der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Liturgische Wegwijzer. Priester en Volk, Zijn Paaschgroet. GELOOFS VERDEDIGING. EEM LIED PER WEEK. Het lied van dsn Smid. KERKBERICHTEN. Dit nummer behoort bij de „Nieuwe HaarL Courant van 22 Maart 1913. De nadruk van de beriehten en mededeelingen in dit blad Is verboden. KNIP DIT UIT leg bet in uw Mis- en Vesperboeb. Zondag 23 Maart. HOOGFEEST VAN PA- SCHEN, blz. 763. Vóór de Hoogmis: Vidi aquam, blz. 69. Maandag 24 Maart. Tweede Paaschdag. Geen verplichting van Mishooren noch Zon dagviering. H. Mis, blz. 767. Dinsdag 25 Maart. Van liet Octaaï, blz. 771. Woensdag 26 Maart. Van bet Oetaai', blz. 774; 2e Gebed voor Kerk of Paus, blz. 101 of 102 (Groenm. en Kiev. 2e Gebed van den Z. Rizzerius, blz. [83] en 227). Donderdag 27 Maart. Van bet Octaaf, bladz. 778; 2e Gebed van den H. Joannes, blz. 1160; (Groenm. en Kiev. 3e Gebed van den Z. Peregrinus, blz. [84] en 232). Vrjjdag 28 Maart. Van bet Octaaf, blz. 782; 2e Gebed van den H. Joannes a Capistra- -o, blz. 1163. Groenm eu Kiev. 2e Geb. van den Z. Marcus, blz. [84]. Zaterdag 29 Maart. Van het Octaaf, blz. 784; 2e Gebed voor Paus of Kerk, blz. 101 of 102. Groenm. en Kiev. 2e Gebed van de Z. Paula, blz. [85], Verklaring: Het verwijst naar bet Aanhangsel voor de Nederl. B.sdomiuen. De 1 naar dat voor de Orde der Franciscanen. N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar het Mis. en Vesperboek (nitgave Desclée). In iedere Mis biddc men van blz. 71—94, waar zich bevindt de „Gewone orde der H. Mis hebben zij niet gevonden. Hij sprak nu tot hen: O gij onverstandigen en tragen van hart om alles te gelooven, wat de Profeten gezegd hebben! Moest dan de Christus niet lijden en aldus in Zijne heerlijkheid binnengaan'! En met Mozes en al de Profeten beginnend, gaf Hij hun in alle de Schriften verklaring van hetgeen Hem betrof. Zij nu naderden het vlek, waar zij heen gingen, en Hij hield Zich als wilde Hij ver der gaan. Doch zij dwongen Hem en zeiden: Blijf bij ons! want het wordt avond, en de dag is reeds gedaald. En Hij trad met hen binnen. Het geschiedde nu, terwijl Hij met hen aanzat, dat Hij het brood nam en het zegende en brak en hun toereikte. En hunne oogen werden geopend en zij herkenden Hem; doch Hij verdween uit hunne oogen. En zij zeiden tot elkander: Was ons bart niet brandend in ons, terwijl Hij op den weg sprak en ons de Schriften verklaarde? En ter zelfder ure stonden zij op en keer den naar Jerusalem terug; en zij vonden de elf en degenen, welke met ben waren, verga derd; en deze zeiden: De Heer is waarlijk verrezen en aan Simon verschenen! Zij nu verhaalden wat er op den weg voorgevallen was, en hoe zij Hem in liet breken des broods herkend hadden. PASCHEN. Les uit den Brief van den H. Apostel Paulus aan de Korintliiërs; V, 7, 8. Broeders! Zuivert den ouden zuurdeesem weg, opdat gij een nieuw deeg moogt wezen, gelijk gij ongedeesemden zijt. Want ook ons Paaschlam, Christus, is geslacht. Laat ons derhalve feest vieren, niet met den ouden zuurdeesem, noch met zuurdeesem van on deugd en boosheid, maar met ongedeesemde brooden van oprechtheid en waarheid! Evaug. volgens den H. Marcus, XVI, 17. In dien tijd kochten Maria Magdalene en a van Jacobns, en Salomo specerijen, om Jesus te gaan balsemen. En zeer vroeg op den eersten dag der week kwamen zij bij het graf, toen de zon reeds was opgegaan. Zij na zeiden tot elkander. Wie zal ons den steen van den ingang des grafs afwentelen? Doch opziende, zagen zij den steen afgewen teld; deze nu was zeer groot. En in de graf spelonk binnengaande, zagen zij ter rechter zijde een jongeling zitten, bekleed met een lang wit gewaad; on zij ontstelden. Doch hij sprak tot haar: Weest niet verschrikt! Gij