11© i^oman» De Koninklijke Kok vtetrödiüaiïe toean ön rijn öuSïe moeder onder houd ein ld© getallen die hij dag in dag uit bij elkaar telde, van elkaar aftrok, verme nigvuldigde en deelde, zetten zich voor, hem en voor zijn moeder om in klinkende munt, en verzekerden moeder en zoon een bestaantje, dat in gelijkvormigheid, een tonigheid en regelmaat zijns gelijken in' héél de stad niet had. Moedor merkte niets van dïe eentonig heid en ook hij had langzamerhand ver leerd1 er gevoelig voor te wezen. Reeds in zijn eerste jeugdjaren neigde het jonge le ven meer en meer naar het oude toe en langzamerhand had hijj de maniertjes van een oud mannetje aangenomen, zonder ei genlijk te weten hoe die metamorphose pre cies zoo in haar werk gegaan was. Want het lag hu eenmaal in zijn schuchtere, ti mide natuur om zich aan alles te onder werpen, ziéh gediwee aan alle toestanden zij ner naaste omgeving aan te passen. Die moedier is Justus Jeremias Ha berland z'n ongeluk zeiden de menschen en |de menschOn hadden volgens hem zeiven •groot gelijk. Toen Haberland Senior stierf, was Just- je Vijf jaar oud. In een aohterafstraatje, Waar "bijna geen zonlicht kon doordringen, had de oude heer Haberland zijn vrouw en zijn zoontje een «woning achtergelaten. Een woning of liever gezegd een woninkje, want aan de straatzijde had het huisje 2 vensters boven en twee venstertjes beneden, terwijl het achtergedeelte der woning in een hoek uitliep die hoek vormde de keuken. Na den dood van haar man begon juf frouw abeHrlandl een .zaakje in kunstbloe men in de beneden-verdieping. Kunstbloe men waren toondertijd! zeer in de mode en nog heden ten dage is het graf van den heer Haberland Senior getooid met een schoonen krana van keurige kunstbloemen, die ieder jaar wordt vernieuwd. Maar in den loop der jaren ging de af faire in kunstbloemen hoe langer hoe meer achteruit en toen Justje zoo groot gewor den was, dat hij zelf aan het verdienen kon gaan, had het winkeltje geen reden van be staan meer; de mode had haar grillig aan gezicht al jaren lang van de kunstbloemen afgewenidl. Toen verhuurde juffrouw Haber land den winkel aan een slager, die er trouw ieder jaar honderd .gulden huur voor betaalde. Het overige gedeelte van het huisje was sjpoedig verdeeld: een kamer op de eerste verdieping plus dé keuken bewoonde juf frouw Haberland zelf, dè tweede verdieping bevatte de apa riemen ten van Justje. Een jaar na den dood van zijn vader ging Justje naar school. Dat was een hard gelag voor moeder Haberland; maar het moest toch gebeuren. Bij de keuze van een school liet ,de moeder zich voornamelijk leiden door het idéé Justje zoo dicht mogelijk in haar nabij heid Ie houden en zoo viel haar keus op de volksschool op den hoek van het straatje. En toen Justje, drie jaar later, zijn moeder bad! en smeekte hem toch naar het gym nasium te laten gaan weigerde moeder het verzoek van haar zoon, bewerende dat het baar dood1 zou zijn als Justje iederen dag de 'hialve stad 'door moest om naai- het gymnasium te komen. Justje vroeg niet verder, Justje bad en smeekte niet meer maar bleef waar hij was op de lagere volksschool. Moeder behoefde zich nu niet iederen dag angstig te maken voor haar lieveling, als hij naar schpol ging. Dit was het eerste grooie verdriet, dat zijn moeder hem had aangedaan. Toen hij de volksschool ontgroeid was, kwam nog eenmaal voor de laatste maal een energieke gedlaJohte in Justus* hoofd op. Als knaap n.l. had hij bij een ouden vriend1 van zijn vader vioolles gehad; hij wilde nu verder studeeren en lid worden van