der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Liturgische Wegwijzer.
Priester en Volk,
Zijn Paaschgroet.
GELOOFS VERDEDIGING.
EEM LIED PER WEEK.
Het lied van dsn Smid.
KERKBERICHTEN.
Dit nummer behoort bij de „Nieuwe HaarL Courant van 22 Maart 1913.
De nadruk van de beriehten en mededeelingen in dit blad Is verboden.
KNIP DIT UIT
leg bet in uw Mis- en Vesperboeb.
Zondag 23 Maart. HOOGFEEST VAN PA-
SCHEN, blz. 763. Vóór de Hoogmis:
Vidi aquam, blz. 69.
Maandag 24 Maart. Tweede Paaschdag. Geen
verplichting van Mishooren noch Zon
dagviering. H. Mis, blz. 767.
Dinsdag 25 Maart. Van liet Octaaï, blz. 771.
Woensdag 26 Maart. Van bet Oetaai', blz. 774;
2e Gebed voor Kerk of Paus, blz. 101 of
102 (Groenm. en Kiev. 2e Gebed van den
Z. Rizzerius, blz. [83] en 227).
Donderdag 27 Maart. Van bet Octaaf, bladz.
778; 2e Gebed van den H. Joannes, blz.
1160; (Groenm. en Kiev. 3e Gebed van
den Z. Peregrinus, blz. [84] en 232).
Vrjjdag 28 Maart. Van bet Octaaf, blz. 782;
2e Gebed van den H. Joannes a Capistra-
-o, blz. 1163. Groenm eu Kiev. 2e Geb.
van den Z. Marcus, blz. [84].
Zaterdag 29 Maart. Van het Octaaf, blz. 784;
2e Gebed voor Paus of Kerk, blz. 101 of
102. Groenm. en Kiev. 2e Gebed van
de Z. Paula, blz. [85],
Verklaring: Het verwijst naar bet
Aanhangsel voor de Nederl. B.sdomiuen. De
1 naar dat voor de Orde der Franciscanen.
N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
het Mis. en Vesperboek (nitgave Desclée).
In iedere Mis biddc men van blz. 71—94, waar
zich bevindt de „Gewone orde der H. Mis
hebben zij niet gevonden. Hij sprak nu tot
hen: O gij onverstandigen en tragen van hart
om alles te gelooven, wat de Profeten gezegd
hebben! Moest dan de Christus niet lijden en
aldus in Zijne heerlijkheid binnengaan'! En
met Mozes en al de Profeten beginnend, gaf
Hij hun in alle de Schriften verklaring van
hetgeen Hem betrof.
Zij nu naderden het vlek, waar zij heen
gingen, en Hij hield Zich als wilde Hij ver
der gaan. Doch zij dwongen Hem en zeiden:
Blijf bij ons! want het wordt avond, en de
dag is reeds gedaald. En Hij trad met hen
binnen. Het geschiedde nu, terwijl Hij met
hen aanzat, dat Hij het brood nam en het
zegende en brak en hun toereikte. En hunne
oogen werden geopend en zij herkenden
Hem; doch Hij verdween uit hunne oogen.
En zij zeiden tot elkander: Was ons bart niet
brandend in ons, terwijl Hij op den weg sprak
en ons de Schriften verklaarde?
En ter zelfder ure stonden zij op en keer
den naar Jerusalem terug; en zij vonden de
elf en degenen, welke met ben waren, verga
derd; en deze zeiden: De Heer is waarlijk
verrezen en aan Simon verschenen! Zij nu
verhaalden wat er op den weg voorgevallen
was, en hoe zij Hem in liet breken des broods
herkend hadden.
PASCHEN.
Les uit den Brief van den H. Apostel Paulus
aan de Korintliiërs; V, 7, 8.
Broeders! Zuivert den ouden zuurdeesem
weg, opdat gij een nieuw deeg moogt wezen,
gelijk gij ongedeesemden zijt. Want ook ons
Paaschlam, Christus, is geslacht. Laat ons
derhalve feest vieren, niet met den ouden
zuurdeesem, noch met zuurdeesem van on
deugd en boosheid, maar met ongedeesemde
brooden van oprechtheid en waarheid!
