DEZOON VAN DEMLANDLORD
HUGO VERRIEST.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
9yHoyons."
ilu Bon
Haa^lesfi^Bpussel.
all© gelegenheden
Den 17 Augustus zullen honderden letter
kundigen uit Zuid- en Noord-Nederland zioli
ppmaken naar het .Vlaamsche dorpje Ingoy
ghem, om daar den grootste der Vlaamsche
dichters den grijzen priester-dichter Hugo
iVerriost to huldigen.
Naar aanleiding daarvan bevat het Hbld.
van Antw. een artikel over Hugo Verriest,
van de hand van zijn medewerker Joost.
Aan dit artikel is het volgende ontleend:
Maurits Sabbe sprak op Maandag 28 Juli
te Antwerpen in de groote zaal van het
Wagner-Hotel over Hugo Verriest, dien heel
Vlaanderen op 17 Oogst aanstaande gaat vie
ren in Ingoyghem bij Korfcrijk, het dorp waar
hij jaren lang, sedert 1890, pastoor was. Hij
stelde den grijzen priester voor als eeno der
schoonste figuren van de Vlaamsche bewe
ging, zeker de voornaamste van onzen tijd.
Wie kent hem niet den statigen man in zijn
priesterlijk kleed en als 't winter is, zijn
onmisbaren zwarten sjerp om den hals, waar
mee men ïem ook zoo typisch op zijne beel
tenis ziet. Overal heeft Verriest toch het
.woord gevoerd, overal, in Vlaanderen en in
Noord-Nederland, in dorp en stad, en overal
verwierf hij bijval, veel bijval.
Maurits Sabbc schilderde Hugo- Verriest af
als Vlaamsche strijder, letterkundige, leer-
jmr en redenaar, en in die vier hoedanighe
den wist hij den man, dien de Vlamingen
6ver eenigo dagen gaan. vieren, door de uit
gelezen vergadering te doen wraardeeren.
Wat hij over Verriest gezegd heeft, werd
hier en daar reecis gezegd; er is geen man
in. Vlaanderen, zoo bekend als Verriest; maar
jop sommige dingen heeft Sabbe zooveel na-
flruk gelegd, dat ik er hier op wil terugko
men.
Men zal Verriest vieren, plechtig vieren
en hij heeft het verdiend. Sinds de jaren
tachtig volbrengt hij zijne zending van le
venwekker van het „schoone" Vlaamsche
volk. En hij volbrengt ze goed. Er wordt
naar hem geluisterd, alhoewel hij dikwijls
hetzelfde zegt; maar in onzen toestand moot
in Vlaandoren dikwijls hetzelfde gezegd wor
den. Hij heeft Vlaanderen en Holland afge
reisd om te spreken over zijnen meester Ge-
eelle, zijnen leerling Rodenbach en nog en
kele zangers uit het West-Vlaamsche dichter-
woud, aJs Kabel de Gheldere, den dichter
der Landliederen en Hen6 de Clerq, thans
.Vlaanderen's popularisten zanger.
Aan wélke Vlamingen moet ik nog zeg
gen hoe .Verriest spreekt. Ik herinner aan
de lezers van „Het Handelsblad" mijne kro
niek van 10 Juli 1910, het jaar der Brussel-
sche tentoonstelling. Zij is getiteld: „Onze
vorsten en onze schrijvers te Brussel". Ver
riest was de eenige, die zou optreden voor de
Vlaamsche letteren, terwijl er drie Fransche
sprekers waren; doch Verriest oogstte het
meest van allen toejuichingen, ztflfs van de
genen, die hem niet verstonden.
De toehoorders hingen, als naar gewoonte,
aan zijn lippen. Zijn mond plooide zich tot
woorden, die hij als proefde en die de toe
hoorders met hem meeproefden en smakelijk
vonden.
