ALLERLEI. Voor zijn Hoeder. De Overwinnaars. Kardinale eer en waardigheid. Een verduiveld leuke ouwe heer, anders, uw broer. Mijn.... ehbroer? Veel meer kon Seidelmann niet uitbrengen. Eén ding is me alleen opgevallen, ver volgde Lohberg met fijnen spot. Ik wist wel, dat koks witte schorten en witte mutsen dra gen, maar dat ze hun hoofd in witte doeken hullen, dat is een heele ontdekking voor me. Ik veronderstel dat dit juist het kenmer kende is van de uniform van den koninklij ken kok, vervolgde hij vragend. Seidelmann, inziende dat niets hem meer redden kon, bekende volledig de geheele ge schiedenis. „Nu ja, niet mijn broer, maar z'n dochter is als reddende engel opgetreden en verstaat het vak zoo goed als hij zelf! Dat heeft ze bewezen. En des te meer was je bedriegerij onnoodig. Neen dat niet. Mijn broeder heeft nu eenmaal den naam, en m'n nichtje is nog maar een jong ding, die niemand vertrouwt. Of smaakt het eten u niet beter, wanneer n hoort, dat eep koninklijke kok het toebe reid heeft, als wanneer u weet, dat een meisje van negentien jaar het gedaan heeft? Dat moest de landmeter toegeven, en hij beloofde Seidelmann te zwijgen, totdat deze zelf het onnoodig achtte het schermen met den groöten naam verder voort te zetten. Maar daartegenover vorderde hij, dat hij zoo gauw als maar mogelijk was aan den „ko ninklijken kok" zou worden voorgesteld. Hij had n.l. in verband met zeker optreden nog een kleine opheldering betreffende zichzelf te geven De opheldering, die Lohberg de jonge da me gaf, en de gevolgen van deze ophelde ring, schijnen bij haar een goed onthaal te hebben gevonden. Heel spoedig daarna was weer een der Seï- delmannsche gasten verloofd, m'neer de land meter, maar in dit geval was niet de slechte, maar de goede keuken de oorzaak. Als Lohberg echter later gasten aan zijn tafel, ontving en het smaakte hem buitenge woon goed, placht hij, met een knipoogje te gen z'n vrouw te zeggen: Een koninklijke kok kan toch ook niet iedereen er op na houden! Per auto naar Milaan reizend, werd de fabrikant Rokues getroffen door een cou rantenbericht, betreffende een te houden vliegwedstrijd, waarbij de weg van Gre noble naar Turijn, over de Alpen, in hoog stens zes uur moest worden afgelegd. Duivels, daar ging hem een licht op. Daarom wilden die twee gekken met alle geweld in den laatsten tijd een hangar be zitten, nabij Grenoble. Ik zal ze over de Alpen leeren vliegen. Om ze te zien dood vallen. De „twee gekken" waren zijn zoons Geor ges en Benjamin. De oude Roques, die meermalen zijn leven waagde met de dolste automobielrennen, en daarmee een for tuintje had overgespaard, vond de vlieg; kunst, het overwinnen van de lucht, je reinste waaghalzerij. Feitelijk had hij er diepe bewondering; voor; doch hij vreesde voor zijn beide zoons. Vooral voor den jongste, zijn Benjamin, die hem zoo sterk aan zijn overleden vrouw deed herinneren. Zwakker dan de andere, zich latende meesleepen in dezelfde avon turen, minder gespierd en minder driest, flan de oudere, was hij veel meer aan ge varen blootgesteld. Te Grenoble werden de broeders verrast, toen zij hard aan het werk waren, over dekt met olie; en zij bekenden... of lie ver, Georges bekende... Benjamin volgde en gehoorzaamde hem. Zij toonden hun vader een vreemdsoortig apparaat, een ge wijzigde vliegmachine, verlengd, met kleine vleugels, en voorzien van een nieuwen mo tor, die door zijn snelheid moest vergoeden, wat de vlakken aan draagkracht verloren hadden. Trots zijn bewondering, als sport man en als deskundige, herhaalde Roques zijn tegenwerpingen. Maar Georges bleef hardnekkig zwijgen en hij wist dat hij zijn zin zou doordrijven. Roques zeide slechts: Als je dan met alle geweld je ribben wilt breken, neem dan een anderen