Romeinsche Kroniek.
BINNENLAND.
EED BPV8ED1ÜNDIGE LES.
B U I T E N L A N D.
Handschoenen vooi
üu Bon fiüarché.
Haarlem-Brussel.
alie gelegenheden^
„fioyons."
Prsnkbestriieiiaeg.
NIEUWE HAARLEmSCHE COURANT ™2f JR*0
heeft leeren kennen, dat hij' «r genoeg yam
(hadi.
Het H. y. A. geeft er een resumé van. waar
aan het Oentr. een en under ontleent.
Simoens woonde te Meenen.
t Wee geen gewoon werkman. Hij had een
hoofd dat daoht en overwoog en voelde hoe
weinig de meeste werklieden zioh hekommeren
om de leerstelsels der grondleggers yam 'het
socialisme.
De meesten zijner werkgezellen bepaalden
zich er bij, alles voor socialisme aan te zien
wat het best met hunne persoonlijke wenschen
overeen kwam.
Zoo bij voorbeeld, degenen, die eiken dag met
haarpijn opstonden, ten gevolge der uitspattin
gen van den voriigen dag; dezen paaiden zich
met den komst af te wachten van den collecti-
vistischen staat, waarin de werktijd op een on
beduidend minimum gebracht en het Maandag-
werk afgeschaft zou worden.
Anderen, die bevonden werden op den trein
met valsche reiskaarten en, ofwel het verschul
digde reisgeld moesten betalen, ofwel tegen
wie, bij herhaling procesverbaal werd opge
maakt, weten dit aan de kapitalistische maat
schappij en keken reikhalzend uit of zij in de
verte de socialistische zon nog niet zagen rij
zen, die over de wereld schijnend, alle midde
len van vervoer naar goeddunken voor eenieder
beschikbaar zou maken.
En met medelijden hoorde die jongen zulke
on,gelukkigen over socialisme redeneeren.
Maar, daar hij eiken dag het „Volksgerecht"
en „Vooruit" las, en voor het overige al de
socialistische philosofen, kende hij het leven
slechts van éénen kant.
En hij liet zich meesleepen door de groot
spraak, liet zich in het leger der strijders inlij
ven, dichtte een gtroot aantal socialistische
prpagandaliederen en bulderde mede tegen de
priesters in dienst van den Mammon, tegen
artikel 310, wekte op tot offers voor den
strijdpenning enkwam vooruit. Want ieder
zijner daden werd met bijval bekroond.
En zoo werd hij stakingspropagandist.
Maar toen hij midden in de partij stond, leer
de hij baar kennen.
Hij zag, lioe de ongelukkige verdwaalden
leerden dynamiet maken, zich met premie-revol
vers uit de buveelen van „Le Peuple" wapen
den, door drang en schrikaanjaging door weer
en wind in de sukkelaars uithongerden met
stakingen, die hoegenaamd geen reden van be
staan hadden.
hoe de leiders hen onder de kogels der bur
gerwachten en gendarmen brachten, terwijl zij
zelf zich in gesloten broodkarren over de Hol-
landsche grens lieten voeren;
hoe zij bij het stichten van volkshuizen en
coöperatieven de winstgevende postjes onder
elkaar verdeelden
hoe de middenraad van zekere groepen in de
vergaderingen soms vuistvechtend onder tafel
of op de donkere achterplaatsen over den
vloer rolde;
hoe anderen vrouw en zes kinderen in den
steek lieten.
En dat alles in den naam van.strijd te
gen het kapitalisme!
Simoens verhaalt, hoe, in socialistische loka
len op feesten en bijeenkomsten, waar werk
lieden op zalvenden toon gewaarschuwd werden
voor de „krochten hunnen tegenstrevers" aan-
stootelijke tafereelen zich ontrolden onder de
oogen van minderjarige kinderen.
Hij vertelt hoe de meeste jongens van zijnen
ouderdom, die hij leerde kennen tegenwoordig
uit de socialistische beweging verdwenen zijn;
kinderen van kleine burgers, bezield met de
eerlijkste inzichten, die zich lieten meesleepen,
en waaronder een in gezelschap bevonden werd
van den Rus Hartenstein, die te Gent twee po
litieagenten als honden neerschoot; dezelfde
die later als lid van de bende Bonnot tot B
jaar dwangarbeid werd veroordeeld.
