Wandelschoentjes. iP.W. ZTweeftuyserf. TSmegórrsQffast 27. T@renF Leger en V«oot öer bewapeningen. Rapporteur prof. dr. A. jQuidde (Duitschland.) VI. Vaststelling van den zetel van het 81e Wereldeongres. DEKLADINGEN VAN ZEESCHEPEN. De. Nederlandsche Vereeniging voor In ternationaal Recht heeft aan de ministers van buitenlandsche zaken en van landbouw, nijverheid en handel verzocht over te gaan tot het initiatief, althans de krachtige mede werking der Nederlandsche regeering tot verkrijging van een internationale regeling of overeenstemming over wettelijke bepa- linc i betreffende dekladingen van zeesche pen, bijzonderlijk althans betreffende dekla dingen met zwaar hout, gedurende de win termaanden, naar aanleiding van het daar toe strekkende besluit van 29 Mei 1912 der Parijsche conferentie van de International Law Association en haar op 13 Juni 1913 door den Executive Council der laatstge- toelde vereeniging goedgekeurd desbetref fend rapport. HET OPTREDEN VAN DE DÜITSCIIE POLITIE TEGEN HOLLANDSCHE LUCHTVAARDERS. De „Deutsche Wochenzeitung fiir die Nie- derlande und Belgiën" schrijft volgens de U. C. over de arrestatie van twee luehtvaar- ders uit ons land te Cassel (de heeren luite nant Van Heyst en Delia Mouton) o.m. het volgende: Vrijdagochtend 11.40 landden de heeren te Gross Mehlra hij Miihlhausen in Thtiringen, waar zij door de bevolking zeer vriendelijk ontvangen werden. Van Mühihausen uit reis den zij naar Cassel, met het voornemen naar Utrecht door te sporen. Zij werden echter aan het station te Cassel op aanwijzing van een Pruisisch officier, die hen voor Fran- sche spionnen hield, aangehouden en moesten den nacht in de politiegevangenis op 'n brits doorbrengen, hoewel zij zich vol doende legitimeeren konden. Ze kregen slechts water te drinken; het eten konden ze, op eigen kosten, uit een restaurant laten komen. Een zoodanige behandeling is tén eenen- male ongehoord. Wij deelen, zegt het blad verder, volkomen de ontstemming der Hul- landsc-he bladen over dit voorval, dat zeker niet geschikt is om een hartelijke verstand houding tusschen Duitschers en Nederlan ders te bevorderen. Waarom heeft het hoofd der politie te Cas sel de heeren niet in de gelegenheid gesteld, onder politie-bewaking den nacht in een hotel te passeeren? Inzake de welvoegelijkheid en tegemoet koming kan hem waarlijk iedere Hollaad- sche dorpspolitie-ambtenaar als voorbeeld gesteld worden. In Holland landt- iedere week wel 'n half dozijn luchtballonnen uit Rijnland en Westfalen, maar nog nimmer hebben wij gehoord, dat het een burgemees ter of politie ambtenaar in het hoofd was op gekomen de inzittenden der ballonmand te arresteeren. Wij houden de Hollandsche overheid op 't platteland in de steden natuurlijk nog eerder voor veel te wellevend en verstan dig om kwaad met kwaad te vergelden, doch het is in elk geval plicht van de onderhavige Casseler overheid, den zwaar gekrenkten Hollandsehen luehtvaarders hare veront schuldiging op duidelijk kenbare manier aan te bieden. 'NEN OLIFANT Het Hbld. van Antw. schrijft: „Onze liberale confraters zeggen zoo wei nig mogelijk over de groote overwinning der anti-elericalen in Holland. Is 't misschien om de Belgen niet al te zeer afkeerig te maken van hun Cartel! Want het blijkt al meer en meer dat onze Noorderbroeders met de liuk- sche overwinning eigenlijk 'nen olifant in de loterij getrokken hebben. „Niemand weet eigenlijk wie er moet re- geeren in Holland en hoe men voortaan re- geeren zal; niemand ziet een uitweg aan een toestand, die niet te ontwarren schijnt. Welnu, dat is de olifant, die wij ook in België