11© i^oman»
De Koninklijke Kok
vtetrödiüaiïe toean ön rijn öuSïe moeder onder
houd ein ld© getallen die hij dag in dag uit
bij elkaar telde, van elkaar aftrok, verme
nigvuldigde en deelde, zetten zich voor,
hem en voor zijn moeder om in klinkende
munt, en verzekerden moeder en zoon een
bestaantje, dat in gelijkvormigheid, een
tonigheid en regelmaat zijns gelijken in'
héél de stad niet had.
Moedor merkte niets van dïe eentonig
heid en ook hij had langzamerhand ver
leerd1 er gevoelig voor te wezen. Reeds in
zijn eerste jeugdjaren neigde het jonge le
ven meer en meer naar het oude toe en
langzamerhand had hijj de maniertjes van
een oud mannetje aangenomen, zonder ei
genlijk te weten hoe die metamorphose pre
cies zoo in haar werk gegaan was. Want
het lag hu eenmaal in zijn schuchtere, ti
mide natuur om zich aan alles te onder
werpen, ziéh gediwee aan alle toestanden zij
ner naaste omgeving aan te passen.
Die moedier is Justus Jeremias Ha
berland z'n ongeluk zeiden de menschen en
|de menschOn hadden volgens hem zeiven
•groot gelijk.
Toen Haberland Senior stierf, was Just-
je Vijf jaar oud. In een aohterafstraatje,
Waar "bijna geen zonlicht kon doordringen,
had de oude heer Haberland zijn vrouw en
zijn zoontje een «woning achtergelaten. Een
woning of liever gezegd een woninkje, want
aan de straatzijde had het huisje 2 vensters
boven en twee venstertjes beneden,
terwijl het achtergedeelte der woning in
een hoek uitliep die hoek vormde de keuken.
Na den dood van haar man begon juf
frouw abeHrlandl een .zaakje in kunstbloe
men in de beneden-verdieping. Kunstbloe
men waren toondertijd! zeer in de mode en
nog heden ten dage is het graf van den heer
Haberland Senior getooid met een schoonen
krana van keurige kunstbloemen, die ieder
jaar wordt vernieuwd.
Maar in den loop der jaren ging de af
faire in kunstbloemen hoe langer hoe meer
achteruit en toen Justje zoo groot gewor
den was, dat hij zelf aan het verdienen kon
gaan, had het winkeltje geen reden van be
staan meer; de mode had haar grillig aan
gezicht al jaren lang van de kunstbloemen
afgewenidl. Toen verhuurde juffrouw Haber
land den winkel aan een slager, die er trouw
ieder jaar honderd .gulden huur voor betaalde.
Het overige gedeelte van het huisje was
sjpoedig verdeeld: een kamer op de eerste
verdieping plus dé keuken bewoonde juf
frouw Haberland zelf, dè tweede verdieping
bevatte de apa riemen ten van Justje.
Een jaar na den dood van zijn vader ging
Justje naar school. Dat was een hard gelag
voor moeder Haberland; maar het moest toch
gebeuren. Bij de keuze van een school liet
,de moeder zich voornamelijk leiden door het
idéé Justje zoo dicht mogelijk in haar nabij
heid Ie houden en zoo viel haar keus op
de volksschool op den hoek van het straatje.
En toen Justje, drie jaar later, zijn moeder
bad! en smeekte hem toch naar het gym
nasium te laten gaan weigerde moeder het
verzoek van haar zoon, bewerende dat het
baar dood1 zou zijn als Justje iederen dag de
'hialve stad 'door moest om naai- het gymnasium
te komen. Justje vroeg niet verder, Justje
bad en smeekte niet meer maar bleef waar
hij was op de lagere volksschool.
Moeder behoefde zich nu niet iederen dag
angstig te maken voor haar lieveling, als
hij naar schpol ging.
Dit was het eerste grooie verdriet, dat zijn
moeder hem had aangedaan.
Toen hij de volksschool ontgroeid was,
kwam nog eenmaal voor de laatste maal
een energieke gedlaJohte in Justus* hoofd
op. Als knaap n.l. had hij bij een ouden
vriend1 van zijn vader vioolles gehad; hij
wilde nu verder studeeren en lid worden
van een theater-orkest.
