Romeinsche Kroniek. BINNENLAND. EED BPV8ED1ÜNDIGE LES. B U I T E N L A N D. Handschoenen vooi üu Bon fiüarché. Haarlem-Brussel. alie gelegenheden^ „fioyons." Prsnkbestriieiiaeg. NIEUWE HAARLEmSCHE COURANT ™2f JR*0 heeft leeren kennen, dat hij' «r genoeg yam (hadi. Het H. y. A. geeft er een resumé van. waar aan het Oentr. een en under ontleent. Simoens woonde te Meenen. t Wee geen gewoon werkman. Hij had een hoofd dat daoht en overwoog en voelde hoe weinig de meeste werklieden zioh hekommeren om de leerstelsels der grondleggers yam 'het socialisme. De meesten zijner werkgezellen bepaalden zich er bij, alles voor socialisme aan te zien wat het best met hunne persoonlijke wenschen overeen kwam. Zoo bij voorbeeld, degenen, die eiken dag met haarpijn opstonden, ten gevolge der uitspattin gen van den voriigen dag; dezen paaiden zich met den komst af te wachten van den collecti- vistischen staat, waarin de werktijd op een on beduidend minimum gebracht en het Maandag- werk afgeschaft zou worden. Anderen, die bevonden werden op den trein met valsche reiskaarten en, ofwel het verschul digde reisgeld moesten betalen, ofwel tegen wie, bij herhaling procesverbaal werd opge maakt, weten dit aan de kapitalistische maat schappij en keken reikhalzend uit of zij in de verte de socialistische zon nog niet zagen rij zen, die over de wereld schijnend, alle midde len van vervoer naar goeddunken voor eenieder beschikbaar zou maken. En met medelijden hoorde die jongen zulke on,gelukkigen over socialisme redeneeren. Maar, daar hij eiken dag het „Volksgerecht" en „Vooruit" las, en voor het overige al de socialistische philosofen, kende hij het leven slechts van éénen kant. En hij liet zich meesleepen door de groot spraak, liet zich in het leger der strijders inlij ven, dichtte een gtroot aantal socialistische prpagandaliederen en bulderde mede tegen de priesters in dienst van den Mammon, tegen artikel 310, wekte op tot offers voor den strijdpenning enkwam vooruit. Want ieder zijner daden werd met bijval bekroond. En zoo werd hij stakingspropagandist. Maar toen hij midden in de partij stond, leer de hij baar kennen. Hij zag, lioe de ongelukkige verdwaalden leerden dynamiet maken, zich met premie-revol vers uit de buveelen van „Le Peuple" wapen den, door drang en schrikaanjaging door weer en wind in de sukkelaars uithongerden met stakingen, die hoegenaamd geen reden van be staan hadden. hoe de leiders hen onder de kogels der bur gerwachten en gendarmen brachten, terwijl zij zelf zich in gesloten broodkarren over de Hol- landsche grens lieten voeren; hoe zij bij het stichten van volkshuizen en coöperatieven de winstgevende postjes onder elkaar verdeelden hoe de middenraad van zekere groepen in de vergaderingen soms vuistvechtend onder tafel of op de donkere achterplaatsen over den vloer rolde; hoe anderen vrouw en zes kinderen in den steek lieten. En dat alles in den naam van.strijd te gen het kapitalisme! Simoens verhaalt, hoe, in socialistische loka len op feesten en bijeenkomsten, waar werk lieden op zalvenden toon gewaarschuwd werden voor de „krochten hunnen tegenstrevers" aan- stootelijke tafereelen zich ontrolden onder de oogen van minderjarige kinderen. Hij vertelt hoe de meeste jongens van zijnen ouderdom, die hij leerde kennen tegenwoordig uit de socialistische beweging verdwenen zijn; kinderen van kleine burgers, bezield met de eerlijkste inzichten, die zich lieten meesleepen, en waaronder een in gezelschap bevonden