een theater-orkest. Toen moeder van die plannen hoorde, brak ze in onbedaarlijk snikken uit: ze huilde, jammerde, steunde, klaagde dagen achtereen. En in oogenblikken van kalmeering hield zij .TuStus voor oogen, dat het theater het begin was van onnoemelijk veel kwaad, dat opei-a's zwavelpoelen der hel gelijk waren, dat op dia planken alles was vol verleiding en zonde, zoodat Justus ten slotte mee begon te hui len over de tooneel-jammerl ij ke slechtheid! en hij ondier tranen zijn moedér om vergiffenis smeekte, dait zoo boo ze plannen in zijn arm hoofd hadden rondgespookt. Den volgenden morgen stond Justus Ha berland in Zondags pakje, de sluike haren glad gekamd, het kale hoedje bedeesd in de zenuwachtige vingors in de directieka mer der firma J. J. Meier en Zonen en weid hq door den heer Meier Senior, uit achting voor den overleden Haberland Senior, als volontair aangenomen. Met Nieuwjaar kreeg hij een gratificatie van 20 gulden en Justus Jeremias Haberland was over deze edelmoe digheid der firma J. J. Meier en Zonen even diep geroerd als zijn moeder. Aan trouwen had Justus nooit gedacht nooit kunnen denken. Hij had er eens ook maar éénmaal in heel zijn leven te genover zijn moeder op gezinspeeld, maar de bezwaren van haar waren zoo overwel digend, dat Justus voortaan zweeg. Na een langen volontairstijd werd Justus Jeremias Haberland klerk bij de firma Meier op een salaris van 400 gulden. En op den eersten van iedere maand droeg Justus ge trouw en eerlijk zijn salaris aan zijn moeder af. Om de drie maanden kreeg Justus zak geld. Zoo was het gegaan vijf en twintig jaar lang; zoo was 't ook gebleven al dien tijd. Steeds stiller, steeds meer in zichzelf ge keerd, legde Justus Jeremias Haberland vier maal per dag denzelfden weg naar zijn kan toor af. Zijn lange sluike haren waren van blond grijs geworden; de heldere blauwe jongens- oogen waren door het lange staren op de eentonige cijferlijsten mat geworden en zwak; de boonenstakerige rug was door 't voorover gebogen zitten aan éénzelfde lessenaar ge kromd en steeds langzamer, steeds langza mer was zijn gaan geworden, zóó' dat hij ten slotte een vol kwartier noodig had om het eindje weg af te leggen tusschen zijn woning en het kantoor, een wandelingetje waar hij vroeger nog geen vijf minuten over deed. Woning en kantoor lagen midden in de stad; op zijn weg naar het kantoor passeerde Jus tus iederen dag een klein plantsoentje met aan^ beide kanten een paar lindeboom en. ^Lindeboomen groeien langzaam, maar in 45 jaar tijds groeien lindeboomen toch; en naarmate Justus' haar grijzer, zijn oogen matter, zjjn rug krommer, zijn gang tra ger was geworden, waren de lindeboomen krachtiger geworden, met telkens breeder kruin. Dat had Justus Jeremias Haberland wel gemerkt. Hoe ouder hij werd, hoe langer hij deed over zijn kantoorwandeling en hoe langen hij ook het plantsoentje in oogenschouw kon nemen. Vooral de oude lindeboomen. Die waren zijn vrienden geworden. Zij waren de eenige getuigen van zijn leven in de vrije natuur: met die lindeboomen leefde hij mee het wisselen der jaargetijden, der seizoenen. Zij verkondigden hem in het zwellen der knoppen de komst der lente in het dorren en liet vallen der bladeren de komst van den winter. Zij alleen konden nog stemmingen op wekken in zijn oude ziel. Zij maakten de eerste lentedagen tot een feest voor zijn in nerlijk leven, zij dreven met hun gele na- jaarstinten een zachte, droeve melancholie! door zijn hart, zij zongen hem het lied van dood en sterven, iederen herfst bij het val len dér bladeren. En