ALLERLEI.
Voor zijn Hoeder.
De Overwinnaars.
Kardinale eer en waardigheid.
Een verduiveld leuke ouwe heer, anders, uw
broer.
Mijn.... ehbroer? Veel meer kon
Seidelmann niet uitbrengen.
Eén ding is me alleen opgevallen, ver
volgde Lohberg met fijnen spot. Ik wist wel,
dat koks witte schorten en witte mutsen dra
gen, maar dat ze hun hoofd in witte doeken
hullen, dat is een heele ontdekking voor me.
Ik veronderstel dat dit juist het kenmer
kende is van de uniform van den koninklij
ken kok, vervolgde hij vragend.
Seidelmann, inziende dat niets hem meer
redden kon, bekende volledig de geheele ge
schiedenis. „Nu ja, niet mijn broer, maar
z'n dochter is als reddende engel opgetreden
en verstaat het vak zoo goed als hij zelf!
Dat heeft ze bewezen. En des te meer
was je bedriegerij onnoodig.
Neen dat niet. Mijn broeder heeft nu
eenmaal den naam, en m'n nichtje is nog
maar een jong ding, die niemand vertrouwt.
Of smaakt het eten u niet beter, wanneer n
hoort, dat eep koninklijke kok het toebe
reid heeft, als wanneer u weet, dat een meisje
van negentien jaar het gedaan heeft?
Dat moest de landmeter toegeven, en hij
beloofde Seidelmann te zwijgen, totdat deze
zelf het onnoodig achtte het schermen met
den groöten naam verder voort te zetten.
Maar daartegenover vorderde hij, dat hij zoo
gauw als maar mogelijk was aan den „ko
ninklijken kok" zou worden voorgesteld. Hij
had n.l. in verband met zeker optreden nog
een kleine opheldering betreffende zichzelf
te geven
De opheldering, die Lohberg de jonge da
me gaf, en de gevolgen van deze ophelde
ring, schijnen bij haar een goed onthaal te
hebben gevonden.
Heel spoedig daarna was weer een der Seï-
delmannsche gasten verloofd, m'neer de land
meter, maar in dit geval was niet de slechte,
maar de goede keuken de oorzaak.
Als Lohberg echter later gasten aan zijn
tafel, ontving en het smaakte hem buitenge
woon goed, placht hij, met een knipoogje te
gen z'n vrouw te zeggen:
Een koninklijke kok kan toch ook niet
iedereen er op na houden!
Per auto naar Milaan reizend, werd de
fabrikant Rokues getroffen door een cou
rantenbericht, betreffende een te houden
vliegwedstrijd, waarbij de weg van Gre
noble naar Turijn, over de Alpen, in hoog
stens zes uur moest worden afgelegd.
Duivels, daar ging hem een licht op.
Daarom wilden die twee gekken met alle
geweld in den laatsten tijd een hangar be
zitten, nabij Grenoble. Ik zal ze over de
Alpen leeren vliegen. Om ze te zien dood
vallen.
De „twee gekken" waren zijn zoons Geor
ges en Benjamin. De oude Roques, die
meermalen zijn leven waagde met de dolste
automobielrennen, en daarmee een for
tuintje had overgespaard, vond de vlieg;
kunst, het overwinnen van de lucht, je
reinste waaghalzerij.
Feitelijk had hij er diepe bewondering;
voor; doch hij vreesde voor zijn beide zoons.
Vooral voor den jongste, zijn Benjamin,
die hem zoo sterk aan zijn overleden vrouw
deed herinneren. Zwakker dan de andere,
zich latende meesleepen in dezelfde avon
turen, minder gespierd en minder driest,
flan de oudere, was hij veel meer aan ge
varen blootgesteld.
Te Grenoble werden de broeders verrast,
toen zij hard aan het werk waren, over
dekt met olie; en zij bekenden... of lie
ver, Georges bekende... Benjamin volgde
en gehoorzaamde hem. Zij toonden hun
vader een vreemdsoortig apparaat, een ge
wijzigde vliegmachine, verlengd, met kleine
vleugels, en voorzien van een nieuwen mo
tor, die door zijn snelheid moest vergoeden,
wat de vlakken aan draagkracht verloren
hadden. Trots zijn bewondering, als sport
man en als deskundige, herhaalde Roques
zijn tegenwerpingen. Maar Georges bleef
hardnekkig zwijgen en hij wist dat hij zijn
zin zou doordrijven. Roques zeide slechts:
Als je dan met alle geweld je ribben
wilt breken, neem dan een anderen com
pagnon. Ik verbied je je broer mee te
nemen. Ik kom hem trouwens met de auto
haLen, begrepen.
fa
Maar de beide broers smeekten en de
den zooveel beloften dat Roques moest
zwichten. Benjamin zou binnen drie da
gen bij hem zijn. Zijn tegenwoordigheid
was onmisbaar bij het monteeren van de
machine George zwoer, dat hij 'hem
niet zou meenemen Roques zette zijn
reis voort.