zoekt Jesus, den Nazarener, den gekruisig de; Hij is verrezen; Hij is niet hier! ziet de plaats, waar men hem nederlegde! Maar gaat, zegt aan Zijne leerlingen en aan Pe trus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar f.ult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft. PAASCH-MAANDAG. Les uit de Handelingen der Apostelen, X, 37—43. In die dagen stond Petrus te midden des volks en sprak: Mannen broeders! Gij weet het woord, dat, geschied is door geheel Ju- dea, te beginnen namelijk van Galilea na het doopsel, dat Joannes predikte: hoe God Je sus van Nazareth gezalfd heeft met den Hei ligen Geest en met kracht, Hem, die rond trok weldoende en allen, welke door den dui vel overweldigd waren, genezend, omdat God met Hem was. En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft in het land der Joden en te Jeruzalem. Hij, dien zij aan een hout gehangen en gedood hebben. Hem heeft God ten derden dage opgewekt en verleend geopenbaard te worden, niet aan al het volk, maar aan door God voorbestemde getuigen, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken bebben, nadat Hij van do dooden verrezen was. En ons heeft Hij bevolen den volke te prediken en te betuigen, dat Hij degene is, die door God gesteld is tot Rechter van le venden en dooden. Van Hem getuigen al de Profeten, dat allen die in Hem gelooven, door Zijnen naam vergiffenis van zonden ver werven. Evangelie volgens den H. Lucas; XXIV, 13-35. In dien tijd gingen twee van Jesus' leer lingen op denzelfden dag naar een vlek, dat op zestig stadiën van Jeruzalem lag, Em- maus geheeten. En zij spraken met elkander over al hetgeen er gebeurd was. Het ge schiedde nu, terwijl zij in gesprek waren en elkönders gevoelen vroegen, dat Jesus Zelf naderde en met lien voortging; echter -'er- den hunne oogen weerhouden, opdat zij Hem niet zouden herkennen. Hij nu zeide tot hen: Welke gesprekken zijn het, die gij wandelend met elkander wisselt, en waarom zijt gij treu rig? Eu de eene, wiens naam Kleophas was, antwoordde en sprak tot Hem: Zijt gij alléén vreemdeling in Jeruzalem, en weet gij niet wat aldaar in deze dagen geschied is? Hij zeide tot hen: Wat? Eu zij zeiden: Aangaan de Jesus, den Nazarener, die een Profeet was, machtig in werk en woord door God en al het volk; en hoe onze opperpriesters en over sten Hem tot de straf des doods overgeleverd en Hem gekruisigd hebben. Wij echter hoop ten dat Ilij het was, die Israël verlossen zou de; maar bij dit alles is het nu de derde dag, sinds deze dingen geschied zijn. Doch ook hehlien eenige vrouwen uit de onzen, die vóór het daglicht bij het graf geweest zijn, ons doen otiteteilen: daar zij namelijk zijn lichaam niet vonden, zijn zij gekomen, zeg gende, dat zij ook eene verschijning gezien hebben van engelen, die zeggen dat Hij leeft. En eenigcii uit de onzen zijn naar het graf gegaan en bobben aldus bevonden, gelijk de Wonwen gezegd hadden; maar Iïem zeiven Evangelieverklaring, OP HET HOOGFEEST VAN PASCHEN. De derde dag, nadat Jesus Christus aan bet kruis gestorven was, is aangebroken. Een wacht, door zijn vijanden gekozen, waakte rondom Zijn graf, dat door een grooten steen gesloten, en met het zegel, dat de Phariseeërs er hadden aangebracht, verzegeld was. Pha riseeërs, wetgeleerden, priesters, allen die Hem hadden omgebracht, triompheerden in hun welslagen, juichten elkander toe dat zij nu eindelek ontslagen waren van Hem, die hun hoogmoed beschaamd, hun huichelarij ontmaskerd, hun valsche wetenschap te schande gemaakt had. Het volk had eindelijk toegegeven aan den haat, dien zij het hadden ingeboezemd. Zijne leerlingen daarentegen, bevreesd dat de haat des volks zich ook tegen hen zou keeren, hadden zich opgesloten in de opperzaal te