com pagnon. Ik verbied je je broer mee te nemen. Ik kom hem trouwens met de auto haLen, begrepen. fa Maar de beide broers smeekten en de den zooveel beloften dat Roques moest zwichten. Benjamin zou binnen drie da gen bij hem zijn. Zijn tegenwoordigheid was onmisbaar bij het monteeren van de machine George zwoer, dat hij 'hem niet zou meenemen Roques zette zijn reis voort. In zijn hotel te Miliaan liet Roques zich nauwkeurig inlichten omtrent den wed vlucht. Het betrof de eerste serie deelne mers. Roques wist zeker, dat zijn zoons er niet bij zouden zijn, zoodat hij de zaak met belangstelling volgde, uit een sportief oogpunt, zonder het koesteren van per soonlijke vrees. Elke tijding gewaagde van ongelukken. De vliegers, meegesleurd door de wervel- winden boven de Alpenvalleien, kwamen te vallen. Een machine was verbrijzeld, twee vliegeniers waren verdwenen. Een an der had na een dag reizene, in groote ont bering te hebben verkeerd, de bewoonde streken weten te bereiken, waar hij aan kwam met een bevroren voet. Plotseling verbleekte hij. Roques las: De machine G., die als zevende vertrekt, stond ingeschreven onder een pseudoniem Op het laatste' oogenblik zijn de bestuur ders bekend geworden. Het zijn de gebroe ders Roques, Georges en Benjamin; zij vertrekken om twee uur Roques keek op z'n horloge. Het was al half drie Van Milaan naar Turijn was twee uur rijden, voor Roques, die niets vreesde en voor zijn machine, die hij door en door kende. Al had hij het vertrek niet kunnen voorkomen, dan zou hij toch tenminste bij de aankomst aanwezig zijnwanneer het zoover kwam. Bij die gedachte kromp zijn hart ineen. Dood of als overwinnaars, zijn twee jongens't Werd hem bijna te mach tig. Er scheen schier geen eind aan den weg te komen. Eindelijk stopte de snorrende auto op de vlakte, waar een enorme men- schenmassa, saamgestroomd uit Italië en geheel Gentraal-Ëuropa, vol spanning wachtte op de deelnemers. Het was, alsof er een atmosfeer van rouw floerste boven deze menigte, wreedelijk gekweld door de tijdingen van ongelukken en dood, die haar bereikten. De Roques waren vertrokken, men had hen gezien in Grésivaudan, daarna boven den bergrug van Palet, later waren ze ver dwenen, in de richting van den Galisia-glet- scher. Voorts niet meerRoques zag, waar hij ook keek, slechts ongeruste ge zichten gekeerd naar het Westen, vanwaar een onweerswind waaide. Wolkenbanken hoopten zich op aan den horizont, zwart en somber, steeds dreigender en dikker sa mendrijvend. Daar ontdekte het scherpziende oog van Roques een kleine, zwarte stip, komend uit het (noorden, veel gelijkend op een heel klein insect. De stip werd grooter. Reeds klonken vreugdekreten uit duizenden kelen. Roques beefde over al zijn leden, hij herkende de verkorte vleugels, den langen staart, de ko lossale schroef, die duizelingwekkend snel rondwentelde, zij waren het, heel hoog, schrikbarend hoog, daalden zij naar 'tdoel toe; alle harten klopten onstuimig. Wat hadden die twee te verduren gehad, maar wat zou men hen geestdriftig ontvangen en in triomf ronddragen. Plotseling stak de stormwind op, even snel als de vliegmachine, doch machtiger, reus achtiger dan zij. Zand en stof werden weg gevaagd, de hoornen bogen, zeilen fladder den terwijl de wolkenkudden toenamen. Daar boven, ginds heel in de hoogte, wor stelde het vliegtuig schokkend en schom melend, willende dalen tot eiken prijs. Maar de storm als was hij jaloersch bul derde, en de eerste donderslag ratelde door het roetzwarte luchtruim. De aeroplaan werd gegrepen, vernield en plofte op den grond, als een vormlooze massa; een kreet van schrik en van ont zetting ontsnapte aan aller mond. Benja- mis was dood. Georges ademde nog, maar hij had bee- nen en hekken gebroken, zijn