zouden winnen, als wij Cartellisten aan het roer brengen. Daar is geen vrees voor; ver leden jaar hebben we voor dat geluk en voor die eer bedankt en we gelooven niet, dat de moeilijkheden, die nu in Holland zijn gerezen, de Belgen zullen aanzetten, ook eens van dat vet te willen proeven. „We gelooven overigens, dat onze Noor derbroeders er gauwer genoeg van zullen hebben, dan het zich nu laat voorspellen." BOND VAN LOCOMOTIEF-PERSONEEL. Zondag j.l. heeft de Bond van Locomotief- personeel in dienst der H. IJ. S. M. zijn half- jaarlijksche algemeene vergadering gehou den te Amsterdam, waarin hij acclamatie be sloten werd tot samenwerking met de Ver eeniging van Nederl. Loeomotief-persoueel Eendracht maakt MscM» inzake yerkorting als die in waarheid zijn, heeft voorgesteld als scheppingen van haar verward verstand. Op die manier moet zij telkens vreezen, dat zij door hare verklaring der betrekkingen bij andere personen, het geloof aan haar ge krenkt verstand nog sterker maakt; dat al leen dwingt haar tot stilzwijgen. Ge acht het dus wenschelijk, dat mijn zuster hier blijft om haar vertrouwen te win nen? Het is de beste weg, die wij kunnen in slaan. Om goede reden heb ik n tot nog toe iets verzwegen, dat ge inoet weten als mijn zus ter hier in het gesticht blijft. Het betreft de geneeskundige verklaring, die voor bare op neming vereischt wordt. Dr. Brown be loofde die onder uwe medewerking te zul len afgeven, als ik Als ge daarvoor een behoorlijk loon wildet betalen, niet waar? Dat niet alleen, al was het natuurlijk de hoofdzaak. Hij geeft mij den raad om u Wat een erbarmelijk schepsel! Omdat hij zelf voor geld veil is, gelooft hij dat an deren ook zoo zijn. Wat ge me daar zegt, ont neemt mij allen twijfel aangaande zijn ellen dig karakter. Doch laten wij nu scheiden. Wij hebben reeds langer met elkaar gesproken dan misschien verstandig geweest is. Laat nu de geheele zaak aan mij over. Zpödra ik n noodig heb, zal ik u verzoeken hier te ko- rneu. Waar houdt ge verblijf? Ik keer naar Worcester terug. Zend uw brief daar aan „den koning Holofernes". Toen Walüuu- vertrokken was. ar in ar Dr. van den dienst en verbetering van cle rust tijden. Ook werd met algemeene stemmen een motie aangenomen waarin aan het hoofdbe stuur werd opgedragen, naar aanleiding van een minder juiste voorstelling omtrent Ico nen en arbeidstijden hij de bespreking van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting door den minister van waterstaat in de Tweede Kamer gegeven, den minister te verzoeken, wan neer toestanden aan de orde komen, welke verhand honden met het beroep van de leden van den bond, hieromtrent het bestuur van den hond te hooren. N. R. O. DE DROMEDARIS-TOREN. Aan den Minister van Binnenlandsehe Za- ken en Gedep. Staten van Noord-Holland is volgens het Alg. H. het volgend adres ge zonden: geven eerbiedig te kennen: de bestuurderen der Maatschappij „Arti et Amicitiae" te Am sterdam; dat het hun bekend is dat de „Dromedaris toren" te Enhuizen en het zich daarin be vindend carillon in een zoodanigen toestand verkeeren, dat herstel dringend noodzakelijk wordt geacht; dat, waar de Gemeente Enhuizen uithoofde van hare hoogst ongunstige financieele om standigheden niet hij machte is, de kosten van dit herstel te dragen, er in den Raad reeds stemmen zijn opgegaan om den toren gedeeltelijk te sloopen en het carillon van de hand te doen; dat adressanten het ten zeerste zouden be treuren indien werd in bovengenoemdon zin besloten dit in zijne omgeving zoo schilderachtig bouwwerk belangrijk zou wor- den geschaad. Redenen waarom zjj zich tot u