werd van den Rus Hartenstein, die te Gent twee po litieagenten als honden neerschoot; dezelfde die later als lid van de bende Bonnot tot B jaar dwangarbeid werd veroordeeld. Arme jongen! roept hij uit; ik zie hem nog voor mij staan! Tusschen al dat treurige, walgende, is ook nog plaats voor het kluchtige, namelijk waar hij verhaalt dat bij eene verkiezing de geko zene gefeest en gevierd werd en waar de soci alistische vrouwenafdeeling zooveel koffiepar- tijtjes had gevierd, dat zij, bij de serenade, geen geld meer hadden om voor den held van het feest een bouquet te koopen. De „held" wist er echter raad op. Hij gaf haar een van de talrijke bloemtuilen, die hij reeds thuis had gekregen, in leen om er mee te paradeerenen voegde hij er bij als ik in mij,n redevoering zeg, dat ik niet meeT voort kan van aandoening, moet ge mij vast nemen en omhoog steken. En bij de betooging zeide hij met tranen in de stem: ,,'t Pakt mij aan mijn harte, als ik zie hoe die arme slavinnen het brood uit haren mond spa ren, om mij zooveel eer te bewijzen. Oprecht, ik dank u hartelijk, en ik beloof u dat gij ook op mij moogt rekenen!" En ihij haalde een zakdoek te voorschijn en veegd© d© oogen af. In de voorrede wijst schrijver er op, hoe in die rood© kringen stelselmatig alles wordt neer getrapt, ales wat van andere zijde geschiedt om het lot des volks te verbeteren. En hij begroet aldus de katholieke organi saties Ik groet de ohristene werklieden, die reeds zooveel blijken van moed en van standvastig heid hebben gegeven en die vervolging wisten en nog zullen weten te lijden om de recht vaardigheid; Ik groet hunne leiders, raadgevers en be schermers, die met zulk een grenzelooze lief de, trots ondank, smaad en hoon, zich toewij den aan het lot der minder bedeelden en der onterfden Ik groet liet ontluikend intellectueel Ylaamsch leven, dat overal opschiet en welig bloeit, als een zegen voor heel ons volk. Ik groet dit opborrelend verlangen om van ons volk weer een groot, een schoon en sterk volk te maken; dit verlangen dat thans over al ritselt en roert en zindert en de harten van duizenden sneller doet slaan Hij heeft thans ontdekt, wie al de eeuwen door de ware, en oprechte vrienden des volks zijn geweest. —O Wreedheden der Bulgaren. De consuls der mogendheden te Kawala, zooals uit Athene wordt gemeld, zijn uitge- noodigd zich naar Dos at te begeven, ten einde zich te overtuigen van de ergerlijke wijze, waarop de Bulgaren zich daar zijn te huiteni gegaan; de plaats moet volslagen verwoest zijn; 2500 inwoners zijn vermoord. De koninginnen van Bulgarije en Roemenië. Een Reutertelegram uit Boekarest meldt: Volgens de Univereel heeft koningin Eleo- nore van Bulgarije een telegram gericht tot koningin Elisabeth van Roemenië, waarin zij deze verzoekt haar tusschcnkomst te ver- leenen voor het tot stand brengen van den vrede. De koningin van Roemenië gaf in antwoord de verzekering, dat, waar tot nu toe de Roemeensclie troepen de Bulgaarsehe bevolking met de grootste zacbtbeid hebben behandeld, zij er ook in het vervolg daar mede zullen voortgaan. HOFBERICHTEN. Morgen zal H. M. de Koningin-Moeder de Boskoopsche tentoonstelling bezoeken. Ook de Belgische minister van Landbouw is van plan naar Boskoop te komen. AUDIëNTIES. De gewone audiënties van de ministers van Oorlog, Landbouw, Nijverheid en Han del zullen deze week niet plaats hebben. Onder dit opschrift schrijft A. B. M. in het „Centrum" eenige beha Menswaardige woor den