Toen moeder van die plannen hoorde, brak
ze in onbedaarlijk snikken uit: ze huilde,
jammerde, steunde, klaagde dagen achtereen.
En in oogenblikken van kalmeering hield zij
.TuStus voor oogen, dat het theater het begin
was van onnoemelijk veel kwaad, dat opei-a's
zwavelpoelen der hel gelijk waren, dat op
dia planken alles was vol verleiding en zonde,
zoodat Justus ten slotte mee begon te hui
len over de tooneel-jammerl ij ke slechtheid!
en hij ondier tranen zijn moedér om vergiffenis
smeekte, dait zoo boo ze plannen in zijn arm
hoofd hadden rondgespookt.
Den volgenden morgen stond Justus Ha
berland in Zondags pakje, de sluike haren
glad gekamd, het kale hoedje bedeesd in
de zenuwachtige vingors in de directieka
mer der firma J. J. Meier en Zonen en weid
hq door den heer Meier Senior, uit achting
voor den overleden Haberland Senior, als
volontair aangenomen. Met Nieuwjaar kreeg
hij een gratificatie van 20 gulden en Justus
Jeremias Haberland was over deze edelmoe
digheid der firma J. J. Meier en Zonen even
diep geroerd als zijn moeder.
Aan trouwen had Justus nooit gedacht
nooit kunnen denken. Hij had er eens
ook maar éénmaal in heel zijn leven te
genover zijn moeder op gezinspeeld, maar
de bezwaren van haar waren zoo overwel
digend, dat Justus voortaan zweeg.
Na een langen volontairstijd werd Justus
Jeremias Haberland klerk bij de firma Meier
op een salaris van 400 gulden. En op den
eersten van iedere maand droeg Justus ge
trouw en eerlijk zijn salaris aan zijn moeder
af. Om de drie maanden kreeg Justus zak
geld.
Zoo was het gegaan vijf en twintig jaar
lang; zoo was 't ook gebleven al dien tijd.
Steeds stiller, steeds meer in zichzelf ge
keerd, legde Justus Jeremias Haberland vier
maal per dag denzelfden weg naar zijn kan
toor af.
Zijn lange sluike haren waren van blond
grijs geworden; de heldere blauwe jongens-
oogen waren door het lange staren op de
eentonige cijferlijsten mat geworden en zwak;
de boonenstakerige rug was door 't voorover
gebogen zitten aan éénzelfde lessenaar ge
kromd en steeds langzamer, steeds langza
mer was zijn gaan geworden, zóó' dat hij ten
slotte een vol kwartier noodig had om het
eindje weg af te leggen tusschen zijn woning
en het kantoor, een wandelingetje waar hij
vroeger nog geen vijf minuten over deed.
Woning en kantoor lagen midden in de stad;
op zijn weg naar het kantoor passeerde Jus
tus iederen dag een klein plantsoentje met
aan^ beide kanten een paar lindeboom en.
^Lindeboomen groeien langzaam, maar in
45 jaar tijds groeien lindeboomen toch; en
naarmate Justus' haar grijzer, zijn oogen
matter, zjjn rug krommer, zijn gang tra
ger was geworden, waren de lindeboomen
krachtiger geworden, met telkens breeder
kruin.
Dat had Justus Jeremias Haberland wel
gemerkt.
Hoe ouder hij werd, hoe langer hij deed
over zijn kantoorwandeling en hoe langen
hij ook het plantsoentje in oogenschouw
kon nemen. Vooral de oude lindeboomen. Die
waren zijn vrienden geworden. Zij waren de
eenige getuigen van zijn leven in de vrije
natuur: met die lindeboomen leefde hij mee
het wisselen der jaargetijden, der seizoenen.
Zij verkondigden hem in het zwellen der
knoppen de komst der lente in het dorren
en liet vallen der bladeren de komst van den
winter. Zij alleen konden nog stemmingen op
wekken in zijn oude ziel. Zij maakten de
eerste lentedagen tot een feest voor zijn in
nerlijk leven, zij dreven met hun gele na-
jaarstinten een zachte, droeve melancholie!
door zijn hart, zij zongen hem het lied van
dood en sterven, iederen herfst bij het val
len dér bladeren.
