der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Liturgische Wegwijzer.
GELOOFSVERDEDKjING
Esn begrafenis in Zuid-West
Mongolië (örios).
Een „geleerde" Mosder.
Evangelieverklarissgi
OFFICIEELE KERKLIJST
Dit nummer behoort b\i de „Nienwe Haarl Courant" Tan 16 Augustus 1913.
De nadruk Tan de beriekten en mededeelingen in dit blad is Terboden.
KNIP DIT lil!
en leg bet in uw Mis- en Vesperboek.
Verklaring: Het verwijst naar het
Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. De
naar dat voor de Orde der Franciscanen.
Kondag 17 Augustus. Veertiende Zondag na
Pinksteren. H. Joachim, Belijder en Va- j
der der H. Maagd Maria, blz. 1029; 2e Ge- 1
bed en laatste Evangelie van den Zondag,
blz. 912; 3e Gebed blz. 1332. Credo, Prae-
fatie der H. Driev. blz. 99.
Maandag 18 Augustus. H. Jeroen, Martelaar,
blz. 119*; 2e Gebed blz. 1339; 3o G ebed van
den H. Agapitus, Martelaar, blz. 1345.
Groenm. en Kiev. H. Helena, Keizerin,
Weduwe, blz. [162]; 2e Gebed blz. 1339;
3e Gebed blz. [158]; 4e Gebed van den H.
Agapitus, blz. 1345.
Dinsdag 19 Augustus. H. Ludovicus van Tou
louse Bisschop en Belijder, blz. 212 en
122*; 2e Gebed blz. 1339; Evangelio Vi-
gilate, blz. 217. Groenm., Kiev. en.
Veis.: blz. [164]; 2e Gebed bl. [158].
Woensdag 20 Augustus. H. Bernardus, Abt
en Kerkleeraar, blz. 1346 en 222; 2e Gebed
blz. 1339. Epistel Justus blz. 226.
Donderdag 21 Augustus. H. Joanna Franeis-
ca, Weduwe, blz. 1346 en 256; 2e Gebed
blz. 1339.
Vrijdag 22 Augustus. Octaafdag van O. L.
Vrouw Hemelvaart, blz. 1339; 2e Gebed
1347.
Zaterdag 23 Aug-ustus. Vigilie van den H.
Bartbolomeus. H. Pliilippus Bcni-
tius, Belijder, blz. 1348 en 230 2e Gebed
en laatste Evangelie; blz. 159 en 160; 3e
Gebed voor den Paus, blz. 102. Naar
keuze ook: Mis voor de Vigilie, blz. 159;
2e Gebed van den H. Philippus, blz. 1348
en 230; 3e Gebed voor den Paus blz. 102.
N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée).
In iedere Mis bidde men van blz. 7191, waar
zich bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
VEERTIENDE ZONDAG NA
PINKSTEREN.
Lee uit den brief van den H. Apostel Paulus
aan de Galaten; V, 1624.
Broeders! Wandelt naar den geest, en gij zult
de begeerten des vleesches niet volbrengen.
Want het vleesch begeert tegen den geest, en
de geest tegen het vleesch; deze toch weder
streven elkander, opdat gij niet doet al wat gij
wilt. Doch indien gij door den Geest geleid
wordt, zijt gij niet onder de Wet. Bekend nu
zijn de werken des vleesches, welke zijn: on
tucht, onreinheid, oneerbaarheid, wellust, afgo
dendienst, tooverijen, vijandschappen, twist, af
gunst, toorn, gekijf, tweedracht, scheuringen,
nijd, moord, dronkenschap, brasserijen en der
gelijke; ten aanzien waarvan ik u vooraf zeg,
gelijk ik het u vooraf gezegd heb, dat zij, die
zulke dingen doen, het Rijk Gods niet zullen
verwerven. Maar de vrucht des Geestes is liefde,
blijdschap, vrede, geduld, goedertierenheid,
goedheid, lankmoedigheid, zachtzinnigheid,
trouw, bescheidenheid, ingetogenheid, kuisch-
heid. Tegen de zoodanigen is de Wet niet. Zij
nu, die Christus toebehooren, hebben hun
vleesch met ondeugden en begeerlijkheden ge
kruisigd.
Evangelie volgens den H. Mattheus; VI, 24-33.