naar aanleiding van het deze week te Til burg gehouden Nedeilandsche Congres der Vereeniging van Koffiehuis-, Restauranthou ders en Slijters „Vergunning". In de eerste plaats vraagt de schrijver zich af, is dit gedeelte van den Middenstand door de vereeniging „Vergunning" op Roomsch Ka tholieken grondslag georganiseerd? Het gemis van eenige aanduiding dienaangaande, doet het tegenovergestelde gelooven. En dan ware het volgens schrijvers meening van deze beide katholieke sprekers de heeren Nuyens te Amsterdam en Fleskens, Kamerlid vo-or Hel mond die een naam te verliezen hebben, ver standiger geweest dit congres, uitgaande van eene vereeniging, waarvan ook katholieken in strijd met den uitdrukkelijken wil dies Pausen en der Bisschoppen, lid zijn, niet met hun woord te steunen. In de tweede plaats acht schr. het onderwerp, dat deze katholieke sprekers behandelden, niet gelukkig. Hadden zij de noodzakelijkheid van organi satie, de voordeden van gezamenlijke inkoopen, de uitroeiing van in het vak bestaande misbrui ken enz. behandeld, ik zou dit volkomen billij ken, maar beide sprekers behandelden een ander onderwerp. De heer Fleskens oefende, zegt schr., een ver nietigende critiek uit op de huidige drankwet, terwijl de heer Nuyens een aanr'nl richtte op de geheelonthouding en volgens mijne meening ook op de drankbestrijding in het algemeen. Ik voor mij stem den heer Fleskens gaarne toe, dat aan de Drankwet verschillende gebre ken kleven, dat het in vele opzichten een lastige wet is, maar wij hebben die wet meer te aan vaarden als een product van door de historie der laatste 30 jaren geboren maatschappelijke toestanden. De heer Fleskens is dunkt mij niet billijk opgetreden tegen het rechtsche ministe rie, dat de laatste maal de Drankwet belang rijk herzag. Het is erg gemakkelijk op een vergadering van tappers een enthousiast applaus te ver werven, door in figuurlijken zin de Drankwet aan flarden te scheuren, maar het is moeilijker er een andere drankwet voor in de plaats to stellen, welke inderdaad bevorderlijk is aan de beteugeling der dronkenschap, met verkregen rechten rekening houdt en ook in ander opzicht den tappers geen onnoodige schade berokkent. Zoo'n drankwet te maken is een moeilijke taak, vandaar dat de toenmalige liberale meer derheid daarvoor terugschrok en dat werk uit stelde. Voor het ministerie-Kuyper was toen die moeilijke taak weggelegd. En de lieer Fieskeus zal de laatste zijn om te beweren, dat de toen malige Regeering met hare meerderheid in de Kamers niet hun uiterste best hebben gedaan om de wet zoo goed mogelijk te maken. Dat die pogingen niet in alle opzichten slaagden, zal ik geenszins ontkennen, doch het is een groote vraag of de heer Fleskens dien ik overigens als een bekwaam man respecteer met zijn vrienden, als zij thans voor een oplossing ge plaatst werden, een drankwet tot stand zouden weten te brengen, welke beter is. Ik behoef den lieer Fleskens niet te zeggen, dat de Drankwet geving in ons land zeer moeilijk ieen juist dat komt m. i. niet of onvoldoende uit in het betoog van dit katholikec Kamerlid. Volgens mijne meeninghebben wij voor de matigheidsbeweging niet zooveel van de wetgeving te hopen. Die beweging moet steunen op motieven van hooger orde en hoofdzakelijk daaraan haar succes dan ken. Toch gaat men m. i. te ver, wanneer men, gelijk de heer Fleskens, niets dan kwaad weet te zeggen van de huidige Drankwet, want waarlijk, de Drankwet heeft ook wel iets goedf