en door de Maasbode vertaald: Tér inleiding diene, dat de Dnitscbe socia listen onder meer propaganda maken met een Land- und Volkskalender, die voor eiken dag des jaars een stichtend woord draagt van een der roode kopstukken of van een der pers orakels van de partij. En nu is het niet onaardig, het verschil te zien tusschen hetgeen de socialisten het groote-stads-proletariaat voorpreeken en wat zij de plattelands-bevolking te verduwen geven. do berinnering door zijn hoofd.... vader! Hij valt met een schreeuw op den grond. Hij heeft hem dus toch weergezien. Als dief was hij gegaan, als moordenaar vermijdt. Ze moet echter wel rekening hou den met de enorme eischen, die haar hooge positie haar stelt. De Pruisische prinsessen zijn gewoon haar gebruikte garderobe aan r a\n Z(IJn u i' ®oc*' waaraan heb ikhet gezelschapsdames en kameniers te schen- verdiend? stamelt de gendarm. 5- r - -- - 1 ken. Vaak kan men in Berlijnsche bladen dis- Goed dat zyn vrouw dood was Anders had crcfce aanbiedingen vinden van afgedankte' de schande haar gedood. Hu hoort met het courtoUetteri) de° schenking toch wordt met steunen en de wilde zelfbeschuldigingen van het ooV hiemn cedaan den mensch aan zijn voeten. Hii heeft geen1 - - - woord voor dezen.... Eindelijk is hij weer meester over zichzelf, bij moet zijn plicht vervullen.... Op! zegt hij en als onbewust gaat hij ach ter den misdadiger. De prachtlievendste van alle regeerende vorstinnen is wel onze koningin. Men wil weten, dat zij voor hare kleeding jaarlijks circa f 45000 uitgeeft Zij legt een besliste voorliefde aan den dag voor wit, groen, blauw In de stad. Wij hebben den godsdienst en al wat er bij hoort voor eens en voor altijd den oorlog verklaard, en het deert ons weinig of men ons godloo chenaars of iets der gelijks noemt. (Friedr. Engels). Op het land. Evenals in vroegere jaargangen van de „Landbote" wijzen wij er ook ditmaal op, dat de sociaal-de mocratie een princi pieel stelling-nemen tegen de Kerk niet kent. (Der Landbote, 1910, Frankf. a. M.) Christendom en so- *s ^us valsch cialisme staan tegen- wanneer beweerd over elkaar als vuur wordt, dat de sociaal- E. C. Van bet woud" komen zij op den weg. De f.n, oranJ®> daarentegen alle moge- vagebond, zonder hoed of laarzen gaat naast 4.ke r(j°de ^n. Voor struisveeren besteedt den gendarml zij verbazend hooge prijzen, al bereiken die Ineengedoken als dood zat hij op het paard. Pok. niet de hoogte van de sommen, die de Hij hoorde niet, hoe naast hem een stem koningin-weduwe van Italië, Margaretha, ty- steeds fluisterende sprak, hij zag niet op het dens, het leven van liaren gemaal voor oude. verwoeste leven naast hem, hand vervaardigde kanten offerde, n.l. In het dorp gekomen, liepen de kinderen f.35000 en meer-' welke onkosten zij echter, hem na, vrouwen liepen het huis uit, en rie-uki knar privé-inkomen bestreed. pen: Wien brengt Kurtner daar op? Haar opvolgster, de jonge koningin Hele- Na een half uur zagen zij den gendarm te- ria> ziet zich door de omstandigheden wel ge- rug. Wat scheelde hem? Hii moest ziek zijn. noodzaakt, haar toilet-uitgaven zooveel moge- Hij zag er verschrikkelijk uit. Hii geleek een lijk te bekrimpen. Haar donkere schoonheid doode. Hij had zijn plicht gedaan. veroorlooft haar lichte, scherpe kleuren te dragen en hoe eenvoudig haar