richten met het eerbiedig verzoek van Regeeringswege steun te willen verleenen tot het herstellen van genoemden toren, waardoor dit gebouw onverminkt zoude kunnen behouden blijven. DOBBELZUCHT. In de „Leeuwarder Courant" schrijft Ha- ganus het volgende over de Staatsloterij. De kwestie hoe of 't in de verkiezings dagen wel met de politieke verhouding in de Tweede Kamer zal afloopen, kan. de men- schen onmogelijk met grooter spanning be zig houden, dan die welke deze week door hen aan hun eenvoudig „twintiggie" Staats loterij werd toebedeeld. Dat zal natuurlijk elders evenzeer in meerdere of mindere mate het geval zijn geweest. Maar ge be grijpt hier bij 't rad van fortuin, dat de bussen in beweging brengt waarin die wondere kansen van „niet" of „prijs" ver borgen liggen, krijgt zulk een spanning bo vendien nog de aantrekkelijkheid van een zekere locale kleur.' Wanneer dan na de eerste weken de groote en kleine prijzen zich hardnekkig verscholen houden en de grijp-vingers van den man aan de bos slechts nieten te voor schijn brengen, dan is 't niet anders dan volkomen begrijpelijk, dat met het stijgen der win-kansen ook de liefhebberij er niet minder op wordt om 't ook eens te wagen. Dat nu was onlangs wel dubbel en dwars 't geval. Zoo mooi had-le in tijden nog nooit gestaanJa, de honderdduizend mocht er dan al eens tot in de allerlaatste dagen zijn „in" gebleven, maar nagenoeg alle prijzen was zelden voorgekomen. Over al kon je er daarom ook over hooren s|pre- ken. En de geestdrift, waarmede 't een voudige toeval tot een zaak van belang werd gemaakt, deed velen, wien reeds lang een niet ten deel was gevallen, het jokken tje verzinnen, dat ze er „ook" nog „in" wa ren. Verbeeldt je alsof 't eere-kwestie gold. En anderen, die er nooit aan gedacht had den om ook eens 'n kansje te wagen, de den nu mee aan den stormloop om nog een briefje te veroveren. Fancy-prijzen werden i zelfs besteed, portie's werden overgedaan, combinaties gevormd. I Maar 't meest was dan die spanning merkbaar wanneer 's ochtends om 10 uur de trekking zou plaats hebben. In vroeger jaren gebeurde dat in de groote zaal, de Ridderzaal van 't Binnenhof. De volksmond sprak daarom steeds van de Loterijzaal en weet te vertellen, dat weesjongens aange wezen waren om de briefjes uit de bussen halen. Dat dagteeken.de van 1709, toen daar voor de trekking van de eerste Hollandsche rtbligatie-loterij van 16 millioen gulden een vertrek werd getimmerd, waarin de gouver neur-generaal van het gerechtshof en de gou verneur van Zuid-Holland als bureau zitting namen. Die eerste trekking duurde niet min der dan 41 dagen. Dat alles is sinds lang veranderd. Ook de loterijbriefjes, die thans door den Staat zelf gedrukt worden. Vroe ger was dat aan de collecteurs toevertrouwd en hun briefjes droegen een aardig rijm als kenmerk van 't kantoor van afgifte. Bij de Geibrs. Mooyman, die in de Spuistraat kan toor hielden, waan 't Nederlandsche wapen bowen den ingang hing, heette het Die prijzen wil winnen, Treedt Neerland» wapen binnen'. '■Bij Abels ,op t Hofspui, eveneens een der ouderen, die reeds lang ter ziele zijn was 'tl Om winst wordt ingelegd, Hij veinst, die anders zegt. .Van dit alles is niets meer overgebleven en de trekking heeft plaats op de opkamer van een eenvoudig heerenhuis in de Kazer nestraat. Maar gebleven Is tooh de roeze moezige drukte en die typeerende beredde ring van 't speciale trekkingpubliek, dat niet gaarne ontbreken zou. Vooral in de vijfde klasse, wanneer de spanning als 't ware met den dag toeneemt en de nieuws gierigheid groot blijft, totdat.,, de groote prijzen