gedaan. De heer Nuyens heeft een andere verkeerde snaar bespeeld. Hij heeft de drankbestrijding en in de eerste plaats de geheelonthouding aangevallen. Spr. noemt drankbestrijding een maatschap pelijk idealisme. Gevaarlijke uiting in die om geving. Verder keurt hij de geheelonthouding af, uit vrees dat dan erger kwaad zal ontstaan, als opiumgebruik, enz. Maar op dien grond kan men evenzeer be zwaar aanvoeren tegen verbod van prostitutie, bordeelen enz., want uit dergelijk verbod kan nog grooter kwaad voortspruiten! Hü ontkent het verband tussehen drankmis bruik en degeneratie, krankzinnigheid en ar moede, doch of deze beweringen inderdaad steek ■houden, valt sterk te betwijfelen, ja is zeer onwaarschijnlijk. Ieder die zijn oogen in zijn onmiddellijke omgeving den kost geeft, zal het tegenovergestelde ontwaren. Met het feit dat geheelonthouding voor som mige menschen volstrekt noodzakelijk is, houdt deze spreker geen rekening. Ik meen, dat wij deze redevoeringen van twee hoogstaande katholieke mannen moeten betreu ren. Ik voor mij zou het heel wat sympathiieket hebben gevonden, dat deze sprekers eens van deze gelegenheid hadden gebruik gemaakt om aan de vergadering te zeggen, dat er misstan den bestaan, zeker! maar ook dat zij niet zoo altijd en in de eerste plaats moeten afgeven op de wetgeving en de geheelonthouding, doch dat verschillenden onder hen in hun dagelijksch leven beter, christelijker zouden doen, zich wat meer regelmatig af te vragen, of zij niet al te zeer de zielen en het huiselijk geluk hunner medemenschen verwoesten. Wanneer die bekwame mannen daaraan hun tijd hadden besteed, wanneer zij dat eens aan hun gehoor hadden ingeprent, hadden zij m. i. verdienstelijker arbeid verricht. Van katholieke zijde was veel goed te maken. Gelukkig heeft men de laatste jaren onder aanvoering van een Ariëns, een Jhr. Ruys, eer Simonie en zoovele anderen veel in het rechtó spoor gebracht. Te betreuren is het daarom, dat van andore invloedrijke katholieke zijde wordt gesproken in een geest, die vele herbergiers, die helaas hun plicht niet begrijpen, in hun doen en laten zal stijven. Zij zullen volharden bij het gedacht, dat er voor hen geen plichten bestaan en dat de wet en de geheelonthouding van alles de schuld dragen. H. En nu eindelijk Casamicciola, het stadje jop het eiland Ischia in de golf van Napels gelegen en dat, na in 1883 door eene Vreese- lijke aardbeving, die aan 1700 menschen het leven kostte, verwoest te zijn, weer opget- bouwd werd en duren zal, wie weet tot wan- taeer. Een dag, een jaar, een eeuw? Tot drie taaal toe is het in de vorige eeuw verwoest. (Want Ischia is een vulkanisch land; drie zij- ker baaien zijn uitgebrande, ingestorte kra ters de groote Epomeo, 790 meters hoog, (die zich in 't midden verheft is een uitge brande vulkaan, wiens laatste uitbarsting van het jaar 1302 dagteekent. Destijds stond het stadje op de hoogten, nu is het aan de smalle strook langs-het zeestrand )en op de eerste hellingen herbouwd, zoo- tals 't heet op een solieden ondergrond van tuf steen. Steen is weinig gebruikt, behalve voor ide fundamenten. Van buiten cement, een lat- jwerk opgevuld met los puin, van binnen papieren behangsel. IJzeren balkten, buiten bevestigd, en plafonds van planken. Men zegt dat zulk een huis wel wachelen zal maar biet instorten. In elk geval is het bouwmate riaal zoo lioht dat de bijv. in den slaap ver raste bewoners, aan een minimum levens gevaar zijn blootgesteld. Eene