hoofd was rood van bloed. Er was nog juist genoeg leven in hem, om te kunnen hooren dat men hen als overwinnaars uitriep, doch voornamelijk om zijn vader vergiffenis te kunnen vragen. Roques was ten prooi aan 1 een smart, aan een inwendige kwelling, waarbij het losbarstende onweder niets was. De trots op de overwinning mengde zich met de verschrikkelijke pijn over den dubbelen rouwBenjamin lag daar, levenloos, die hem gevoerd had in den dood.ter over winning. Dank zij bun moed waren de Alpen gepasseerd, overwonnen. Dit alles doorkruis te zijn brein, zijn gefolterde ziel. Die arme, smeekende oogen. Roques boog zich over Georges, en sprak zacht, terwijl de regendroppelen vielen, als waren het tra nen, de woorden, die hij moest spreken en die zoowel de belooning als de vergiffenis inhielden. Gewonnendank je RELIQUIEN VAN SCOTT'S ZUIDPOOL EXPEDITIE. Te Londen wordt op het, oogenblik een ten toonstelling gehouden der reliquien van Scott's ongelukkige espeditie. Een der deel nemers aan den tocht, Meares heeft een Poollandschap samengesteld; met tenten en sleden, op den achtergrond is de Eskimo hut, waarin een deel van den winter werd doorgebracht. De tent, waarin de lijken van Scott en zijn begeleiders gevonden werden, is het eerste wat de bezoeker te zien krijgt. Rechts daarvan staat de theodoliet, waar mee de astronomische bepaling van den Zuidpool uitgevoerd werd. Verder ziet men Scott's sneeuwschoenen en stokken, de slede met de geheele uitrusting: de bespanning dei- honden, de kookgereedschappen. In twee vitrines liggen de laatste voorwerpen, die Scott gebruikt heeft, het compas, de thermo meter, werktuigen, het fotografie-toestel, de proviandzak en eindelijk het hoek, waarin hij zijn laatste aanteekeningen neerschreef. Verder zijn er nog een paar voorwerpen van wetenschappelijken aard, h.v. preparaten der Zuïdpool-fanna. Ook ziet men de schrijf machine, waarmee de krant der expeditie werd getypt; de „South Polar Times." En ten slotte een model der „Terra Nova," dat een der onderofficieren in den langen winter gemaakt heeft. EEN VERLOREN HANDSCHRIFT VAN WALTHER VON DER VOGELWEIDDE. Bij het opmaken van den inventaris der gymnasium-bibliotheek van Heiligenstadt, die aan de stad Berlijn verkocht is, deed de hihliotheearis een merkwaardige vondst. Hij ontdekte in een boekdeel uit het begin van de zestiende eeuw een voor het inbinden ge- bruikt stuk perkament, dat met schrifttee- kens uit de 13e eeuw in Middel-Duitseh be dekt was. Het blad is afkomstig van een handschrift Gedichter van Walther von der Vogelweide en bevat behalve drie bekende strofen, ook een onbekend gedicht van Walther. DE OZONVORMING DOOR NAALD- BOOMEN. Volgens onderzoek van professor Lemström uit Helsingfoxs wekken de naalden van dennen, sparren en soortgelijke boomen electriciteit op in de atmosfeer. De boomen zijn steeds als het ware door een wolk van electriciteit omgeven, en voornamelijk is een vermeerdering van ozon in de omringende lucht merkbaar. Hetzelfde verschijnsel is ook waar te nemen bij korenaren, die de electriciteit opwekken, welke de planten voor hun eigen ontwikkeling noodig hebben. TE VOET OVER DE BERINGSTRAAT. De expeditie van den Noorsehen Poolonder- zoeker Joh. Koren heeft volgens de jongste be richten een avontuurlijk verloop gehad. De ex peditie, door Amerikaansch geld tot stand ge komen, vertrok in 1912 met den schoener „Kit- •tiwake" naar het Kolyma-district, aan de Oost- Aziatische kust van de IJszee. Daar deed Koren verschillende vondsten van dieren uit den Ijs tijd, zooals mammout'h, oeros enz. In den herfst van 1912 aanvaardde de expeditie den terug tocht naar Alaska, maar 40 K.M. ten Westen van de Beringstraat verging het schip. De expeditie-leden konden zich echter met