vain al deze lindeboomen was er één, waarvoor Justus Jeremias Haberland een bij zondere genegenheid voelde. Die vooral noem- dé hij zijn „lentebode"; hij was ouder clan de andtere boomen, voel ouder ook dan Justus zelf. Hij stond op 'den hoek van het plant soentje en bijna iederen dag ging Justus ra kelings langs zijn lievelingsboom heen. Soms sprak hij met den boom. heel geheimzinnige gesprekken, en het was dan soms of de boom antwoordde, troostte. Ook scheen deze lindeboom groofcer, krach tiger alsof hij een bijzondere krachtige, sterke natuur bezat; een overwinnaarsnatuur zou men haast zeggen. Voor Justus tenminste deed hij zich voor als de verlichaming van datgene, wat hij zelf zoozeer gemist had; doorzettingsvermogen, krachtigen wil, vasten moed. Het eerst van al de andere boomen ver toonde deze lindeboom zijn hottende knop pen, zijn teere, groene blaadjes en in Novem ber was het weer deze zelfde oude boom die het langst zijn bladertooi wist te behou den. Een ontroering maakte zich steeds van Justus meester als hei regende en de dikke regendroppels zoo melancholiek van de oude takken afdropen; dan was het hem of de oude reus weende, duizenden glinsterende tranen weende om heengegane lente en heen gegaan geluk. De andere boomen van bet plantsoentje waren Jusu-s' kennissen; die ééne, de oudste alleen was zijn vriend. Doch er kwam een oogenblik, dat Justus ook dezen vriend zou verliezen. Op een Maandagmorgen, toen Justus Je remias Haberland op zijn morgenwandeling naar het kantoor het plantsoentje passeer de, had hij een ongewone bedrijvigheid op het grasveld bij de oude lindeboomen opge merkt. Toen hij om twaalf uur weer huis waarts keerde, begreep hij wat er gaande was; men was bezig zijn ouden lindeboom te vellen. Een snerpende Noord-oostenwind joeg ovet het plantsoentje zijn snuivende windvlagen en Justus Jeremias Haberland in zijn dunne, versleten demi-saison, bleef maar toezien, al maar toezien op bet omver hakken van zijn geliefde boomen. Wat doen jullie toch? vroeg bij met be vende stem aan de houtbakkers. De boomen moeten omvergehakt; de ge meente wil hier bloemperken aanleggen. Ook die daarop den hoekvroeg Justus angstig. Ja, die ook, was het korte antwoord. Justus stond verslagen Een oogenblik werd er iets in hem levendig, dat op woede geleek. Protesteeren wilde bij tegen deze barbaarschheid; beletten zou hij, wie dau ook, dat hier vernield zou worden wat jarenlang zijn eenige vreugde, zijn trots, zijn leven was geweest; hij wildehij zou Maar Justus Jeremias Haberland zweeg, zooals hij zijn geheele leven gezwegen bad. En zwijgend bleef bij staan om den dood strijd te aanschouwen van zijn besten, eenr- gen vriend. Voor het eerst in zijn leven vergat bij zijn middageten, vergat hij zijn oude moeder, die wachtte. In zijn dunne overjas, met koortsi- gen gloed op de wangen, zag liij hoe hun bijlslagen neerkwamen op den ouden rug van den lindeboom, hoe diepe kerven dron gen in de oude bast. En bet was hem of die slagen hemzelf troffen, of ze hem door merg en been gingen, of ze hem doodmartelden, met iederen bijlslag de genadeslag verwach tend. En toen de trotsche reus gevallen was, zwaar en plechtig als een held neerstort, doodelijk getroffen op bet veld van eer toen was Justus naar buis gerend, in een wilde angst en den dood in het hart. De droe vigste teleurstellingen bad hij in zijn leven stil en deemoedig gedragen; de vernietiging van zijn lindeboom zou de oude heer niet meer te boven komen. Nooit meer is Justus Jeremias Haberland langs het plantsoentje gekomen. Een