Evaug. volgens den H. Marcus, XVI, 17.
In dien tijd kochten Maria Magdalene en
a van Jacobns, en Salomo specerijen,
om Jesus te gaan balsemen. En zeer vroeg
op den eersten dag der week kwamen zij bij
het graf, toen de zon reeds was opgegaan.
Zij na zeiden tot elkander. Wie zal ons den
steen van den ingang des grafs afwentelen?
Doch opziende, zagen zij den steen afgewen
teld; deze nu was zeer groot. En in de graf
spelonk binnengaande, zagen zij ter rechter
zijde een jongeling zitten, bekleed met een
lang wit gewaad; on zij ontstelden. Doch hij
sprak tot haar: Weest niet verschrikt! Gij
zoekt Jesus, den Nazarener, den gekruisig
de; Hij is verrezen; Hij is niet hier! ziet
de plaats, waar men hem nederlegde! Maar
gaat, zegt aan Zijne leerlingen en aan Pe
trus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar
f.ult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft.
PAASCH-MAANDAG.
Les uit de Handelingen der Apostelen,
X, 37—43.
In die dagen stond Petrus te midden des
volks en sprak: Mannen broeders! Gij weet
het woord, dat, geschied is door geheel Ju-
dea, te beginnen namelijk van Galilea na het
doopsel, dat Joannes predikte: hoe God Je
sus van Nazareth gezalfd heeft met den Hei
ligen Geest en met kracht, Hem, die rond
trok weldoende en allen, welke door den dui
vel overweldigd waren, genezend, omdat God
met Hem was. En wij zijn getuigen van al
hetgeen Hij gedaan heeft in het land der
Joden en te Jeruzalem. Hij, dien zij aan een
hout gehangen en gedood hebben. Hem heeft
God ten derden dage opgewekt en verleend
geopenbaard te worden, niet aan al het volk,
maar aan door God voorbestemde getuigen,
aan ons, die met Hem gegeten en gedronken
bebben, nadat Hij van do dooden verrezen
was. En ons heeft Hij bevolen den volke te
prediken en te betuigen, dat Hij degene is,
die door God gesteld is tot Rechter van le
venden en dooden. Van Hem getuigen al de
Profeten, dat allen die in Hem gelooven, door
Zijnen naam vergiffenis van zonden ver
werven.
Evangelie volgens den H. Lucas;
XXIV, 13-35.
In dien tijd gingen twee van Jesus' leer
lingen op denzelfden dag naar een vlek, dat
op zestig stadiën van Jeruzalem lag, Em-
maus geheeten. En zij spraken met elkander
over al hetgeen er gebeurd was. Het ge
schiedde nu, terwijl zij in gesprek waren en
elkönders gevoelen vroegen, dat Jesus Zelf
naderde en met lien voortging; echter -'er-
den hunne oogen weerhouden, opdat zij Hem
niet zouden herkennen. Hij nu zeide tot hen:
Welke gesprekken zijn het, die gij wandelend
met elkander wisselt, en waarom zijt gij treu
rig? Eu de eene, wiens naam Kleophas was,
antwoordde en sprak tot Hem: Zijt gij alléén
vreemdeling in Jeruzalem, en weet gij niet
wat aldaar in deze dagen geschied is? Hij
zeide tot hen: Wat? Eu zij zeiden: Aangaan
de Jesus, den Nazarener, die een Profeet was,
machtig in werk en woord door God en al
het volk; en hoe onze opperpriesters en over
sten Hem tot de straf des doods overgeleverd
en Hem gekruisigd hebben. Wij echter hoop
ten dat Ilij het was, die Israël verlossen zou
de; maar bij dit alles is het nu de derde dag,
sinds deze dingen geschied zijn. Doch ook
hehlien eenige vrouwen uit de onzen, die
vóór het daglicht bij het graf geweest zijn,
ons doen otiteteilen: daar zij namelijk zijn
lichaam niet vonden, zijn zij gekomen, zeg
gende, dat zij ook eene verschijning gezien
hebben van engelen, die zeggen dat Hij leeft.