In zijn hotel te Miliaan liet Roques zich
nauwkeurig inlichten omtrent den wed
vlucht. Het betrof de eerste serie deelne
mers. Roques wist zeker, dat zijn zoons
er niet bij zouden zijn, zoodat hij de zaak
met belangstelling volgde, uit een sportief
oogpunt, zonder het koesteren van per
soonlijke vrees.
Elke tijding gewaagde van ongelukken.
De vliegers, meegesleurd door de wervel-
winden boven de Alpenvalleien, kwamen
te vallen. Een machine was verbrijzeld,
twee vliegeniers waren verdwenen. Een an
der had na een dag reizene, in groote ont
bering te hebben verkeerd, de bewoonde
streken weten te bereiken, waar hij aan
kwam met een bevroren voet.
Plotseling verbleekte hij. Roques las:
De machine G., die als zevende vertrekt,
stond ingeschreven onder een pseudoniem
Op het laatste' oogenblik zijn de bestuur
ders bekend geworden. Het zijn de gebroe
ders Roques, Georges en Benjamin; zij
vertrekken om twee uur
Roques keek op z'n horloge. Het was al
half drie
Van Milaan naar Turijn was twee uur
rijden, voor Roques, die niets vreesde en
voor zijn machine, die hij door en door
kende. Al had hij het vertrek niet kunnen
voorkomen, dan zou hij toch tenminste bij
de aankomst aanwezig zijnwanneer het
zoover kwam. Bij die gedachte kromp zijn
hart ineen. Dood of als overwinnaars, zijn
twee jongens't Werd hem bijna te mach
tig.
Er scheen schier geen eind aan den weg
te komen. Eindelijk stopte de snorrende
auto op de vlakte, waar een enorme men-
schenmassa, saamgestroomd uit Italië en
geheel Gentraal-Ëuropa, vol spanning
wachtte op de deelnemers. Het was, alsof
er een atmosfeer van rouw floerste boven
deze menigte, wreedelijk gekweld door de
tijdingen van ongelukken en dood, die haar
bereikten.
De Roques waren vertrokken, men had
hen gezien in Grésivaudan, daarna boven
den bergrug van Palet, later waren ze ver
dwenen, in de richting van den Galisia-glet-
scher. Voorts niet meerRoques zag,
waar hij ook keek, slechts ongeruste ge
zichten gekeerd naar het Westen, vanwaar
een onweerswind waaide. Wolkenbanken
hoopten zich op aan den horizont, zwart
en somber, steeds dreigender en dikker sa
mendrijvend.
Daar ontdekte het scherpziende oog van
Roques een kleine, zwarte stip, komend uit
het (noorden, veel gelijkend op een heel klein
insect.
De stip werd grooter. Reeds klonken
vreugdekreten uit duizenden kelen. Roques
beefde over al zijn leden, hij herkende de
verkorte vleugels, den langen staart, de ko
lossale schroef, die duizelingwekkend snel
rondwentelde, zij waren het, heel hoog,
schrikbarend hoog, daalden zij naar 'tdoel
toe; alle harten klopten onstuimig. Wat
hadden die twee te verduren gehad, maar
wat zou men hen geestdriftig ontvangen en
in triomf ronddragen.
Plotseling stak de stormwind op, even snel
als de vliegmachine, doch machtiger, reus
achtiger dan zij. Zand en stof werden weg
gevaagd, de hoornen bogen, zeilen fladder
den terwijl de wolkenkudden toenamen.
Daar boven, ginds heel in de hoogte, wor
stelde het vliegtuig schokkend en schom
melend, willende dalen tot eiken prijs.
Maar de storm als was hij jaloersch bul
derde, en de eerste donderslag ratelde door
het roetzwarte luchtruim.
De aeroplaan werd gegrepen, vernield
en plofte op den grond, als een vormlooze
massa; een kreet van schrik en van ont
zetting ontsnapte aan aller mond. Benja-
mis was dood.