Jerusalem. Hun geloof was ter neder geslagen, hun hoop uitgedoofd. Terwijl dit alles te Jerusalem voorviel, werd in den hemel het grootste wonder, dat de aarde ooit kon aanschouwen, voorbereid. Je sus ging, na de zielen in het voorgeborgte getroost en verlost te hebben, Zijn eigen li chaam het leven wedergeven. De eerste getuigen van dit treffend won der zijn de godvruchtige vrouwen, die den Goddelijken Zaligmaker in heel Zijn loop baan gevolgd, en Hem ook aan den voet van Zijn kruis niet verlaten bebben. Zijn dood zelfs liad hun teedere liefde niet verzwakt. Terwijl de verschrikte Apostelen hun gevoe lens jegens Hem niet durfden openbaren, kwamen zwakke vrouwen, den haat der vij anden betreurend, Hem den laatsten liefde dienst bewijzen. Jesus beloont hun trouwe liefde, door ben vóór alle anderen bet groote wonder, dat Hij verricht had, te doen kennen. Zij zullen het eerst het groote geluk genieten, dat de ge- beelo wereld verheugen zal, en dat de Apos telen door hun getuigenis zullen vernemen. Terwijl zij zich naar het graf heen spoedden, zeiden zij tot elkander: „Wie zal ons den steen afwentelen van den ingang der grafstede", want hij was zeer groot en boven hunne zwakke krachten. Maar toen zij bij het graf aankwamen, zagen zij ter rechterzijde een jongeling zitten, bekleed met een wit ge waad, en zij verschrikten. Niet wetend van het wonder dat geschied was, vreesden zij voor een nieuwe gruweldaad der vijanden van Jesus. Doch Hij zegt tot haar: weest niet ontsteld! Gij zoekt Jesus den Nazareuer, den Gekruisigde: Hij is verrezen, Hij is hier niet; ziedaar de plaats, waar zij Hem gelegd heb ben". Ziedaar de blijde tijding voor het eerst verkondigd, de tijding, die door de Apostelen verder aan de wereld hekend gemaakt, mil- lioenen harten blijder zal doen kloppen, de troost van ontelbare geloovigen voor geheel de wereld en door alle eeuwen zal uitmaken. Jesus is verrezen: Zijne beloften zijn ver vuld, Zijne voorspellingen bewaarheid. Hij is verrezen: dus heeft Hij bewezen de waarheid Zijner woorden, dat Hij de Zoon Gods is, aan Zijn Vader gelijk. Hij is verrezen: dus moe ten de waarheden, die Hij gepredikt, geloofd en de geboden die Hij gegeven heeft, vervuld wordeu. Hij is verrezen: dus is Zijn gods dienst gegrondvest op een onwankelbaren grondslag, waartegen de aanvallen der hel niets zullen vermogen. Dit alles vat de H. Petrus Cbrysologus samen in deze woorden: „Hij die Zijne Opstanding voorspelde, kon den dood even goed vermijden, als Hij dien weten kon; maar Hij wilde dien niet ont vluchten, omdat Hij dien kon overwinnen, en zoo de schande des doods hegroef in de glorie der Opstanding". Jesus is echter, zooals de H. Paulus ons zegt, niet voor Zich zeiven alleen, maar voor ons allen verrezen, Hij is als de Eersteling der ontslapenen verrezen, met Wien de ver rijzenis tot het eeuwig leven begonnen is, Zijne verrijzenis bewijst ons, dat ook wij al len eens ten eeuwigen leven zullen opstaan. „Wij weten dat Hij, die Jesus heeft opge wekt, ook ons met Jesus zal opwekken". Verheugen wij ons dus op dezen dag, dien de Heer gemaakt beeft, Verheugen wij ons op de eerste plaats om do glorie die aan Je sus na Ziju diepe vernedering gegeven is, maar ook om de hoop die ons geschonken is, dat wij eenmaal glorievol met Hem uit ons graf bullen opstaan om eeuwig met Hem te leven. gen, die wij hebben tussehen degenen, die over ons gesteld zijn. In de overige zes ge boden wordt behandeld hetgeen men verplicht is tegenover alle medemenschen, onverschil lig of zij onze meerderen, gelijken of min deren zijn. „Gij zult niet doodslaan" luidt het vijfde i gebod. j Wij zullen thans in het algemeen nagaan welke zonden door dit gebod verboden wor den. Dit gebod verbiedt alle zonden, door wel ke men den evenaaste of zieljzelven naar het leven des lichaams of der ziel schade toe brengt. Het kostbaarste van alle aardsche goede ren is het lichamelijk leven, zooveel van ons zeiven als van onze evenmerschen. Dit gebod nu geeft de pliohteu aan, die lrierop betrekking hebben. Omdat echter de mensch bestaat uit ziel en lichaam en deze beide een noodzakelijk bestanddeel zijn om den mensch te vormen, zoo worden door dit vijfde gebod ook ver boden afie zonden, die op welke wijze dan ook het leven der ziel zouden kunnen schaden. 