volgende aard beving zal de proef op de som leveren. Vóór .veertien dagen werden weer lioht© aardschok ken te Castillamare vlak bij Napels ge legen gevoeld, die scheuren in muren ver oorzaakten. Zoo leeft men in deze streken altijd in het onzekere, maar denkt er niet aan. Rousseau zei eens zeer snedig, dat door eene stad aan den voet van een vulkaan te bou wen, men dezen daardoor niet verhindert lava te spuwen. Het zelfde is op aan aard bevingen onderhevige streken van toepassing. Er zijn hier zeer heilzame heete bronnen, ook een heete slijkbron en men hoort van hoogst verrassende genezingen van rheuma- tisohe ziekten, jicht, arthritfis, enz. Hier zegt men natuurlijk dat het de beste bronnen der .wereld zijn. Moge ook het superlatief over dreven wezen, bijzonder goed zijn zij zonder twijfel en zij zouden een bron van grooten rijkdom kunnen worden, zoo de Italiaan be grip had van, en energie voor reclame. Wie daar over spreekt, klopt aan een dooveman's (deur. Er komt verbetering maar toch is alles nog hoogst primitief en kan de vergelijking met de kleinste Duitsche badplaatsjes niet doorstaan. En dat terwijl hier het mes van twee kanten snijden kan, ook door het zeebad. [Het is waar dat er weinig strand is, maar een energiek bestuur zou op dat gebied ook veel kunnen doen, vooral aan eene plaats die een zoo weinig bewogen zee, als de Middelland- sche begrenst. Nu komen er meest alleen personen uit. Napels en omstreken, terwijl men uit geheel Europa hier heen trekken kon en baat vinden. 'Het eenige publieke vermaak schijnt 'n Cine- ïnatograaf te zijn; wandelen kan men alleen pp de stoffige landwegen. Men laat zich naar het bad rijden in nette rijtuigjes de nieuwe wel te verstaan, de oude zijn onmogelijk imet flinke, mooie paardjes uit Sardinië afkomstig, bespannen. Eene bijzonderheid is Idat zij geen gebit in den mond dragen, maar Oen band om den snuit kan men dat van een paard zeggen? boven den mond, waar aan een stang van zekere lengte, die aan beide zijden van den kop uitsteekt en waaraan de leidsels bevestigd zijn. Netjes zijn zij op getuigd en het meest karakteristieke is wel dat zij boven op den kop één lange pauwe of fazantenveer dragen, wat zeer gracieus staat. Zeker mooier bij hen dan de rechtopstaande pluimen bij onze dames, die altijd iets schij nen te verzinnen, dat- haar mismaakt. Het. is te hopen, dat het zomerweder, dat wij nu eindelijk sinds twee dagen genieten, zal aan houden. Als een ongehoord iets was het tot pu toe in Italië koud als in het noorden of als in den herfst. Industrie is hier niet, behalve wat stroo- vlechters en de fabricage van gekleurde en verglaasde vloertegels. Men zou zoo denken, dat in een plaatsje aan zee gelegen men zich Op de vischvangst toelegt. In geenendeele, de visoh komt uit Porto d'Ischia en Lacco Ameno. „Onze voorouders" heet het „hebben niet gevischt, waarom zouden wij visschen?" Is dit niet typisch? De parochiekerk, die natuurlijk van na de aardbeving dateert, is lief en smaakvol ge decoreerd, hoewel van geen zuiveren stijl, en jg wonder boven wonder uiterst netjes Ik ben ten einde raad, wat ik met dien Jongen moet beginnen zeide mevrouw Geel hoed met een vreeselijk ontstemd gezicht en op een bedroefden toon tot haar echtgenoot ik heb zijn eigenzinnig karakter nooit in iets toe gegeven, ik denk altijd aan hem en hpud altijd een oogje op hem, maar ik zie nog maar geen goede resultaten. Terwijl mevrouw Geelhoed zoo sprak, kwam er een fiksche, levendige