DEZOON VAN DEMLANDLORD HUGO VERRIEST. BUITENLAND. BINNENLAND. 9yHoyons." ilu Bon Haa^lesfi^Bpussel. all© gelegenheden Den 17 Augustus zullen honderden letter kundigen uit Zuid- en Noord-Nederland zioli ppmaken naar het .Vlaamsche dorpje Ingoy ghem, om daar den grootste der Vlaamsche dichters den grijzen priester-dichter Hugo iVerriost to huldigen. Naar aanleiding daarvan bevat het Hbld. van Antw. een artikel over Hugo Verriest, van de hand van zijn medewerker Joost. Aan dit artikel is het volgende ontleend: Maurits Sabbe sprak op Maandag 28 Juli te Antwerpen in de groote zaal van het Wagner-Hotel over Hugo Verriest, dien heel Vlaanderen op 17 Oogst aanstaande gaat vie ren in Ingoyghem bij Korfcrijk, het dorp waar hij jaren lang, sedert 1890, pastoor was. Hij stelde den grijzen priester voor als eeno der schoonste figuren van de Vlaamsche bewe ging, zeker de voornaamste van onzen tijd. Wie kent hem niet den statigen man in zijn priesterlijk kleed en als 't winter is, zijn onmisbaren zwarten sjerp om den hals, waar mee men ïem ook zoo typisch op zijne beel tenis ziet. Overal heeft Verriest toch het .woord gevoerd, overal, in Vlaanderen en in Noord-Nederland, in dorp en stad, en overal verwierf hij bijval, veel bijval. Maurits Sabbc schilderde Hugo- Verriest af als Vlaamsche strijder, letterkundige, leer- jmr en redenaar, en in die vier hoedanighe den wist hij den man, dien de Vlamingen 6ver eenigo dagen gaan. vieren, door de uit gelezen vergadering te doen wraardeeren. Wat hij over Verriest gezegd heeft, werd hier en daar reecis gezegd; er is geen man in. Vlaanderen, zoo bekend als Verriest; maar jop sommige dingen heeft Sabbe zooveel na- flruk gelegd, dat ik er hier op wil terugko men. Men zal Verriest vieren, plechtig vieren en hij heeft het verdiend. Sinds de jaren tachtig volbrengt hij zijne zending van le venwekker van het „schoone" Vlaamsche volk. En hij volbrengt ze goed. Er wordt naar hem geluisterd, alhoewel hij dikwijls hetzelfde zegt; maar in onzen toestand moot in Vlaandoren dikwijls hetzelfde gezegd wor den. Hij heeft Vlaanderen en Holland afge reisd om te spreken over zijnen meester Ge- eelle, zijnen leerling Rodenbach en nog en kele zangers uit het West-Vlaamsche dichter- woud, aJs Kabel de Gheldere, den dichter der Landliederen en Hen6 de Clerq, thans .Vlaanderen's popularisten zanger. Aan wélke Vlamingen moet ik nog zeg gen hoe .Verriest spreekt. Ik herinner aan de lezers van „Het Handelsblad" mijne kro niek van 10 Juli 1910, het jaar der Brussel- sche tentoonstelling. Zij is getiteld: „Onze vorsten en onze schrijvers te Brussel". Ver riest was de eenige, die zou optreden voor de Vlaamsche letteren, terwijl er drie Fransche sprekers waren; doch Verriest oogstte het meest van allen toejuichingen, ztflfs van de genen, die hem niet verstonden. De toehoorders hingen, als naar gewoonte, aan zijn lippen. Zijn mond plooide zich tot woorden, die hij als proefde en die de toe hoorders met hem meeproefden en smakelijk vonden. En dan die gelaatsuitdrukking, die stem, die zachte, bedaarde gebaren, die oogopslag, dat aangezicht, dat schitterde van overtuiging en geloof in wat hij zeide. En zoo heeft hij te Brussel gesproken, in tegenwoordigheid van den koning en de koningin, en gezegd dat de Vlamingen niet wilden staan achter het Fransch, maar nevens het Fransch, en dat de zetel eener koninklijke Vlaamsche Academie moest zijn te Brussel, de hoofdstad en niet in eene provinciestad, als verborgen, opdat niemand in de groote wereld zou gewaar wor den dat ze bestaat. En dat heeft hij kranig beslist gezegd, en de Vlamingen juichten zelfs toe, on-protokolair, zonder dat, do vorst het toeken had gegeven; maar sedert dien schijnt toch die zelfde groote wereld vergeten te hebben wat pastoor