1-Iet lichamelijk leven is de noodzakelijke voorwaarden en wortel van alle andere aard sche goederen, het spreekt dus vanzelf, dat ieder vergrijp hiertegen zware zonde is. Hiertegen nu richt zich het vijfde gebod. Op welke wijze kan men zich bezondigen aan het leven of lichaam van den naaste? Het antwoord op deze vraag is tweeledig: Op de eerste plaats, wanneer men iemand op onrechtvaardige wijze slaat, verwondt of doodt en op de tweede plaats, als men ie mands leven door harde behandeling of kren king verbittert of verkort. We zullen dit wat nader beschouwen. Men bedenke toch, dat een moordenaar in breuk maakt op het recht van God. Ons leven danken wij aan God en aan Hem alleen; daaruit volgt dus, dat ook Hij alleen recht heeft over dat leven. Wat de j dieren betreft is dit geheel anders. Over deze toch heeft de mensch van God macht ontvan gen: zij zijn geheel en al aan hem onder worpen, doch het leven van een mensch be rust geheel in Gods hand. Wie zich clus j daaraan vergrijpt, maakt op een grove wijze j inbreuk op Gods recht en vergrijpt zich al dus in zekeren zin ook aan God zelfs, j De moordenaar vergrijpt zich bovendien op. de ergste wijze aan zijnen naaste, die hij door I zijn moord in het grootste tijdelijk en dik- iwijls in het eeuwige ongeluk stort. Bevond zich de vermoorde op het oogen- blik van sterven èn doodzonde, dan is hij ivoor eeuwig verloren. De schuld hiervan komt voor een groot deel weer op den moordenaar, die aan zulk ieeu mensch de gelegenheid om boete te doenj ontnomen heeft. j j Doch ten slotte is er nog een groote reden, iwaarom de zondo van doodslag zwaar is: de I veiligheid van de maatschappij, der samen- leving wordt er door ondermijnd, omdat door een moord het vertrouwen wordt weggeno men, dat de leden der maatschappij elkan ders goederen en rechten eerbiedigen en be- schermen. Het is natuurlijk duidelijk, dat ditzelfde ook geldt voor het verwonden van don naaste. Ook dit toch is een aanslag tegen het le ven, waarvan hetzelfde geldt, of- j schoon dan in mindere mate dan bij eeni doodslag. Door het vijfde gebod worden echter ook verboden zonden als haat, gramschap, nijd, j twist, beschimping en vervloeking van an- deren. Zegt niet de H. Joannes in zijn brief: „Alwie zijn broeder haat, is een moordenaar"? j Christus zelf heeft het immers ook gezegd: „Gij hebt gehoord, dat tot do ouden gezegd is: gij zult niet doodslaan en al wie doodslaat zal strafbaar zijn voor het gerecht. Doch Ik zeg u: al wie op zijnen broeder ver gramd wordt, zal strafbaar zijn voor het gerecht." j. Deze inwendige zonden tegen het vijfde gebod, zijn de bron en oorsprong in vele ge vallen van uitwendig© zonden, hetzij dan van moord of verwonding, hetzij van beschimping of vloeken. En dat ook dit strafbaar is heeft Christus duidelijk te kennen gegeven, toen Hij sprak: „Wie tot zijn broeder zegt: Raxa, zal straf baar zijn voor den raad en die zegt: Gij dwaas zal schuldig zijn aan het holsche vuur." Denken wij hieraan steeds en beheerschen wij ons, wanneer toorn of gramschap tegen anderen in ons opkomen. I X. Wij zingen samen dan, Het liedje van den zwarten man. Het meisken werd zijn vrouwtje,' En hij haar beste