jongen van acht jaar de kamer binnen hollen en begon, zonder iemand te groeten, met twee groote stok- !:en op een van de vensterbanken te tromme- en en een helscb lawaai te maken. Die onverbeterlijke jongen! riep zijn Moeder, terwijl zij snel op hem afliep en hem de stokken uit de hand nam; kan ik je dan nooit eens goede manieren leeren Ik heb je wel al honderd maal gezegd, dat je bedaard moet zijn, als je een kamer binnenkomt, waarin iemand zit. Ga terstond naar boven, en kom mij in een uur niet weer onder de oogen. De jongen was weerspannig en bleef staan, ivaar hij was, treurig kijkend. .Hoort gij niet wat ik zeg? Ga terstond naar boven. Mevrouw Geelhoed sprak op een zeer boozen [toon en zag er ook zeer'boos uit, toen zij sprak. De jongen ging langzaam naar de deur en eh zindelijk met witte, zuivel© altaandiwalon. De wansmaak der bevolking beeft echter al lerlei versierselen aangebracht |die pta.: heil hoofdaltaar geheel bedierven. [Boven een werkelijk mooi altaar is een opbouw gemaakt, met een gothisohen spits boog in veel goud. Tegen dén achterwand een gouden hart in een reusachtigen stralen krans. DaaTvodr een levensgroote groep vreeselijk bont gekleed' vam Jezus en die boetvaardige Magdalena. Deze heilige name lijk en 't H. Hart zijn die schutspatronen van Casamicciola. In de Sakristde toonde men mij prachtig in zijde en fluweel opgesierde beel den der H. M. Maigidalena, der H. Anna en deï H. Lucia, en vertelde mij dat het feest der eerste a.s. week met groeten luister gevierd zal worden en dit fraaie beeld in processie rondgedragen. Verder zijn in de kerk verschillende gla zen kasten met gekleede beelden. Eene Piëta die nog zoo kwaad niet is, eene Mater Dolo rosa, afschuwelijk met de noodige zwaarden en een kanten zakdoekje, een H. Maagd: in het blauw; eene andere, klein met een groote kroon; een H. Joseph met het Kind Jezus; een H. Antonius, enz. Deze Kerk, hoewel zeer aanlokkelijk door de zindelijkheid is echter iets te ver afge legen, te meer daar ik in eene dichterbij ge legen de H. Mis hooren kan. Maar zoo vuil heb ik nog zelden eene kerk gezien. Het altaarlinnen is donkergrijs, de Godslampen, het wierookvat, het wijwater vat, alles van verzilverd metaal, zijn absoluut zwiart. Een vinger dik ligt de stof op de blauwe bloem vazen. Een dezer dagen woonde ik het stof- afnemen van het altaar bij. Of het met een lapje of een stukje papier geschiedde weet ik niet, maar er werd zoo'n beetje om heen ge knoeid en geblazen zonder iets van zijn plaats te nemen, daarna de gevallen stof van het altaarlaken geblazen en een beetje met zwarte handen afgestreken voila tout! Hoe gaarne zou ik daar eens met zeep en borstel en poetspomade aan den gang gaan! Maar wanneer men bedenkt dat met de zorg van alles belast is een tachtigjarig arm, vuil vrouwtje en de koster eveneens een oud achtige man, die in een vuil jasje de H. Mis dient, wat kan men dan verwachten Het kerkbezoek op dat vroege uur zes uur, kwart over zes, of half zeven een vast uur is er niet bestaat uit een aantal vrouwtjes, meest oud en een paar oude mannen. Bij de consecratie beginnen zij gebeden op te zeggen, daarna de litanie der H. Maagd, en na het einde der H. Mis, wordt de zegen met dte Ciborie gegeven. De priester stemt het Tantum e r g u m (sic) aan, de vrouw tjes zingen, beter wijshoudend dan in Rome en meer gelijktijdig zingend, maar het latijn radbrakend op onbeschrijfelijke manier. Op Zondag zijn vele jonge meisjes aanwezig en