toiletten ook mogen gemaakt zijn, steeds ziet de vorstelijke i vrouwe er voornaam uit. Zij laat nooit de' keuze van een toilet over aan den tailleur, j doch bezoekt zelve de winkels om te vinden wat haar bevalt en wat tevens aan haar beurs geen al te hooge eischen stelt. Ook haar A.a>ngaande de garderobe van vorstelijke staatsie-toiletten onderscheiden zich door een personen weet de „Manufacturier tal van eenvoudige wijze van vervaardiging. j aardige bijzonderheden mede te deelen. De koningin van Noorwegen wedijvert te Zoo lezen we bijv. dat bijna alle vorsten djeu opzichte in bescheidenheid met haar. van Europa zich slechte eenmaal per jaarbesteedt jaarlijks voor haar geheele gar- i de maat laten nemen. Volgens die maat wordt derobe niet meer dan ruim f lO.QOO.— VoorI dan een modelpop vervaardigd, waarmede de dagelijksch gebruik draagt zij bij voorkeur kleermaker zich verder behelpt. Zoo doet eenvoudige witte en oreme-kleurige stoffen keizer ïlhelm II, wiens talrijke uniformen en voor gezelschapstoiletten neemt zij bijna bijna uitsluitend in Berlijn vervaardigd wor- aItijd luclftige, teere, lichtrose tinten, den doch wiens burger garderobe geheel uit, Duits?he kroonprinses, die in tegenstel- Londen komt, bij Poole, den kleermaker der ling met de keizerin maar zelden iets in koningen en den koning der kleermakers, ]?erlijn laat maken en het meeste uit Parijs die geen jas of pantalon „dicht als de op- jaa(; komen, gaat door voor de best geklee- drachtgever met minstens door baron Both- de Pruisische prinses, schud of door de vorsten Thurn en Taxis aan- - - bevolen is. De Duitsehe kroonprins heeft bij een Ber- lijnsch kleermaker zijn plastisch beeld staan. Van wijlen koning Edward wordt verteld, dat De koningin-weduwe van Portugal, Maria Pia, gold, toen haar gemaal nog leefde, voor de testgekleede vrouw uit geheel Europa. Van Fransche afkomst zijnde en gedeelte- lijk in Frankrijk opgevoed, is haar de kunst hij een on-modern geworden garderobe steedsi^ch chic te kf^den, als 't ware aangeboren.' zoo gauw mogelijk wegdeed. De rokcostuums Zond tenminste volgens haar opvatting,! en smokings werden aan het personeel van - - - - 's konings club gezonden, de gewone be- standdeelen van de een jaar ond zijnde garde robe kreeg 's vorsten eigen personeel, ter wijl de dessous, de meest geraffineerde pro ducten van Parijsche fantasie, onder de ar men werden verdeeld. Koningin Alexandra ging, toen haar ge maal nog in leven was, alle jaren eenige dagen naar Parijs om er hare toiletten te te stellen. verkwistend te zijn, gebruikt zij ia den re gel alleen al minstens 12 rijcostuums per, jaar; besteedt veel tijd en zorg aan haar toilet, dat steeds onberispelijk moet zitten. Een rij-, kleed, dat ook maar het minste plooitje ver-1 toont, wordt door haar als iets beslist on mogelijks beschouwd. Maar Maria Pia heeft dan ook het lot van alle verkwistende schuldemakers ge deeld. Zij werd door een Lissabonschen tail- leur voor f 60000, het bedrag eener onbe- \oor den rouw droeg zij bij voorkeur fijn taajde kleermakersrekening, vervolgd. De ad- 1,1a of ook dof creme. Haar rg kleeren wor-|vocaat van de koninklijke grootouder hield den in Engeland vervaardigd en moeten VQOr de recbtbank staande, dat de koningin steeds onberispelijk zitten, willen zij m haar de t staat j bet hoo |e. oogen genade vinden. Haar hoftoiletten wor- rechtehof be6liste dat dit privilegie alleen den, nadat zij eenmaal dienst hebben gedaan aan deQ ^eni verleend en Maria Pia voor het doel, waarvoor zij oorspronkelijk werd dus tot g€talen veroordeeld. I bestemd waren, veranderd en voor andere gezelschaps-toiletten gebruikt. Dit geschiedt ook met de hoeden, die steeds zeer klein van model zijin. Maar handschoenen verbruikt. Alexandra enorm veel; zij draagt bijna al tijd handschoenen, zelfs wanneer zij schrijft en deze worden expresselijk voor haar ver-j vaardigd. Haar speldegeld bedraagt ongeveer f 25000. DE WERELD WIL BEDROGEN WORDEN De keizerin van' Rusland verbruikt circa Wie uit de ervaring weet, dat de sociaal- f 10000 meer, ofschoon zij volstrekt niet aan democratie gewoon is, naar gelang van de een bepaalde som kleedgeld gebonden is. Zij omstandigheden een verschillend masker draagt alleen bij hoffeesten, enz. galaklee- voor te binden, ten einde het „bewuste" i en water. (Betel.) Houden wij aan het revolutionair karak ter van onze partij vast; zijn en blijven wij op de eerste plaats revolutionair, op de tweede plaats revolutionair en op de derde plaats revo lutionair. (Partijge- noote Zetkin op den Breslauer Partijdag). Wij streven op po litiek gebied naar de republiek, op econo misch gebied naar 't socialisme, en op wat men tegenwoordig godsdienstig gebied noemt naar de god loochening. (Bebel in den Rijksdag). Hoe men over de landkwestie denken moge, de eisch van gemeenschappelijk bezit van grond en bodem moet er de grondslag van blij ven. (Kautsky in de Neue Zeit). Wij kunnen er niet aan denken, het stre ven der boeren naar privaat-bezit van grond en bodem op welke wijze ook tege moet te komen. De oogst behoort niet aan de boeren, maar aan alle menschen. Privaat-bezit van grond en bodem kun nen wij niemand toe staan. (Vorwarts). Wie gelooft, dat het ons ooit gelukken zal de boeren voor ons, voor de sociaal-dem. arbeiders-partij te kunnen winnen, hul den Frankf. partij- digt een boerengeloof (Partijgenoot Auer op I dag). Opgemerkt worde alleen nog, dat de kalen- der het fiere motto draagt: „Wie de waarheid kent en haar niet zegt, is voorwaar een er barmelijk schepsel". HET GEHEIM VAN DE SPHINX. De Egyptoloog prof. G. A. Reisner van de Harvard-universiteit heeft, volgens, zoo melcU de N. R. Crt., den correspondent van de New York Herald te Kaïro, aan het bestuur van het Harvard Semitic Museum en het Museum voor fraaie kunsten te Bosten de uit- democratie den gods dienst bestrijdt. (Landbote 1913). Revolutionairen wor- den de sociaal-demo craten genoemd; hoe- veel misbruik is al van dit woord ge maakt! (Rheinischer Volksfreund. Ka lender 1913). Dat wij den koniqg willen afdanken, is een krasse leugen der burgerlijke partijen. (Soziald. und Land- bevölkerung). Ook het praatje, dal wij den boeren hun land willen afnemen, om het aan den staat te brengen, is een krasse leugen (t.a.p.) De sociaal-demo cratie heeft nooit de bedoeling gehad, dat de eigendom zou wor den afgeschaft. (Landb. für Hessen). Reeds zoo vaak is het van sociaal-de mocratische kant ge zegd: boeren en ar beiders behooren te zamen. (Bayr. Wochenblatt). li i t l J M 1 - - IJ li sic H vvU llCVU'l wVUl UiJXIA^ S«C41 UV/X V/UV C4'CVA.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 12