hun ver zamelingen aan land redden. In November, toen het volkomen winter was, beproefde Koren met twee man door middel van een kleine boot over de Beringstraat te varen. In het midden bij de Diomedes-eilanden belemmerden echter ijs massa's de vaart, zoodat Koren bij de daar wo nende Eskimo's overwinteren moest. In Maart 1.1. waagde Koren het geheel alleen te voet over het tweede gedeelte der Beringstraat te trekken. Bij Kaap Prince op de Amerikaansehe kust aangekomen, reed hij met een hondenslee naar Kaap Nome en rustte daar een schip uit em zijn metgezellen en de verzamelingen ta halen. v (f f i p Q===ig~5ig^S MAANDAG 7 JULI 1913. 38ste JAARGANG m. 8179 ?0, 8179 BIJVOEGSEL VAN DE NIEUWE HAARIEMSCHE COURANT, F=i 'IQBSB! Ter gelegenheid van het bezoek van. Zijn Emi nentie Kardinaal van Rossum aan ons vaderland schreef de Mebd. dezer dagen het volgend arti kel over de eer en waardigheid van bet Kar dinalaat. „Grande mysterium et magna dignitas, een grootsch geheimnis en een groote waardigheid", roept in vurige bewondering de anders zoo me- ditatief-rustige asceet voor alle eeuwen, de schrijver vau de iu haar diepe diepte nooit uit te putten „Imitatie Christi", uit, wanneer hij de waardigheid overweegt van de priesters. „Grande mysterium et magna dignitas". En in vers ma vers zingt hij in zijn vierde boek dat geheimm's en die waardigheid van het pries terschap nit, vouwt ze open, legt ze uit tot iu alle onderdeelen, wijst telkens weer op nieuwe punten, dat het een breed-uitgewerkt, voldra gen poëem wordt, een afgeronde, zangerige sym fonie op den grondtoon van opgetogen ziels verrukking over zulk een waardigheid en zulk een geheim, een menech gegeven. „Grande mysterium eu magna dignitas". - - De woorden drongen zich dadelijk op, toen wij ons zetten om een beeld te geven van die kardi nale eer en waardigheid, waarmede als met een schitterend plechtgewaad „luisterrijker nog dan goudbrokaat" degene omhangen is, dien wij nu als een der onzen in ons eigen land, als den Nederlandsohen kardinaal mogen huldigen. Men zou wensohen te ademen in diezelfde klooster-stille omgeving, ver van alle drukte en gewoel rondom, in die klaTe, den blik verrui mende en hooger opvoerende sfeer, waarin die schrijver leven mocht, men zou zijn wonderlijk- zangerig stift willen hebben en vooral men zou zijn ziel, die in zijn eenvoud alles omvattende en alles in zijn volle waarde doorgrondende en alles in zijn uiterste diepte peilende ziel willen leenen, om in lofzingende keerverzen de waar digheid weer te geven, die een prins van Gods Kerk, zooals onzen kardinaal van Rossum, ge geven is. Maar onze tijd is niet meer zoo diep en zoo meditatief, en misschien dat zulk een lofdicht wel voorbij zou gaan als een zachte melodie, die men langzaam aanzwellen hoort en stil weer verglijden en waarvan men den indruk mis schien ondergaat, maar zonder er een toon of een klank van te kunnen weergeven. Nuchterheid en zakelijkheid worden geëisoht, men grijpt naar uiterlijkheden en houdt vast aan den stuggen buitenkant der dingen. Zoo wordt door velen ook misschien de kardinale waardigheid te veel afgemeten alleen naar het lange purperkleed, dat den drager der hooge waardigheid omkleedt, naar zijn rooden hoed, den ring met saphier, den rang van niet sou- vereinen vorst en al die uiterlijke waardigheden, waarmede hij als kardinaal is omgeven. Tooh niet in het uiterlijke is die waardigheid gelegen, maar in het wezenlijke, innerlijke, waarvan die uiterlijke teekenen het symbool slechts zijn. In een breede historische schets geeft P. Alberts o. m. ook een stuk geschiedenis vau het- kardinalen-college. Zakelijk willen wij hier in aansluiting daaraan even wijzen op de inner lijke beteekenis, vooral van de kardinale eer en