aanval van influenza, die bij zich door den scherpen noordoostenwind op d#n bals had gehaald, hield hem dagenlang th |is; Jus tus zou niet meer beter worden, eeïi long ontsteking volgde op de influenza en acht dagen, nadat de lindeboom ontworteld was geworden, werd Justus Jeremias Haberland op znij laatste tocht naar het kerkhof voorbij het plantsoentje gereden, waar vijf en veer tig jaar lang de eenige vriend had geleefd die in het leven van Justus Jeremias Ha berland kleine vreugde had gebracht. U. Ct. De roman „Mijn kleine vrouwtje", moest men gelezen hebben. Niet alleen de schrij ver en uitgever, neen, de heele wereld ver zekerde, dat „Mijn kleine vrouwtje" het boek van dat jaar was. Op alle dameskrans jes, in alle gezelschappen, werd over dien roman gesproken; wie aanspraak op het praedieaat „medemensch" wilde maken moest hem kennen en het was gewoonweg uitge sloten, dat twee gewone stervelingen samen kwamen, zonder dat dadelijk in hun discours over „Mijn kleine vrouwtje" werd gesproken Dus voelde mevrouw Eva zich ook ver plicht, den nieuwen roman te lezen. Men is toch ontwikkeld! Mevrouw Eva kon over alle onderwerpen meespreken. Alleen over „Mijn kleine vrouwtje" kon ze nog niet meepraten en daarom zorgt ze er voor, da.t ze den roman op een voor vrouwen niet meer ongewonen weg kreeg; ze leende hem van haar vriendin Emma, die hem van haar vriendin Paula gevraagd had, die liet boek weer uit een leesbiblio theek gehuurd had. En toen begon mevrouw Eva met vurigen ijver aan de lectuur. Reeds in de tram had ze de bijzondere literaire eigenschappen van den roman vast gesteld: dat er 437 bladzijden waren en dat hij niet geïllustreerd was. Thuis echter draaide ze de lamp neer tot er een „vertrouwelijke schemering" in de kamer heerschte, ging lekker in den schom melstoel zitten, nam „Mijn kleine vrouw tje" in haar welverzorgde handen en sloeg kleine vrouwtje". Hij is bijzonder mooi, al- een bladzijde op. Daar stond te lezenleen zoo verbazend opwindend. Er komen „Richard echter sloeg zijn zenuwachtigen zooveel zielssïn ar ten in voor. Als ik dat van arm om Agatha's slanke taille en terwijl te voren geweten had, zou ik hem niet ge- zijn oogen diep in de hare blikten, fluister de hij; Nu zullen we nooit meer scheiden, mijn kleine vrouwtje! kocht hebben" Nadat de brief af was, ging mevrouw Eva weer in den schommelstoel zitten. Dezen keer echter begon ze werkelijk ernstig te lezen Aha, dacht mevrouw Eva, ze krijgen el- j Op bladzijde 39 begon ze. Het liep daar over kaar. De roman eindigt goed. Dat vind een mevrouw Leiprecht, die een beetje ren- ik erg pleizierig. Altijd die treurige ge- te had. Zeer goed geschilderd was dat. Men schiedenjssen, dat begint iemand op den duur te vervelen. Ik zal den roman „verder" le zen. Hoe heet de schrijver toch? Ze bracht den schommelstoel aan het wie- zag die mevrouw Leiprecht heelemaal voor zich, als men zijn eigen oogen dicht- deed.... Mevrouw Eva sloot haar oogen. Drie se conden lang. Toen had ze genoeg van me- gen en hield zich bezig met het titelblad, j vrouw Leiprecht, bladerde tien bladzijden om Kasimir Winter.... Dat is zeker een j twintig bladzijden, driehonderd bladzijden en pseudoniem. Kasimir heeft, men toch tegen-jlas op bladzij 3S9 door. Woord voor woord; woordig niet meer. Hoe oud zou hij wel j tot het einde. zijn? Zou hij al getrouwd zijn. In ieder ge-j En toen ze weer bij de passage gekomen; val is het boek zeer interessant. Ik heb in was, waar Richard met zijne kleine vrouw- j lang niet. iets zoo interessants gelezen. Maai' tje het