En vain al deze lindeboomen was er één,
waarvoor Justus Jeremias Haberland een bij
zondere genegenheid voelde. Die vooral noem-
dé hij zijn „lentebode"; hij was ouder clan de
andtere boomen, voel ouder ook dan Justus
zelf. Hij stond op 'den hoek van het plant
soentje en bijna iederen dag ging Justus ra
kelings langs zijn lievelingsboom heen. Soms
sprak hij met den boom. heel geheimzinnige
gesprekken, en het was dan soms of de boom
antwoordde, troostte.
Ook scheen deze lindeboom groofcer, krach
tiger alsof hij een bijzondere krachtige,
sterke natuur bezat; een overwinnaarsnatuur
zou men haast zeggen. Voor Justus tenminste
deed hij zich voor als de verlichaming van
datgene, wat hij zelf zoozeer gemist had;
doorzettingsvermogen, krachtigen wil, vasten
moed.
Het eerst van al de andere boomen ver
toonde deze lindeboom zijn hottende knop
pen, zijn teere, groene blaadjes en in Novem
ber was het weer deze zelfde oude boom
die het langst zijn bladertooi wist te behou
den. Een ontroering maakte zich steeds van
Justus meester als hei regende en de dikke
regendroppels zoo melancholiek van de oude
takken afdropen; dan was het hem of de
oude reus weende, duizenden glinsterende
tranen weende om heengegane lente en heen
gegaan geluk. De andere boomen van bet
plantsoentje waren Jusu-s' kennissen; die
ééne, de oudste alleen was zijn vriend.
Doch er kwam een oogenblik, dat Justus
ook dezen vriend zou verliezen.
Op een Maandagmorgen, toen Justus Je
remias Haberland op zijn morgenwandeling
naar het kantoor het plantsoentje passeer
de, had hij een ongewone bedrijvigheid op
het grasveld bij de oude lindeboomen opge
merkt. Toen hij om twaalf uur weer huis
waarts keerde, begreep hij wat er gaande
was; men was bezig zijn ouden lindeboom
te vellen.
Een snerpende Noord-oostenwind joeg ovet
het plantsoentje zijn snuivende windvlagen
en Justus Jeremias Haberland in zijn dunne,
versleten demi-saison, bleef maar toezien,
al maar toezien op bet omver hakken van
zijn geliefde boomen.
Wat doen jullie toch? vroeg bij met be
vende stem aan de houtbakkers.
De boomen moeten omvergehakt; de ge
meente wil hier bloemperken aanleggen.
Ook die daarop den hoekvroeg
Justus angstig.
Ja, die ook, was het korte antwoord.
Justus stond verslagen Een oogenblik
werd er iets in hem levendig, dat op woede
geleek. Protesteeren wilde bij tegen deze
barbaarschheid; beletten zou hij, wie dau ook,
dat hier vernield zou worden wat jarenlang
zijn eenige vreugde, zijn trots, zijn leven was
geweest; hij wildehij zou
Maar Justus Jeremias Haberland zweeg,
zooals hij zijn geheele leven gezwegen bad.
En zwijgend bleef bij staan om den dood
strijd te aanschouwen van zijn besten, eenr-
gen vriend.
Voor het eerst in zijn leven vergat bij zijn
middageten, vergat hij zijn oude moeder, die
wachtte. In zijn dunne overjas, met koortsi-
gen gloed op de wangen, zag liij hoe hun
bijlslagen neerkwamen op den ouden rug
van den lindeboom, hoe diepe kerven dron
gen in de oude bast. En bet was hem of die
slagen hemzelf troffen, of ze hem door merg
en been gingen, of ze hem doodmartelden,
met iederen bijlslag de genadeslag verwach
tend.
En toen de trotsche reus gevallen was,
zwaar en plechtig als een held neerstort,
doodelijk getroffen op bet veld van eer
toen was Justus naar buis gerend, in een
wilde angst en den dood in het hart. De droe
vigste teleurstellingen bad hij in zijn leven
stil en deemoedig gedragen; de vernietiging
van zijn lindeboom zou de oude heer niet
meer te boven komen.
Nooit meer is Justus Jeremias Haberland
langs het plantsoentje gekomen.