En dan die gelaatsuitdrukking, die stem,
die zachte, bedaarde gebaren, die oogopslag,
dat aangezicht, dat schitterde van overtuiging
en geloof in wat hij zeide. En zoo heeft hij te
Brussel gesproken, in tegenwoordigheid van
den koning en de koningin, en gezegd dat
de Vlamingen niet wilden staan achter het
Fransch, maar nevens het Fransch, en dat de
zetel eener koninklijke Vlaamsche Academie
moest zijn te Brussel, de hoofdstad en niet
in eene provinciestad, als verborgen, opdat
niemand in de groote wereld zou gewaar wor
den dat ze bestaat. En dat heeft hij kranig
beslist gezegd, en de Vlamingen juichten zelfs
toe, on-protokolair, zonder dat, do vorst het
toeken had gegeven; maar sedert dien schijnt
toch die zelfde groote wereld vergeten te
hebben wat pastoor Verriest vroeg mot na
druk.
De Vlamingen echter hebben het niet ver
geten, en zullen zich binnen enkele dagen
met duizenden rondom hem gaan scharen. Om
hem te vieren in zijn dorp, zullen zij toonen,
dat zij ook vragen, wat hij vraagt, namelijk
gelijkstelling op alle gebied met de taal van
de minderheid der Belgen het Fransch,
en erkenning van ons recht en onze waarde
als volk te Brussel, de hoofdstad.
Als letterkundige heeft Sabbo Hugo Verriest
uitstekend geschetst.
Hij toonde ons den dichter, die wandelend
dichtte en óm dat te doen gevoelen las hij
FEUILLETON.
Een bijdrage tot de lijdensgeschiedenis
van Ierland.
Naar hel Fransch van Lueien Thomin.
7.)
Als de boeren, bü gnoepen door de eonsLa-
bels geleid, het raadhuis binnentraden, nam
de baljuw de stembriefjes aan, waarna ieder
kiezer den naain noemde van den candidaat,
wien hij zijn stem gaf. De houding van den
agent was wel geschikt om den bloohartigen
schrik aan te jagen. Meer dan een arme
pachter, gekomen om de candidatuur van
Thomas Bloody te stemmen, gaf den naam
van O'Connor op.
Indien soms een pachter, die moediger
was dan de anderen, den naam van den ka
tholieken of natioualen candidaat noemde,
liet zich, ondanks de tegenwoordigheid der
politie-agenten, gejuich hooren. Wakefield
vertrok zijn gelaat dan tot een kwaadaardi-
gen lach en schreef eenige regels in zijn zak
boekje. De ongelukkige pachter was dan on
herroepelijk gevonnist en veroordeeld.
Toen de beurt aan de bewoners van het
dorp Falmoore kwam, wendde Hugues Lind.
eene brok uit O p wandel, brokken proza,
opgeteekend niet in de studeerkamer, maai*
op wandel beelden uit de natuur, opgevan
gen iu een uiterst gevoelig gemoed en weer
gegeven in alle oprechtheid met de kleur en
den vorm der dingen met den gang en de
ziel der menschen.
Zoo is Verriest. Hij heeft niet veel geschre
ven, maar veel gewandeld en de menschen
en de dingen bekeken. En daardoor is bij hem
ontstaan die groote liefde voor do menschen
en de dingen, die hij zag bij zijn „schoon"
Vlaamsoh volk tot welke denkwijze het ook
moge behooren.
En hoe juist was het toen Sabbe zei, dat
bij Verriest niet te merken was die zwart-
zienerij, dat droeve gedoe in vele moderne
werken, gepend onder den drang van stelsel
en theorie, van school en kliek.
He wil dat onderlijnen: Verriest leefde met
liet volk. Hij leende geen slechte menschen,
zegt hij, maar menschen die dwalen, dar*
voor is hij christen en zocht de dwalenden op
den goeden weg te brengen, daarvoor is
hij herder. De herder verwijderde den dichter
niet. Van hem zou men niet gehoord hebben,
dat kunst niets met zedelijkheid te maken
heeft, wijl hij onzedelijk als dwaling be
schouwde en zijn „schoon" volk van zijne
dwaling zocht to genezen om het nog „schoo
ner" te maken. Dat zulks ook wel kunst kon
zijn, heeft hij bewezen.