Arme jongen! roept hij uit; ik zie hem
nog voor mij staan!
Tusschen al dat treurige, walgende, is ook
nog plaats voor het kluchtige, namelijk waar
hij verhaalt dat bij eene verkiezing de geko
zene gefeest en gevierd werd en waar de soci
alistische vrouwenafdeeling zooveel koffiepar-
tijtjes had gevierd, dat zij, bij de serenade, geen
geld meer hadden om voor den held van het
feest een bouquet te koopen.
De „held" wist er echter raad op. Hij gaf
haar een van de talrijke bloemtuilen, die hij
reeds thuis had gekregen, in leen om er mee
te paradeerenen voegde hij er bij als
ik in mij,n redevoering zeg, dat ik niet meeT
voort kan van aandoening, moet ge mij vast
nemen en omhoog steken.
En bij de betooging zeide hij met tranen in
de stem:
,,'t Pakt mij aan mijn harte, als ik zie hoe die
arme slavinnen het brood uit haren mond spa
ren, om mij zooveel eer te bewijzen. Oprecht,
ik dank u hartelijk, en ik beloof u dat gij ook
op mij moogt rekenen!"
En ihij haalde een zakdoek te voorschijn en
veegd© d© oogen af.
In de voorrede wijst schrijver er op, hoe in
die rood© kringen stelselmatig alles wordt neer
getrapt, ales wat van andere zijde geschiedt om
het lot des volks te verbeteren.
En hij begroet aldus de katholieke organi
saties
Ik groet de ohristene werklieden, die reeds
zooveel blijken van moed en van standvastig
heid hebben gegeven en die vervolging wisten
en nog zullen weten te lijden om de recht
vaardigheid;
Ik groet hunne leiders, raadgevers en be
schermers, die met zulk een grenzelooze lief
de, trots ondank, smaad en hoon, zich toewij
den aan het lot der minder bedeelden en der
onterfden
Ik groet liet ontluikend intellectueel
Ylaamsch leven, dat overal opschiet en welig
bloeit, als een zegen voor heel ons volk.
Ik groet dit opborrelend verlangen om van
ons volk weer een groot, een schoon en sterk
volk te maken; dit verlangen dat thans over
al ritselt en roert en zindert en de harten van
duizenden sneller doet slaan
Hij heeft thans ontdekt, wie al de eeuwen
door de ware, en oprechte vrienden des volks
zijn geweest.
—O
Wreedheden der Bulgaren.
De consuls der mogendheden te Kawala,
zooals uit Athene wordt gemeld, zijn uitge-
noodigd zich naar Dos at te begeven, ten
einde zich te overtuigen van de ergerlijke
wijze, waarop de Bulgaren zich daar zijn te
huiteni gegaan; de plaats moet volslagen
verwoest zijn; 2500 inwoners zijn vermoord.
De koninginnen van Bulgarije en Roemenië.
Een Reutertelegram uit Boekarest meldt:
Volgens de Univereel heeft koningin Eleo-
nore van Bulgarije een telegram gericht tot
koningin Elisabeth van Roemenië, waarin
zij deze verzoekt haar tusschcnkomst te ver-
leenen voor het tot stand brengen van den
vrede. De koningin van Roemenië gaf in
antwoord de verzekering, dat, waar tot nu
toe de Roemeensclie troepen de Bulgaarsehe
bevolking met de grootste zacbtbeid hebben
behandeld, zij er ook in het vervolg daar
mede zullen voortgaan.
HOFBERICHTEN.
Morgen zal H. M. de Koningin-Moeder de
Boskoopsche tentoonstelling bezoeken.
Ook de Belgische minister van Landbouw
is van plan naar Boskoop te komen.
AUDIëNTIES.
De gewone audiënties van de ministers
van Oorlog, Landbouw, Nijverheid en Han
del zullen deze week niet plaats hebben.