zingt men waarlijk goed voor een dorps kerk want zij hebben wel is waar scherpe stemmen, doeh met een metalen klank, die niet onaangenaam aandoet, vooral in een lied dat zij toezingen aan la Madonna del Buon Consiglio de patrones dezer Kerk. Het oude vrouwtje wilde mij absoluut deze „allerschoonste" Madonna laten zien en maak te in de Sacristie een kast open waar de houten groep naar O. L. Vr. van Goeden Raad van Genezzano vrij gevolgd, met nog een heel tooneel van kleine figuurtjes zich voor mijne beiwon derende? blikken vertoonde. Ook kreeg ik een heel verhaal van Santa Petruccia, de hoofdpersoon van het groepje te hooren, dat ik mijne lezers maar sparen zal. 'tls mij steeds een raadsel hoe het Italiaan- sche volk, toch zoo artistiek aangelegd, zich aan veel meer wansmaak bezondigt dan onze noordelijke, nuchtere volkeren. Die laten in hun nuchterheid, alles onversierd en stooten ons fijner georganiseerden daarom niet. Het schelle licht hier went hen aan schelle kleu ren en felle contrasten, hunne zinnen en oogen schijnen stomp te worden voor fijnere har monie. We zullen eens zien wat het feest der H. Magdalena met haar geel satijn en rood flu weel te G unci tri geeft en of ik daar een volgend maal wat van vertellen kan. B. T. P. WASZKLEWICZ VAN SCHILFGAARDE. WAT EEN BEKEERDE SOCIALIST ZEGT. Te België, te Rons© is een boekje versche nen (bij Goebeert en Zonen) waarin een be keerling zijn wedervaren vertelt Het is een^ politieke conveniteit een man die socialist is geweest en het socialisme zóó goed er lag nu een wolk op dat voorhoofd; dat een oogenblik te voren nog zoo vroolijk en opge ruimd was, Zijn stappen waren te langzaam volgens het gevoelen van de al te driftige moe der want zij vloog op hem af, pakte hem bij den' arm, stiet bem de kamer uit en sloot de deur achter hem dicht. Ik verklaar u, dat ik ten einde raad ben! riep zij uit, terwijl zij. vermoeid op een stoel neerviel. Lessen en straffen '<t helpt alles even weinig. Die jongen zal mijn dood nog zijn! De heer Geelhoed zeide niets, maar hij zag maar al te goed, dat zijn kiind niet geheel alleen schuld had. Hij durfde het echter niet onbewim peld zeggen, ofschoon bij reeds meermalen op het punt geweest was van het te doen. Hij kende het karakter van zijn vrouw en haar bijzondere teergevoeligheid en lichtgeraaktheid zoo goed, dat hij op baar geen gedeelte van de schuld, waarom de jongen zoo ondeugend was, durfde overdragen, wijl hij bang was, dat hij daardoor meer kwaad dan goed zou doen. Een paar malen vertoonde de kleine jongen zich aan de deur, maar werd met harde woorden afgewezen tot het etens-uur daar was. Toen de etensbel gehoord werd, v'erg-at de knaap in een oogenblik al de onaangename ge waarwordingen, die zich van hem hadden meester gemaakt en zijn kleine voet beant woordde het gebel met een gestamp, dat de ooren der moeder trof. Ga eens gauw terug, Jan! zeide zij ernstig, toen hij de deur der eetzaal openstiet en met een harden slag tegen den muur aan gooide probeer eens of gij niet als een jongen in plaats van als een paard de trappen kunt afloopen en binnenkomen. Jongeheer Jan ging terug en vertrok zijn roode lippen tot een allerleelijksten grijs. Hij klom twee trappen hoog en wilde toen terug keer en. Ga nog hooger, tot aan den derden trap, waar gij straks ook gestaan hebt, en kom dan bedaard naar beneden, anders krijgt gij geen eten. Dat kan mij niet schelen 1 riep de jon gen op huilenden toon. Ga naar boven zeg ik en terstond