Verriest vroeg mot na druk. De Vlamingen echter hebben het niet ver geten, en zullen zich binnen enkele dagen met duizenden rondom hem gaan scharen. Om hem te vieren in zijn dorp, zullen zij toonen, dat zij ook vragen, wat hij vraagt, namelijk gelijkstelling op alle gebied met de taal van de minderheid der Belgen het Fransch, en erkenning van ons recht en onze waarde als volk te Brussel, de hoofdstad. Als letterkundige heeft Sabbo Hugo Verriest uitstekend geschetst. Hij toonde ons den dichter, die wandelend dichtte en óm dat te doen gevoelen las hij FEUILLETON. Een bijdrage tot de lijdensgeschiedenis van Ierland. Naar hel Fransch van Lueien Thomin. 7.) Als de boeren, bü gnoepen door de eonsLa- bels geleid, het raadhuis binnentraden, nam de baljuw de stembriefjes aan, waarna ieder kiezer den naain noemde van den candidaat, wien hij zijn stem gaf. De houding van den agent was wel geschikt om den bloohartigen schrik aan te jagen. Meer dan een arme pachter, gekomen om de candidatuur van Thomas Bloody te stemmen, gaf den naam van O'Connor op. Indien soms een pachter, die moediger was dan de anderen, den naam van den ka tholieken of natioualen candidaat noemde, liet zich, ondanks de tegenwoordigheid der politie-agenten, gejuich hooren. Wakefield vertrok zijn gelaat dan tot een kwaadaardi- gen lach en schreef eenige regels in zijn zak boekje. De ongelukkige pachter was dan on herroepelijk gevonnist en veroordeeld. Toen de beurt aan de bewoners van het dorp Falmoore kwam, wendde Hugues Lind. eene brok uit O p wandel, brokken proza, opgeteekend niet in de studeerkamer, maai* op wandel beelden uit de natuur, opgevan gen iu een uiterst gevoelig gemoed en weer gegeven in alle oprechtheid met de kleur en den vorm der dingen met den gang en de ziel der menschen. Zoo is Verriest. Hij heeft niet veel geschre ven, maar veel gewandeld en de menschen en de dingen bekeken. En daardoor is bij hem ontstaan die groote liefde voor do menschen en de dingen, die hij zag bij zijn „schoon" Vlaamsoh volk tot welke denkwijze het ook moge behooren. En hoe juist was het toen Sabbe zei, dat bij Verriest niet te merken was die zwart- zienerij, dat droeve gedoe in vele moderne werken, gepend onder den drang van stelsel en theorie, van school en kliek. He wil dat onderlijnen: Verriest leefde met liet volk. Hij leende geen slechte menschen, zegt hij, maar menschen die dwalen, dar* voor is hij christen en zocht de dwalenden op den goeden weg te brengen, daarvoor is hij herder. De herder verwijderde den dichter niet. Van hem zou men niet gehoord hebben, dat kunst niets met zedelijkheid te maken heeft, wijl hij onzedelijk als dwaling be schouwde en zijn „schoon" volk van zijne dwaling zocht to genezen om het nog „schoo ner" te maken. Dat zulks ook wel kunst kon zijn, heeft hij bewezen. En na Maurits Sabbe kwam do volksrede naar, do menner van Vlaamsche geestdriftige massa's, Alfons Sevens, aan het woord. Hij schilderde in zijn eigenaardigen trant af wat het feest zou zijn, ingericht door de Vereeni- ging van letterkundigen, maar vooral door Stijn Streuvels en door hem zei ven. We zullen er tegen de twee honderd Vlaam sche maatschappijen met vlaggen zien. Twin tig muziekmaatschappijen zullen hare kope ren feestklanken langs heuvels en dalen van Ingoyghem en io;mstreken doen klinken; de boerenruiters der heele streek zullen don stoet openen, gevolgd door duizenden studenten. Er zal gesproken worden en gezongen in open lucht, alles Verriest ter eere. En daar bla zen, rijden, juichen, zingen en spreken hon gerig maken, zullen u langs don weg broodjes met hesp te koop worden aangeboden, en fleschjes Zuid-Vlaanderschen uitzet, en een groot volksbanket, onder eene tent zullen de inschrijvers, bij honderden, rondom Verriest vergaderen en