Georges ademde nog, maar hij had bee-
nen en hekken gebroken, zijn hoofd was
rood van bloed. Er was nog juist genoeg
leven in hem, om te kunnen hooren dat
men hen als overwinnaars uitriep, doch
voornamelijk om zijn vader vergiffenis te
kunnen vragen. Roques was ten prooi aan
1 een smart, aan een inwendige kwelling,
waarbij het losbarstende onweder niets was.
De trots op de overwinning mengde zich met
de verschrikkelijke pijn over den dubbelen
rouwBenjamin lag daar, levenloos, die
hem gevoerd had in den dood.ter over
winning. Dank zij bun moed waren de Alpen
gepasseerd, overwonnen. Dit alles doorkruis
te zijn brein, zijn gefolterde ziel.
Die arme, smeekende oogen. Roques boog
zich over Georges, en sprak zacht, terwijl
de regendroppelen vielen, als waren het tra
nen, de woorden, die hij moest spreken en
die zoowel de belooning als de vergiffenis
inhielden.
Gewonnendank je
RELIQUIEN VAN SCOTT'S ZUIDPOOL
EXPEDITIE.
Te Londen wordt op het, oogenblik een ten
toonstelling gehouden der reliquien van
Scott's ongelukkige espeditie. Een der deel
nemers aan den tocht, Meares heeft een
Poollandschap samengesteld; met tenten en
sleden, op den achtergrond is de Eskimo
hut, waarin een deel van den winter werd
doorgebracht. De tent, waarin de lijken van
Scott en zijn begeleiders gevonden werden,
is het eerste wat de bezoeker te zien krijgt.
Rechts daarvan staat de theodoliet, waar
mee de astronomische bepaling van den
Zuidpool uitgevoerd werd. Verder ziet men
Scott's sneeuwschoenen en stokken, de slede
met de geheele uitrusting: de bespanning dei-
honden, de kookgereedschappen. In twee
vitrines liggen de laatste voorwerpen, die
Scott gebruikt heeft, het compas, de thermo
meter, werktuigen, het fotografie-toestel, de
proviandzak en eindelijk het hoek, waarin hij
zijn laatste aanteekeningen neerschreef.
Verder zijn er nog een paar voorwerpen
van wetenschappelijken aard, h.v. preparaten
der Zuïdpool-fanna. Ook ziet men de schrijf
machine, waarmee de krant der expeditie
werd getypt; de „South Polar Times."
En ten slotte een model der „Terra Nova,"
dat een der onderofficieren in den langen
winter gemaakt heeft.
EEN VERLOREN HANDSCHRIFT VAN
WALTHER VON DER VOGELWEIDDE.
Bij het opmaken van den inventaris der
gymnasium-bibliotheek van Heiligenstadt,
die aan de stad Berlijn verkocht is, deed de
hihliotheearis een merkwaardige vondst. Hij
ontdekte in een boekdeel uit het begin van de
zestiende eeuw een voor het inbinden ge-
bruikt stuk perkament, dat met schrifttee-
kens uit de 13e eeuw in Middel-Duitseh be
dekt was. Het blad is afkomstig van een
handschrift Gedichter van Walther von der
Vogelweide en bevat behalve drie bekende
strofen, ook een onbekend gedicht van
Walther.
DE OZONVORMING DOOR NAALD-
BOOMEN.
Volgens onderzoek van professor Lemström
uit Helsingfoxs wekken de naalden van dennen,
sparren en soortgelijke boomen electriciteit op
in de atmosfeer. De boomen zijn steeds als het
ware door een wolk van electriciteit omgeven,
en voornamelijk is een vermeerdering van ozon
in de omringende lucht merkbaar. Hetzelfde
verschijnsel is ook waar te nemen bij korenaren,
die de electriciteit opwekken, welke de planten
voor hun eigen ontwikkeling noodig hebben.
TE VOET OVER DE BERINGSTRAAT.