En eenigcii uit de onzen zijn naar het graf
gegaan en bobben aldus bevonden, gelijk de
Wonwen gezegd hadden; maar Iïem zeiven
Evangelieverklaring,
OP HET HOOGFEEST VAN PASCHEN.
De derde dag, nadat Jesus Christus aan bet
kruis gestorven was, is aangebroken. Een
wacht, door zijn vijanden gekozen, waakte
rondom Zijn graf, dat door een grooten steen
gesloten, en met het zegel, dat de Phariseeërs
er hadden aangebracht, verzegeld was. Pha
riseeërs, wetgeleerden, priesters, allen die
Hem hadden omgebracht, triompheerden in
hun welslagen, juichten elkander toe dat zij
nu eindelek ontslagen waren van Hem, die
hun hoogmoed beschaamd, hun huichelarij
ontmaskerd, hun valsche wetenschap te
schande gemaakt had. Het volk had eindelijk
toegegeven aan den haat, dien zij het hadden
ingeboezemd. Zijne leerlingen daarentegen,
bevreesd dat de haat des volks zich ook tegen
hen zou keeren, hadden zich opgesloten in de
opperzaal te Jerusalem. Hun geloof was ter
neder geslagen, hun hoop uitgedoofd.
Terwijl dit alles te Jerusalem voorviel, werd
in den hemel het grootste wonder, dat de
aarde ooit kon aanschouwen, voorbereid. Je
sus ging, na de zielen in het voorgeborgte
getroost en verlost te hebben, Zijn eigen li
chaam het leven wedergeven.
De eerste getuigen van dit treffend won
der zijn de godvruchtige vrouwen, die den
Goddelijken Zaligmaker in heel Zijn loop
baan gevolgd, en Hem ook aan den voet van
Zijn kruis niet verlaten bebben. Zijn dood
zelfs liad hun teedere liefde niet verzwakt.
Terwijl de verschrikte Apostelen hun gevoe
lens jegens Hem niet durfden openbaren,
kwamen zwakke vrouwen, den haat der vij
anden betreurend, Hem den laatsten liefde
dienst bewijzen.
Jesus beloont hun trouwe liefde, door ben
vóór alle anderen bet groote wonder, dat Hij
verricht had, te doen kennen. Zij zullen het
eerst het groote geluk genieten, dat de ge-
beelo wereld verheugen zal, en dat de Apos
telen door hun getuigenis zullen vernemen.
Terwijl zij zich naar het graf heen spoedden,
zeiden zij tot elkander: „Wie zal ons den steen
afwentelen van den ingang der grafstede",
want hij was zeer groot en boven hunne
zwakke krachten. Maar toen zij bij het graf
aankwamen, zagen zij ter rechterzijde een
jongeling zitten, bekleed met een wit ge
waad, en zij verschrikten. Niet wetend van
het wonder dat geschied was, vreesden zij
voor een nieuwe gruweldaad der vijanden
van Jesus. Doch Hij zegt tot haar: weest niet
ontsteld! Gij zoekt Jesus den Nazareuer, den
Gekruisigde: Hij is verrezen, Hij is hier niet;
ziedaar de plaats, waar zij Hem gelegd heb
ben". Ziedaar de blijde tijding voor het eerst
verkondigd, de tijding, die door de Apostelen
verder aan de wereld hekend gemaakt, mil-
lioenen harten blijder zal doen kloppen, de
troost van ontelbare geloovigen voor geheel
de wereld en door alle eeuwen zal uitmaken.
Jesus is verrezen: Zijne beloften zijn ver
vuld, Zijne voorspellingen bewaarheid. Hij is
verrezen: dus heeft Hij bewezen de waarheid
Zijner woorden, dat Hij de Zoon Gods is, aan
Zijn Vader gelijk. Hij is verrezen: dus moe
ten de waarheden, die Hij gepredikt, geloofd
en de geboden die Hij gegeven heeft, vervuld
wordeu. Hij is verrezen: dus is Zijn gods
dienst gegrondvest op een onwankelbaren
grondslag, waartegen de aanvallen der hel
niets zullen vermogen. Dit alles vat de H.