Een aanval van influenza, die bij zich door
den scherpen noordoostenwind op d#n bals
had gehaald, hield hem dagenlang th |is; Jus
tus zou niet meer beter worden, eeïi long
ontsteking volgde op de influenza en acht
dagen, nadat de lindeboom ontworteld was
geworden, werd Justus Jeremias Haberland
op znij laatste tocht naar het kerkhof voorbij
het plantsoentje gereden, waar vijf en veer
tig jaar lang de eenige vriend had geleefd
die in het leven van Justus Jeremias Ha
berland kleine vreugde had gebracht.
U. Ct.
De roman „Mijn kleine vrouwtje", moest
men gelezen hebben. Niet alleen de schrij
ver en uitgever, neen, de heele wereld ver
zekerde, dat „Mijn kleine vrouwtje" het
boek van dat jaar was. Op alle dameskrans
jes, in alle gezelschappen, werd over dien
roman gesproken; wie aanspraak op het
praedieaat „medemensch" wilde maken moest
hem kennen en het was gewoonweg uitge
sloten, dat twee gewone stervelingen samen
kwamen, zonder dat dadelijk in hun discours
over „Mijn kleine vrouwtje" werd gesproken
Dus voelde mevrouw Eva zich ook ver
plicht, den nieuwen roman te lezen. Men
is toch ontwikkeld! Mevrouw Eva kon over
alle onderwerpen meespreken.
Alleen over „Mijn kleine vrouwtje" kon
ze nog niet meepraten en daarom zorgt ze
er voor, da.t ze den roman op een voor
vrouwen niet meer ongewonen weg kreeg;
ze leende hem van haar vriendin Emma,
die hem van haar vriendin Paula gevraagd
had, die liet boek weer uit een leesbiblio
theek gehuurd had.
En toen begon mevrouw Eva met vurigen
ijver aan de lectuur.
Reeds in de tram had ze de bijzondere
literaire eigenschappen van den roman vast
gesteld: dat er 437 bladzijden waren en dat
hij niet geïllustreerd was.
Thuis echter draaide ze de lamp neer tot
er een „vertrouwelijke schemering" in de
kamer heerschte, ging lekker in den schom
melstoel zitten, nam „Mijn kleine vrouw
tje" in haar welverzorgde handen en sloeg kleine vrouwtje". Hij is bijzonder mooi, al-
een bladzijde op. Daar stond te lezenleen zoo verbazend opwindend. Er komen
„Richard echter sloeg zijn zenuwachtigen zooveel zielssïn ar ten in voor. Als ik dat van
arm om Agatha's slanke taille en terwijl te voren geweten had, zou ik hem niet ge-
zijn oogen diep in de hare blikten, fluister
de hij;
Nu zullen we nooit meer scheiden,
mijn kleine vrouwtje!
kocht hebben"
Nadat de brief af was, ging mevrouw Eva
weer in den schommelstoel zitten. Dezen keer
echter begon ze werkelijk ernstig te lezen
Aha, dacht mevrouw Eva, ze krijgen el- j Op bladzijde 39 begon ze. Het liep daar over
kaar. De roman eindigt goed. Dat vind een mevrouw Leiprecht, die een beetje ren-
ik erg pleizierig. Altijd die treurige ge- te had. Zeer goed geschilderd was dat. Men
schiedenjssen, dat begint iemand op den duur
te vervelen. Ik zal den roman „verder" le
zen. Hoe heet de schrijver toch?
Ze bracht den schommelstoel aan het wie-
zag die mevrouw Leiprecht heelemaal voor
zich, als men zijn eigen oogen dicht- deed....
Mevrouw Eva sloot haar oogen. Drie se
conden lang. Toen had ze genoeg van me-
gen en hield zich bezig met het titelblad, j vrouw Leiprecht, bladerde tien bladzijden om
Kasimir Winter.... Dat is zeker een j twintig bladzijden, driehonderd bladzijden en
pseudoniem. Kasimir heeft, men toch tegen-jlas op bladzij 3S9 door. Woord voor woord;
woordig niet meer. Hoe oud zou hij wel j tot het einde.
zijn? Zou hij al getrouwd zijn. In ieder ge-j En toen ze weer bij de passage gekomen;
val is het boek zeer interessant. Ik heb in was, waar Richard met zijne kleine vrouw- j
lang niet. iets zoo interessants gelezen. Maai' tje het geluk tegemoet liep, sprong ze diep
nu moet ik heusch met lezen beginnen. Daarontroerd naar de telefoon, waar ze aan haar
nu walmt de lamp al weer. Martha, hoe schoonzuster Lisbeth zei:
dikwijls heb ik je niet- gezegd, dat je iede- Ben jij daar?Je wou immers ook
ren dag de kous moet schoonmaken. En doe den roman „Mijn kleine vrouwtje" lezen?
vanavond niet meer zooveel olie in de torna- Ik zal je het boek morgenmiddag door Martha
tensla. Mijn man houdt daar niet van. laten brengenHoe ik het" hoek vond?