geluk tegemoet liep, sprong ze diep nu moet ik heusch met lezen beginnen. Daarontroerd naar de telefoon, waar ze aan haar nu walmt de lamp al weer. Martha, hoe schoonzuster Lisbeth zei: dikwijls heb ik je niet- gezegd, dat je iede- Ben jij daar?Je wou immers ook ren dag de kous moet schoonmaken. En doe den roman „Mijn kleine vrouwtje" lezen? vanavond niet meer zooveel olie in de torna- Ik zal je het boek morgenmiddag door Martha tensla. Mijn man houdt daar niet van. laten brengenHoe ik het" hoek vond? Toen de lamp schoongemaakt was, begonNou, reel bijzonders is het niet. Dat wil zeg- mevrouw Eva eindelijk op bladzij één van genop één plaats heb ik er bij moeten „Mijn kleine vrouwtje" te lezen. huilen; ik schaam me heelemaal niet om Ze was reeds lang niet meer zoo goed het .te zeggen, ik heb er om gehuld. Wrat? over het boek te spieken als eerst in de Dat- doet er heelemaal niets toe, je kunt tram. Vierhonderd zeven en dertig bladzij1- het boek wel een paar weken houden. Adieu, den de schrijver denkt zeker, dat men geen huishouding heeft te voeren. En dat ze elkaar krijgen wat alledaagsch. Als ze elkaar ten slotte tóch krijgen, waarom was het dan noodig, dat men eerst den hee- len roman ging schrijven? Dan is toch alles uitstekend in orde. De gasten, die geregeld het hotel „De Maar haar vriendin had haar gezegd, dat Kroon" bezochten, waren sedert eenigen tijd ze bij het leven van het boek geweend had: niet bijster tevreden meer. Nadat de oude ze schaamde zich er heelemaal niet voor, getrouwe keukenmeid, die jaren achtereen te zeggenik heb gehuild. j nfet haar kook-, braad- en andere talenten Het moet een goed boek zijn. Ik bon ^ac' gewoekerd, het tijdelijke met het eeuwige er verbazend nieuwsgierig naar. En hij heet'- verwisseld had, was de keuken betreden door Kasimir.... j minder talentvolle en minder ervaren op- Dus bladzij één. j volgsters. Slecht eten was er het gevolg van. „Een heerlijke lentedag lag over het klei- *jD c\e waard, m neer Leopold Seidehnann ne tuintje. De eerste viooltjes bloeiden enc'e scepter m een hali jaar tijd ook a 1 in o zonden haar fijnen geur...." l verschillende paren handen had gelegd- het het te zeggen, ik heb er om gehuild. niets: het eten was skebt eü Meef men. Hoe vervelend, dat kende ze: als een-js ??tl maal zoo'n heerlijke lentedag over een klein De toestand werd zoo langzamerhand kr!- tuintje begon te liggen, dan hield hij de tiek' De,°P™ Patsen «m table d'hote! 4. vermeerderden schrikbarend en ne stem- eerste vijf bladzijden metEn toch, die tafel „aderde gewoonlijk dicht het beschryvingen! Die slaat men toch over Die vrie* h T vau de meest verstokte jong- bladzijden, waarop de tekst steeds zoo ach-verlooMen zieh om> zooals zy zei ter elkaar gedrukt is zonder gesprekken -den> aan ei haard een ,^oedeu maaltijd te leest men gewoonweg met. Maar de andere zoekenen ee„ derde de ]andmeter Lohberg, bladzijden, waar veel gesprekken in \ooi- jjeg<)n zoo langzamerhand trouwplannen te komen en van clic korte zinnetjes ja, koesteren. Hii bracht ze echter niet ten uït- dat is heel wat anders. Dieverslindt men. De r< voornamelijk omdat hij een buitenge- rest kan men zich er we,, bij denken. j v-oon kieskeurig heer was en er onder de Opeens had mevrouw Eva bladzijde 78 op-1 dam€.Si die bij kende geen was, die zijn geslagen. j ideaal ook maar in de verste verte geleek. Ha, daar schijnt het «dramatischer toe Dat hij ze niet ten uitvoer bracht, was maar te gaan. „Is dit je laatste woord? riep j goed ook, want plotseling verdween alle Bertram en keek haar met haat in de oogengrond om naar eene vrouw om te kijken, aan." j Er geschiedde n.l. op een middag in „De Bertram. Wie is dat nou? 