er zal vreugde en jolijt zijn in alle harten en zielen. Wien zou zoo iets niet naar Ingoyghem lokken om mee te vieren het feest voor den grijzen strijder en de ontwaking van "het Vlaamsche volk? Wie zal niet meehelpen orn dit fee'At. te doen lukken en te toonen, indien een optocht van duizenden Vlamingen in de straten van Gent door een Waalschen burge meester verboden werd, om, gelijk het heette, tiet vreemdelingenverkeer niet te belemme ren, er nog plaats genoeg is in Vlaanderen om eens luide uit te spreken wat op het hart ligt. Uit alle gouwen van Vlaanderen zullen dus op 17 Oogst do Vlamingen naar ln- foyghem stoomen, en niet het minst uit de eheldestai. Het moet een onvergetelijk feest zijn, waar van de grijze pastoor en zijn „schoon" volk ooggetuige zal wezen. Het heele Vlaamsche volk en Verriest's bewonderaars uit het Noor den zullen er komen toonen aan de kleinzie lige Vlaamsch-bestrijders in Vlaanderen, dat zij met de gevoelens van Hugo Verriest, ook van wijlen Gezelle en Rodenbach in stem men, en dat geene „booze politiek", gelijk Conscience dat noemde in de voorrede van de Leeuw van Vlaanderen hen nog zal kunnen tegenhouden. De tijd is uit, dat men de Vlamingen, op liet gebied van hun recht als volk, nog 'kan scheiden en verdoelen, onder het oen of an der voorwendsel, dat men ongenadig van de hand moet wijzen, zoolang ons nationaal Vlaamsch bestaan in het onafhankelijke Bel gië bestreden wordt door onrechtvaardige Walen of verbasterde Vlaamsche tyrannen. De Vlaamsche Leeuw zal tegen den hoogen Kluisberg bij Ingoyghem dreunen, de leeu wen zullen dansen, do harten zullen kloppen en geestdrift zal uit de Vlaamsche gemoederen opwellen. Verleden jaar "hebben katholieken te Gent meegevierd voor Virginie Leveling, nu zullen vrijzinnigen zich bij katholieken komen voegen om dien priester te vieren, die niet alleen een groot dichter, een talentvol spreker een onvermoeibare strijder, een voor beeldige leeraar was, maar oen overtuigd christen, die do verdraagzaamheid paarde aan do verhevenheid van geest, den adel van zijn groote ziel, wat vrijzinnigen in hem overi gens volmondig erkennen. MISLUKKINGEN. De Parijsche correspondent van de anti katholieke „Indépendance" schrijft num mer van 5 Augustus dat „men met ern stige kansen van welslagen spreekt over het terugroepen der Zusters in de gasthuizen, waar, men moet het erkennen om met de waarheid in overeenstemming te blijven, hun heengaan oprecht betreurd wordt." De Loge ziet dus weer een liarer plan nen op de ellendigste wijze in het water vallen. Het gaat hier, zooals met alles wat de secte op touw zet: wat door haat is inge geven, is op voorhand tot mislukking ver oordeeld I De republiek in Portugal is het werk van de Loge. In België zijn er geen grooter bewonde raars van de republiek van Costa en Ma- galhaes Lima dan M.M. Lorand, Vander- Velde en al hunne truweelbroeders. De „Neue Zeit," officieel wetenschappelijk orgaan der Duitsche sociaal-democratische partij, bevat nu in haar laatste nummer eene bijdrage van Edmundo Peluso, welke bewijst dat nooit de arbeidersklasse in Portugal meer verdrukt, vervolgd, gekneveld „werd dan onder de radicale republiek en dat, in vergelijking met de monarchie, de toe stand der werklieden onder de republiek in slavernij is ontaard. „Le Peuple" en de socialistische kopstuk ken verdedigen dus burgers uit Portugal, die de werklieden als slaven behandelen en zij verdedigen die burgers om geen andere reden, dan omdat de Loge hen oplegt de Portugeesche BBr:. onder hunne bescher ming te nemen. Dat is een tweede Logewerk tot misluk king gedoemd. Een derde is de beweging tot de ver wereldlijking der scholen. Wij houden staande dat, als men aan de ouders de vrijheid liet, in België de zeer geringe minderheid vragen