Onder dit opschrift schrijft A. B. M. in het
„Centrum" eenige beha Menswaardige woor
den naar aanleiding van het deze week te Til
burg gehouden Nedeilandsche Congres der
Vereeniging van Koffiehuis-, Restauranthou
ders en Slijters „Vergunning".
In de eerste plaats vraagt de schrijver zich
af, is dit gedeelte van den Middenstand door
de vereeniging „Vergunning" op Roomsch Ka
tholieken grondslag georganiseerd? Het gemis
van eenige aanduiding dienaangaande, doet
het tegenovergestelde gelooven. En dan ware
het volgens schrijvers meening van deze beide
katholieke sprekers de heeren Nuyens te
Amsterdam en Fleskens, Kamerlid vo-or Hel
mond die een naam te verliezen hebben, ver
standiger geweest dit congres, uitgaande van
eene vereeniging, waarvan ook katholieken in
strijd met den uitdrukkelijken wil dies Pausen
en der Bisschoppen, lid zijn, niet met hun
woord te steunen.
In de tweede plaats acht schr. het onderwerp,
dat deze katholieke sprekers behandelden, niet
gelukkig.
Hadden zij de noodzakelijkheid van organi
satie, de voordeden van gezamenlijke inkoopen,
de uitroeiing van in het vak bestaande misbrui
ken enz. behandeld, ik zou dit volkomen billij
ken, maar beide sprekers behandelden een ander
onderwerp.
De heer Fleskens oefende, zegt schr., een ver
nietigende critiek uit op de huidige drankwet,
terwijl de heer Nuyens een aanr'nl richtte op
de geheelonthouding en volgens mijne meening
ook op de drankbestrijding in het algemeen.
Ik voor mij stem den heer Fleskens gaarne
toe, dat aan de Drankwet verschillende gebre
ken kleven, dat het in vele opzichten een lastige
wet is, maar wij hebben die wet meer te aan
vaarden als een product van door de historie
der laatste 30 jaren geboren maatschappelijke
toestanden. De heer Fleskens is dunkt mij niet
billijk opgetreden tegen het rechtsche ministe
rie, dat de laatste maal de Drankwet belang
rijk herzag.
Het is erg gemakkelijk op een vergadering
van tappers een enthousiast applaus te ver
werven, door in figuurlijken zin de Drankwet
aan flarden te scheuren, maar het is moeilijker
er een andere drankwet voor in de plaats to
stellen, welke inderdaad bevorderlijk is aan de
beteugeling der dronkenschap, met verkregen
rechten rekening houdt en ook in ander opzicht
den tappers geen onnoodige schade berokkent.
Zoo'n drankwet te maken is een moeilijke
taak, vandaar dat de toenmalige liberale meer
derheid daarvoor terugschrok en dat werk uit
stelde.
Voor het ministerie-Kuyper was toen die
moeilijke taak weggelegd. En de lieer Fieskeus
zal de laatste zijn om te beweren, dat de toen
malige Regeering met hare meerderheid in de
Kamers niet hun uiterste best hebben gedaan
om de wet zoo goed mogelijk te maken. Dat die
pogingen niet in alle opzichten slaagden, zal
ik geenszins ontkennen, doch het is een groote
vraag of de heer Fleskens dien ik overigens
als een bekwaam man respecteer met zijn
vrienden, als zij thans voor een oplossing ge
plaatst werden, een drankwet tot stand zouden
weten te brengen, welke beter is. Ik behoef den
lieer Fleskens niet te zeggen, dat de Drankwet
geving in ons land zeer moeilijk ieen juist dat
komt m. i. niet of onvoldoende uit in het betoog
van dit katholikec Kamerlid. Volgens mijne
meeninghebben wij voor de matigheidsbeweging
niet zooveel van de wetgeving te hopen. Die
beweging moet steunen op motieven van hooger
orde en hoofdzakelijk daaraan haar succes dan
ken. Toch gaat men m. i. te ver, wanneer men,
gelijk de heer Fleskens, niets dan kwaad weet
te zeggen van de huidige Drankwet, want
waarlijk, de Drankwet heeft ook wel iets goedf
gedaan.
De heer Nuyens heeft een andere verkeerde
snaar bespeeld. Hij heeft de drankbestrijding
en in de eerste plaats de geheelonthouding
aangevallen.