waardigheid. Raadsman te zijn van den plaatsbekleedter van Christus op aarde in het zoo omvangrijk en moeilijk werk van het bestuur der Kerk, is op de eerste plaats de hooge roeping, die voor een kardinaal is weggelegd. De behoefte aan zulk een medewerking deed zich al heel vroeg gevoelen en uit overoude tijden dagteekent dan ook de eigenlijke instel ling der waardigheid, zooals P. Albere schrijft. Maar met de gecompliceerdheid der tijden nam het aantal kardinalen toe tot het door de con stitutie van Paus Sixtus V van 15 December 1856 „Postquam verus" op een maximum van 70 bepaald werd, ter herinnering aan de 70 ouderlingen, die op bevel van God Mozes ter zijde stonden en aan de 70 leetrlingen van Christus. Maar tevens en vooral nam ook toe de belangrijkheid en het omvattende van hun werkzaamheid. Wie eenig begrip heeft van de uitgebreid heid niet alleen van het geestelijk rijk aan welks hoofd de Paus staat, maar vooral van de vele verwikkelde omstandigheden, die zich in onze dagen daarin voordoen, de complica ties die zich -opdringen in de verhoudingen, waarin dat rijk staat tot de aardse he machten, de angstwekkende strevingen, die de tijdgeest wakker heeft geroepen, de verwarring er go- wekt door dwaalleeraars en vele valsohe profe ten, wie de dionkre wolken ziet, die zich boven dat rijk samenpakken en de dreigende golven, die de rots van Petrus omklotsen, die zal be grijpen wat er geëisoht wordt van een man, die met zijn licht het licht der wereld voor moet lichten, die raad moet schaffen aan den g-rooten raadsman der volkeren, die met hem de onoverzienbare kudde van hen, die tot Chris tus' schaapstal behooren, moet hoeden. De „ooadjutores Papa©", de medehelpers van den Paus, waartoe op de eerste plaats de kar dinalen behooren, die zooals kardinaal van Rossum te Rome resideer en, de kardinalen „in curia", in tegenstelling met de kardinalen „ex tra curiam", die buiten Rome hun residentie hebben, belast met de zorg voor een bisdom of met een legatie-zending, oefenen hun hooge en zoo zwaar-verantwoordelijke taak op verschil lende manieren nit. Vooreerst hebben zij vrijen toegang tot den Paus, „habent aurem pontificis", om hem per soonlijk van raadgeving te dienen. Verder verleenen zij hun medewerking „in pleno", als college. Een dor voornaamste vor men van deze medewerking is het houden van geheime en openbare consistories, in welke consistories de Paus gewoonlijk gewichtige mededeelingen doet op kerkelijk-politiek gebied, kardinalen creëert, bisschoppen preconiseert, en waarin ook de causae consistoriales behan deld worden, zooals P. Albers die opsomt: be slissingen omtrent geloofspunten, heiligverkla ringen, goedkeuring van religieuse orden, het samenroepen van algemeen© kerkvergaderin gen en de stichting van universiteiten. De meest moeizame en de meeste inspanning eisehende wijze van medewerking aan het be stuur der H. Kerk is echter die, welke de kar dinalen uitoefenen als lid van verschillende Congregaties en kardinale ambten. Zoo maakt kardinaal van Rossum deel uit van de H. Con gregaties van het Concilie, van de Regulieren, van de Propaganda, voor de zaken van den Latijnsehen en Oosterschen Ritus en van den Index. Zijn Eminentie is voorts lid van de Pauselijke Bijbelcommissie eu promotor v,an tal van orden en instellingen. Men begrijpt, welk een grenzenlooze toewij ding, welk een weggeven van heel zijn hooge persoonlijkheid zulk een veelomvattende werk zaamheid van den kardinaal eischt. Een zeer gewichtigen plicht hebben ten slotte de kardinalen uit te oefenen door na den dood van den Paus, ander bijzondere voorlichting van den H. Geest, een nieuwen Opperherder uit hun midden te kiezen. Op de alles-beheer- schende beteekenis van deze verplichting en de verstrekkende