zou hunne kin deren van godsdienstonderricht te ontslaan,. De Loge is verplicht haar toevlucht t,e nemen tot allerlei middelen van dwang en tot de volslagen miskenning der beginselen van onzijdigheid, die zoo gezegd de we't is in de openbare school, om haar doel te be reiken. Weet men dat te Brussel, hij de prijsuit- deelingen, aan den ingang der schoolloka len, aan de leerlingen en aan de ouders strooibrieven worden uitgedeeld, waarop o.a. deze zinsnede voorkomt: „Gij zult uwe kinderen niet zenden naar clericale scholen, waar hun brein misvormd wordt door de vrees voor een Opperwezen." Zoo dus, tot op den drempel der school wordt liet bestaan van God geloochend, en nochtans wordt beweerd dat niemands over tuiging door het onzijdig onderwijs wordt gekrenkt 11 De godsdienstige geest bij het volk uit roeien door dwang en bedrog, ziedaar het doei der Loge; in een dampkring van vrij heid mislukt alles wat zij op touw zet. De werklieden in Portugal zijn vandaag verplicht eene nieuwe omwenteling voor te bereiden om zich van de slavernij dezer dwingelanden te bevrijden. Wij zullen gaarne in de socialistische en liberale couranten artikelen lezen waarin sympathie wordt betuigd met de verdrukten in Portugal.... en elders I LIBERALE KLACHT. Tn de zeer vrijzinnige en 'anti-clerlcale „Nieuwe Arnhemscho Courant" 'schrijft „Peregrinus" „Tot wie uitgaat de deernis van mijn hart, dat is: de Nederlandsche kiezer. De arme. De beklagenswaardige. Hij heeft zich im mers zoozeer vei'heugd. Hij heeft gestreden. Z'n adem verbruikt om bijtijds te komen aan het stembureau, tusschen acht en vijf uur geopend. Wat-al heeft men hem beloofd? Algemeen kiesrecht. Uitbreiding van het artikel in de Invaliditeits- en Ouderdomsver- zekering, waardoor immers zoovelen in de wet Talma uitgesloten nu zouden wor den heweldadigd! Hij overwon, mijn arme kiezer. Hij zegevierde. Hij stortte tranen van vreugde. Van trots en van glorie. En thans I? Do débacle! De allerdroevigste, wat ziet hij voor zich?. Wat antwoordt de „wachter" op zijn vraag, wat „er van den nacht is?" nu dan eindelijk, 't gaat gloren om de kim me? ,Wat aanschouwt .de arme? Niets, wat hem kan sterken of troosten. De troepen, onder nieuwo vlag, die het regeeringskasteel zouden bestormen, zijn af getogen. Kaal, leeg, troosteloos, is de vlakte. Van de tinne waait nog altijd de oude Bechtscbe vlag. Tot hoelang?... Zal men straks wan neer de Koningin genoodzaakt zal zijn nog maals een beroep op het kiezersvolk te doen, nogmaals lust, moed, animo kunnen, wek ken om de rondjes zwart te maken op de blokjes? Zal er niet onder het toch al- zoo lalc- sche Nederlandsche kiesvolk de jammer klacht gaan van: „Och, waartoe?" In trou we, ik vrees met zeer grooten angst. En ik gevoel weemoed bij de gedachte aan den uitslag van den oogst, waar met zóóveel hartstocht en ijver gezaaid werd..." Dat klinkt anders dan de triomfkreten, die uit Arnhem opgingen na den verkie zingsdag, schrijft de Limb. Koerier terecht! OORSPRONG VAN PL A ATSN AMEN. In het tijdschrift „Vragen van den Dag" schreeft de heer S. Bartstra een artikel over de beteekenis van enkele woorden en plaats namen. Wij veroorloven ons er het volgen den uit over te nemen: Over Haarlem schrijft de heer Bartstra het volgende: Daar ie ook wat over gefabeld. Hercules is er bij te pas gebracht en de heer Lem of '(Will) lem, de zoon van koning Dibbald. Het eenige juiste dat in deze uitleggingen is, is het als 'tware instinctmatige gevoe len, dat er een persoonsnaam in Haarlem verscholen ligt. Die persoonsnaam moet al wederom in Friesland opgediept worden. Het is Harle, de stichter ook van Harlingen. Dat wil niet zeggen, dat Haarlem en Har lingen door denzelfden persoon gesticht zijn, maar dat de stichters van heide steden, eerst