Spr. noemt drankbestrijding een maatschap
pelijk idealisme. Gevaarlijke uiting in die om
geving.
Verder keurt hij de geheelonthouding af, uit
vrees dat dan erger kwaad zal ontstaan, als
opiumgebruik, enz.
Maar op dien grond kan men evenzeer be
zwaar aanvoeren tegen verbod van prostitutie,
bordeelen enz., want uit dergelijk verbod kan
nog grooter kwaad voortspruiten!
Hü ontkent het verband tussehen drankmis
bruik en degeneratie, krankzinnigheid en ar
moede, doch of deze beweringen inderdaad steek
■houden, valt sterk te betwijfelen, ja is zeer
onwaarschijnlijk. Ieder die zijn oogen in zijn
onmiddellijke omgeving den kost geeft, zal het
tegenovergestelde ontwaren.
Met het feit dat geheelonthouding voor som
mige menschen volstrekt noodzakelijk is, houdt
deze spreker geen rekening.
Ik meen, dat wij deze redevoeringen van twee
hoogstaande katholieke mannen moeten betreu
ren.
Ik voor mij zou het heel wat sympathiieket
hebben gevonden, dat deze sprekers eens van
deze gelegenheid hadden gebruik gemaakt om
aan de vergadering te zeggen, dat er misstan
den bestaan, zeker! maar ook dat zij niet zoo
altijd en in de eerste plaats moeten afgeven op
de wetgeving en de geheelonthouding, doch
dat verschillenden onder hen in hun dagelijksch
leven beter, christelijker zouden doen, zich wat
meer regelmatig af te vragen, of zij niet al te
zeer de zielen en het huiselijk geluk hunner
medemenschen verwoesten.
Wanneer die bekwame mannen daaraan hun
tijd hadden besteed, wanneer zij dat eens aan
hun gehoor hadden ingeprent, hadden zij m. i.
verdienstelijker arbeid verricht.
Van katholieke zijde was veel goed te maken.
Gelukkig heeft men de laatste jaren onder
aanvoering van een Ariëns, een Jhr. Ruys, eer
Simonie en zoovele anderen veel in het rechtó
spoor gebracht.
Te betreuren is het daarom, dat van andore
invloedrijke katholieke zijde wordt gesproken
in een geest, die vele herbergiers, die helaas
hun plicht niet begrijpen, in hun doen en laten
zal stijven.
Zij zullen volharden bij het gedacht, dat er
voor hen geen plichten bestaan en dat de wet
en de geheelonthouding van alles de schuld
dragen.
H.
En nu eindelijk Casamicciola, het stadje
jop het eiland Ischia in de golf van Napels
gelegen en dat, na in 1883 door eene Vreese-
lijke aardbeving, die aan 1700 menschen het
leven kostte, verwoest te zijn, weer opget-
bouwd werd en duren zal, wie weet tot wan-
taeer. Een dag, een jaar, een eeuw? Tot drie
taaal toe is het in de vorige eeuw verwoest.
(Want Ischia is een vulkanisch land; drie zij-
ker baaien zijn uitgebrande, ingestorte kra
ters de groote Epomeo, 790 meters hoog,
(die zich in 't midden verheft is een uitge
brande vulkaan, wiens laatste uitbarsting van
het jaar 1302 dagteekent.
Destijds stond het stadje op de hoogten, nu
is het aan de smalle strook langs-het zeestrand
)en op de eerste hellingen herbouwd, zoo-
tals 't heet op een solieden ondergrond van tuf
steen. Steen is weinig gebruikt, behalve voor
ide fundamenten. Van buiten cement, een lat-
jwerk opgevuld met los puin, van binnen
papieren behangsel. IJzeren balkten, buiten
bevestigd, en plafonds van planken. Men zegt
dat zulk een huis wel wachelen zal maar
biet instorten. In elk geval is het bouwmate
riaal zoo lioht dat de bijv. in den slaap ver
raste bewoners, aan een minimum levens
gevaar zijn blootgesteld. Eene volgende aard
beving zal de proef op de som leveren. Vóór
.veertien dagen werden weer lioht© aardschok
ken te Castillamare vlak bij Napels ge
legen gevoeld, die scheuren in muren ver
oorzaakten.