In dien tijd sprak Jesus tot zijne leerlingen:
Niemand kan twee heeren dienen; immers zal
bij óf den eenen haten en den anderen liefheb
ben, óf den eenen aanhangen en den anderen
eronachtzamen. Gij kunt niet God dienen en
den Mammon. Daarom zeg Ik u: Weest niet
angstig bezorgd voor uw leven, wat gij zult
eten, noch voor uw lichaam, waarmede gij u
zult kleeden. Is het leven niet meer dan het
voedsel, en het lichaam niet meer dan de klee
ding? Aanschouwt de vogelen des hemels, dat
zÜ niet zaaien noch maaien noch in schuren
verzamelen; en uw hemelsche Vader voedt ze.
Zijt gh' niet veel voortreffelijker dan z.ij En
wie van u kan, met peinzen, aan zijne lengte
cóne el toevoegen En wat zyt gij voor kleeding
bezorgd? Beschouwt de leliën des veld», hoe zy
groeien; zij arbeiden en spinnen niet; en toch
zeg ik u, dat zelfs Salomon in al zijne heerlijk-
beid niet gekleed was gelijk eene van deze. In
dien nu God het gewas des velds, dat heden is
en morgen in den oven geworpen wordt, aldus
kleedt, hoeveel te meer u, kleingeloovigen I
Weest dan niet beangstigd, zeggende: wat zul
len wij eten, of wat zullen wij drinken, of waar
mede zullen wy ons kleeden? Want om dit
alles bekommeren zich de heidenenwant uw
Vader weet dat gij dit alles noodig hebt. Zoekt
dan eerst het Rijk Gods en zyne gerechtigheid,
en dit alles zal u toegeworpen worden.
Overmatige zorg voor het tijdelijke kan
eerstens bestaan in bet haken naar het een of
ander, dat- door 's mensehen macht niet bereik
baar, van zyne werkzaamheid niet afhankelijk
is, en diensvolgens aan God alleen moet over
gelaten worden. „Wie van u kan, vroeg Jesus,
met bezorgd te zijn ééne el aan zijne lengte
toevoegen?" Zy bestaat verder in de wijze
waarop naar het noodige voor het levensonder
houd gestreefd wordt, wanneer namelijk de
zorg voor het tydelijke als eenig doel van alle
werkzaamheid geldt en met onstuimige drift
gezocht woTdt wat vergankelijk is, alsof geene
Voorzienigheid voor 's menschen leven waakt;
dit noemde de Zaligmaker een zoeken als dat
der heidenen.
Verscheidene beweegredenen voert de Zalig
maker aan om de geloovigen van die overdre
ven bezorgdheid af te houden. De eerste reden
heeft betrekking op God, en wordt met bijzon
deren nadruk voorgesteld. God is even goed als
machtig, even wijs als alwetend. Hij heeft ons
het meerdere gegeven, Hy zal ons ook het min
dere niet onthouden. Het lichaam is waardiger
dan het voedsel waardoor het in stand gehou
den, dan de kleedin-g waardoor het gedekt
wordt. In de gift van het grootere ligt de be
lofte opgesloten, dat Hij geven zal wat minder
is en tot onderhoud van het voornaamste ver-
eischt wordt. Om allen van die waarheid zoo
diep mogelijk te overtuigen wijst Jezus op dt
wonderen, welke een ieder die zien wil in de
redelooze schepselen kan opmerken: „Aan
schouwt de vogelen des Hemels, dat zij niet
zaaien noch maaien, noch in schuren vergade
ren, en uw hemelsche Vader voedt ze. Zijt gij
lieden niet veel beter dan deze?" Nog een
tweede bewijs aan de stoffelyke natuur ont
leend, haalt Jezus voor die waarheid aan: „Be
schouwt de leliën des velds, hoe zij groeien,
zy arbeiden of spinnen niet, en Ik zeg u, dat
zelfs Salomon in al zijn heerlijkheid niet ge
kleed was gelijk één van deze. Indien nu God
het kruid des velds, dat heden is en morgen in
den oven geworpen wordt, alzóó kleedt, hoeveel
te meer u, gy kleingeloovigen." Zelfs die
schijnbaar nietige, soms met den voet vertre-
dene, maar altijd door Gods hand sierlijk en
prachtig getooide bloemen fluisteren ons toe
wilt niet kleingeloovig zijn, niet zonder ver
trouwen op Gods Voorzienigheid, niet te zeer
beangst voor de toe-komst. Flij voedt de vogelen
en kleedt de leliën, ook aan u zal Hij dit alles
geven. Do Zaligmaker gaat voort met het aan
voeren van nog andere bewijsgronden, waarom
alle overmatige zorg voor het tijdelijke door
Zijne leerlingen moet vermeden worden. Hij
roept hun toe: „Weest dan niet bezorgd, zeg
gende: wat, zullen wy eten, of wat zullen wy
drinken, of waarmede zullen wy ons kleeden,
want dit aIlo3 zoeken de heidenen; want uw
Vader weet dat gij dit alles noodig hebt."