man, Eu kleine kleuters kwamen, Die zongen mede dan Ze zongen blij van tokke, tokke, tok, Ze zongen vrij van kloppe, kloppe, klor, Het klonk zoo lustig dau, Het liedje van den zwarten man. HOE ZONDIGT MEN TEGEN HET VIJFDE GEBOD. In de drie eerste geboden worden ons de plichten geleerd, die wij tan opzichte van God te vervullen hebben, waarna in het vier de gebod gewezen wordt op de verplichtin- Woorden van Muziek van Frans Liekens Frans Audelhof. Een smidjo in zijn smisse, Die zong den heelen dag; Jnjn stomme klonk zoo helder, Bij ied'ren hamerslag. Hij zong zoo blij van tokke, toka.», tok, Hij zong zoo vrij van kloppe, kloppe, klop. Het klonk zoo lustig dan, Het liedje van don zwarten man. Een meisken op haar kamer, Die had dat lied gelieerd; Haar hartje ging aan 't jagen Bij smidjes aardig woord. Het ging zo© snol van tokke, tokke, tok, Het ging zoo fel van kloppe, kloppe, klop. Het sloeg zoo teeder dan, Bij 't liedje van den zwarten man. „Och smidje van hierover, Leer mij dat schoone lied". Lief meisje, 'k zal 't u loeren Als gij mij gaarne ziet. Kom zing met mij van tokke, tokke, tok. Kom zing met mij van kloppe, kloppe, klop. Eenige dagen geleden beschreef een ar tikel in de Köln. Volksztg. het verval van het geloofsleven op Frankrijks platteland. De schrijver heeft eeuigen tijd vertoefd in het departement van Sarthe. Tal van feiten aanhalend laat hij een blik slaan op het kwijnend godsdienstig leven der boerenbevolking. De Zondag wordt ont heiligd, openlijk gaat men met paard en kar naar den akker, om dezen te bewerken, niet in oogsttijd alleen, maar ook in het voor jaar. Op de gewone Zondagen ziet men slechts een betrekkelijk klein getal vrouwen en kinderen en eenige weinige mannen in de kerk, op werkdagen dikwijls niemand. Slechts bedroefd weinig mannen en jon gelingen voldoen aan hunne Paasehplichten. In een dorp van 1150 zielen b.v. geen 50; in een ander dorp St. Remy des Monts, met 750 zielen, hoogstens 25, in Blèves 5 of 6. Deze weinige cijfers toonen, hoe schrik wekkend slecht de godsdienstige toestand der bevolking is. Verschillende oorzaken zijn voor dit ver val aan te wijzen. Een der voornaamste is svel, dat het volk vervreemd is van zijne priesters. Den priester mag men daarvan echter geen al te groot verwijt maken. De huidige Fransche geestelijkheid ten plattelande, welker middelen van bestaan door de regee ring besnoeid en veelal geheel en al zijn weg genomen toont, door ondanks alle vervol ging op haar post te blijven, geen geringen heldenmoed, welke bewondering afdwingt. Tientallen jaren lang hielden onder het concordaat benoemde bisschoppen eiken so cialen arbeid van den clerus uit vrees voor de regeering angstig tegen; want kleine on voorzichtigheden kouden gemakkelijk stren gere vervolging van Kerk en priester ten gevolge hebben. Daarbij was als het ware het wachtwoord gegeven: geen vinger bewe gen voor staatkundige zaken. In de politiek immers was het Katholieke Fransche volk hopeloos verdeeld. En zoo gebeurde het, dat het volk verre bleef van alle sociale en maat schappelijke ontwikkeling. En al is de geestelijkheid zich hare groote verantwoordelijkheid bewust, de leiding zag zij zich ontnomen, door de steeds grooter wordende onverschilligheid der massa. De pastorie, in andere landen veelal het middelpunt van allen socialen arbeid, heeft in Frankrijk elke aantrekkingskracht voor de parochianen verloren. Ziedaar een groote oorzaak, waarom de Fransche landelijke bevolking vervreemd werd van de priesters en tegelijk van onze Moeder de H. Kerk. In Frankrijk heeft men thans alle hoop op de reinigende werking der kerkvervolging; de lauwen worden tot vurigheid gewekt, nu zij zien, waartoe de vrijmetselarij en de godsdiensthaat Frankrijk