Zoo leeft men in deze streken altijd in
het onzekere, maar denkt er niet aan.
Rousseau zei eens zeer snedig, dat door eene
stad aan den voet van een vulkaan te bou
wen, men dezen daardoor niet verhindert
lava te spuwen. Het zelfde is op aan aard
bevingen onderhevige streken van toepassing.
Er zijn hier zeer heilzame heete bronnen,
ook een heete slijkbron en men hoort van
hoogst verrassende genezingen van rheuma-
tisohe ziekten, jicht, arthritfis, enz. Hier zegt
men natuurlijk dat het de beste bronnen der
.wereld zijn. Moge ook het superlatief over
dreven wezen, bijzonder goed zijn zij zonder
twijfel en zij zouden een bron van grooten
rijkdom kunnen worden, zoo de Italiaan be
grip had van, en energie voor reclame. Wie
daar over spreekt, klopt aan een dooveman's
(deur. Er komt verbetering maar toch is alles
nog hoogst primitief en kan de vergelijking
met de kleinste Duitsche badplaatsjes niet
doorstaan. En dat terwijl hier het mes van
twee kanten snijden kan, ook door het zeebad.
[Het is waar dat er weinig strand is, maar een
energiek bestuur zou op dat gebied ook veel
kunnen doen, vooral aan eene plaats die een
zoo weinig bewogen zee, als de Middelland-
sche begrenst.
Nu komen er meest alleen personen uit.
Napels en omstreken, terwijl men uit geheel
Europa hier heen trekken kon en baat vinden.
'Het eenige publieke vermaak schijnt 'n Cine-
ïnatograaf te zijn; wandelen kan men alleen
pp de stoffige landwegen. Men laat zich naar
het bad rijden in nette rijtuigjes de nieuwe
wel te verstaan, de oude zijn onmogelijk
imet flinke, mooie paardjes uit Sardinië
afkomstig, bespannen. Eene bijzonderheid is
Idat zij geen gebit in den mond dragen, maar
Oen band om den snuit kan men dat van
een paard zeggen? boven den mond, waar
aan een stang van zekere lengte, die aan
beide zijden van den kop uitsteekt en waaraan
de leidsels bevestigd zijn. Netjes zijn zij op
getuigd en het meest karakteristieke is wel
dat zij boven op den kop één lange pauwe of
fazantenveer dragen, wat zeer gracieus staat.
Zeker mooier bij hen dan de rechtopstaande
pluimen bij onze dames, die altijd iets schij
nen te verzinnen, dat- haar mismaakt. Het. is
te hopen, dat het zomerweder, dat wij nu
eindelijk sinds twee dagen genieten, zal aan
houden. Als een ongehoord iets was het tot
pu toe in Italië koud als in het noorden of
als in den herfst.
Industrie is hier niet, behalve wat stroo-
vlechters en de fabricage van gekleurde en
verglaasde vloertegels. Men zou zoo denken,
dat in een plaatsje aan zee gelegen men zich
Op de vischvangst toelegt. In geenendeele,
de visoh komt uit Porto d'Ischia en Lacco
Ameno. „Onze voorouders" heet het „hebben
niet gevischt, waarom zouden wij visschen?"
Is dit niet typisch?
De parochiekerk, die natuurlijk van na de
aardbeving dateert, is lief en smaakvol ge
decoreerd, hoewel van geen zuiveren stijl, en
jg wonder boven wonder uiterst netjes
Ik ben ten einde raad, wat ik met dien
Jongen moet beginnen zeide mevrouw Geel
hoed met een vreeselijk ontstemd gezicht en op
een bedroefden toon tot haar echtgenoot ik
heb zijn eigenzinnig karakter nooit in iets toe
gegeven, ik denk altijd aan hem en hpud altijd
een oogje op hem, maar ik zie nog maar geen
goede resultaten.
Terwijl mevrouw Geelhoed zoo sprak, kwam
er een fiksche, levendige jongen van acht jaar
de kamer binnen hollen en begon, zonder
iemand te groeten, met twee groote stok-
!:en op een van de vensterbanken te tromme-
en en een helscb lawaai te maken.