er uit zijn. De 100.000, d&t is „de bom!" Op die opkamer zijn, aLs twee groote schijven, draaiende op een spil aan den wand, de bussen aangebracht, waarin van uit de zaal gezien links de nummers en rechts de prijzen bewaard worden. ,Wanneer klokke tien uur 't bureau der Staatsloterij de directeur met zijn ambtenaren binnen komen en achter de groene tafel plaats nemen, worden de twee bussen vrij ge maakt en eenige malen goed rond gedraaid. De nummers en prijzen, op een met een koperen ringetje omsloten stukje karton ge drukt, worden dus eerst goed vermengd. Alle gedachte op een vast plaatsje of frau de is dus buitengesloten. De zeven verdere beambten, die 't eigenlijke trekkingswerk vervullen,, hebben inmiddels op een rijtje hun plaats voor de groene tafel ingenomen. Zij zitten naar het publiek gekeerd, aan wiens belangstellende aandacht niets, wat de trekking aangaat, ontgaan kan. Aan den opgang van het hooger gelegen vertrek zijn de lessenaars voer de loterijreportage, de verslaggevers die met de samenstelling der bekende loterij lijsten belast zijn en bij wien' zich evenals op de perstribune der Twee- do Kamers tijdens de trekking de loopers om copie komen aanmelden, die huiten een paar straten verder weer door anderen wordt overgenomen om vliegensvlug naar de zetterij te worden gebracht. Want des avonds moge de nieuwsgierigheid naar de krant groot zijn, naar de loterij lijst staan ze op de bekende adressen tegen twaalven al te hunkeren. Maar de trekking gaat beginnen. De di recteur tikt even, allen klaar en aan bei de zijden worde een opgerold stukje karton uit de bus gehaald. Beiden is 't natuurlijk verboden om in de opening, waaruit zij 't briefje halen, te kijken. In die kunst om schier onbewegelijk en met uiterlijke on aandoenlijkheid voor wat daar rond lien plaats grijpt, hun tank te vervullen, zijn deze menschen als volleerd. Zij konden uit 't panopticum zijn wegge nomen. Beiden geven 't rolletje over aan den man, die naast hen zit en uitsluitend belast is om 't ringetje er van af te halen, 't open te vouwen en 't over te geven aan een derde, die afleest, eerst 't nummer, dan prijs ofniet. Deze twee „zangers", die in allerlei toonaarden het lezen van groote getallen en het daaraan vastknoopen van winst of verlies tot een typische kunst vaardigheid hebben gemaakt, geven beiden ten slotte hun briefje over aan hem die tusschen .hen in zit en ze op een pen in gezelschap brengt. Onder schier aclemlooze stilte en in stijgende spanning gaat dit alles zoo door. Nu en dan hoort men even fluis teren. Maar een wenk van den veldwach ter is voldoende om de stilte onder 't pu bliek weer volkomen te maken. Totdat de pr ij zen-lezer het langaangehouden heeft afgeroepen: éénduizendgulden!" Beide briefjes, nummer en prijs, worden aan 't bureau gegeven en door den directeur nog eens afgelezen. Meteen was de stille verbro ken en 'n toch zooveel mogelijk nog inge houden geroezemoes losgekomen. Onnoodig te zeggen, dat 't uitkomen van „de bom", de honderdduizend, het eve nement is van elke loterij. Vooral wanneer zij maar niet te voorschijn wil komen en da gen, ja weken allen teleurgesteld doet heen gaan, die speciaal daarvoor gekomen wa ren. Een wonderlijk mengelmoesje, dat dan de tamelijk bekrompen ruimte vult. Ghet- to-bewoners, die hun handel 'n kwartiertje in den steek lieten en niet weten wat stilte is. Verder de typische figuren van allerlei slag, die er een loterij-college op na hou den en „ex officio" afgevaardigd zich blijk baar voor de plechtigheid in liun Zondag- sche plunje gekleed hebben. Wanneer dan ten slotte de hoofdprijs getrokken is, laat die loskomende spanning, die dagen en da gen opgekropte illusie op onzekere kansen zich gelden. Men wil weten welk kantoor 'm heeft. Van alle kanten duiken gissingen op aangaande de gelukkigen, die er 'n por tie van krijgen. Joelend en schreeuwend en zwetsend dringen ze in groepjes de straat op. 