gebracht heeft. En langzaam aan ziet men dan ook verbetering komen. Dat is de goede zijde der vervolging. Wij mogen ons verheugen, dat wij gespaard bleven voor zulke diepe ellende op godsdien stig gebied. Maar het leed van anderen zij ons tot leering. De droeve toestand, die over Frankrijk die godsdienstloosheid heeft gebracht, moeten wij weten te voorkomen. Ook ten önzont, eu zelfs in ons midden gaan stemmen op, die morren over den ar beid onzer geestelijkheid, waar die arbeid verder gaat dan hare kerkelijke werkzaam heden. In hun openbare leven storen sommigen zich niet aan die verplichtingen, welke de godsdienst hun oplegt en tegelijkertijd trach ten zij den bedienaar van den godsdienst den invloed op het openbare leven te ontnemen. Wanneer dit doorwerkte onder het volk, dan zoude het op den duur gaan als in Frank rijk, waar de priester werd teruggedrongen in de kerk, doch waar men hem in zijne kerk ook haast alleen de heilige geheimen vie ren liet. Gelukkig is ons katholieke volk, enkele on- afliankelijkheidspredikers uitgezonderd, an ders gestemd. De priesterlijke stand geniet het vertrou wen der menigte. Met vrucht kan dan ook onze geestelijkheid werkzaam zijn aan de godsdienstige vervolmaking der geloovigen niet alleen, maar ook op maatschappelijk terrein is zij met eere werkzaam. Geen werk van liefde blijft onzen priesters vreemd. Men bedenke slechts, wat liet katholieke vereeni- gingsleven van middenstanders, landbouwers en arbeiders dankt aan den arbeid onzer geestelijken. Moge dit steeds zoo bliiveu. De priester be hoort onder het volk. Zonder gevaar voor het volk kan hij er niet van gescheiden wor den. Maar laten wij katholieken ons steeds rondom hem scharen, vooral nu zoovelen het er op aanloggen, om hem te stoot en van de plaats, die hij onder ons inneemt, nu zoovele de Kerk vijandige couranten, zieh bewust van den invloed des priesters, op hem hare aanvallen richten en beproeven hem hij de geloovigen verdacht te maken. De priester zij ons een vriend, geen vreem deling. N. Koer. naardige stemming, dan eens uitgelaten lus tig, dan weer zielsbedroefd. En deze stem ming varieerde al naar gelang hij Maria Andrejewna, de eeiiige dochter van generaal Andrej Gregorewitsch Alenikow dien dag ge zien bad of niet. Maar aangezien hij een ar me luitenant en zij een rijke generaalsdoeh- ter was, ontmoetten zij elkaar slechts zeer zelden. Hij had haar leeren kennen op een welda digheidsfeest en sedert was 't met zijn rust gedaan. In haar kringen verkeerde hij niet en op een tweede weldadigheidsfeest, waar voor hij al zijn centjes bij elkaar had gezocht om een entreekaratje te kunnen koopen, was zij niet verschenen. Nu was de kans wellicht voor lang verke- j ken. Iwan zat op zijn eenvoudig kamertje en i dacht na over het Paasehfeest dat voor alle rechtgeaarde Russen, elk verschil tussehen rijg en arm, hoog en laag voor korten tijd j uitwiseht. In eens springt hij op: de Paasch- nacht! Ha, in den Paasehnacht zal hij gele- genheid vinden zijn beminde te ontmoeten, i Maria Andrejewna zal toch zeker den dienst in de kathedraal hijwonen en niemand, zelfs niet Zijn Excellentie de generaal zal hem kunnen verbieden, haar zijn Paaseh- groet te brengen. De ruime kathedraal is met 'n groote menigte gevuld. Met spanning verwachten allen het oogenblik, waarop de hinde bood schap zal worden verkondigd: „Christus is j verrezen." Maar niemand wacht wel ongedul diger dan Iwan. Niet ver van haar verwij- derd_ zit naast haar ouders de behoorlijke Maria. Zij heeft hem reeds gezien en het lichte heven van de brandende kaars in haar hand bewijst, dat zij zijn voornemen geraden heeft. „Christus is verrezen," zoo klinkt het uit den prirstermond en de jubelende orgeltonen