Die onverbeterlijke jongen! riep zijn
Moeder, terwijl zij snel op hem afliep en hem
de stokken uit de hand nam; kan ik je dan
nooit eens goede manieren leeren Ik heb je wel
al honderd maal gezegd, dat je bedaard moet
zijn, als je een kamer binnenkomt, waarin
iemand zit. Ga terstond naar boven, en kom
mij in een uur niet weer onder de oogen.
De jongen was weerspannig en bleef staan,
ivaar hij was, treurig kijkend.
.Hoort gij niet wat ik zeg? Ga terstond
naar boven.
Mevrouw Geelhoed sprak op een zeer boozen
[toon en zag er ook zeer'boos uit, toen zij sprak.
De jongen ging langzaam naar de deur en
eh zindelijk met witte, zuivel© altaandiwalon.
De wansmaak der bevolking beeft echter al
lerlei versierselen aangebracht |die pta.: heil
hoofdaltaar geheel bedierven.
[Boven een werkelijk mooi altaar is een
opbouw gemaakt, met een gothisohen spits
boog in veel goud. Tegen dén achterwand
een gouden hart in een reusachtigen stralen
krans. DaaTvodr een levensgroote groep
vreeselijk bont gekleed' vam Jezus en die
boetvaardige Magdalena. Deze heilige name
lijk en 't H. Hart zijn die schutspatronen van
Casamicciola. In de Sakristde toonde men mij
prachtig in zijde en fluweel opgesierde beel
den der H. M. Maigidalena, der H. Anna en deï
H. Lucia, en vertelde mij dat het feest der
eerste a.s. week met groeten luister gevierd
zal worden en dit fraaie beeld in processie
rondgedragen.
Verder zijn in de kerk verschillende gla
zen kasten met gekleede beelden. Eene Piëta
die nog zoo kwaad niet is, eene Mater Dolo
rosa, afschuwelijk met de noodige zwaarden en
een kanten zakdoekje, een H. Maagd: in het
blauw; eene andere, klein met een groote
kroon; een H. Joseph met het Kind Jezus;
een H. Antonius, enz.
Deze Kerk, hoewel zeer aanlokkelijk door
de zindelijkheid is echter iets te ver afge
legen, te meer daar ik in eene dichterbij ge
legen de H. Mis hooren kan. Maar zoo vuil
heb ik nog zelden eene kerk gezien. Het
altaarlinnen is donkergrijs, de Godslampen,
het wierookvat, het wijwater vat, alles van
verzilverd metaal, zijn absoluut zwiart. Een
vinger dik ligt de stof op de blauwe bloem
vazen. Een dezer dagen woonde ik het stof-
afnemen van het altaar bij. Of het met een
lapje of een stukje papier geschiedde weet ik
niet, maar er werd zoo'n beetje om heen ge
knoeid en geblazen zonder iets van
zijn plaats te nemen, daarna de gevallen stof
van het altaarlaken geblazen en een beetje
met zwarte handen afgestreken voila tout!
Hoe gaarne zou ik daar eens met zeep en
borstel en poetspomade aan den gang gaan!
Maar wanneer men bedenkt dat met de zorg
van alles belast is een tachtigjarig arm, vuil
vrouwtje en de koster eveneens een oud
achtige man, die in een vuil jasje de H. Mis
dient, wat kan men dan verwachten Het
kerkbezoek op dat vroege uur zes uur,
kwart over zes, of half zeven een vast uur
is er niet bestaat uit een aantal vrouwtjes,
meest oud en een paar oude mannen.
Bij de consecratie beginnen zij gebeden op
te zeggen, daarna de litanie der H. Maagd,
en na het einde der H. Mis, wordt de zegen
met dte Ciborie gegeven. De priester stemt
het Tantum e r g u m (sic) aan, de vrouw
tjes zingen, beter wijshoudend dan in Rome
en meer gelijktijdig zingend, maar het latijn
radbrakend op onbeschrijfelijke manier. Op
Zondag zijn vele jonge meisjes aanwezig en
zingt men waarlijk goed voor een dorps
kerk want zij hebben wel is waar scherpe
stemmen, doeh met een metalen klank, die
niet onaangenaam aandoet, vooral in een lied
dat zij toezingen aan la Madonna del Buon
Consiglio de patrones dezer Kerk.