Waren wy heidenen, die den waren God niet
kennen, en geen besef van eene Voorzienigheid
hebben, dan zou het te verontschuldigen zyn
als een al te groote angst voor de toekomst ons
kwelde, nu is zulks onverschoonbaar. Terecht
zegt daarom de H. Obrysosthomus: „Zoo gij
my opwerpt: ik moet bezorgd zyn, dewijl het
een en het- andere noodig is, dan zog ik veeleer
het omgekeerde: omdat het u noodig is, be
hoeft gy niet bekommerd te wezenwaar toch
is een vader te vinden, die aan zyn kinderen
het noodzakelijke zal onthouden?"
Josus besluit dan ook Zijne vermaning met
de woorden„Zoekt dan eerst het Ryk Gods
en Zyne Gerechtigheid". Ouder het rijk Gods
moeten wij hier verstaan het rijk van genade,
dat op aarde in onze zielen gevestigd moet wor
den. En om allen aan te sporen dat rijk Gods
mot allen aandrang te zoeken, laat Jesus er
de belofte op volgen: „en dit alles zal u toe
gegeven wordeu." God laat Zich niet in mild
dadigheid overtreffen; wijden wij Hem ons
hart en onze krachten, dan zal Hy ons niet
alleen hiernamaals, maar ook reeds in dit leven
beloonen, door ons datgene te geven wat voor
het onderhoud des lichaams noodig is, al moet
het als van zeer ondergeschikt belang be
schouwd worden.
Laat het Evangelie van dezen Zondag ons
leeren steeds te zoeken naar het rijk Gods in
onze zielen, steeds te zorgen dat Gods genade
voortdurend toeneme in onze harten, zulks als
onzen voornaamsten plicht te beschouwen,
daaraan zoo noodig alle tijdelijke belangen op
te offeren, dan zal God ons daarvoor beloonen
door ons steeds te geven wat wij voor ons
lichaam noodig hebben, dan zal Zijne Voorzie
nigheid alles voor ons ten beste schikken.
14DE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Op onnavolgbare wijze waarschuwt de god
delijke Zaligmaker ons in het Evangelie van
dezen Zondag tegen de overdreven zorg voor
het tijdelyke, en vermaant ons tegelijk het
eenig noodzakelijke, het rijk Gods, te zoeken.
„Niemand kan twee heeren dienen, want hy zal
óf den eenen baten en den anderen liefhebben,
óf den eenen voorstaan en den and-eren ver
achten. Gjj kunt niet God dienen en den mam
mon". Door niemand ter wereld kan aan die
twee heeren, diie tegenstrijdige bevelen geven,
en een geheel verschillend doel beoogen, het
dienstbewijs betoond worden, dat. zij vorderen.
De dienst des eenen sluit den dienst des ande
ren uit. Het is eene onmogelijkheid dat de
mensch tegelijk God en de wereld dient, God
en de werelt bemint. Door deze woorden wordt
niet een gepaste zorg voor het tijdelijke ver
boden, deze is zelfs een plicht voor ieder rede
lijk schepsel, maar slechts die overdreven zorg,
die alle krachten van ziel en lichaam richt op
bet tydelijke, met uitsluiting van alle hoogere
Lftólengeu.
WAAROM ZIJN DE FEESTDAGEN DER
H. KERK INGESTELD?
Dat de Zondag geheiligd moet worden,
wordt door ongeveer ieder aangenomen en
op dien dag wordt door iedereen gerust, om
dat de Zondag door God als rustdag is vast
gesteld, waarbij Hij bepaald heeft, dat die
dag hijzonder aan Zijn dienst zal worden ge
wijd.