begeleiden de blijde boodschap. In de alge- meene beweging is Iwan doorgedrongen tot de plaats, waar Maria zit en met den Paasch- groet: „Christus is verrezen", kust hij haar volgens Russisch gebruik. Zijne Excellentie de generaal fronst de wenkbrauwen. Wat veroorlooft zieh de luitenant toch. Streng ziet hij zijn dochter aan en geeft haar een teeken naast hare moeder te gaan zitten. Deze heeft van het geval niets bemerkt. Want zij wisselt juist met een kennis den Paaschgroet. Na de plechtigheid ontwaart de generaal bij den uitgang een leelijk oud wijf. Zijn be sluit is gauw genomen. Hij drukt haar een geldstuk in de band en zegt: „Hier moeder- j tje, dat is voor u, maar nu moet je me een pleizier doen. Zie je ginds dien knappen lui tenant. Je moet hem den Paaschgroet bren gen. De oude grinnikt, dringt door de menig te been en kwijt zicb meesterlijk van hare opdracht tot groote voldoening van den ge neraal, die pret heeft in het verblufte gezicht van ziju luitenant. Ziezoo,denkt hij, die heeft zijn straf, en met Maria zal ik thuis wel een woordje spre ken, dan is de zaak afgeloopen. De da:nes j hebben reeds plaats genomen in de slede, en j de generaal voegt zich bij hen. Doch terwijl j hij instappen wil glijdt hij uit en valt achter- over op de hard bevToren straat. De dames gillen, doch Iwan die in de nabijheid staat, is vlug bii de hand en helpt zijn generaal op de been. „Mijn voet," zoo kermt de oude heer. „Ik heb hem zeker verstuikt. Wil u mij even behulpzaam zijn bij het instappen in de slede?" zoo vraagt hij zijn vriendeliiken hel per en ontdekt daarbij dat het de luitenant is. Deze is natuurlijk tot alles bereid en biedt ook zijn verdere hulp aan, waarop de echt- genoote van den generaal uitroept „O gaar ne, mijnheer, er is nog een plaats vrij, dan hebben we meteen hulp bii het uitstappen. Met een vlugge beweging springt Iwan in de slede en innig jubelend zit hij tegenover zijn beminde. „Luitenant Polodow, Excellentie," zoo stelt hij zich voor. „Polodow?" zoo vraagt de generaal. „Ik had een vriend op de academie, die Alex Polodow heette.'' „Dat was mijn vader, Excellentie, hij is dood." „O, dat spijt me, we waren erg goede vrien den en 't doet me genoegen zijn zoon te leeren kennen. Mag ik u aan mijn dames voorstel len"? „Ik had reeds de eer, Excellentie, Mevrouw en Mejuffrouw op een weldadigheidsfeest U leeren kennen." Ah zoo, dacht de generaal, daarom di« Paaschgroet. Aangenaam keuvelend wordt de rit afge legd en de generaal wordt steeds meer en meer ingenomen door het open en vriendelijk karakter van den luitenant, zoodat hij dezen, toen zij eindelijk thuis waren aangekomen, en hij heelhuids door zijn bediende en den luitenant binnen is gebracht, inviteert om bij hem te komen dineeren. (Uit het Russisch.) Reeds sedert eenigen tijd was luitenant Iwan MichaiJowitseh Polodow in een eige- Toen het weer Pascben werd was Iwan Michalowitsch Polodow kapitein en Maria reeds eenige maanden zijn vrouw. Auteursrecht voorbehouden. Kathedrale kerk Sb Bavo. ZONDAG, Hoogfeest van Paschen. De II. H. Missen te half 7, 8 en 9 uur. Om helf 11 de plechtige Hoogmis. Geen Catechis mus, van 5 tot half 8 gelegenheid om, te biechten. Half 7 Lof met Rozenhoedje, MAANDAG, 2de Paaschdag. Geen ver plichting van mishooren. De H.H. Missen als op Zondag. Half 7 Lof met Rozenhoedje, onder het Lof gelegenheid om te biechten. DINSDAG, feestdag van Maria Geboorte, doch geen verplichting van Mishooren. 7 uur Lof met Rozenhoedje. WOENSDAG, 's avonds 7 uur Lof ter eora van den H. Jozef. Onder het Lof het Ro zenhoedje. ZATERDAG, van 4—half 10 gelegenheid, om te biechten, 7 uur Rozenhoedje in de Mariakapel. OFFICIEELE KERKLIJST

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 15