En na Maurits Sabbe kwam do volksrede
naar, do menner van Vlaamsche geestdriftige
massa's, Alfons Sevens, aan het woord. Hij
schilderde in zijn eigenaardigen trant af wat
het feest zou zijn, ingericht door de Vereeni-
ging van letterkundigen, maar vooral door
Stijn Streuvels en door hem zei ven.
We zullen er tegen de twee honderd Vlaam
sche maatschappijen met vlaggen zien. Twin
tig muziekmaatschappijen zullen hare kope
ren feestklanken langs heuvels en dalen van
Ingoyghem en io;mstreken doen klinken; de
boerenruiters der heele streek zullen don stoet
openen, gevolgd door duizenden studenten. Er
zal gesproken worden en gezongen in open
lucht, alles Verriest ter eere. En daar bla
zen, rijden, juichen, zingen en spreken hon
gerig maken, zullen u langs don weg broodjes
met hesp te koop worden aangeboden, en
fleschjes Zuid-Vlaanderschen uitzet, en een
groot volksbanket, onder eene tent zullen de
inschrijvers, bij honderden, rondom Verriest
vergaderen en er zal vreugde en jolijt zijn in
alle harten en zielen.
Wien zou zoo iets niet naar Ingoyghem
lokken om mee te vieren het feest voor den
grijzen strijder en de ontwaking van "het
Vlaamsche volk? Wie zal niet meehelpen orn
dit fee'At. te doen lukken en te toonen, indien
een optocht van duizenden Vlamingen in de
straten van Gent door een Waalschen burge
meester verboden werd, om, gelijk het heette,
tiet vreemdelingenverkeer niet te belemme
ren, er nog plaats genoeg is in Vlaanderen
om eens luide uit te spreken wat op het
hart ligt. Uit alle gouwen van Vlaanderen
zullen dus op 17 Oogst do Vlamingen naar ln-
foyghem stoomen, en niet het minst uit de
eheldestai.
Het moet een onvergetelijk feest zijn, waar
van de grijze pastoor en zijn „schoon" volk
ooggetuige zal wezen. Het heele Vlaamsche
volk en Verriest's bewonderaars uit het Noor
den zullen er komen toonen aan de kleinzie
lige Vlaamsch-bestrijders in Vlaanderen, dat
zij met de gevoelens van Hugo Verriest, ook
van wijlen Gezelle en Rodenbach in stem
men, en dat geene „booze politiek", gelijk
Conscience dat noemde in de voorrede van de
Leeuw van Vlaanderen hen nog zal kunnen
tegenhouden.
De tijd is uit, dat men de Vlamingen, op
liet gebied van hun recht als volk, nog 'kan
scheiden en verdoelen, onder het oen of an
der voorwendsel, dat men ongenadig van de
hand moet wijzen, zoolang ons nationaal
Vlaamsch bestaan in het onafhankelijke Bel
gië bestreden wordt door onrechtvaardige
Walen of verbasterde Vlaamsche tyrannen.
De Vlaamsche Leeuw zal tegen den hoogen
Kluisberg bij Ingoyghem dreunen, de leeu
wen zullen dansen, do harten zullen kloppen
en geestdrift zal uit de Vlaamsche gemoederen
opwellen. Verleden jaar "hebben katholieken
te Gent meegevierd voor Virginie Leveling,
nu zullen vrijzinnigen zich bij katholieken
komen voegen om dien priester te vieren, die
niet alleen een groot dichter, een talentvol
spreker een onvermoeibare strijder, een voor
beeldige leeraar was, maar oen overtuigd
christen, die do verdraagzaamheid paarde aan
do verhevenheid van geest, den adel van zijn
groote ziel, wat vrijzinnigen in hem overi
gens volmondig erkennen.
MISLUKKINGEN.
De Parijsche correspondent van de anti
katholieke „Indépendance" schrijft num
mer van 5 Augustus dat „men met ern
stige kansen van welslagen spreekt over het
terugroepen der Zusters in de gasthuizen,
waar, men moet het erkennen om met de
waarheid in overeenstemming te blijven, hun
heengaan oprecht betreurd wordt."