Doch behalve de Zondagen zijn er nog
andere, die ermede gelijk gsteld moeten wor
den en dus ook vallen onder het eerste ge
bod der H. Kerk: „De geboden feestdagen
zult gij vieren."
Misschien komt bij iemand de vraag wel
op: Waarom zijn die feestdagen ingesteld!
Voor heden willen wij trachten deze op
werping te beantwoorden.
Het spreekt als vanzelf, dat er een gegronde
reden is aan te geven voor het bestaan dezer
feestdagen der H. Kerk en dat deze maar
niet willekeurig zijn vasigesteld.
Eerst wat betreft de feestdagen des Hee
ren.
Deze zijn: Kerstmis of het feest der ge
boorte van Christus (25 December); de Be
snijdenis des Heeren (1 Januari); de aan
bidding van Christus door de wijzen uit het
Oosten of Driekouingen (6 Januari); Paschen
Pinksteren en Hemelvaartsdag.
Al deze dagen moeten gevierd worden
als Zondagen en op zulke dagen is men dus
verplicht de H. Mis bij te wonen en zich te
onthouden van slafelijken arbeid.
Deze feestdagen zyn vastgesteld met de
bedoeling, dat wij de geheimen der Verlos
sing ter harte zouden nemen.
Op die dagen immers wordt achtereenvolgens
het geheele leven van Christus op aarde, van
Zijn geboorte tot Zijn hemelvaart herdacht,
en worden wij dus herinnerd aan het groote
werk der Verlossing.
Evenals wij de voornaamste gebeurtenis
sen in het meuschelijk leven op een of an
dere wijze herdenken en de gedachtenis vie
ren van groote feiten in de geschiedenis, her
denkt de H. Kerk op die dagen de meest
sprekende momenten uit het leven van ha
ren Stichter om daardoor de leden der Kerk
op te wekken tot grooter eerbied en liefde
voor Hem, Die zooveel voor ons gedaan
heeft.
Bovendien dienen deze dagen om God te
bedanken voor zijne genaden.
Wel moeten wij dagelijks onze dankbaar
heid jegens God toonen door onze gebeden,
doch op deze dagen worden wij hiertoe meer
speciaal in de gelegenheid gesteld.
Ten slotte nog is de bedoeling van deze
feestdagen, dat wij onzen ijver in den dienst
van God weer zullen vernieuwen.
Dit volgt reeds uit hetgeen wij gezegd heb
ben dat wij op zulko dagen meer en heter in
de gelegenheid zijn onze gedachten te richten
op hetgeen Christus voor ons gedaan heeft,
dan anders.
Naast de feestdagen des Heeren zijn er ook
eenige dagen, die bijzonder aan de vereering
van de Heiligen zijn gewijd.
Vroeger waren er meerdere zulke dagen,
doch met het oog op de veranderde omstan
digheden is door Z. H. den Pans de ver
plichting van Zondagsviering voor zeer vele
dezer dagen afgeschaft en zijn er nog slechts
enkelen, die als zoodanig herdacht en ge
vierd moeten worden.
Deze zijn: het feest der H. H. Apostelen
Petrus en Paulus (29 Juni); de ten Hemelop
neming van de H. Maagd Maria (15 Augus-
tus)en Allerheiligen (1 November).
Deze dagen zijn ingesteld op de eerste
plaats om God dank te betuigen voor de
groote genaden, die Hij aan Zijne Heiligen
heeft geschonken en aldus God te ceren in
Zijne Heiligen, waardoor de eer aan die Hei
ligen bewezen tot God wordt teruggebracht.
De Heiligen zijn ons voorgegaan in deug
den en goede werken en op dergelijke dagen
worden ons bnne deugden en de daardoor
verkregen gelukzaligheid voor oogen gesteld,
opdat wij daardoor ons zouden aangespoord
gevoelen bun voorbeeld na te volgen.
En eindelijk zijn deze dagen ingesteld om
om ons aan te sporen de voorbede der Hei
ligen "bij God af te smeeken en op die wijze
ons de genaden te verzekeren, die wij no-odig
hebben.
Uit hetgeen wij hier aangegeven hebben
blijkt ongetwijfeld wel, dat deze door de
Kerk ingestelde feestdagen des Heeren en
der Heiligen wel reden van bestaan hebben
naast, de Zondagen.