Petrus Cbrysologus samen in deze woorden:
„Hij die Zijne Opstanding voorspelde, kon
den dood even goed vermijden, als Hij dien
weten kon; maar Hij wilde dien niet ont
vluchten, omdat Hij dien kon overwinnen, en
zoo de schande des doods hegroef in de glorie
der Opstanding".
Jesus is echter, zooals de H. Paulus ons
zegt, niet voor Zich zeiven alleen, maar voor
ons allen verrezen, Hij is als de Eersteling
der ontslapenen verrezen, met Wien de ver
rijzenis tot het eeuwig leven begonnen is,
Zijne verrijzenis bewijst ons, dat ook wij al
len eens ten eeuwigen leven zullen opstaan.
„Wij weten dat Hij, die Jesus heeft opge
wekt, ook ons met Jesus zal opwekken".
Verheugen wij ons dus op dezen dag, dien
de Heer gemaakt beeft, Verheugen wij ons
op de eerste plaats om do glorie die aan Je
sus na Ziju diepe vernedering gegeven is,
maar ook om de hoop die ons geschonken is,
dat wij eenmaal glorievol met Hem uit ons
graf bullen opstaan om eeuwig met Hem te
leven.
gen, die wij hebben tussehen degenen, die
over ons gesteld zijn. In de overige zes ge
boden wordt behandeld hetgeen men verplicht
is tegenover alle medemenschen, onverschil
lig of zij onze meerderen, gelijken of min
deren zijn.
„Gij zult niet doodslaan" luidt het vijfde i
gebod. j
Wij zullen thans in het algemeen nagaan
welke zonden door dit gebod verboden wor
den.
Dit gebod verbiedt alle zonden, door wel
ke men den evenaaste of zieljzelven naar het
leven des lichaams of der ziel schade toe
brengt.
Het kostbaarste van alle aardsche goede
ren is het lichamelijk leven, zooveel van
ons zeiven als van onze evenmerschen. Dit
gebod nu geeft de pliohteu aan, die lrierop
betrekking hebben.
Omdat echter de mensch bestaat uit ziel
en lichaam en deze beide een noodzakelijk
bestanddeel zijn om den mensch te vormen,
zoo worden door dit vijfde gebod ook ver
boden afie zonden, die op welke wijze dan
ook het leven der ziel zouden kunnen schaden.
1-Iet lichamelijk leven is de noodzakelijke
voorwaarden en wortel van alle andere aard
sche goederen, het spreekt dus vanzelf, dat
ieder vergrijp hiertegen zware zonde is.
Hiertegen nu richt zich het vijfde gebod.
Op welke wijze kan men zich bezondigen
aan het leven of lichaam van den naaste?
Het antwoord op deze vraag is tweeledig:
Op de eerste plaats, wanneer men iemand
op onrechtvaardige wijze slaat, verwondt of
doodt en op de tweede plaats, als men ie
mands leven door harde behandeling of kren
king verbittert of verkort.
We zullen dit wat nader beschouwen.
Men bedenke toch, dat een moordenaar in
breuk maakt op het recht van God.
Ons leven danken wij aan God en aan
Hem alleen; daaruit volgt dus, dat ook Hij
alleen recht heeft over dat leven. Wat de
j dieren betreft is dit geheel anders. Over deze
toch heeft de mensch van God macht ontvan
gen: zij zijn geheel en al aan hem onder
worpen, doch het leven van een mensch be
rust geheel in Gods hand. Wie zich clus
j daaraan vergrijpt, maakt op een grove wijze j
inbreuk op Gods recht en vergrijpt zich al
dus in zekeren zin ook aan God zelfs,
j De moordenaar vergrijpt zich bovendien op.
de ergste wijze aan zijnen naaste, die hij door
I zijn moord in het grootste tijdelijk en dik-
iwijls in het eeuwige ongeluk stort.