't Einde willen ze ia nun opwinding niet eens meer afwachten. Ze moeten naar buiten, de lucht inl Daar behoeven ze zich1 niet in te houden. En terwijl daar binnen met allerlei klank-variaties en stemnuanceeringen de plechtigheid wordt voortgezet, trekken ze ■rumoerend de stad in, naar hun handel en hun zaken, of naai' de koffiehuizen, waar hun groote nieuws, „dat de honderd-duizend d'er uit is", met grooter opwinding verno men wordt dan 't belangrijkste staatsnieuws. Bij de collecteurs is 't nieuws al bekend geworden en de loterij-reportage verzond 't per telegram naar de provincie, 't Wachten is nu nog op de lijsten, die spoedig nog als nat naar de hoeken der stad verspreid wor den. Voor de ramen, waar de lijsten wor den opgehangen, verdringen ze zich nu aan groepjejs om hun nieuwsgierigheid te be vredigen. Gehoord hadden ze 't dat 'ie d'er uit was. Al hebben ze d'er geen deel aan, toch willen ze zich nog wel eens met eigen oogen vergewissen. En dand'er is nog genoeg in, wat wel 't halen waard is Spelden in den mond. Een slechte ge woonte van sommige huismoeders is, om de bij het ophangen van waschgoed benoodig- de spelden in den mond te houden, wat ge vaarlijk is. Dit ondervond de dienstbode B. v. V., wonende Spaarndammerdwarsstraat te Amsterdam, toen zij bezig was om waschgoed op te hangen. Op onverklaarbare wijze slikte zij eenige spelden in. Zij begaf zich terstond naar het gasthuis, waar zij ter verpleging werd opgenomen. „Slangenvegt"sic transit gloria". Dezer dagen zijn de verzamelingen van wijlen Kees de Wit onder den hamer ge komen. Het is misschien wat pompeus ge sproken, om het „verzamelingen" te noe men, Maar zelf sprak hij er altijd zoo over. jjM'n museum met m'n verzamelingen 1" En daarom is het goed, dat men ze dien naam heeft laten behouden. Waarom men de „verzamelingen" maar niet liever in denzelfden vorm heeft gelaten, en ze daar zoo gelaten heeft in het Slan- gevegt-Museum aan de Vecht... dat weten we niet, en dat mogen we ook niet beoor- deelen. Waarschijnlijk was het uit deze ever weging, dat het „museum" en zijn „verza melingen" eigenlijk geen beteekenis hadden, wanneer niet Kees de Wit zelf met je mee wandelde om je z'n rariteiten en reisher inneringen te laten zien en er de onmisbare verklaring hij te geven. Maar Kees de Wit liep de laatste jaren al niet meer zelf mét z'n bezoekers rond; „Slangevegt" lag daar als uitgestorven en in een onder dichte boomschaduwen afgeslo ten melancholie. Ook het „Museum" werd bijna niet meer bezocht. Toen dan de oude zonderling eindelijk kwam te sterven, scheen er geen reden meer, een herinnering langer te laten voortleven, waar de heer van Slangenvegt zelf er niet meer zou zijn, om het rare van. z'n raritei ten leven in te blazen. Dus hebben ze nu maar besloten, dit alles in veiling te brengen, en zoo was het dezer dagen openbare verkooping in Breulcelen, het „Museum" veronthéiligd als veilingzaal, daarbinnen de onaandoenlijke stem van den veilinghouder, en de notaris uit Breukelen met den bril op den neus, en een publiekje vau ongewijde koopjes-jagers. Arme Kees de Wit, als je aan zoo iets ooit had moeten denken! Het deed soms pijn, zoóals daar de ruim zevenhonderd nummers van den catalogus werden afgehamerd: huisraad, schilderijen,! oude