Do verplichtingen voor ons op die dagen
zijn dezelfde als op de Zondagen, zoodat de
gene, die zich wetens en willens aan over
treding hiervan schuldig maakt, een even
groote zonde bedrijft als wanneer bij dit
kwaad pleegt op een Zondag.
Wij moeten (lus steeds ons erop toeleggen
de feestdagen der H. Kerk te vieren, zooals
wij dit moeten doen en te gedenken, dat die
dagen vooral aan den dienst van God be-
hooren te worden gewijd. X.
o
De WelEerw. Pater H. Swinkels (uit Rakel)
schrijft in. de „Annalen van Sparrendaal"
De meer dan tachtigjarige moeder van Ho
tzeu, den timmerman van ons dorp, was gestor
ven en als een goede zoon zou bij hare begrafenis
doen plaats hebben met alle plechtigheid on
vertoon, welk volgens de Ohineesehe gebruiken
vereischt wordt. Wat op de eerste plaats in 't
oog viel was de kolossale afmetingen der kist,
welke Ho taeu voor zyn moeder gemaakt had. Zij
had eene lent.ge van 2xh M. en een breedte van
PA M„ terwijl de hoogte aan het hoofdeinde
IK M„ aan het voeteinde 1 M. was. Nadat het
lijk in de kist gelegd was, werd deze op de bin
nenplaats voor het huis onder een groote tent
van wit en blauw doek geplaatst, tot aan den
dag der begrafenis, welke 14 dagen later zou
plaats hebben. Ho t/.cu en zijne verwanten gin
gen gedurende die dagen allen in diepen rouw.
Hij zelf en zijne huisgenooten droegen witte
kleederen van grof linnen. Aan zijne dienstbo
den, zijne verdere verwanten en aan vele bewo
ners van het dorp bad hij li.nnen uitgedeeld, te
zameu ongeveer 30(1 M. en allen droegeu in die
dagen een witten hoofddoek of witte sjerp, als
teeken van rouw over Ho Izeu's moeder. Ge
durende de drie laatste dagen, welke de begra
fenis voorafgingen, kwamen twaalf lijkbidders
met witten hoofddoek en witten sjerp vijfmaal
daags op de binnenplaats bijeen, om de gebeden
te lozen. Zij sohaarden zich in een lialven cirkel
voor het lijk en begonnen op zulk een klagen-
den en weemoedig geatemden toon de gebeden
te lozen, dat wij, die het voor het eerst hoorden,
moeite hadden om onze aandoening te verber
gen. Na hen traden muzikanten op, en zoo
wisselden gebed en muziek elkander af.
In die dagen kwamen van veirsoliillcnde soms
verafgelegen dorj>en de bloedverwanten en be
trekkingen der overledene bijeen, zoodat er op
•den dag der begrafenis deelnemers uit meer dan
180 families tegenwoordig waren, om de over
ledene de laalste eer te bewijzen.
Nadat zonder noemenswaardig oponthoud
liet lijk ter kerke was gevoerd, werd er voor
een Stampvolle kerk een plechtige lijkdienst
gezongen en na afloop daarvan ging zich de
lijkstoet vormen voor den hoofdingang der kerk.
Voorop plaatsten zich de muzikanten, na hen
de lijkbidders. Dan kwam Ho tzeu, die een
strook wit linnen, welke midden op de kist was
vastgemaakt, over den schouder hield. 'I us-
sohen hem en de kist plaatsten zich nog zes
zijner voornaamste bloedverwanten, allen in t
wit gekleed en hielden insgelijks dezelfde witte
j strook linnen over den schouder. De stoet werd
gesloten door zes karren met vrouwen van aller-
lei leeftijd, welke de doode moesten beweenen.
Op een gegeven teeken namen de diragers de
kist op, doch nauwelijks waa zij een weinig
van den grond, of de dwarshouten der diragers
braken aan stukken. Zulks was een teeken., dat
de kist zoo zwaar was, dat gewone draagstok
ken niet sterk genoeg warenwat Ho tzeu tot
groot© eer strékte.