Toen de lamp schoongemaakt was, begonNou, reel bijzonders is het niet. Dat wil zeg-
mevrouw Eva eindelijk op bladzij één van genop één plaats heb ik er bij moeten
„Mijn kleine vrouwtje" te lezen. huilen; ik schaam me heelemaal niet om
Ze was reeds lang niet meer zoo goed het .te zeggen, ik heb er om gehuld. Wrat?
over het boek te spieken als eerst in de Dat- doet er heelemaal niets toe, je kunt
tram. Vierhonderd zeven en dertig bladzij1- het boek wel een paar weken houden. Adieu,
den de schrijver denkt zeker, dat men
geen huishouding heeft te voeren. En dat
ze elkaar krijgen wat alledaagsch. Als
ze elkaar ten slotte tóch krijgen, waarom
was het dan noodig, dat men eerst den hee-
len roman ging schrijven? Dan is toch alles
uitstekend in orde. De gasten, die geregeld het hotel „De
Maar haar vriendin had haar gezegd, dat Kroon" bezochten, waren sedert eenigen tijd
ze bij het leven van het boek geweend had: niet bijster tevreden meer. Nadat de oude
ze schaamde zich er heelemaal niet voor, getrouwe keukenmeid, die jaren achtereen
te zeggenik heb gehuild. j nfet haar kook-, braad- en andere talenten
Het moet een goed boek zijn. Ik bon ^ac' gewoekerd, het tijdelijke met het eeuwige
er verbazend nieuwsgierig naar. En hij heet'- verwisseld had, was de keuken betreden door
Kasimir.... j minder talentvolle en minder ervaren op-
Dus bladzij één. j volgsters. Slecht eten was er het gevolg van.
„Een heerlijke lentedag lag over het klei- *jD c\e waard, m neer Leopold Seidehnann
ne tuintje. De eerste viooltjes bloeiden enc'e scepter m een hali jaar tijd ook a 1 in o
zonden haar fijnen geur...." l verschillende paren handen had gelegd- het
het te zeggen, ik heb er om gehuild. niets: het eten was skebt eü Meef
men. Hoe vervelend, dat kende ze: als een-js ??tl
maal zoo'n heerlijke lentedag over een klein
De toestand werd zoo langzamerhand kr!-
tuintje begon te liggen, dan hield hij de tiek' De,°P™ Patsen «m table d'hote!
4. vermeerderden schrikbarend en ne stem-
eerste vijf bladzijden metEn toch, die tafel „aderde gewoonlijk dicht het
beschryvingen! Die slaat men toch over Die vrie* h T vau de meest verstokte jong-
bladzijden, waarop de tekst steeds zoo ach-verlooMen zieh om> zooals zy zei
ter elkaar gedrukt is zonder gesprekken -den> aan ei haard een ,^oedeu maaltijd te
leest men gewoonweg met. Maar de andere zoekenen ee„ derde de ]andmeter Lohberg,
bladzijden, waar veel gesprekken in \ooi- jjeg<)n zoo langzamerhand trouwplannen te
komen en van clic korte zinnetjes ja, koesteren. Hii bracht ze echter niet ten uït-
dat is heel wat anders. Dieverslindt men. De r< voornamelijk omdat hij een buitenge-
rest kan men zich er we,, bij denken. j v-oon kieskeurig heer was en er onder de
Opeens had mevrouw Eva bladzijde 78 op-1 dam€.Si die bij kende geen was, die zijn
geslagen. j ideaal ook maar in de verste verte geleek.