natuurlijk enkele hoeven, gehuchten, dorpjes, hadden beide Harle heetten. Achter Harle de uitgang „heirn", „hem", um of em, „Haarlehem" of Haarlem is volkomen ver klaard. Bennebroek. Het zijn wel twee goede Hollandsche woorden: „ben" is een mand of korf, „broek" is een pantalon, dus een wijde mandvormige pantalon, een harembroek ongeveer. Wel aardig, maar minder geschikt voor een plaatsnaam. Als we nu echter de broeken over ons geheele vaderland eens opzoeken, d.w.z. de plaatsnamen met „broek" samengesteld, of enkel uit „broek" bestaan de, er zijn er zoo'n honderd, zullen we al spoedig inzien, dat daarmede overal wordt aangeduid „laag met water doorbroken land". En al plaatst men er nu ook een Fransch „de" voor en al maakt men er een „brouck" van met ck en ou, het blijft daar om net zoowel het echte Nederlandsche, laaglandsclie broekland, gebroken land. En Benne brengen we ook wel terecht. Dat is de oude Fries van dien naam, die aan of in dat „broek" zich een boerenplaatsje ontgon en toen dat wat lukte, de stichter werd van liet dorp, dat naar hem Bennebroek of, naar zijn geslacht, Benningbroek heet. Aalsmeer. Ligt de beteekenis biervan niet vlak voor de hand; heet dat dorp niet zoo, omdat bet gelegen is aan een meer, dat overvloed van aal of paling bevat? Als dat zoo was, is het toch opmerkelijk, dat niet allo dorpen in ons land, die aan meren lig gen, dienzelfden naam dragen, want die eigenschap hebben al onze meren nog al ge meen. Neen, we moeien liet een beetje die per zoeken. Allereerst rlit, dat de Friescbe plaatsnamen, en dus ook de oude Holland- sche, want dat zijn Friesche, zijn samenge steld met een persoonsnaam. Ook zelfs waar het niet zoo lijkt. Bijv. Haringbuizen en Haringkarspel zijn niet plaatsen, waar meer haring gevangen wordt ze liggen midden in 't land of meer haring gegeten wordt dan op andere dorpen, maar dat is het kar spel, do kerkgemeente van een zekeren Ha ring, de huizen, toebeboorende aan, en ge sticht door zekeren Haring. Dat is de Frie sche persoonsnaam, die o.a. het aanzijn ge geven heeft aan het adellijke geslacht Ha- rinxma thoe Slooten. Dus in Aalsmeer zal een Friesche voornaam zitten, n.l. „Ale", waarvan wij in Nederland nog wel overal den vrouwelijken vorm, Aaltje, kennen. „Ale" is een verloopeu vorm van het oor spronkelijke „Adel" en familie er van zijn. Adèle en Adelheid en Aleida. Zulk een oud- Fnescbe „Ader/ heeft daar in voortijden, gewoond aan dat meertje, dat naar hem den naam Adelsmeer, Alesmeer, Aalsmeer verwierf, en van lieverlede werd die naam overgedragen op het dorpje huizen, het ge hucht, Let dorp, dat daar verrees. Holland,. Van al de van oude tijden gegeven verklaringen bevredigt geen een. Het „holle" land, of als u dat niet bevalt, het „holt" of hout-land. Hol, in de eenigs- zins gewrongen beteekenis, dat het laag ge legen is, van vele wateren doorsneden, met vele meren, poelen, plassen bedekt, is het wel, maar dat heeft het met de meeste Ne derlandsche gewesten gemeen. En houtland. Waarom zou het bij uitstek zoo genoemd hebben moeten worden? Afgezien van den duinkant en de hoogere geestgronden, die ten slotte toch maar een betrekkelijk smalle strook uitmaken, heeft er in Holland in den ouden lijd ook geen hout van beteekenis ge staan. Het is toen hoofdzakelijk moeras-wil dernis geweest met wat kreupelhout en riet en biezenvelden en kribbeldorens en struik gewas, niet voldoende, dunkt mij, om het Holtland te noemen. Wat dan? Ik voor mij zie er geen licht in, dan wanneer ik ook weer een persoon aanneem met den naam Holle (die in Friesland nog vaak genoeg aangetroffen wordt), dewelke een man van gewicht, van aanzien en beteekenis zal ge weest zijn en voorzoover over de geheele landstreek bekend. Kennemerland, Ook op deze harde noot hebben