Het vordierd© heel wat tijd vooraleer er nieu
we gehaald waTen, welke naar het oordeel der
dragers stevig genoeg waven om den last te
kunnen houden. Eindelijk stelt de stoet zich in
beweging. Ho tzeu en zijne verwanten trekken
aan den strook linnen, alsof twaalf personen
nog niet genoeg waren om de kist te dragen. Ze
gaan diep gebogen, Ho tzeu snikt en weent als
een kind, zijn gang is zoo waggelend, dat hy
door een bloedverwant in den arm genomen
moet worden. Als zoon en naaste bloedverwant
va.n de overledene is IIo tzeu volgens de Chi-
neesöhe gebruiken verplicht zulk een vertoon
van droefheid te maken.
De muziek begint t© spelen, de bidders begin
nen hunne klagende gebedeneen der vrouwen
op de karren geeft den „schreitoon' aan en
aanstonds is het op d© karren een geween en
gesnik alsof ze allen wel ter diood zouden ge
bracht worden, en zoo trekt d© stoet, voorafge
gaan, gevolgd en omgeven door eene massa
nieuwsgierigen, door d© straat, welk© naar het
kerkhof leidt. Naar gelang men naderde ver
sterkte het gehuil, zal ik maar zeggen, op de
karren, terwijl de twaalf diragers begonnen te
zuchten en te zweeten onder hun zwa.ren last,
hoewel het nog vroeg in den morgen en tamelijk
koud was. Op het, kerkhof aangekomen, toen
heel de sitoet dicht op elkaar stond en de tee
kenen van droefheid hun hoogste punt hadden
bereikt, word plotseling een muilezel, voor een
der wagens met schreister» gespannen, schich
tig, met het gevolg dat twee oud© schreister»
plotseling van de kar ter aarde stortten. Alge-
meeuo stilte en ontsteltenis. Doch toen de ge
vallenen ongedeerd weer opstonden, barstten
alle schreister» in een schaterlach uit, om spoe
dig daarop hare ambtsbezigheid te hervatten,
en om het hardst te schreien.
Men zou nu overgaan tot het nederlaten der
kist. Twintig sterke mannen zouden er aan
helpen, doch verschillende hunner schudden
reeds .bedenkelijk bet hoofd, to kennen gevend,
dat het graf veel te klein was, gezien de
kolossale afmetingen der kist. Er werd veel
gesproken, druk gcstieuleerd en niet gewerkt,
totdat men eindelijk overeen scheen te komen
het maar te wagen. Onder allerlei uitroepen
over de grootte en de zwaarte der doodskist,
werd deze zachtjes naar beneden gelaten, doch
op ongeveer de helft der diept© bleef ze steken:
het graf bleek te klein, wat aanstonds als een
loopend vuurtje door de menigte ging.
De sterkste mannen werden bijeengeroepen
en wederom werd beraadslaagd, hoe men de
kist weer boven zou krijgen. Mijn geduld werd
op een zware proef gesteld. Wie zou mij zeggen
wanneer ze weer zouden beginnen te werken,
en hoelang het nog kon duren, voordat, alles
was afgeloopen. De vrouwen op de karren sche
nen moe geschreid en zaten geduldig op d©
karren te wachten en uit te rusten, om nieuwe
sehreikraehten te verzamelen voor den terug
tocht.
Meerdere vrouwen uit het dorp, die den stoet
gevolgd waren, hadden ondertusschen de gra
ven hunner bloedverwanten opgezocht en lagen
hier en daar tegen een grafheuveltje te weenen
en misbaar t© maken; zij wilden ten aanschou
wen van al het volk toonen, dat zij hunne dooden
nog niet vergeten waren, of liever, zij gingen
schreien opdat al liet vólk het zou zien.
Na lang over en weer praten wordt bet werk
aan het graf hervat: onder luid geroep, opdat
toch allen hun aandacht zouden schenken aan
hetgeen gaat gebeuren, begint men te hijschen
en te trekken en de k.ist verschijnt weer aan de
oppervlakte. Het graf vergrooten vordert maar
weinig tijd, en zonder hindernis kan men de
kist tot onder in liet graf neerlaten, en spoe
dig verheft zich daarop een grafheuvel van 2
Meter hoogte. Onder liet hernieuwd geschrei dor
vrouwen, keert de stoet naar het dorp terug,
en al wie dien morgen ambtshalve gespeeld,
gebeden of geschreid heeft, wordt bij Ho tzeu
op den doodenmaaltijd uitgenoodigd, zoodat hij
dien dag ongeveer 300 gasten ten zijnoot had.