Ha, daar schijnt het «dramatischer toe Dat hij ze niet ten uitvoer bracht, was maar
te gaan. „Is dit je laatste woord? riep j goed ook, want plotseling verdween alle
Bertram en keek haar met haat in de oogengrond om naar eene vrouw om te kijken,
aan." j Er geschiedde n.l. op een middag in „De
Bertram. Wie is dat nou? 'dacht me- j Kroon" iets, dat men in dien tijd al bijna rot
vrouw Eva. Nou, daar zal ik wel achter de onmogelijkheden had gerekend en bij ieder
komen. In ieder geval ben ik blij, dat het der gasten een aangename verwondering op-
geen heerlijke lentedag is. j wekte: het eten was zoo goed dat 'het zijn
En tot bladzijde 87i/« las ze aan één stuk wedergade in voortreffelijkheid vergeefs zou
door. Toen sloeg ze plotseling bladzijde 216 zoeken in de annalen van „de Kroon". M'neer
op. j Seidelmann liep dan ook met zoo'n verge-
Want dat stond als een paal boven wa- noPW' gezicht rond alsof bij na veel nieten
ter: over Bertram kon haar vriendin niet nindelijk de 100.000 uit de loterij had getrek-
gehuild hebben. Onmogelijk. Deze Bertram ken-
scheen een heel gewone man te zijn. I Non, en hoe smaakt- t heéren.
Mevrouw Eva nam zich voor, de hoofd-deerlijk t lijkt wel een komngsmaal-
stukken, waarin deze Bertram voorkwam, hee- 11
lemaal over te slaan, Om wat kon haar i, - Ditmaal schijn je wel een goede keus
vreindin toch geweend hebben? Ook blad-te hebben gedaan, meende Lohberg. „Is t
zijde 216 gaf geen antwoord, op die bladzijde i een ^Traf iM °en Dn^sebe keukenmeid
was alleen sprake van zielsverdriet, dat de1 0 een nog he aim is
een of andere Eugenie had. j eeus ecnvwomv! En toen zich aller oogen
Zielsverdriet lit. utttMV Eva heelemaal JStote v<S?t: Hrt S de m«St" uïir
koud. Zielsverdriet kwam nog veel meer voor
dan lentedagen. Om de tien minuten komt
in dezen modernen roman beslist ziels ver-
wel bekend zijn, dat. ik een broer heb, die
kok aan het Hof is. Eeu beroemdheid op
gastronomisch gebied, beeren! Als een
11 - primus onder de vaklui staat hii bekend.
1 ij het woord zielsverdriet viel haar, door j rp0j. kcm j;k iny„ nood gewend en
Si6? onverhMarbare gedachtenassociatie, in, jjera jj^b ik om raad gevraagd. En wat heeft
dat haar neef Gustaaf morgen jarig was. Da-dje goeie kerel gedaan? Hij heeft verlof go-
dolijk ging ze aan de schrijftafel zitten en j vraagd en verkregen en kookt nu hijzelf
schreef een felicitatie brief. j j,jj my;
Verschrikkelijk, zoo'n felicitatiebrief. Men Een koninklijke kok? Dat heb je warem.
weet nooit-, wat men daarin schrijven moet. i pel niet allo dagen! zoo klonk het van alle
Het beste is een beetje over je zelf te schrij-kanten, en met volle aandacht werd verder
ven- gegeten. i
En mevrouw Eva schreef onder andere: j Toen den volgenden middag hot diner de
Ik lees juist met groote aandacht den stoutste verwachtingen nog overtrof, werd
nieuwen roman van Kasimir Winter: „Mijn in Lobberg'6 borst de dankbaarheid leven
dig. In naam van alle gasten sprak hij den
wenscb uit, m'neer den koninklijken kok in
persoon zijn welgemeenden dank en erken
telijkheid té kunnen betuigen. Maar m'neer
Leopold Seidelmann verzocht hem dringend
van dit verlangen afstand te doen. „Vergeet
u niet, zoo zeide hij, dat miïn broeder hier
niet in zijn kwaliteit van koninklijk ambte
naar, maar als privaat persoon vertoeft.
En hij heeft mij als voorwaarde gesteld, dat
ik van ziin aanwezigheid geen ophef zou
maken. Ondertusschen ben ik natuurlijk
gaarne bereid, hem uw dank over te bren
gen.
Allen waren door deze uitspraak tevreden
gesteld: Lohberg alleen niet,
En toen hij wegging, en de kellner Max
hem bij het aantrekken van zijn overjas
hielp, vroeg hij hem zachtjes: Wat is die ko
ninklijke kok eigenlijk voor een man, Max?