De expeditie van den Noorsehen Poolonder-
zoeker Joh. Koren heeft volgens de jongste be
richten een avontuurlijk verloop gehad. De ex
peditie, door Amerikaansch geld tot stand ge
komen, vertrok in 1912 met den schoener „Kit-
•tiwake" naar het Kolyma-district, aan de Oost-
Aziatische kust van de IJszee. Daar deed Koren
verschillende vondsten van dieren uit den Ijs
tijd, zooals mammout'h, oeros enz. In den herfst
van 1912 aanvaardde de expeditie den terug
tocht naar Alaska, maar 40 K.M. ten Westen
van de Beringstraat verging het schip. De
expeditie-leden konden zich echter met hun ver
zamelingen aan land redden. In November, toen
het volkomen winter was, beproefde Koren met
twee man door middel van een kleine boot over
de Beringstraat te varen. In het midden bij
de Diomedes-eilanden belemmerden echter ijs
massa's de vaart, zoodat Koren bij de daar wo
nende Eskimo's overwinteren moest. In Maart
1.1. waagde Koren het geheel alleen te voet
over het tweede gedeelte der Beringstraat te
trekken. Bij Kaap Prince op de Amerikaansehe
kust aangekomen, reed hij met een hondenslee
naar Kaap Nome en rustte daar een schip uit
em zijn metgezellen en de verzamelingen ta
halen.
v (f f i p
Q===ig~5ig^S
MAANDAG 7 JULI 1913.
38ste JAARGANG m. 8179
?0, 8179
BIJVOEGSEL VAN DE NIEUWE HAARIEMSCHE COURANT,
F=i 'IQBSB!
Ter gelegenheid van het bezoek van. Zijn Emi
nentie Kardinaal van Rossum aan ons vaderland
schreef de Mebd. dezer dagen het volgend arti
kel over de eer en waardigheid van bet Kar
dinalaat.
„Grande mysterium et magna dignitas, een
grootsch geheimnis en een groote waardigheid",
roept in vurige bewondering de anders zoo me-
ditatief-rustige asceet voor alle eeuwen, de
schrijver vau de iu haar diepe diepte nooit uit
te putten „Imitatie Christi", uit, wanneer hij
de waardigheid overweegt van de priesters.
„Grande mysterium et magna dignitas". En
in vers ma vers zingt hij in zijn vierde boek
dat geheimm's en die waardigheid van het pries
terschap nit, vouwt ze open, legt ze uit tot iu
alle onderdeelen, wijst telkens weer op nieuwe
punten, dat het een breed-uitgewerkt, voldra
gen poëem wordt, een afgeronde, zangerige sym
fonie op den grondtoon van opgetogen ziels
verrukking over zulk een waardigheid en zulk
een geheim, een menech gegeven.
„Grande mysterium eu magna dignitas". - -
De woorden drongen zich dadelijk op, toen wij
ons zetten om een beeld te geven van die kardi
nale eer en waardigheid, waarmede als met een
schitterend plechtgewaad „luisterrijker nog dan
goudbrokaat" degene omhangen is, dien wij nu
als een der onzen in ons eigen land, als den
Nederlandsohen kardinaal mogen huldigen.
Men zou wensohen te ademen in diezelfde
klooster-stille omgeving, ver van alle drukte en
gewoel rondom, in die klaTe, den blik verrui
mende en hooger opvoerende sfeer, waarin die
schrijver leven mocht, men zou zijn wonderlijk-
zangerig stift willen hebben en vooral men zou
zijn ziel, die in zijn eenvoud alles omvattende en
alles in zijn volle waarde doorgrondende en alles
in zijn uiterste diepte peilende ziel willen
leenen, om in lofzingende keerverzen de waar
digheid weer te geven, die een prins van Gods
Kerk, zooals onzen kardinaal van Rossum, ge
geven is.
Maar onze tijd is niet meer zoo diep en zoo
meditatief, en misschien dat zulk een lofdicht
wel voorbij zou gaan als een zachte melodie, die
men langzaam aanzwellen hoort en stil weer
verglijden en waarvan men den indruk mis
schien ondergaat, maar zonder er een toon of
een klank van te kunnen weergeven.
Nuchterheid en zakelijkheid worden geëisoht,
men grijpt naar uiterlijkheden en houdt vast
aan den stuggen buitenkant der dingen. Zoo
wordt door velen ook misschien de kardinale
waardigheid te veel afgemeten alleen naar het
lange purperkleed, dat den drager der hooge
waardigheid omkleedt, naar zijn rooden hoed,
den ring met saphier, den rang van niet sou-
vereinen vorst en al die uiterlijke waardigheden,
waarmede hij als kardinaal is omgeven.
Tooh niet in het uiterlijke is die waardigheid
gelegen, maar in het wezenlijke, innerlijke,
waarvan die uiterlijke teekenen het symbool
slechts zijn.
In een breede historische schets geeft P.