Bevond zich de vermoorde op het oogen-
blik van sterven èn doodzonde, dan is hij
ivoor eeuwig verloren.
De schuld hiervan komt voor een groot
deel weer op den moordenaar, die aan zulk
ieeu mensch de gelegenheid om boete te doenj
ontnomen heeft. j
j Doch ten slotte is er nog een groote reden,
iwaarom de zondo van doodslag zwaar is: de
I veiligheid van de maatschappij, der samen-
leving wordt er door ondermijnd, omdat door
een moord het vertrouwen wordt weggeno
men, dat de leden der maatschappij elkan
ders goederen en rechten eerbiedigen en be-
schermen.
Het is natuurlijk duidelijk, dat ditzelfde ook
geldt voor het verwonden van don naaste.
Ook dit toch is een aanslag tegen het le
ven, waarvan hetzelfde geldt, of- j
schoon dan in mindere mate dan bij eeni
doodslag.
Door het vijfde gebod worden echter ook
verboden zonden als haat, gramschap, nijd, j
twist, beschimping en vervloeking van an-
deren.
Zegt niet de H. Joannes in zijn brief:
„Alwie zijn broeder haat, is een moordenaar"?
j Christus zelf heeft het immers ook gezegd:
„Gij hebt gehoord, dat tot do ouden gezegd
is: gij zult niet doodslaan en al wie doodslaat
zal strafbaar zijn voor het gerecht. Doch
Ik zeg u: al wie op zijnen broeder ver
gramd wordt, zal strafbaar zijn voor het
gerecht."
j. Deze inwendige zonden tegen het vijfde
gebod, zijn de bron en oorsprong in vele ge
vallen van uitwendig© zonden, hetzij dan van
moord of verwonding, hetzij van beschimping
of vloeken.
En dat ook dit strafbaar is heeft Christus
duidelijk te kennen gegeven, toen Hij sprak:
„Wie tot zijn broeder zegt: Raxa, zal straf
baar zijn voor den raad en die zegt: Gij
dwaas zal schuldig zijn aan het holsche vuur."
Denken wij hieraan steeds en beheerschen
wij ons, wanneer toorn of gramschap tegen
anderen in ons opkomen.
I X.
Wij zingen samen dan,
Het liedje van den zwarten man.
Het meisken werd zijn vrouwtje,'
En hij haar beste man,
Eu kleine kleuters kwamen,
Die zongen mede dan
Ze zongen blij van tokke, tokke, tok,
Ze zongen vrij van kloppe, kloppe, klor,
Het klonk zoo lustig dau,
Het liedje van den zwarten man.
HOE ZONDIGT MEN TEGEN HET VIJFDE
GEBOD.
In de drie eerste geboden worden ons de
plichten geleerd, die wij tan opzichte van
God te vervullen hebben, waarna in het vier
de gebod gewezen wordt op de verplichtin-
Woorden van Muziek van
Frans Liekens Frans Audelhof.
Een smidjo in zijn smisse,
Die zong den heelen dag;
Jnjn stomme klonk zoo helder,
Bij ied'ren hamerslag.
Hij zong zoo blij van tokke, toka.», tok,
Hij zong zoo vrij van kloppe, kloppe, klop.
Het klonk zoo lustig dan,
Het liedje van don zwarten man.
Een meisken op haar kamer,
Die had dat lied gelieerd;
Haar hartje ging aan 't jagen
Bij smidjes aardig woord.
Het ging zo© snol van tokke, tokke, tok,
Het ging zoo fel van kloppe, kloppe, klop.
Het sloeg zoo teeder dan,
Bij 't liedje van den zwarten man.
„Och smidje van hierover,
Leer mij dat schoone lied".
Lief meisje, 'k zal 't u loeren
Als gij mij gaarne ziet.
Kom zing met mij van tokke, tokke, tok.
Kom zing met mij van kloppe, kloppe, klop.