in vroeger eeuwen de taalge leerden en oudheidkundigen zich de tanden stomp geheten. De fabelachtige beek Kin- nem, die in Nergerislaud loopt, kwam er bij te pas, en wat al niet meer. Wie nu echter het lichtje gebruiken wil, dat de donkerheid dier oude namen verheldert, zal ook hier het ware wel kunnen vinden. Dat lichtje Ls: oud-Hollandsche namen zijn oud-Friesche namen; plaatsnamen zijn voor verreweg het meerendeel uit pei*6oonsanmen samengesteld. Is Kennemerland de oude vorm van dieu naam? Neen, Kinnem. De uitgang „em" heb ben we daareven ook bij Haarlem aange troffen: dat is de uitgang, dien honderden, ja duizenden plaatsnamen hebben, niet al leen in Friesland, maar in alle Germaan- sche landen. En um hem heim hiem home. Niet „huis", maar „tehuis". Niet „house" maar „home". Niet „haus", maar „heim". Hier of daar hen ik tehuis. Die heele streek is mij eigen en hekend. Iemand heeft het „Heimweh" niet alleen naar dat gebouw, waarin hij geboren en opgevoed is, maar naar de geheele omge ving, naar alles, de omstandigheden, de leef wijze van die streek, waar hij bekend is. „Home sweet home" zingt een „Eglish girr in den vreemde, en een traan rolt haar daar bij over de wangen, als zij denkt, niet aan dat huis alleen, dat het hare was, waarin haar lieven en dierbaren wonen, ook wel daaraan denkt zij, maar aan nog zooveel meer, dat daarmede samenhangt en in de zen gedachtenkring voor 'toog barer herin nering oprijst. Home, heim, hem, kan wijd, kan nauw begrensd zijn, „je nachdem". Wan neer we nu voor ons zien „Kinnem" of Kin- hem en wij vernemen meteen, dat er in Friesland een dorp Kimswerd ligt, in Gro ningerland een buurtschap Kenwerd, en na men en familienamen voorkomen met de zen persoonsnaam „Kene" samengesteld, dan is het ons volkomen helder, hoe dit geval in elkaar zit. „Kinnem" is Kennis-heim, de streek, waar een zekere „Kene" machtig was. En nu herinneren wij ons ineens Kenau Simons Hasselaar, de heldin van Haarlem in den Spaanscnen tijd. Ja, dat is de vrou welijke vorm van het mannelijke „Kene". BEZICHTIGEN VAN FABRIEKEN. Wellicht in Duitschland veel meer dan bij ons is het een gewoonte geworden, dat groote gezelschappen een of andere fahri k willen bezien en dat dit toegestaan wordt. De Ingenieur G. A. Fritze bespreekt in do „IJmschau" naar aanleiding van deze be langstelling of nieuwsgierigheid de waards van de kinematografische film, in den dienst der industrie en merkt op, dat de film zeer goed en dergelijk bezoek van tien- en hon derdtallen kan vervangen. Een bezoek aan een fabriek door vakver- eenigingen, studeerenden, binnen- en buiten» landsche klanten kan voor heide partijen een groot nut en veel voordeel zijn, maar de gastvrijheid is ontaard en wordt vaak mis bruikt. ley zich tot de groep en sprak de volgende woorden: „Vrienden, denkt aan uwe ziel en aan de vrijheid!" En zelf het voorbeeld gevende, trad hij vooruit en noemde met vaste stem den naam van sir Thomas Bloody. Een donderend hoera begroette deze stem ming. Het woedende voorkomen van Wakefield, den baljuw en de inspecteurs van politie, de doffe dreun der op den grond neergezette geweerkolven vermochten den pachters geen vrees aan te jagen. Ieder hunner gaf zijn stem aan sir Thomas Bloody. Alleen Stephen stemde, gelijk te voorzien was, ten gunste van den landlord. Zijn stem werd door ge fluit en gesis begroet. Bij het verlaten van het raadhuis stond Lindley vlak hij den intendant van sir Ro bert O'Connor. De agent was zeer bleek; kwaadaardig richtte hij zijne kleine grijze oogen, die met een onheilspeilenden glans schitterden, op den pachter. Lindley, sprak hij, gij zijt een ondank bare. Uw meester heeft u met weldaden overladen, gij beantwoordt die met een be schimping, erger zelfs. Ik koester den grootsten e?rbied