De Loge ziet dus weer een liarer plan
nen op de ellendigste wijze in het water
vallen. Het gaat hier, zooals met alles wat
de secte op touw zet: wat door haat is inge
geven, is op voorhand tot mislukking ver
oordeeld I
De republiek in Portugal is het werk van
de Loge.
In België zijn er geen grooter bewonde
raars van de republiek van Costa en Ma-
galhaes Lima dan M.M. Lorand, Vander-
Velde en al hunne truweelbroeders.
De „Neue Zeit," officieel wetenschappelijk
orgaan der Duitsche sociaal-democratische
partij, bevat nu in haar laatste nummer eene
bijdrage van Edmundo Peluso, welke bewijst
dat nooit de arbeidersklasse in Portugal
meer verdrukt, vervolgd, gekneveld „werd
dan onder de radicale republiek en dat,
in vergelijking met de monarchie, de toe
stand der werklieden onder de republiek in
slavernij is ontaard.
„Le Peuple" en de socialistische kopstuk
ken verdedigen dus burgers uit Portugal,
die de werklieden als slaven behandelen en
zij verdedigen die burgers om geen andere
reden, dan omdat de Loge hen oplegt de
Portugeesche BBr:. onder hunne bescher
ming te nemen.
Dat is een tweede Logewerk tot misluk
king gedoemd.
Een derde is de beweging tot de ver
wereldlijking der scholen.
Wij houden staande dat, als men aan de
ouders de vrijheid liet, in België de zeer
geringe minderheid vragen zou hunne kin
deren van godsdienstonderricht te ontslaan,.
De Loge is verplicht haar toevlucht t,e
nemen tot allerlei middelen van dwang en
tot de volslagen miskenning der beginselen
van onzijdigheid, die zoo gezegd de we't is
in de openbare school, om haar doel te be
reiken.
Weet men dat te Brussel, hij de prijsuit-
deelingen, aan den ingang der schoolloka
len, aan de leerlingen en aan de ouders
strooibrieven worden uitgedeeld, waarop o.a.
deze zinsnede voorkomt:
„Gij zult uwe kinderen niet zenden naar
clericale scholen, waar hun brein misvormd
wordt door de vrees voor een Opperwezen."
Zoo dus, tot op den drempel der school
wordt liet bestaan van God geloochend, en
nochtans wordt beweerd dat niemands over
tuiging door het onzijdig onderwijs wordt
gekrenkt 11
De godsdienstige geest bij het volk uit
roeien door dwang en bedrog, ziedaar het
doei der Loge; in een dampkring van vrij
heid mislukt alles wat zij op touw zet.
De werklieden in Portugal zijn vandaag
verplicht eene nieuwe omwenteling voor te
bereiden om zich van de slavernij dezer
dwingelanden te bevrijden.
Wij zullen gaarne in de socialistische en
liberale couranten artikelen lezen waarin
sympathie wordt betuigd met de verdrukten
in Portugal.... en elders I
LIBERALE KLACHT.
Tn de zeer vrijzinnige en 'anti-clerlcale
„Nieuwe Arnhemscho Courant" 'schrijft
„Peregrinus"
„Tot wie uitgaat de deernis van mijn
hart, dat is: de Nederlandsche kiezer.
De arme.
De beklagenswaardige. Hij heeft zich im
mers zoozeer vei'heugd.
Hij heeft gestreden.
Z'n adem verbruikt om bijtijds te komen
aan het stembureau, tusschen acht en vijf
uur geopend.
Wat-al heeft men hem beloofd?
Algemeen kiesrecht. Uitbreiding van het
artikel in de Invaliditeits- en Ouderdomsver-
zekering, waardoor immers zoovelen in
de wet Talma uitgesloten nu zouden wor
den heweldadigd!
Hij overwon, mijn arme kiezer.
Hij zegevierde.