Ho tzeu heeft eer van zyn werk. Hij heeft
mot milde hand linnen uitgedeeld om rouw tc
doen dragen, do kist was zoo zwaar, dat er Lij
het dragen buitengewone maatregelen moesten
genomen worden, zij was zoo groot, dat zij
niet in het graf kon, iedereen heeft er zich
van kunnen overtuigen en zal het rondvertel
len, ten slotte heeft hij allo deelnemers mild
onthaald.
Voorloopig gaat Ho tzeu nog in 't wit. ge
kleed of draagt een witten hoofddoek, l.tler
zal hij tot een bepaalden tijd op zijn hoofd
deksel een blauwen knop steken en hiermee zal
Ho tzeu volgen de Ohineesehe gebruiken alles
volbracht hebben, wat een goede zoon zijne
overledene moeder schuldig is.
't Was een veelbelovend kerertje, het eerste
kind van een professor in de wijsbegeerte
en van een beroemde schrijfster. Toen hij
nog in de wieg lag, hadden de vrienden en
kennissen van den huize al voorspeld, dat
het kind van zulke geleerde ouders zeker;
mettertijd wel een groote beroemdheid zou
worden.
Zijne móéder had verscheidene kleine ver
halen uit het kinderleven geschreven, die
velen tot tranen hadden bewogen; zij was
als no veil en-schrijfster zeer gezocht. Maar
hiermee was haar eerzucht lang niet tevre
den. Zij maakte hel ongelukkige plan om de
lederkunde van haar land nog te verrijken
met een grooten, historischén roman. Het
succes van een harer vriendinnen, die met
goed gevolg een roman geschreven had,
spoorde haar hiertoe aan.
Nog voor cle uitvoering van haar grootschc
plannen, kwam het kind ter wereld
Zijne ouders beschouwden hem met zeer
verschillende gevoelens; zij waren zeer
trotsch op hem en verwachtten stellig, dat
hij iets bizonders zon worden. Maar voor
loopig beroofde hij hen van de noodzake
lijke nachtrust en door zijn ontelbare blijken
van onzindelijkheid krenlde hij hun aesthe-
tiscli gevoel. De vader kon geen kinderge-
sehreeuw uitstaan en verbande den kleinen
jongen nit zijn nabijheid; maar de moeder
gevoelde zich wel zedelijk verplicht bij hem
te blijven. Zij kon echter niet loochenen, dat
zij vreeselijk in hem teleurgesteld was, en
had zich een klein kind, van haarzelve, heel
wat poëtischer voorgesteld. Toch hield zij
veel van haar jongen. Hjj kon er zoo heer
lijk uitzien, als zij hem pas gewasschen had
en keek haar dan zoo aardig lachend aan.
De moeder offerde veel voor hem op. Zij
onderbrak haar studiën om het kind aan te
kleeden en hem een poosje te dragen; zij
maakte eigenhandig de pap voor hem klaar
maar rekende dit alles het kleintje als
een niet geringen grief toe. Zij vond het
nogal onbeschaamd van dit kleine wezen,
dat de maatschappij door zijn toedoen zooveel
keurige verhalen moest missen.
Naar zijn verstandelijke ontwikkeling was
zij natuurlijk brandend nieuwsgierig. Zij
vond, dat hij veel te langzaam leerde spre
ken en ergerde zich over zijn traagheid van
begrip. Zij wilde hem reeds vroeg in de let
terkundige wereld binnenleiden, maar wist
niet hoe dit aan te leggen. Vreemd. zij
had zooveel over kleine kinderen gesclira^
ven, en wist nu zoo bitter slecht, hoe zij
zelve mee moest omgaan. Ja, om eerlijk de
■waarheid te zeggen zij vond het eigenlijk
saai en vervelend.