of ik stuur je naar bed zonder eten. Dat was een bedreiging, die zooals de ondervinding hem geleerd had voor uitvoe ring vatbaar was en daarom oordeelde bij het beter, zich maar te onderwerpen dan bet zoo duur te moeten bekoopen, dat hij koppig ge weest was. Hij liep met een p,aar sprongen eenige trappen op en kwam toen zoo zacht en bedaard mogelijk naar beneden, waarna hij vlug, maar zonder een woord te zeggen, aan tafel ging zitten. St, st, niet al te haastig; er is eten ge noeg en gij hebt allen tijd. Jan zette zich nu aan tafel zoo bedaard als zijn levende natuur het maar eenigszins moge lijk maakte en deed zijn best om te wachten tot hij geholpen werd, maar ondanks al zijn goede voornemens kwam zijn hand onwillekeu rig in de hroodmand terecht. Een blik van zijn moeder maakte dat hij de snede, die hij reeds in de band had, weer liet vallen; het was juist geen blik, waarin veel genegenheid lag. Ter wijl hij wachtte tot hij geholpen werd, waren zijn handen bezig met het mes tegen den vork te tikken. Leg je handen op tafel! was het bevel der moeder, dat dit geraas deed ophouden of liever dat de levendige beweging van de han den van den knaap naar zijn voeten overbracht, ie de maat tegen den stoel aansloegen. Een „hond je voeten stil!" deed dit ophou den. Na nog een paar berispingen was de jongen een oogenblik rustig. Zoodra hij een kop thee kreeg, wierp hij den geheelen inhoud er van in het schoteltje en probeerde toen om het haas tig aan zijn lippen te brengen. Het gevolg hiervan was, dat hij een derde van den inhoud op het tafellaken morste. Een paar klappen om de ooren en een regen van booze woorden waren de appreciatie van dat feit. Heb ik je niet herhaaldelijk gezegd, onver beterlijke deugniet, dat je de thee niet in het schoteltje moogt storten? Kijk nu eens, hoe vuil je dat schoone tafellaken hebt ge maakt! Nu is mijn geduld met je uit. Pak je terstond weg van tafel! Jan ging schreiend weghij snikte van ver driet. Hij had zijn thee bij ongeluk gestort. Zijn moeder overlaadde hem ook altijd met zoo veel berispingen en lessen, dat het hem onmo gelijk was ze allen te onthouden. Zoo had hij z.ioh ook niet herinnerd, dat hij de thee niet ir het schoteltje mocht storten, ofschoon hem dat verbod reeds dikwijls gedaan was. Een poosje later kwam hij langzaam weer aangeslopen, en nam zijn plaats aan tafel weer in, terwijl hij zijn moeder angstig aankeek. Het had meiftouw Geelhoed gespeten dat zij hem had weggezonden voor een ongelukje; zij voelde dat zij wat al te streng was geweest voor den onbezonnen knaap. Daarom verzette zij zich niet tegen zijn terugkomst en zeide, toen hij ging zitten: Pas in 't vervolg op, dat gij wat beter toeziet. Ik heb je meermalen gezegd, dat men nooit iets uit het kopje in het schoteltje óver schenkt, vooral niet als men dat niet kan doen, zonder te morsen. Dit was juist niet op een vriendelijken toon gezegd. Ten naaste bij hetzelfde tafereel werd by ieder morgen-, middag-, of avond-eten herhaald, maar inplaats dat de jongen er beter door werd, werd hij al meer en meer onbezonnen. De heer Geelhoed zeide maar zelden iets tot Jan over zijn ongemanierdheid, maar als hiji het deed, was één woord genoeg. Dat woord was altijd zacht, maar beslissend gesproken. Hyi hield hem voor geen ondeugenden of moeilijk te regeeren jongen ten minste hij had nooi kunnen vinden, dat hij dat was. Ik zou wel eens willen weten, wat wy

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 5