Hij stortte tranen van vreugde. Van trots
en van glorie. En thans I?
Do débacle!
De allerdroevigste, wat ziet hij voor zich?.
Wat antwoordt de „wachter" op zijn
vraag, wat „er van den nacht is?"
nu dan eindelijk, 't gaat gloren om de kim
me?
,Wat aanschouwt .de arme?
Niets, wat hem kan sterken of troosten.
De troepen, onder nieuwo vlag, die het
regeeringskasteel zouden bestormen, zijn af
getogen.
Kaal, leeg, troosteloos, is de vlakte.
Van de tinne waait nog altijd de oude
Bechtscbe vlag.
Tot hoelang?... Zal men straks wan
neer de Koningin genoodzaakt zal zijn nog
maals een beroep op het kiezersvolk te doen,
nogmaals lust, moed, animo kunnen, wek
ken om de rondjes zwart te maken op de
blokjes?
Zal er niet onder het toch al- zoo lalc-
sche Nederlandsche kiesvolk de jammer
klacht gaan van: „Och, waartoe?" In trou
we, ik vrees met zeer grooten angst.
En ik gevoel weemoed bij de gedachte
aan den uitslag van den oogst, waar met
zóóveel hartstocht en ijver gezaaid werd..."
Dat klinkt anders dan de triomfkreten,
die uit Arnhem opgingen na den verkie
zingsdag, schrijft de Limb. Koerier terecht!
OORSPRONG VAN PL A ATSN AMEN.
In het tijdschrift „Vragen van den Dag"
schreeft de heer S. Bartstra een artikel over
de beteekenis van enkele woorden en plaats
namen. Wij veroorloven ons er het volgen
den uit over te nemen:
Over Haarlem schrijft de heer Bartstra
het volgende:
Daar ie ook wat over gefabeld. Hercules
is er bij te pas gebracht en de heer Lem of
'(Will) lem, de zoon van koning Dibbald.
Het eenige juiste dat in deze uitleggingen
is, is het als 'tware instinctmatige gevoe
len, dat er een persoonsnaam in Haarlem
verscholen ligt. Die persoonsnaam moet al
wederom in Friesland opgediept worden.
Het is Harle, de stichter ook van Harlingen.
Dat wil niet zeggen, dat Haarlem en Har
lingen door denzelfden persoon gesticht zijn,
maar dat de stichters van heide steden, eerst
natuurlijk enkele hoeven, gehuchten, dorpjes,
hadden beide Harle heetten. Achter Harle
de uitgang „heirn", „hem", um of em,
„Haarlehem" of Haarlem is volkomen ver
klaard.
Bennebroek. Het zijn wel twee goede
Hollandsche woorden: „ben" is een mand of
korf, „broek" is een pantalon, dus een wijde
mandvormige pantalon, een harembroek
ongeveer. Wel aardig, maar minder geschikt
voor een plaatsnaam. Als we nu echter de
broeken over ons geheele vaderland eens
opzoeken, d.w.z. de plaatsnamen met „broek"
samengesteld, of enkel uit „broek" bestaan
de, er zijn er zoo'n honderd, zullen we al
spoedig inzien, dat daarmede overal wordt
aangeduid „laag met water doorbroken
land". En al plaatst men er nu ook een
Fransch „de" voor en al maakt men er een
„brouck" van met ck en ou, het blijft daar
om net zoowel het echte Nederlandsche,
laaglandsclie broekland, gebroken land. En
Benne brengen we ook wel terecht. Dat is
de oude Fries van dien naam, die aan of in
dat „broek" zich een boerenplaatsje ontgon
en toen dat wat lukte, de stichter werd van
liet dorp, dat naar hem Bennebroek of, naar
zijn geslacht, Benningbroek heet.