'dacht me- j Kroon" iets, dat men in dien tijd al bijna rot vrouw Eva. Nou, daar zal ik wel achter de onmogelijkheden had gerekend en bij ieder komen. In ieder geval ben ik blij, dat het der gasten een aangename verwondering op- geen heerlijke lentedag is. j wekte: het eten was zoo goed dat 'het zijn En tot bladzijde 87i/« las ze aan één stuk wedergade in voortreffelijkheid vergeefs zou door. Toen sloeg ze plotseling bladzijde 216 zoeken in de annalen van „de Kroon". M'neer op. j Seidelmann liep dan ook met zoo'n verge- Want dat stond als een paal boven wa- noPW' gezicht rond alsof bij na veel nieten ter: over Bertram kon haar vriendin niet nindelijk de 100.000 uit de loterij had getrek- gehuild hebben. Onmogelijk. Deze Bertram ken- scheen een heel gewone man te zijn. I Non, en hoe smaakt- t heéren. Mevrouw Eva nam zich voor, de hoofd-deerlijk t lijkt wel een komngsmaal- stukken, waarin deze Bertram voorkwam, hee- 11 lemaal over te slaan, Om wat kon haar i, - Ditmaal schijn je wel een goede keus vreindin toch geweend hebben? Ook blad-te hebben gedaan, meende Lohberg. „Is t zijde 216 gaf geen antwoord, op die bladzijde i een ^Traf iM °en Dn^sebe keukenmeid was alleen sprake van zielsverdriet, dat de1 0 een nog he aim is een of andere Eugenie had. j eeus ecnvwomv! En toen zich aller oogen Zielsverdriet lit. utttMV Eva heelemaal JStote v<S?t: Hrt S de m«St" uïir koud. Zielsverdriet kwam nog veel meer voor dan lentedagen. Om de tien minuten komt in dezen modernen roman beslist ziels ver- wel bekend zijn, dat. ik een broer heb, die kok aan het Hof is. Eeu beroemdheid op gastronomisch gebied, beeren! Als een 11 - primus onder de vaklui staat hii bekend. 1 ij het woord zielsverdriet viel haar, door j rp0j. kcm j;k iny„ nood gewend en Si6? onverhMarbare gedachtenassociatie, in, jjera jj^b ik om raad gevraagd. En wat heeft dat haar neef Gustaaf morgen jarig was. Da-dje goeie kerel gedaan? Hij heeft verlof go- dolijk ging ze aan de schrijftafel zitten en j vraagd en verkregen en kookt nu hijzelf schreef een felicitatie brief. j j,jj my; Verschrikkelijk, zoo'n felicitatiebrief. Men Een koninklijke kok? Dat heb je warem. weet nooit-, wat men daarin schrijven moet. i pel niet allo dagen! zoo klonk het van alle Het beste is een beetje over je zelf te schrij-kanten, en met volle aandacht werd verder ven- gegeten. i En mevrouw Eva schreef onder andere: j Toen den volgenden middag hot diner de Ik lees juist met groote aandacht den stoutste verwachtingen nog overtrof, werd nieuwen roman van Kasimir Winter: „Mijn in Lobberg'6 borst de dankbaarheid leven dig. In naam van alle gasten sprak hij den wenscb uit, m'neer den koninklijken kok in persoon zijn welgemeenden dank en erken telijkheid té kunnen betuigen. Maar m'neer Leopold Seidelmann verzocht hem dringend van dit verlangen afstand te doen. „Vergeet u niet, zoo zeide hij, dat miïn broeder hier niet in zijn kwaliteit van koninklijk ambte naar, maar als privaat persoon vertoeft. En hij heeft mij als voorwaarde gesteld, dat ik van ziin aanwezigheid geen ophef zou maken. Ondertusschen ben ik natuurlijk gaarne bereid, hem uw dank over te bren gen. Allen waren door deze uitspraak tevreden gesteld: Lohberg alleen niet, En toen hij wegging, en de kellner Max hem bij het aantrekken van zijn overjas hielp, vroeg hij hem zachtjes: Wat is die ko ninklijke kok eigenlijk voor een man, Max? Zeker al een ouwe beer. Bij deze vraag