Het kind werd lederen dag liever. Zijn haar
viel in gouden krullen over zijn hoog voor
hoofd, en zijn groote, wijdgeopende oogen
schenen iedereen iets te vragen. Toen hij
begon te spreken, uitte hij alles in vragen-
den vorm. In het begin waren de ouders
zeer gelukkig met zijn weetgierigheid; deze
was immers een bewijs van zijn groote gees
tesgaven. Maar al spoedig vroeg hij zooveel
en zoo dikwijls, dat hij zijn ouders verlegen
maakte, en zij ziehzelven erg oDwetend be
gonnen te vinden. Voor dit jonge verstand
was alles vreemd en nieuw, zelfs de gewoon
ste dingen en met onvermoeiden iiver wilde
hij van alles den oorsprong en de reden
weten.
Mama, hoe wordt het electrisehe licht
gemaakt?
Nu was mama opgevoed in een tijd, toen
jonge meisjes zoo iets nog niet behoefden
te leeren. Zij keek dus radeloos rond, zonder
te kunnen antwoorden.
Mama, waarom valt de zon niet naar
beneden? Ik zie toch geen touw, waaraan ze
is vastgebondenMama, hoe komt het,
dat de rozenknopjes iederen dag grooter
worden?Mama, waarom moeten brave,
zoete kinderen toch dikwijls pijn hebben....
Waarom zijn de vrouwen mooier aange
kleed dan de mannen?
Over alles had hij iets te vragen, en
wenschte hij juiste inlichtingen. Voor het
eene waarom kwamen er in een oogwenk
honderd andere in de plaats. De moeder
was nooit in haar leven zoo om woorden
verlegen geweest, als in de gesprekken met
haar jongen.
De kleine „Waarom" bleef onvermoeid.
Hij vroeg van 'smorgeus vijf lot 'savonds
zeven uur. Zelfs midden in den nacht ging
hij rechtop in zijn bedje staan, om met een
helder stemmetje te vragen: „Mama, waar
om heeft Onze Lieve Heer den nacht zoo
donker en den dag zoo licht gemaakt?" Hij
vroeg de duidelijkste en tastbaarste dingen,
en dan weer de meest wijze en ernstige. Hij
liet zieh nooit met een ontwijkend antwoord
afschepen, maar redeneerde zoo lang door,
tot. hij genoegzaam ingelicht was. Het is
waar al dat eeuwige vragen maakte hem
lastig en vervelend. Mama huurde dus een
kindermeisje als bliksemafleider.
Maar het kindermeisje wist nog minder
op al zijn vragen te antwoorden en scheepte
hem kortweg af. Toen ging de kleine jon
gen naar zijn mama: hij hoog zijn krullebol
t'usschen haar en het gewichtige schrijfwerk
en vroeg: „Mama waarom zijn de kinder
meisjes toch zoo dom? En waarom^ houden
zij meer van soldaten dan van kleine jon
gens, die met haar moeten wandelen? En
waarom heeft de ooievaar mij eigenlijk hij
u gebracht, als gij toch geen tijd voor mij
hebt?" 4
De moeder wns bcscliBamn, omdat zij aan
het geliefkoosde schrijfwerk de voorkeur
had gegeven hoven den omgang met haar
lieven, kleinen jongen. Zij nam hem opbaar
schoot en wilde hem een van haar verhaal
tjes voorlezen, maar hiervan verstond de
kleine geen woord. Hij geeuwde, wreef zich
de oogen uit en noemde het „dom". En dat
was nog wel een algemeen geprezen, keurig
kinderverhaal, naar het leven geteekend.
Toch was zij op haar manier een teedere
en ook trotsche moeder. Zij kocht een mooi
hoek in prachtband en daarin schreef zij al
de kinerlijke vragen en vreemde invallen
van den kleinen „Waarom".
Daarin stond ook te lezen: „Mama, waar
om hebben de paarden geen paraplu? en nog
andere gekke vragen.
Er stond echter niet in, dat de kleine man
eens gevraagd had: „Waarom houden de
arme vrouwen meer van haar kinderen dan
de rijke?"
„Hoezoo lieveling?" had de moeder geant
woord.
„Nu, de arme. vrouwen sturen haar kleine
jongens niet nit wandelen, met kindermeis
je-:, die zoo dom zijn en niets weten".
Zijn vader moest eerlijk bekennen dat- de
kleine jongen in menig opzicht wijzer was
dan hij en mettertijd een gevaarlijk criticus
kon worden.
Hij was inderdaad- buitengewoon verstan
dig, maar toch echt kinderlijk, en met har
telijke liefde aan zijn moeder gehecht. Hij
kon haar niet met rust laten; soms stak zijn