voor den persoon van den landlord, betuigde Lindley. Hoe verklaart zich dan uwe stemming? Ik eerbiedig mijn meester, maar ik kan zijne denkbeelden niet deelen. Ik hen katho liek en Ier. Daniël Wakefield haalde do schouders op en hernam met een glimlach: Paap en oproerling, ik vermoedde het wel. Daarenboven partijhoofd, voegde hij er hij, een haatdragenden blik op den pachter van Fallmoore werpende. Het geval ver dient de aandacht van sir Robert O'Connor: hij zal ingelicht worden en kan oordeelen. Onrustig, zenuwachtig nam Wakefield' zijn plaats naast den baljuw weder in. Lind ley en zijne vrienden verwijderden zich zon der elkander hunne gedachten te durven mededeeleu. Twee dagen later werd het hevelschrift van uitzetting door den pToees-server aan de te- nants-at-will van Fallmoore beteekend. Hoe wel verwacht, was de slag er niet minder smartelijk om. Een enkele pachter was in zijn schik, namelijk Stephen. Zijn zelfzuch tige blijdschap wekte de algemeene veront waardiging op. Ik had gelijk, herhaalde hij te midden van de algemeene verslagenheid; waarom beeft men ook niet naar mij geluisterd? Op den avond van dienzelfden dag vond de landlord, in zjjn hijzonder vertrek treden de, op zijn schrijftafel een vel wit papier, waarop een onbekende hand deze woorden geschreven had: „De ontvoerder van Rodoric wacht zijn uur". Steeds de bedreiging van den onzlchtba- ren vijand. IX. DE CROWBAR-BRIGADE. De dag voor de uitzetting der tenants-at- will van het dorp Fallmoore vastgesteld, was gekomen. Reeds vroegtijdig had Wake field Floweriness verlaten, voorzien van de instruction van den landlord. De intendant jubelde; de hardvochtige en schraapzuch tige man kon zich eindelijk op de hoeren wreken, die, naar hij wist, hem in den grond huns harten verachtten. Om twaalf uur was de Crowbar-hrigade (de breekijzer-brigade) op haar post. Bal juws, sheriffs, drivers, constables en solda ten rukten op het huisje van Hugues Lind ley aan. Door zijn familie omgeven, stond de grootvader op den drempel. i Bij het zien der agenten van de crowbar- 1 brigade, sprak hij met heldhaftige kalmte: Mijne kinderen laat ons God danken, dat wij de eerste offers zijn. Men straft ons voor onze gehoorzaamheid aan den gods dienst en het vaderland. Hugues onderdrukte een snik, die hem iu de keel opsteeg. Helaas! ik hen het, die het ongeluk over uw aller hoofd heb doen nederdalen, sprak h«* Betreurt gij uwe handelwijze, mijn zoon? Neen, stellig niet; maar ik nou alleen daarvoor hebben willen lijden. Wij zullen gezamenlijk lijdenWij zullen sterven als het noodig isLaat ons vertrouwen op den Heer; heeft Hij niet. ge zegd, dat Hij het geringste offer in Zijn naam gebracht zou beloon en? De grijsaard zweeg plotseling. Er was een groote beweging ontstaan on der de menigte, die de hut omringde. Aller blikken waren gewend naar een met een wapenschild prijkende koets, waaruit ver scheidene personen stapten. De landlord, de landlord! fluisterde men elkaar toe. De reverend Dr. Mac.-Paxton, bisschop van Galway. De menigte week met eerbied uiteen, sir Robert en de protestantsche bisschop nader den koel en minachtend. Aanvankelijk had men kunnen denken, dat die heide doorluchtige mannen de vergiffe nis en den vrede kwamen brengen. Die be goocheling duurde evenwel niet lang. Na een kort onderhoud met Wakefield beval de landlord: Begin met de uitzettingengeen ge nade! Ja, ja, sprak de protestantsche bisschop, geen medelijden met de oproerlingen. De sheriff en zijin handlangers haastten zich dat hevel ten uitvoer te brengen. De familie Landely werd met ruwheid uit de hut verdreven. De meubelen, door de con- stahcls opgenomen, werden door elkander huiten neergeworpen. NIEUWE HAARLEWSCHE COURANT

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 5