Eenige dagen geleden beschreef een ar
tikel in de Köln. Volksztg. het verval van
het geloofsleven op Frankrijks platteland.
De schrijver heeft eeuigen tijd vertoefd in
het departement van Sarthe.
Tal van feiten aanhalend laat hij een blik
slaan op het kwijnend godsdienstig leven
der boerenbevolking. De Zondag wordt ont
heiligd, openlijk gaat men met paard en kar
naar den akker, om dezen te bewerken, niet
in oogsttijd alleen, maar ook in het voor
jaar. Op de gewone Zondagen ziet men
slechts een betrekkelijk klein getal vrouwen
en kinderen en eenige weinige mannen in de
kerk, op werkdagen dikwijls niemand.
Slechts bedroefd weinig mannen en jon
gelingen voldoen aan hunne Paasehplichten.
In een dorp van 1150 zielen b.v. geen 50; in
een ander dorp St. Remy des Monts, met 750
zielen, hoogstens 25, in Blèves 5 of 6.
Deze weinige cijfers toonen, hoe schrik
wekkend slecht de godsdienstige toestand
der bevolking is.
Verschillende oorzaken zijn voor dit ver
val aan te wijzen. Een der voornaamste is
svel, dat het volk vervreemd is van zijne
priesters.
Den priester mag men daarvan echter
geen al te groot verwijt maken. De huidige
Fransche geestelijkheid ten plattelande,
welker middelen van bestaan door de regee
ring besnoeid en veelal geheel en al zijn weg
genomen toont, door ondanks alle vervol
ging op haar post te blijven, geen geringen
heldenmoed, welke bewondering afdwingt.
Tientallen jaren lang hielden onder het
concordaat benoemde bisschoppen eiken so
cialen arbeid van den clerus uit vrees voor
de regeering angstig tegen; want kleine on
voorzichtigheden kouden gemakkelijk stren
gere vervolging van Kerk en priester ten
gevolge hebben. Daarbij was als het ware
het wachtwoord gegeven: geen vinger bewe
gen voor staatkundige zaken. In de politiek
immers was het Katholieke Fransche volk
hopeloos verdeeld. En zoo gebeurde het, dat
het volk verre bleef van alle sociale en maat
schappelijke ontwikkeling.
En al is de geestelijkheid zich hare groote
verantwoordelijkheid bewust, de leiding zag
zij zich ontnomen, door de steeds grooter
wordende onverschilligheid der massa.
De pastorie, in andere landen veelal het
middelpunt van allen socialen arbeid, heeft
in Frankrijk elke aantrekkingskracht voor
de parochianen verloren.
Ziedaar een groote oorzaak, waarom de
Fransche landelijke bevolking vervreemd
werd van de priesters en tegelijk van onze
Moeder de H. Kerk.
In Frankrijk heeft men thans alle hoop op
de reinigende werking der kerkvervolging;
de lauwen worden tot vurigheid gewekt, nu
zij zien, waartoe de vrijmetselarij en de
godsdiensthaat Frankrijk gebracht heeft. En
langzaam aan ziet men dan ook verbetering
komen. Dat is de goede zijde der vervolging.
Wij mogen ons verheugen, dat wij gespaard
bleven voor zulke diepe ellende op godsdien
stig gebied. Maar het leed van anderen zij
ons tot leering.
De droeve toestand, die over Frankrijk die
godsdienstloosheid heeft gebracht, moeten
wij weten te voorkomen.
Ook ten önzont, eu zelfs in ons midden
gaan stemmen op, die morren over den ar
beid onzer geestelijkheid, waar die arbeid
verder gaat dan hare kerkelijke werkzaam
heden.
In hun openbare leven storen sommigen
zich niet aan die verplichtingen, welke de
godsdienst hun oplegt en tegelijkertijd trach
ten zij den bedienaar van den godsdienst den
invloed op het openbare leven te ontnemen.
Wanneer dit doorwerkte onder het volk, dan
zoude het op den duur gaan als in Frank
rijk, waar de priester werd teruggedrongen
in de kerk, doch waar men hem in zijne kerk
ook haast alleen de heilige geheimen vie
ren liet.