Alberts o. m. ook een stuk geschiedenis vau het-
kardinalen-college. Zakelijk willen wij hier in
aansluiting daaraan even wijzen op de inner
lijke beteekenis, vooral van de kardinale eer
en waardigheid.
Raadsman te zijn van den plaatsbekleedter
van Christus op aarde in het zoo omvangrijk en
moeilijk werk van het bestuur der Kerk, is op
de eerste plaats de hooge roeping, die voor een
kardinaal is weggelegd.
De behoefte aan zulk een medewerking deed
zich al heel vroeg gevoelen en uit overoude
tijden dagteekent dan ook de eigenlijke instel
ling der waardigheid, zooals P. Albere schrijft.
Maar met de gecompliceerdheid der tijden nam
het aantal kardinalen toe tot het door de con
stitutie van Paus Sixtus V van 15 December
1856 „Postquam verus" op een maximum van
70 bepaald werd, ter herinnering aan de 70
ouderlingen, die op bevel van God Mozes ter
zijde stonden en aan de 70 leetrlingen van
Christus. Maar tevens en vooral nam ook toe
de belangrijkheid en het omvattende van hun
werkzaamheid.
Wie eenig begrip heeft van de uitgebreid
heid niet alleen van het geestelijk rijk aan
welks hoofd de Paus staat, maar vooral van
de vele verwikkelde omstandigheden, die zich
in onze dagen daarin voordoen, de complica
ties die zich -opdringen in de verhoudingen,
waarin dat rijk staat tot de aardse he machten,
de angstwekkende strevingen, die de tijdgeest
wakker heeft geroepen, de verwarring er go-
wekt door dwaalleeraars en vele valsohe profe
ten, wie de dionkre wolken ziet, die zich boven
dat rijk samenpakken en de dreigende golven,
die de rots van Petrus omklotsen, die zal be
grijpen wat er geëisoht wordt van een man,
die met zijn licht het licht der wereld voor
moet lichten, die raad moet schaffen aan den
g-rooten raadsman der volkeren, die met hem de
onoverzienbare kudde van hen, die tot Chris
tus' schaapstal behooren, moet hoeden.
De „ooadjutores Papa©", de medehelpers van
den Paus, waartoe op de eerste plaats de kar
dinalen behooren, die zooals kardinaal van
Rossum te Rome resideer en, de kardinalen „in
curia", in tegenstelling met de kardinalen „ex
tra curiam", die buiten Rome hun residentie
hebben, belast met de zorg voor een bisdom of
met een legatie-zending, oefenen hun hooge en
zoo zwaar-verantwoordelijke taak op verschil
lende manieren nit.
Vooreerst hebben zij vrijen toegang tot den
Paus, „habent aurem pontificis", om hem per
soonlijk van raadgeving te dienen.
Verder verleenen zij hun medewerking „in
pleno", als college. Een dor voornaamste vor
men van deze medewerking is het houden van
geheime en openbare consistories, in welke
consistories de Paus gewoonlijk gewichtige
mededeelingen doet op kerkelijk-politiek gebied,
kardinalen creëert, bisschoppen preconiseert,
en waarin ook de causae consistoriales behan
deld worden, zooals P. Albers die opsomt: be
slissingen omtrent geloofspunten, heiligverkla
ringen, goedkeuring van religieuse orden, het
samenroepen van algemeen© kerkvergaderin
gen en de stichting van universiteiten.
De meest moeizame en de meeste inspanning
eisehende wijze van medewerking aan het be
stuur der H. Kerk is echter die, welke de kar
dinalen uitoefenen als lid van verschillende
Congregaties en kardinale ambten. Zoo maakt
kardinaal van Rossum deel uit van de H. Con
gregaties van het Concilie, van de Regulieren,
van de Propaganda, voor de zaken van den
Latijnsehen en Oosterschen Ritus en van den
Index. Zijn Eminentie is voorts lid van de
Pauselijke Bijbelcommissie eu promotor v,an
tal van orden en instellingen.
Men begrijpt, welk een grenzenlooze toewij
ding, welk een weggeven van heel zijn hooge
persoonlijkheid zulk een veelomvattende werk
zaamheid van den kardinaal eischt.
Een zeer gewichtigen plicht hebben ten slotte
de kardinalen uit te oefenen door na den dood
van den Paus, ander bijzondere voorlichting
van den H. Geest, een nieuwen Opperherder
uit hun midden te kiezen. Op de alles-beheer-
schende beteekenis van deze verplichting en de
verstrekkende gevolgen, die zij hebben kan, be
hoeven wij hier waarlijk niet te wijzen.