meubelen, porselein, hoeken, wapens, curiositeiten Vooral die laatste, de curiositeiten, de - eigenlijke herinneringen van en aan Kees de Wit! Wie bood er wat voor? Wie voelde er nog: wat voor? No. 152 „mechanische apparaten, beeld jes, enz.", wel, was daarbij niet onze oude vriend, de Amerikaansche president Grant, die rookte als een Turk, zoo dik wijls Kees de Wit hem maar wilde vertoo- nen? No. 179 „pressepapiers, puzzle's," was clit niet al het kleine gepruts, dat hem op zijn schrijftafel vlak onder de hand stond, wanneer hij 's morgens bij hot krie ken van den dag al aan z'n corresponden tie zat?No. 177 „vier reistasschen en een handkoffer", was het niet zijn we reld-beroemde karabies, dat heel de wereld heeft aanschouwd?... No. 201, „een roei boot met mechanische riemen", was het niet zijn. trotsche bedenksel, een omwente ling in de roeisport, waardoor je vooruit roeide, in plaats, gelijk van ouds, achter uit?... No. 202 „éen hoogwieler", een van die zonderlinge ornamenten uit z'n tuin, maar wel voldoende, om aan iederen toe rist, die daar de Vecht langs kwam, te ver kondigen, hoe hier aller wielervriend woon deEn no. 205 „Elf poppen in velschil lend costuum", waren liet niet zijn oud koopjes uit ons Panopticum, waarmee hij huis en tuin verzotte? Wie zich Kees de Wit nog herinnert uit zijn glorie-tijd, had nog wel andere Kee- sina terug gevonden, die eigenlijk te ty pisch waren om voor 'n paar kwartjes te worden opgeboden. Daar kwam z'n verza meling zonderlinge petten en mutsen ter ta fel, waarmede hij en z'n dolle gasten me- nigen triomftocht door Breuki en en om streken ondernamen. En verschenen er niet zijn heilige sloffen, dezelfde, die hem de eerste wandeling hielpen maken van Am sterdam naar Utrecht, 45 kilometer in één tippel, den tippelaar in-eens tot onzen *Ta- derlandschen groot-wandelaar promoveerend Maar ook zijn oudste jacht-tropheeën kwa men aan de beurt, en zijn buitenlandsche herinneringen van zijn veel beschreven wan deltocht dwars door Java en door Amerika. Toen verscheen er ook, onverschillig aan gedragen door de veiling-knechts, de ouwe, bonkige kanapee van Kees de Wit, waarop hij 's nachts een paar uur ging iiggen, om dat deze zonderling zich een kanapee-sla- per, in plaats van een bedslapernoemde. En eindelijk, als het laatste .nummer van den catalogus, op den laatsten veilingdag „Lijst en ezel van den doodenakker." Het was of er bittere ironie had voorge zeten, om juist dit het laatst onder den hamer te brengen. Het was een van de zon derlingste grillen van Kees de Wit, deze „doodenakker", excentriek en toch van een eigenaardige gevoeligheid, want hij stak de portretten van zijn gestorven vrienden in één groote lijst hijeen, en zette die lijst op een ezel, vlak naast zijn schrijftafel, al zijn gestorven vrienden daar hij elkaar, één groote lijst met herinneringen z'n „dooden akker". Ik heb niet gewacht tot ook dit catalo gus-nummer van „Slangevegt" bij opbod zou worden toegewezen. Ik wist immers, dat de „doodenakker" van den Heer van „Slan gevegt." onvolledig zou zijn, omdat hij er zelf aan ontbrak. (Hbld.) Eischen van geschiktheid voor militair- aviateur. Om tot officier-vliegenier te worden aan gesteld, zijn door den minister van Oorlog de volgende voorwaarden gesteld, waaraan door adspiranten moet worden voldaan. a. Aan de eischen door de „Fédération aëronautique internationale" gesteld, voor het behalen van het brevet voor vliegenier; b. I. het verrichten van een overlands- vlucht van minstens 280 K.M. lengte, hemels breed genieten, op hetzelfde vliegtuig, op ten hoogste vier achtereenvolgende dagen en volgens een