Aalsmeer. Ligt de beteekenis biervan
niet vlak voor de hand; heet dat dorp niet
zoo, omdat bet gelegen is aan een meer, dat
overvloed van aal of paling bevat? Als dat
zoo was, is het toch opmerkelijk, dat niet
allo dorpen in ons land, die aan meren lig
gen, dienzelfden naam dragen, want die
eigenschap hebben al onze meren nog al ge
meen. Neen, we moeien liet een beetje die
per zoeken. Allereerst rlit, dat de Friescbe
plaatsnamen, en dus ook de oude Holland-
sche, want dat zijn Friesche, zijn samenge
steld met een persoonsnaam. Ook zelfs waar
het niet zoo lijkt. Bijv. Haringbuizen en
Haringkarspel zijn niet plaatsen, waar meer
haring gevangen wordt ze liggen midden
in 't land of meer haring gegeten wordt
dan op andere dorpen, maar dat is het kar
spel, do kerkgemeente van een zekeren Ha
ring, de huizen, toebeboorende aan, en ge
sticht door zekeren Haring. Dat is de Frie
sche persoonsnaam, die o.a. het aanzijn ge
geven heeft aan het adellijke geslacht Ha-
rinxma thoe Slooten. Dus in Aalsmeer zal
een Friesche voornaam zitten, n.l. „Ale",
waarvan wij in Nederland nog wel overal
den vrouwelijken vorm, Aaltje, kennen.
„Ale" is een verloopeu vorm van het oor
spronkelijke „Adel" en familie er van zijn.
Adèle en Adelheid en Aleida. Zulk een oud-
Fnescbe „Ader/ heeft daar in voortijden,
gewoond aan dat meertje, dat naar hem
den naam Adelsmeer, Alesmeer, Aalsmeer
verwierf, en van lieverlede werd die naam
overgedragen op het dorpje huizen, het ge
hucht, Let dorp, dat daar verrees.
Holland,. Van al de van oude tijden
gegeven verklaringen bevredigt geen een.
Het „holle" land, of als u dat niet bevalt,
het „holt" of hout-land. Hol, in de eenigs-
zins gewrongen beteekenis, dat het laag ge
legen is, van vele wateren doorsneden, met
vele meren, poelen, plassen bedekt, is het
wel, maar dat heeft het met de meeste Ne
derlandsche gewesten gemeen. En houtland.
Waarom zou het bij uitstek zoo genoemd
hebben moeten worden? Afgezien van den
duinkant en de hoogere geestgronden, die
ten slotte toch maar een betrekkelijk smalle
strook uitmaken, heeft er in Holland in den
ouden lijd ook geen hout van beteekenis ge
staan. Het is toen hoofdzakelijk moeras-wil
dernis geweest met wat kreupelhout en riet
en biezenvelden en kribbeldorens en struik
gewas, niet voldoende, dunkt mij, om het
Holtland te noemen. Wat dan? Ik voor mij
zie er geen licht in, dan wanneer ik ook
weer een persoon aanneem met den naam
Holle (die in Friesland nog vaak genoeg
aangetroffen wordt), dewelke een man van
gewicht, van aanzien en beteekenis zal ge
weest zijn en voorzoover over de geheele
landstreek bekend.
Kennemerland, Ook op deze harde
noot hebben in vroeger eeuwen de taalge
leerden en oudheidkundigen zich de tanden
stomp geheten. De fabelachtige beek Kin-
nem, die in Nergerislaud loopt, kwam er bij
te pas, en wat al niet meer. Wie nu echter
het lichtje gebruiken wil, dat de donkerheid
dier oude namen verheldert, zal ook hier
het ware wel kunnen vinden. Dat lichtje Ls:
oud-Hollandsche namen zijn oud-Friesche
namen; plaatsnamen zijn voor verreweg het
meerendeel uit pei*6oonsanmen samengesteld.
Is Kennemerland de oude vorm van dieu
naam? Neen, Kinnem. De uitgang „em" heb
ben we daareven ook bij Haarlem aange
troffen: dat is de uitgang, dien honderden,
ja duizenden plaatsnamen hebben, niet al
leen in Friesland, maar in alle Germaan-
sche landen. En um hem heim
hiem home. Niet „huis", maar „tehuis".
Niet „house" maar „home". Niet „haus",
maar „heim". Hier of daar hen ik tehuis.