Het oude vrouwtje wilde mij absoluut deze
„allerschoonste" Madonna laten zien en maak
te in de Sacristie een kast open waar de
houten groep naar O. L. Vr. van Goeden
Raad van Genezzano vrij gevolgd, met nog
een heel tooneel van kleine figuurtjes zich
voor mijne beiwon derende? blikken vertoonde.
Ook kreeg ik een heel verhaal van Santa
Petruccia, de hoofdpersoon van het groepje te
hooren, dat ik mijne lezers maar sparen zal.
'tls mij steeds een raadsel hoe het Italiaan-
sche volk, toch zoo artistiek aangelegd, zich
aan veel meer wansmaak bezondigt dan onze
noordelijke, nuchtere volkeren. Die laten in
hun nuchterheid, alles onversierd en stooten
ons fijner georganiseerden daarom niet. Het
schelle licht hier went hen aan schelle kleu
ren en felle contrasten, hunne zinnen en oogen
schijnen stomp te worden voor fijnere har
monie.
We zullen eens zien wat het feest der H.
Magdalena met haar geel satijn en rood flu
weel te G unci tri geeft en of ik daar een
volgend maal wat van vertellen kan.
B. T. P. WASZKLEWICZ
VAN SCHILFGAARDE.
WAT EEN BEKEERDE SOCIALIST ZEGT.
Te België, te Rons© is een boekje versche
nen (bij Goebeert en Zonen) waarin een be
keerling zijn wedervaren vertelt
Het is een^ politieke conveniteit een man die
socialist is geweest en het socialisme zóó goed
er lag nu een wolk op dat voorhoofd; dat een
oogenblik te voren nog zoo vroolijk en opge
ruimd was, Zijn stappen waren te langzaam
volgens het gevoelen van de al te driftige moe
der want zij vloog op hem af, pakte hem bij
den' arm, stiet bem de kamer uit en sloot de
deur achter hem dicht.
Ik verklaar u, dat ik ten einde raad ben!
riep zij uit, terwijl zij. vermoeid op een stoel
neerviel. Lessen en straffen '<t helpt alles
even weinig. Die jongen zal mijn dood nog
zijn!
De heer Geelhoed zeide niets, maar hij zag
maar al te goed, dat zijn kiind niet geheel alleen
schuld had. Hij durfde het echter niet onbewim
peld zeggen, ofschoon bij reeds meermalen op
het punt geweest was van het te doen. Hij
kende het karakter van zijn vrouw en haar
bijzondere teergevoeligheid en lichtgeraaktheid
zoo goed, dat hij op baar geen gedeelte van
de schuld, waarom de jongen zoo ondeugend
was, durfde overdragen, wijl hij bang was, dat
hij daardoor meer kwaad dan goed zou doen.
Een paar malen vertoonde de kleine jongen
zich aan de deur, maar werd met harde woorden
afgewezen tot het etens-uur daar was.
Toen de etensbel gehoord werd, v'erg-at de
knaap in een oogenblik al de onaangename ge
waarwordingen, die zich van hem hadden
meester gemaakt en zijn kleine voet beant
woordde het gebel met een gestamp, dat de
ooren der moeder trof.
Ga eens gauw terug, Jan! zeide zij
ernstig, toen hij de deur der eetzaal openstiet
en met een harden slag tegen den muur aan
gooide probeer eens of gij niet als een jongen
in plaats van als een paard de trappen kunt
afloopen en binnenkomen.
Jongeheer Jan ging terug en vertrok zijn
roode lippen tot een allerleelijksten grijs. Hij
klom twee trappen hoog en wilde toen terug
keer en.
Ga nog hooger, tot aan den derden trap,
waar gij straks ook gestaan hebt, en kom dan
bedaard naar beneden, anders krijgt gij geen
eten.
Dat kan mij niet schelen 1 riep de jon
gen op huilenden toon.