door den commandant der afdee- ling goed te keuren route. Bij deze overlands- vlucht moeten drie, te voren aangegeveu, tusschenlandingen worden gemaakt; II. Een hoogtevlueht van minstens 20 mi nuten op 800 M. hoogte of meer. De hoogte- vlucht kan samenvallen met een der vluch ten van de onder I genoemde overlandvlueht. III. Een daling in zweeftocht uit minstens 100 M. hoogte. (Bij de onder I, II en III ge noemde vluchten moet de vliegenier alleen in het vliegtuig zijn). IV. Het eigenhandig kunnen verrichten van de meest voorkomende werkzaamheden en reparaties aan vliegtuig en motor. (B.v. het aanslaan van de schroef, nitnemen, af slijpen en inbrengen van kleppen, veeren, enz., regelen en herstellen van de ontsteking; repareeren van lekke olie- en benzinegelei dingen; aanbrengen en regelen van nieuwe spandraden en spankabels; afnemen en aan brengen van wielen aan het landings gestel enz.) Het personeel dat hij de afdeeling wordt geplaatst om tot militair-vliegenier te wor den gevormd, moet binnen 6 maanden voU daan hebben aan de eischen, gesteld onder a. an tinnen andermaal 6 maanden aan die ge noemd onder I, II, III en IV. Voor opleiding tot militair-vliegenier ko men vooreerst alleen officieren van alle wa pens en dienstvakken in aanmerking met minstens 3 jaar practischen dienst als offi cier en niet ouder dan 35 jaar. Zij moeten zich verhinden om, na het be halen van het brevet, het Rijk minstens 8 jaar, waarvan 3 jaar als militair-vliegenier en 5 jaar als reserve-militair-vliegenier te dienen. Parker onmiddellijk naar den directeur. Ik kom u verzoeken om verdere voor schriften omtrent de behandeling van de nieuw gekomen patiënte, zeide hij. Zij schijnt rustig en lijdzaam van aard te zijn, voor zoo veel ik tot nog toe heb kunnen ontdekken. Ik heb echter nog niet veel tijd gehad om waarnemingen te doen. Ge zijt toch reeds een geruimen tijd in haar nabijheid geweest, mijnheer Parker. Het grootste gedeelte van den tijd werd in beslag genomen door mijnheer Lund. Ter wijl hij mij verzocht in vereeniging met u een verklaring af te géven over den gestoor den geestestoestand van zijn zuster, deed hij ook een tamelijk vreemdsoortig aanbod. Ik houd het voor mijn plicht u dit niet te ver zwijgen. En waarin bestond dit aanbod? In tien sovereigns, welke hij mij bij die gelegenheid in de hand stopte. Ge naamt deze 6eliitterende aanbieding niet aan! Jawel, maar ik wilde eerst vragen, hoe n hierover denkt. Ik kan toch het geld nog teruggeven. Als ge mij om raad vraagt, dan moet ik n zegg.en, dat ge volgens mijn gevoelen recht hebt op dat geld, sprak Dr. Brown, ter wijl hij zijn hulp-arts knipoogend aankeek. Die man verlangt van u een dienst en daar voor moogt ge u toch laten betalen. Zou het ten slotte niet kunnen schijnen, of ik mij door dit meer dan billijk loon had laten bewegen om een verklaring te teeke nen, die ik anders niet zou geteekend hebben? Jonge vriend, met zulke bedenkingen komt men tegenwoordig niet ver in de we reld. In de eerste plaats moet ge bedenken, dat geld heel mooi is voor dengeue die het bezit en dan zult ge leeren begrijpen, dat inen het gemakkelijker verkrijgt, wanneer men zijn overtuiging niet zoo nauwkeurig volgt, als een jongen driftkop noodzakelijk schijnt. HOOFDSTUK IXX. Op den avond van zijn ontmoeting met Lord Rumsdale was Carringshliff thuis ge komen in een opgewonden toestand, die alle beschrijving te bovtyi gaat. Toen de heeren hen scheidden, had Rumsdale zich laten be praten om dadelijk heen te gaan. Daarmede was wel de rust in het lokaal hersteld, maar de beleediging, Carringshliff aangedaan, bleef