Zeker al een ouwe beer.
Bij deze vraag gleed er over Max's lieflijk
aanschijn een zoo'n eigenaardig lachje, dat
de landmeter hem even verbaasd en wan
trouwend aankeek.
En toen de kellner daarop rood werd en
stotterde: Jaja zeker als een heel
ouwe heer! groeide zijn wantrouwen. Iets
scheen er toch niet iu orde te zijn. Hier
moest iets achter steken. En hii verdiepte
zich vergeefs in gissingen. Zoodanig nam de
kwestie hem in beslag, dat hij zelfs vergat
zijn onafscheidelijken wandelstok mede te
nemen en eerst op straat bemerkte, dien te
hebben laten staan. Als hij eens om zijn stolt
te halen in plaats van door de voordeur
door de achterdeur naar binnen ging, de ach
terdeur die eigenliik uitsluitend voor de le
veranciers bestemd was? Dan kwam hü de
keuken voorbij en zou hij de gelegenheid
hebben er een blik in te werpen. Wellicht
zou hij den merkwaardiger man van aange
zicht tot aangezicht aanschouwen.
Zijn nieuwsgierigheid werd sterker. Zij
liet hem geen rust. Zonder er verder bij na
te denken, bereikte hij langs een omweg de
achterdeur. Hij moest, om binnen tekomen,
dwars door den tuin en over de plaats, maar
er bevond zich gelukkig niemand en onge
zien kwam bij tot de deur. Een scherpe
warme lucht van alle mogelijke eetwaar
drong hem iu den neus, het leven van pan
nen, schotels eh borden, die verzet werden,
trof zijn oor alles bewees hem, dat hij
zich in de nabijheid bevond van bet heilig
dom: de keuken. Daar was de keukendeur.
Met een eenigszins beklemd gevoel naderde
bii haar. „Verboden toegang" was er op ge
schilderd. Als oude stamgast mocht hij zich
toch wel een kleine vrijheid veroorloven en
dit gebod overtreden. Ziin hand greep de
knop van de denr. draaide die zacht om en
opende de deur op een kier. Hij kon er wel
is waar weinig door zien, maar des te meer
booren. Een heldere bevelende vrouwenstem
vulde de geheele ruimte. Hij drukte zachtjes
de deur nog verder open, de bier verwijdde
zich tot op handbreedte. Toen, plots, werd
de denr van binnen wijd opengerukt, Eeu
jonge dame, een slanke frissehe verschijning
stond voor hem een dame, die hij, voor
zoover hij zich kon herinneren, nooit gezien
had. Met haar blinkend witte keukenschort,
koket een witte doek om het donkere haar,
vond vond hij haar nog aantrekkelijker als
de lekkere schotels van den koninklijken kok.
Wat bedoelt u?
Alleen brutaliteit kon bem nog redden.
- Ik wilde u al vast vragen of u vanmor
gen nog wat te bestellen hebt. Ik kom van..„
Hij had willen aanvullen: van den bakker
of van den slager, maar zij gaf hem niet eens
de gelegenheid uit te spreken.
Leveranciers behoeven hier om zes uur
niet te komen vragen, gaf ze hem zonder
eenige aarzeling ten antwoord, en zoo vlug
als de deur was geopend, zoo snel vloog zij
ook weer dicht. Zoo zonder complimenten
was hii waarlijk in zeer langen tijd niet be
handeld. Maar hij was tevreden. Zijn doel
had hij bereikt.
Door eenige halfdonkere vertrekken heen
kwam hij eiduelük terecht- in de billardzaal
en toen hij schreden hoorde, naderen, na-m
hii een queu ter hand om den indruk te wek
ken, alsof lui in z'n eentje zich oefende.
De binnenkomende was meneer Leopold
Seidelmann.
Wel, m'neer de landmeter, hebt u lust
in een partijtje?
Neen, antwoordde Lohberg, maar van
avond! Weet u, met wieti ik dan speel? Raadt
eens! Met m'neer, uw broeder, den koning
lijken kok. Hij was zoo juist hier. en ik
knoopte een gesprek met hem aan. Naar hl]
mij zeide, is hü eeu liefhebber van biljar
ten. en toen ik hein voorsloeg, vanavond een
partytje te spelen, was hij bepaald verheugd.