gevolgen, die zij hebben kan, be hoeven wij hier waarlijk niet te wijzen. Aan de vele en zware verplichtingen, die het kardinalaat oplegt, paren zich. ook verschil lende voorrechten. De waardigheid gaat met de eer samen. Zoo bekleeden de kardinalen, krachtens posi tief recht; na den Paus den eersten rang in de hiërarchie, in jurisdictie en eer.Hun titel luidt: Eminentissimus princeps, hun politieke rang is, zooals wij reeds zeiden, die van niet-®ouvereine vorsten gelijk, hun onderscheddingsteekenen zijn de rood© hoed, de rood© baret, de ring met saphier, de purperen mantel, behalve de ordens kardinalen, die hun ordekleed behouden, een baldakijn in hun titelkerk, een ombreEino, een zijden scherm, hun wapen gekroond met den 1 kardinaalshoed. Verder genieten zij een groot aantal, een driehonderd verschillende, privile ges, zooals onschendbaarheid, uitsluitend© ver antwoordelijkheid alleen aan den Paus en alle bisschoppelijk© voorrechten, ook wanneer de kardinaal zelf geen bisschop is. Deze korte, zakelijke schets van de groote verplichtingen, die het kardinalaat eischit en van de groote eer, die het medebrengt, zullen hert begrijpelijk maken, hoe wij dachten aan het „grande mysterium" en het „magna dignitas" van den schrijver der „Imitatio", en hoe de wensoh op zou kunnen komen in. dien geest van dien wonderlijken bepednzeir van de innerlijk heid der dingen een lofdicht te zingen op de innerlijke beteekenis van de waardigheid; een van onze landskinderen gegeven- Mócht de korte uiteenzetting er toe bijdra gen, aan de huldiging, kardinaal van Rossum in ons land gebracht, nog meer relief, nog meer diepte en nog meer innerlijkheid vooral te geven. Vijf en veertig jaar achtereen had Justus Jeremias Haberland viermaal per dag üen,- zelfden weg van huis naar z'n bureau en van 't bureau naar huis afgelegd. Men moet n.l. weten, dat het gevoelsmensch, flat een schoenen en klassieken naam: Justus Jeremias Haberland droeg, reeds 45 jaar boekhouder was bij de firma J. J. Meier en Zonen. Aüeen de Zondagen laadden in deze 45 jaren een gunstige uitzondering op den algemeenen dienstregel gemaakt. De Zonda gen had Justus Jeremias gebruikt om te voldoen aan zijn zeer bescheiden innerlijke neigingen, welke bestonden in het natuur* leven te genieten in de allernaaste omge ving van het stadje, natuurleven echter, in niet rijkelijker maite geniebaar dan de beurs van een armen boekhouder der firma J. J. Meier en Zonen toeliet. Als het Zondag slecht weer was, maakte Justus muziek. Er lagen zelfs vergeten in zijn schrijftafel verborgen, geheime compo sities, die 't licht van tooneel- en concert zaal schuwden, want Justus Jeremias Ha berland was niet alleen een gevoelsmensch, maar hij was, trots zijn reeds hoogen leef tijd, schuchter als een pasgeboren lam. Als het 's 'Zondags regende was de piano in de mooie kamer zijner moeder Justus' eenige vreugde. Achl wat hield hij niet van deze oude piano. Als hij speelde aaiden zij ne vingers streelend over de gele toetsen, dat men als het ware den toon reeds kon vermoeden voor men het geluid zelve hoor- Ide. En dit schuchtere, bescheiden gevoels' mensch, dat zijn heelen vrijen tijd er aan besteed.de met wandelingen te maken in de naaste omgeving van zijn stadje of als het regende de oude piano zijner moeder te bespelen dit gevoelsmensch was, be halve op Zon- en feestdagen, boekhouder bij de firma J. J. Meier en Zonen. Uit den grond van zijn hart echter haat te hij de getallen, en getalletjes, waarmede hij 45 jaar van zijn leven té werken had I gehad, maar hoe meer hij ze in den loop der jaren leerde haten des te getrouwer hield hij op zijn post stand. Want deze post P-v O Cd m I VOOR DE HUISKAMER1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 7