Die heele streek is mij eigen en hekend.
Iemand heeft het „Heimweh" niet alleen
naar dat gebouw, waarin hij geboren en
opgevoed is, maar naar de geheele omge
ving, naar alles, de omstandigheden, de leef
wijze van die streek, waar hij bekend is.
„Home sweet home" zingt een „Eglish girr
in den vreemde, en een traan rolt haar daar
bij over de wangen, als zij denkt, niet aan
dat huis alleen, dat het hare was, waarin
haar lieven en dierbaren wonen, ook wel
daaraan denkt zij, maar aan nog zooveel
meer, dat daarmede samenhangt en in de
zen gedachtenkring voor 'toog barer herin
nering oprijst. Home, heim, hem, kan wijd,
kan nauw begrensd zijn, „je nachdem". Wan
neer we nu voor ons zien „Kinnem" of Kin-
hem en wij vernemen meteen, dat er in
Friesland een dorp Kimswerd ligt, in Gro
ningerland een buurtschap Kenwerd, en na
men en familienamen voorkomen met de
zen persoonsnaam „Kene" samengesteld, dan
is het ons volkomen helder, hoe dit geval in
elkaar zit. „Kinnem" is Kennis-heim, de
streek, waar een zekere „Kene" machtig
was. En nu herinneren wij ons ineens Kenau
Simons Hasselaar, de heldin van Haarlem
in den Spaanscnen tijd. Ja, dat is de vrou
welijke vorm van het mannelijke „Kene".
BEZICHTIGEN VAN FABRIEKEN.
Wellicht in Duitschland veel meer dan
bij ons is het een gewoonte geworden, dat
groote gezelschappen een of andere fahri k
willen bezien en dat dit toegestaan wordt.
De Ingenieur G. A. Fritze bespreekt in do
„IJmschau" naar aanleiding van deze be
langstelling of nieuwsgierigheid de waards
van de kinematografische film, in den dienst
der industrie en merkt op, dat de film zeer
goed en dergelijk bezoek van tien- en hon
derdtallen kan vervangen.
Een bezoek aan een fabriek door vakver-
eenigingen, studeerenden, binnen- en buiten»
landsche klanten kan voor heide partijen een
groot nut en veel voordeel zijn, maar de
gastvrijheid is ontaard en wordt vaak mis
bruikt.
ley zich tot de groep en sprak de volgende
woorden:
„Vrienden, denkt aan uwe ziel en aan de
vrijheid!"
En zelf het voorbeeld gevende, trad hij
vooruit en noemde met vaste stem den naam
van sir Thomas Bloody.
Een donderend hoera begroette deze stem
ming.
Het woedende voorkomen van Wakefield,
den baljuw en de inspecteurs van politie, de
doffe dreun der op den grond neergezette
geweerkolven vermochten den pachters geen
vrees aan te jagen. Ieder hunner gaf zijn
stem aan sir Thomas Bloody. Alleen Stephen
stemde, gelijk te voorzien was, ten gunste
van den landlord. Zijn stem werd door ge
fluit en gesis begroet.
Bij het verlaten van het raadhuis stond
Lindley vlak hij den intendant van sir Ro
bert O'Connor. De agent was zeer bleek;
kwaadaardig richtte hij zijne kleine grijze
oogen, die met een onheilspeilenden glans
schitterden, op den pachter.
Lindley, sprak hij, gij zijt een ondank
bare. Uw meester heeft u met weldaden
overladen, gij beantwoordt die met een be
schimping, erger zelfs.
Ik koester den grootsten e?rbied voor
den persoon van den landlord, betuigde
Lindley.
Hoe verklaart zich dan uwe stemming?
Ik eerbiedig mijn meester, maar ik kan
zijne denkbeelden niet deelen. Ik hen katho
liek en Ier.
Daniël Wakefield haalde do schouders op
en hernam met een glimlach:
Paap en oproerling, ik vermoedde het
wel. Daarenboven partijhoofd, voegde hij er
hij, een haatdragenden blik op den pachter
van Fallmoore werpende. Het geval ver
dient de aandacht van sir Robert O'Connor:
hij zal ingelicht worden en kan oordeelen.