Gelukkig is ons katholieke volk, enkele on-
afliankelijkheidspredikers uitgezonderd, an
ders gestemd.
De priesterlijke stand geniet het vertrou
wen der menigte. Met vrucht kan dan ook
onze geestelijkheid werkzaam zijn aan de
godsdienstige vervolmaking der geloovigen
niet alleen, maar ook op maatschappelijk
terrein is zij met eere werkzaam. Geen werk
van liefde blijft onzen priesters vreemd. Men
bedenke slechts, wat liet katholieke vereeni-
gingsleven van middenstanders, landbouwers
en arbeiders dankt aan den arbeid onzer
geestelijken.
Moge dit steeds zoo bliiveu. De priester be
hoort onder het volk. Zonder gevaar voor
het volk kan hij er niet van gescheiden wor
den. Maar laten wij katholieken ons steeds
rondom hem scharen, vooral nu zoovelen het
er op aanloggen, om hem te stoot en van de
plaats, die hij onder ons inneemt, nu zoovele
de Kerk vijandige couranten, zieh bewust
van den invloed des priesters, op hem hare
aanvallen richten en beproeven hem hij de
geloovigen verdacht te maken.
De priester zij ons een vriend, geen vreem
deling. N. Koer.
naardige stemming, dan eens uitgelaten lus
tig, dan weer zielsbedroefd. En deze stem
ming varieerde al naar gelang hij Maria
Andrejewna, de eeiiige dochter van generaal
Andrej Gregorewitsch Alenikow dien dag ge
zien bad of niet. Maar aangezien hij een ar
me luitenant en zij een rijke generaalsdoeh-
ter was, ontmoetten zij elkaar slechts zeer
zelden.
Hij had haar leeren kennen op een welda
digheidsfeest en sedert was 't met zijn rust
gedaan. In haar kringen verkeerde hij niet
en op een tweede weldadigheidsfeest, waar
voor hij al zijn centjes bij elkaar had gezocht
om een entreekaratje te kunnen koopen, was
zij niet verschenen.
Nu was de kans wellicht voor lang verke-
j ken. Iwan zat op zijn eenvoudig kamertje en
i dacht na over het Paasehfeest dat voor alle
rechtgeaarde Russen, elk verschil tussehen
rijg en arm, hoog en laag voor korten tijd
j uitwiseht. In eens springt hij op: de Paasch-
nacht! Ha, in den Paasehnacht zal hij gele-
genheid vinden zijn beminde te ontmoeten,
i Maria Andrejewna zal toch zeker den
dienst in de kathedraal hijwonen en niemand,
zelfs niet Zijn Excellentie de generaal zal
hem kunnen verbieden, haar zijn Paaseh-
groet te brengen.
De ruime kathedraal is met 'n groote
menigte gevuld. Met spanning verwachten
allen het oogenblik, waarop de hinde bood
schap zal worden verkondigd: „Christus is
j verrezen." Maar niemand wacht wel ongedul
diger dan Iwan. Niet ver van haar verwij-
derd_ zit naast haar ouders de behoorlijke
Maria. Zij heeft hem reeds gezien en het
lichte heven van de brandende kaars in haar
hand bewijst, dat zij zijn voornemen geraden
heeft.
„Christus is verrezen," zoo klinkt het uit
den prirstermond en de jubelende orgeltonen
begeleiden de blijde boodschap. In de alge-
meene beweging is Iwan doorgedrongen tot
de plaats, waar Maria zit en met den Paasch-
groet: „Christus is verrezen", kust hij haar
volgens Russisch gebruik. Zijne Excellentie
de generaal fronst de wenkbrauwen. Wat
veroorlooft zieh de luitenant toch. Streng
ziet hij zijn dochter aan en geeft haar een
teeken naast hare moeder te gaan zitten.
Deze heeft van het geval niets bemerkt.
Want zij wisselt juist met een kennis den
Paaschgroet.