Aan de vele en zware verplichtingen, die
het kardinalaat oplegt, paren zich. ook verschil
lende voorrechten. De waardigheid gaat met de
eer samen.
Zoo bekleeden de kardinalen, krachtens posi
tief recht; na den Paus den eersten rang in de
hiërarchie, in jurisdictie en eer.Hun titel luidt:
Eminentissimus princeps, hun politieke rang is,
zooals wij reeds zeiden, die van niet-®ouvereine
vorsten gelijk, hun onderscheddingsteekenen
zijn de rood© hoed, de rood© baret, de ring met
saphier, de purperen mantel, behalve de ordens
kardinalen, die hun ordekleed behouden, een
baldakijn in hun titelkerk, een ombreEino, een
zijden scherm, hun wapen gekroond met den
1 kardinaalshoed. Verder genieten zij een groot
aantal, een driehonderd verschillende, privile
ges, zooals onschendbaarheid, uitsluitend© ver
antwoordelijkheid alleen aan den Paus en alle
bisschoppelijk© voorrechten, ook wanneer de
kardinaal zelf geen bisschop is.
Deze korte, zakelijke schets van de groote
verplichtingen, die het kardinalaat eischit en
van de groote eer, die het medebrengt, zullen
hert begrijpelijk maken, hoe wij dachten aan het
„grande mysterium" en het „magna dignitas"
van den schrijver der „Imitatio", en hoe de
wensoh op zou kunnen komen in. dien geest van
dien wonderlijken bepednzeir van de innerlijk
heid der dingen een lofdicht te zingen op de
innerlijke beteekenis van de waardigheid; een
van onze landskinderen gegeven-
Mócht de korte uiteenzetting er toe bijdra
gen, aan de huldiging, kardinaal van Rossum
in ons land gebracht, nog meer relief, nog meer
diepte en nog meer innerlijkheid vooral te
geven.
Vijf en veertig jaar achtereen had Justus
Jeremias Haberland viermaal per dag üen,-
zelfden weg van huis naar z'n bureau en
van 't bureau naar huis afgelegd. Men
moet n.l. weten, dat het gevoelsmensch, flat
een schoenen en klassieken naam: Justus
Jeremias Haberland droeg, reeds 45 jaar
boekhouder was bij de firma J. J. Meier en
Zonen. Aüeen de Zondagen laadden in deze
45 jaren een gunstige uitzondering op den
algemeenen dienstregel gemaakt. De Zonda
gen had Justus Jeremias gebruikt om te
voldoen aan zijn zeer bescheiden innerlijke
neigingen, welke bestonden in het natuur*
leven te genieten in de allernaaste omge
ving van het stadje, natuurleven echter, in
niet rijkelijker maite geniebaar dan de beurs
van een armen boekhouder der firma J. J.
Meier en Zonen toeliet.
Als het Zondag slecht weer was, maakte
Justus muziek. Er lagen zelfs vergeten in
zijn schrijftafel verborgen, geheime compo
sities, die 't licht van tooneel- en concert
zaal schuwden, want Justus Jeremias Ha
berland was niet alleen een gevoelsmensch,
maar hij was, trots zijn reeds hoogen leef
tijd, schuchter als een pasgeboren lam.
Als het 's 'Zondags regende was de piano
in de mooie kamer zijner moeder Justus'
eenige vreugde. Achl wat hield hij niet van
deze oude piano. Als hij speelde aaiden zij
ne vingers streelend over de gele toetsen,
dat men als het ware den toon reeds kon
vermoeden voor men het geluid zelve hoor-
Ide. En dit schuchtere, bescheiden gevoels'
mensch, dat zijn heelen vrijen tijd er aan
besteed.de met wandelingen te maken in de
naaste omgeving van zijn stadje of als
het regende de oude piano zijner moeder
te bespelen dit gevoelsmensch was, be
halve op Zon- en feestdagen, boekhouder bij
de firma J. J. Meier en Zonen.
Uit den grond van zijn hart echter haat
te hij de getallen, en getalletjes, waarmede
hij 45 jaar van zijn leven té werken had
I gehad, maar hoe meer hij ze in den loop
der jaren leerde haten des te getrouwer
hield hij op zijn post stand. Want deze post
P-v
O Cd m I
VOOR DE HUISKAMER1