Onrustig, zenuwachtig nam Wakefield'
zijn plaats naast den baljuw weder in. Lind
ley en zijne vrienden verwijderden zich zon
der elkander hunne gedachten te durven
mededeeleu.
Twee dagen later werd het hevelschrift van
uitzetting door den pToees-server aan de te-
nants-at-will van Fallmoore beteekend. Hoe
wel verwacht, was de slag er niet minder
smartelijk om. Een enkele pachter was in
zijn schik, namelijk Stephen. Zijn zelfzuch
tige blijdschap wekte de algemeene veront
waardiging op.
Ik had gelijk, herhaalde hij te midden
van de algemeene verslagenheid; waarom
beeft men ook niet naar mij geluisterd?
Op den avond van dienzelfden dag vond
de landlord, in zjjn hijzonder vertrek treden
de, op zijn schrijftafel een vel wit papier,
waarop een onbekende hand deze woorden
geschreven had:
„De ontvoerder van Rodoric wacht zijn uur".
Steeds de bedreiging van den onzlchtba-
ren vijand.
IX.
DE CROWBAR-BRIGADE.
De dag voor de uitzetting der tenants-at-
will van het dorp Fallmoore vastgesteld,
was gekomen. Reeds vroegtijdig had Wake
field Floweriness verlaten, voorzien van de
instruction van den landlord. De intendant
jubelde; de hardvochtige en schraapzuch
tige man kon zich eindelijk op de hoeren
wreken, die, naar hij wist, hem in den grond
huns harten verachtten.
Om twaalf uur was de Crowbar-hrigade
(de breekijzer-brigade) op haar post. Bal
juws, sheriffs, drivers, constables en solda
ten rukten op het huisje van Hugues Lind
ley aan. Door zijn familie omgeven, stond
de grootvader op den drempel.
i Bij het zien der agenten van de crowbar-
1 brigade, sprak hij met heldhaftige kalmte:
Mijne kinderen laat ons God danken,
dat wij de eerste offers zijn. Men straft ons
voor onze gehoorzaamheid aan den gods
dienst en het vaderland.
Hugues onderdrukte een snik, die hem
iu de keel opsteeg.
Helaas! ik hen het, die het ongeluk over
uw aller hoofd heb doen nederdalen, sprak
h«*
Betreurt gij uwe handelwijze, mijn zoon?
Neen, stellig niet; maar ik nou alleen
daarvoor hebben willen lijden.
Wij zullen gezamenlijk lijdenWij
zullen sterven als het noodig isLaat ons
vertrouwen op den Heer; heeft Hij niet. ge
zegd, dat Hij het geringste offer in Zijn
naam gebracht zou beloon en?
De grijsaard zweeg plotseling.
Er was een groote beweging ontstaan on
der de menigte, die de hut omringde. Aller
blikken waren gewend naar een met een
wapenschild prijkende koets, waaruit ver
scheidene personen stapten.
De landlord, de landlord! fluisterde men
elkaar toe.
De reverend Dr. Mac.-Paxton, bisschop
van Galway.
De menigte week met eerbied uiteen, sir
Robert en de protestantsche bisschop nader
den koel en minachtend.
Aanvankelijk had men kunnen denken, dat
die heide doorluchtige mannen de vergiffe
nis en den vrede kwamen brengen. Die be
goocheling duurde evenwel niet lang. Na een
kort onderhoud met Wakefield beval de
landlord:
Begin met de uitzettingengeen ge
nade!
Ja, ja, sprak de protestantsche bisschop,
geen medelijden met de oproerlingen.
De sheriff en zijin handlangers haastten
zich dat hevel ten uitvoer te brengen.
De familie Landely werd met ruwheid uit
de hut verdreven. De meubelen, door de con-
stahcls opgenomen, werden door elkander
huiten neergeworpen.
NIEUWE HAARLEWSCHE COURANT