Na de plechtigheid ontwaart de generaal
bij den uitgang een leelijk oud wijf. Zijn be
sluit is gauw genomen. Hij drukt haar een
geldstuk in de band en zegt: „Hier moeder-
j tje, dat is voor u, maar nu moet je me een
pleizier doen. Zie je ginds dien knappen lui
tenant. Je moet hem den Paaschgroet bren
gen. De oude grinnikt, dringt door de menig
te been en kwijt zicb meesterlijk van hare
opdracht tot groote voldoening van den ge
neraal, die pret heeft in het verblufte gezicht
van ziju luitenant.
Ziezoo,denkt hij, die heeft zijn straf, en
met Maria zal ik thuis wel een woordje spre
ken, dan is de zaak afgeloopen. De da:nes
j hebben reeds plaats genomen in de slede, en
j de generaal voegt zich bij hen. Doch terwijl
j hij instappen wil glijdt hij uit en valt achter-
over op de hard bevToren straat. De dames
gillen, doch Iwan die in de nabijheid staat,
is vlug bii de hand en helpt zijn generaal op
de been. „Mijn voet," zoo kermt de oude heer.
„Ik heb hem zeker verstuikt. Wil u mij even
behulpzaam zijn bij het instappen in de
slede?" zoo vraagt hij zijn vriendeliiken hel
per en ontdekt daarbij dat het de luitenant
is.
Deze is natuurlijk tot alles bereid en biedt
ook zijn verdere hulp aan, waarop de echt-
genoote van den generaal uitroept „O gaar
ne, mijnheer, er is nog een plaats vrij, dan
hebben we meteen hulp bii het uitstappen.
Met een vlugge beweging springt Iwan in de
slede en innig jubelend zit hij tegenover zijn
beminde. „Luitenant Polodow, Excellentie,"
zoo stelt hij zich voor.
„Polodow?" zoo vraagt de generaal. „Ik
had een vriend op de academie, die Alex
Polodow heette.''
„Dat was mijn vader, Excellentie, hij is
dood."
„O, dat spijt me, we waren erg goede vrien
den en 't doet me genoegen zijn zoon te leeren
kennen. Mag ik u aan mijn dames voorstel
len"?
„Ik had reeds de eer, Excellentie, Mevrouw
en Mejuffrouw op een weldadigheidsfeest U
leeren kennen."
Ah zoo, dacht de generaal, daarom di«
Paaschgroet.
Aangenaam keuvelend wordt de rit afge
legd en de generaal wordt steeds meer en
meer ingenomen door het open en vriendelijk
karakter van den luitenant, zoodat hij dezen,
toen zij eindelijk thuis waren aangekomen,
en hij heelhuids door zijn bediende en den
luitenant binnen is gebracht, inviteert om
bij hem te komen dineeren.
(Uit het Russisch.)
Reeds sedert eenigen tijd was luitenant
Iwan MichaiJowitseh Polodow in een eige-
Toen het weer Pascben werd was Iwan
Michalowitsch Polodow kapitein en Maria
reeds eenige maanden zijn vrouw.
Auteursrecht voorbehouden.
Kathedrale kerk Sb Bavo.
ZONDAG, Hoogfeest van Paschen. De II.
H. Missen te half 7, 8 en 9 uur. Om helf
11 de plechtige Hoogmis. Geen Catechis
mus, van 5 tot half 8 gelegenheid om,
te biechten. Half 7 Lof met Rozenhoedje,
MAANDAG, 2de Paaschdag. Geen ver
plichting van mishooren. De H.H. Missen
als op Zondag. Half 7 Lof met Rozenhoedje,
onder het Lof gelegenheid om te biechten.
DINSDAG, feestdag van Maria Geboorte,
doch geen verplichting van Mishooren. 7
uur Lof met Rozenhoedje.
WOENSDAG, 's avonds 7 uur Lof ter eora
van den H. Jozef. Onder het Lof het Ro
zenhoedje.
ZATERDAG, van 4—half 10 gelegenheid,
om te biechten, 7 uur Rozenhoedje in de
Mariakapel.
OFFICIEELE KERKLIJST