gleed er over Max's lieflijk aanschijn een zoo'n eigenaardig lachje, dat de landmeter hem even verbaasd en wan trouwend aankeek. En toen de kellner daarop rood werd en stotterde: Jaja zeker als een heel ouwe heer! groeide zijn wantrouwen. Iets scheen er toch niet iu orde te zijn. Hier moest iets achter steken. En hii verdiepte zich vergeefs in gissingen. Zoodanig nam de kwestie hem in beslag, dat hij zelfs vergat zijn onafscheidelijken wandelstok mede te nemen en eerst op straat bemerkte, dien te hebben laten staan. Als hij eens om zijn stolt te halen in plaats van door de voordeur door de achterdeur naar binnen ging, de ach terdeur die eigenliik uitsluitend voor de le veranciers bestemd was? Dan kwam hü de keuken voorbij en zou hij de gelegenheid hebben er een blik in te werpen. Wellicht zou hij den merkwaardiger man van aange zicht tot aangezicht aanschouwen. Zijn nieuwsgierigheid werd sterker. Zij liet hem geen rust. Zonder er verder bij na te denken, bereikte hij langs een omweg de achterdeur. Hij moest, om binnen tekomen, dwars door den tuin en over de plaats, maar er bevond zich gelukkig niemand en onge zien kwam bij tot de deur. Een scherpe warme lucht van alle mogelijke eetwaar drong hem iu den neus, het leven van pan nen, schotels eh borden, die verzet werden, trof zijn oor alles bewees hem, dat hij zich in de nabijheid bevond van bet heilig dom: de keuken. Daar was de keukendeur. Met een eenigszins beklemd gevoel naderde bii haar. „Verboden toegang" was er op ge schilderd. Als oude stamgast mocht hij zich toch wel een kleine vrijheid veroorloven en dit gebod overtreden. Ziin hand greep de knop van de denr. draaide die zacht om en opende de deur op een kier. Hij kon er wel is waar weinig door zien, maar des te meer booren. Een heldere bevelende vrouwenstem vulde de geheele ruimte. Hij drukte zachtjes de deur nog verder open, de bier verwijdde zich tot op handbreedte. Toen, plots, werd de denr van binnen wijd opengerukt, Eeu jonge dame, een slanke frissehe verschijning stond voor hem een dame, die hij, voor zoover hij zich kon herinneren, nooit gezien had. Met haar blinkend witte keukenschort, koket een witte doek om het donkere haar, vond vond hij haar nog aantrekkelijker als de lekkere schotels van den koninklijken kok. Wat bedoelt u? Alleen brutaliteit kon bem nog redden. - Ik wilde u al vast vragen of u vanmor gen nog wat te bestellen hebt. Ik kom van..„ Hij had willen aanvullen: van den bakker of van den slager, maar zij gaf hem niet eens de gelegenheid uit te spreken. Leveranciers behoeven hier om zes uur niet te komen vragen, gaf ze hem zonder eenige aarzeling ten antwoord, en zoo vlug als de deur was geopend, zoo snel vloog zij ook weer dicht. Zoo zonder complimenten was hii waarlijk in zeer langen tijd niet be handeld. Maar hij was tevreden. Zijn doel had hij bereikt. Door eenige halfdonkere vertrekken heen kwam hij eiduelük terecht- in de billardzaal en toen hij schreden hoorde, naderen, na-m hii een queu ter hand om den indruk te wek ken, alsof lui in z'n eentje zich oefende. De binnenkomende was meneer Leopold Seidelmann. Wel, m'neer de landmeter, hebt u lust in een partijtje? Neen, antwoordde Lohberg, maar van avond! Weet u, met wieti ik dan speel? Raadt eens! Met m'neer, uw broeder, den koning lijken kok. Hij was zoo juist hier. en ik knoopte een gesprek met hem aan. Naar hl] mij zeide, is hü eeu liefhebber van biljar ten. en toen ik hein voorsloeg, vanavond een partytje te spelen, was hij bepaald verheugd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 8