Ga naar boven zeg ik en terstond
of ik stuur je naar bed zonder eten.
Dat was een bedreiging, die zooals de
ondervinding hem geleerd had voor uitvoe
ring vatbaar was en daarom oordeelde bij het
beter, zich maar te onderwerpen dan bet zoo
duur te moeten bekoopen, dat hij koppig ge
weest was. Hij liep met een p,aar sprongen
eenige trappen op en kwam toen zoo zacht
en bedaard mogelijk naar beneden, waarna hij
vlug, maar zonder een woord te zeggen, aan
tafel ging zitten.
St, st, niet al te haastig; er is eten ge
noeg en gij hebt allen tijd.
Jan zette zich nu aan tafel zoo bedaard als
zijn levende natuur het maar eenigszins moge
lijk maakte en deed zijn best om te wachten
tot hij geholpen werd, maar ondanks al zijn
goede voornemens kwam zijn hand onwillekeu
rig in de hroodmand terecht. Een blik van zijn
moeder maakte dat hij de snede, die hij reeds
in de band had, weer liet vallen; het was juist
geen blik, waarin veel genegenheid lag. Ter
wijl hij wachtte tot hij geholpen werd, waren
zijn handen bezig met het mes tegen den vork
te tikken.
Leg je handen op tafel! was het bevel
der moeder, dat dit geraas deed ophouden of
liever dat de levendige beweging van de han
den van den knaap naar zijn voeten overbracht,
ie de maat tegen den stoel aansloegen.
Een „hond je voeten stil!" deed dit ophou
den.
Na nog een paar berispingen was de jongen
een oogenblik rustig. Zoodra hij een kop thee
kreeg, wierp hij den geheelen inhoud er van
in het schoteltje en probeerde toen om het haas
tig aan zijn lippen te brengen. Het gevolg
hiervan was, dat hij een derde van den inhoud
op het tafellaken morste. Een paar klappen om
de ooren en een regen van booze woorden waren
de appreciatie van dat feit.
Heb ik je niet herhaaldelijk gezegd, onver
beterlijke deugniet, dat je de thee niet in het
schoteltje moogt storten? Kijk nu eens, hoe
vuil je dat schoone tafellaken hebt ge
maakt! Nu is mijn geduld met je uit. Pak je
terstond weg van tafel!
Jan ging schreiend weghij snikte van ver
driet. Hij had zijn thee bij ongeluk gestort.
Zijn moeder overlaadde hem ook altijd met zoo
veel berispingen en lessen, dat het hem onmo
gelijk was ze allen te onthouden. Zoo had hij
z.ioh ook niet herinnerd, dat hij de thee niet ir
het schoteltje mocht storten, ofschoon hem dat
verbod reeds dikwijls gedaan was. Een poosje
later kwam hij langzaam weer aangeslopen,
en nam zijn plaats aan tafel weer in, terwijl hij
zijn moeder angstig aankeek.
Het had meiftouw Geelhoed gespeten dat zij
hem had weggezonden voor een ongelukje; zij
voelde dat zij wat al te streng was geweest voor
den onbezonnen knaap. Daarom verzette zij zich
niet tegen zijn terugkomst en zeide, toen hij
ging zitten:
Pas in 't vervolg op, dat gij wat beter
toeziet. Ik heb je meermalen gezegd, dat men
nooit iets uit het kopje in het schoteltje óver
schenkt, vooral niet als men dat niet kan doen,
zonder te morsen.
Dit was juist niet op een vriendelijken toon
gezegd.
Ten naaste bij hetzelfde tafereel werd by
ieder morgen-, middag-, of avond-eten herhaald,
maar inplaats dat de jongen er beter door
werd, werd hij al meer en meer onbezonnen.
De heer Geelhoed zeide maar zelden iets tot
Jan over zijn ongemanierdheid, maar als hiji
het deed, was één woord genoeg. Dat woord was
altijd zacht, maar beslissend gesproken. Hyi
hield hem voor geen ondeugenden of moeilijk te
regeeren jongen ten minste hij had nooi
kunnen vinden, dat hij dat was.
Ik zou wel eens willen weten, wat wy