bestaan. Zijn vrienden drongen om hem heen om hun leedwezen over het schandaal te betui gen, vee] meer dan noodig boden zich ach tenswaardige personen aan. Twee van hen verzocht hij, hem den volgenden morgen te komen bezoeken, drukte zijn zakdoek tegcu zijn gelaat, dat twee leelijke bloedige strie men vertoonde, en liet zich naar hnis rijden. Doch ook hier kwam hij in de eerste uren niet tot kalm overleg. De woede over de hem aangedane beleediging kwam eerst tot uit barsting, toen hij alleen was. Wij zeggen niet te veel, als wij beweren, .dat hij den Lord verscheurd zou hebben, wanneer deze in de eerste uren. onder zijn hereik was gekomen. Hij verkoelde zijn gelaat voortdurend met koud water-omslagen. Daardoor verminder de de pijn en keerde zijn koelzinnig overleg terug; het verstand hernam de gewone lei ding. Hij was geen oogenblik in twijfel vanwaar de slag kwam. Die slag was het antwoord uit Lord Norman's huis op zijn eischen. Hij wist wel dat hij te veel gevraagd had en hij was ook wel van plan geweest om wat te la ten afdingen, maar dat men om zijn schaam teloosheid de prijsstelling van zijn leven zou verlangen, dat was den voorzichtigen man niet eens in de gedachte gekomen. Daartoe kende hij het altijd weifelende karakter van Lord Norman te goed. Uit zijn brein kwam deze schaakzet niet, waardoor den advocaat de mogelijkheid werd henomen, wraak te nemen vóór het duel had plaats gehad. Natuurlijk kon hij de zaak la ten rusten, maar daarmee brandmerkte hij zichzelven. Wie zou daarin iets anders zien dan een gevolg van zijn vrees? Zijn positie in de maatschappij was dan verloren, geen man van eer zou hem de hand meer drukken en moest de onvermijdelijke hotsing met het gerecht hem niet te gronde richten? Waarschijnlijk woog dit laatste hij hem het lichtst. Zoolang hij denken kon, had hij nooit dc zijde van recht en gerechtigtigheid geko zen, in zijn praktijk als advocaat was hij nog steeds in de twijfelachtigste gevallen onder het zwaard der gerechtigheid doorgeslopen. Hij zou wel een middel weten te vinden, i maarnu moest hij in de allereerste plaats j aan zijn wraak denken, zijn wraak op den- gene, die hem geslagen had, en op haar, die daarvan de eigenlijke oorzaak was. Hij had haar tot vrouw begeerd, daarvoor moest hij sterven! Zelfs hij met zijn koel verstand vor.d het ontzéttend, dat een vrouw zulk een mid del bedacht, dat zoowel het bedoelde slacht offer in het graf kon helpen als dengene, dia haar tot werktuig diende. Dit overwegende kwam hij hem de hoop op, dat haar werktuig het slachtoffer zou en moest zijn. Hij wist dat Lord Rumsdale uiterst bekwaam was m het schieten met het pistool en gewoonlijk de weddenschap won van harten-aas uit de kaart te schieten. Maar hij, de advocaat, had als beleedigde het eerste schot; hij zou hem zonder genade neerschieten als een hond. Het was niet de eerste eerezaak, die hij nit-> vocht; zijn groote kalmte hij zulke gelegen heden maakte zijn kogel gevaarlijk, al schoot hij niet zoo vast als Rumsdale. Zou zijn ham digheid hem nu in den steek laten? Neen, daar zou hij voor zorgen; hij zou de voor waarden zóó stellen, dat hij zeker was te treffen. Dit waren zijn overwegingen, terwijl hu peinzend heen en weer liep. Het was ver na middernacht, maar Carringshliff voelde geen vermoeidheid. Hij nam voor zijne schrijftafel plaats en begon ijverig te schrijven. Meer dan twee uren was hij bezig, toen sloot hu het geschrevene in een enveloppe, adresseer^ de het aan het voogdij-gericht en voegde en uitdrukkelijk hij: „Na mijn dood te openen 4 (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 6