der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Liturgische Wegwijzer. GELOOFSVERDEDKjING Esn begrafenis in Zuid-West Mongolië (örios). Een „geleerde" Mosder. Evangelieverklarissgi OFFICIEELE KERKLIJST Dit nummer behoort b\i de „Nienwe Haarl Courant" Tan 16 Augustus 1913. De nadruk Tan de beriekten en mededeelingen in dit blad is Terboden. KNIP DIT lil! en leg bet in uw Mis- en Vesperboek. Verklaring: Het verwijst naar het Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. De naar dat voor de Orde der Franciscanen. Kondag 17 Augustus. Veertiende Zondag na Pinksteren. H. Joachim, Belijder en Va- j der der H. Maagd Maria, blz. 1029; 2e Ge- 1 bed en laatste Evangelie van den Zondag, blz. 912; 3e Gebed blz. 1332. Credo, Prae- fatie der H. Driev. blz. 99. Maandag 18 Augustus. H. Jeroen, Martelaar, blz. 119*; 2e Gebed blz. 1339; 3o G ebed van den H. Agapitus, Martelaar, blz. 1345. Groenm. en Kiev. H. Helena, Keizerin, Weduwe, blz. [162]; 2e Gebed blz. 1339; 3e Gebed blz. [158]; 4e Gebed van den H. Agapitus, blz. 1345. Dinsdag 19 Augustus. H. Ludovicus van Tou louse Bisschop en Belijder, blz. 212 en 122*; 2e Gebed blz. 1339; Evangelio Vi- gilate, blz. 217. Groenm., Kiev. en. Veis.: blz. [164]; 2e Gebed bl. [158]. Woensdag 20 Augustus. H. Bernardus, Abt en Kerkleeraar, blz. 1346 en 222; 2e Gebed blz. 1339. Epistel Justus blz. 226. Donderdag 21 Augustus. H. Joanna Franeis- ca, Weduwe, blz. 1346 en 256; 2e Gebed blz. 1339. Vrijdag 22 Augustus. Octaafdag van O. L. Vrouw Hemelvaart, blz. 1339; 2e Gebed 1347. Zaterdag 23 Aug-ustus. Vigilie van den H. Bartbolomeus. H. Pliilippus Bcni- tius, Belijder, blz. 1348 en 230 2e Gebed en laatste Evangelie; blz. 159 en 160; 3e Gebed voor den Paus, blz. 102. Naar keuze ook: Mis voor de Vigilie, blz. 159; 2e Gebed van den H. Philippus, blz. 1348 en 230; 3e Gebed voor den Paus blz. 102. N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée). In iedere Mis bidde men van blz. 7191, waar zich bevindt de „Gewone orde der H. Mis". VEERTIENDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Lee uit den brief van den H. Apostel Paulus aan de Galaten; V, 1624. Broeders! Wandelt naar den geest, en gij zult de begeerten des vleesches niet volbrengen. Want het vleesch begeert tegen den geest, en de geest tegen het vleesch; deze toch weder streven elkander, opdat gij niet doet al wat gij wilt. Doch indien gij door den Geest geleid wordt, zijt gij niet onder de Wet. Bekend nu zijn de werken des vleesches, welke zijn: on tucht, onreinheid, oneerbaarheid, wellust, afgo dendienst, tooverijen, vijandschappen, twist, af gunst, toorn, gekijf, tweedracht, scheuringen, nijd, moord, dronkenschap, brasserijen en der gelijke; ten aanzien waarvan ik u vooraf zeg, gelijk ik het u vooraf gezegd heb, dat zij, die zulke dingen doen, het Rijk Gods niet zullen verwerven. Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, geduld, goedertierenheid, goedheid, lankmoedigheid, zachtzinnigheid, trouw, bescheidenheid, ingetogenheid, kuisch- heid. Tegen de zoodanigen is de Wet niet. Zij nu, die Christus toebehooren, hebben hun vleesch met ondeugden en begeerlijkheden ge kruisigd. Evangelie volgens den H. Mattheus; VI, 24-33. In dien tijd sprak Jesus tot zijne leerlingen: Niemand kan twee heeren dienen; immers zal bij óf den eenen haten en den anderen liefheb ben, óf den eenen aanhangen en den anderen eronachtzamen. Gij kunt niet God dienen en den Mammon. Daarom zeg Ik u: Weest niet angstig bezorgd voor uw leven, wat gij zult eten, noch voor uw lichaam, waarmede gij u zult kleeden. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam niet meer dan de klee ding? Aanschouwt de vogelen des hemels, dat zÜ niet zaaien noch maaien noch in schuren verzamelen; en uw hemelsche Vader voedt ze. Zijt gh' niet veel voortreffelijker dan z.ij En wie van u kan, met peinzen, aan zijne lengte cóne el toevoegen En wat zyt gij voor kleeding bezorgd? Beschouwt de leliën des veld», hoe zy groeien; zij arbeiden en spinnen niet; en toch zeg ik u, dat zelfs Salomon in al zijne heerlijk- beid niet gekleed was gelijk eene van deze. In dien nu God het gewas des velds, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, aldus kleedt, hoeveel te meer u, kleingeloovigen I Weest dan niet beangstigd, zeggende: wat zul len wij eten, of wat zullen wij drinken, of waar mede zullen wy ons kleeden? Want om dit alles bekommeren zich de heidenenwant uw Vader weet dat gij dit alles noodig hebt. Zoekt dan eerst het Rijk Gods en zyne gerechtigheid, en dit alles zal u toegeworpen worden. Overmatige zorg voor het tijdelijke kan eerstens bestaan in bet haken naar het een of ander, dat- door 's mensehen macht niet bereik baar, van zyne werkzaamheid niet afhankelijk is, en diensvolgens aan God alleen moet over gelaten worden. „Wie van u kan, vroeg Jesus, met bezorgd te zijn ééne el aan zijne lengte toevoegen?" Zy bestaat verder in de wijze waarop naar het noodige voor het levensonder houd gestreefd wordt, wanneer namelijk de zorg voor het tydelijke als eenig doel van alle werkzaamheid geldt en met onstuimige drift gezocht woTdt wat vergankelijk is, alsof geene Voorzienigheid voor 's menschen leven waakt; dit noemde de Zaligmaker een zoeken als dat der heidenen. Verscheidene beweegredenen voert de Zalig maker aan om de geloovigen van die overdre ven bezorgdheid af te houden. De eerste reden heeft betrekking op God, en wordt met bijzon deren nadruk voorgesteld. God is even goed als machtig, even wijs als alwetend. Hij heeft ons het meerdere gegeven, Hy zal ons ook het min dere niet onthouden. Het lichaam is waardiger dan het voedsel waardoor het in stand gehou den, dan de kleedin-g waardoor het gedekt wordt. In de gift van het grootere ligt de be lofte opgesloten, dat Hij geven zal wat minder is en tot onderhoud van het voornaamste ver- eischt wordt. Om allen van die waarheid zoo diep mogelijk te overtuigen wijst Jezus op dt wonderen, welke een ieder die zien wil in de redelooze schepselen kan opmerken: „Aan schouwt de vogelen des Hemels, dat zij niet zaaien noch maaien, noch in schuren vergade ren, en uw hemelsche Vader voedt ze. Zijt gij lieden niet veel beter dan deze?" Nog een tweede bewijs aan de stoffelyke natuur ont leend, haalt Jezus voor die waarheid aan: „Be schouwt de leliën des velds, hoe zij groeien, zy arbeiden of spinnen niet, en Ik zeg u, dat zelfs Salomon in al zijn heerlijkheid niet ge kleed was gelijk één van deze. Indien nu God het kruid des velds, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, alzóó kleedt, hoeveel te meer u, gy kleingeloovigen." Zelfs die schijnbaar nietige, soms met den voet vertre- dene, maar altijd door Gods hand sierlijk en prachtig getooide bloemen fluisteren ons toe wilt niet kleingeloovig zijn, niet zonder ver trouwen op Gods Voorzienigheid, niet te zeer beangst voor de toe-komst. Flij voedt de vogelen en kleedt de leliën, ook aan u zal Hij dit alles geven. Do Zaligmaker gaat voort met het aan voeren van nog andere bewijsgronden, waarom alle overmatige zorg voor het tijdelijke door Zijne leerlingen moet vermeden worden. Hij roept hun toe: „Weest dan niet bezorgd, zeg gende: wat, zullen wy eten, of wat zullen wy drinken, of waarmede zullen wy ons kleeden, want dit aIlo3 zoeken de heidenen; want uw Vader weet dat gij dit alles noodig hebt." Waren wy heidenen, die den waren God niet kennen, en geen besef van eene Voorzienigheid hebben, dan zou het te verontschuldigen zyn als een al te groote angst voor de toekomst ons kwelde, nu is zulks onverschoonbaar. Terecht zegt daarom de H. Obrysosthomus: „Zoo gij my opwerpt: ik moet bezorgd zyn, dewijl het een en het- andere noodig is, dan zog ik veeleer het omgekeerde: omdat het u noodig is, be hoeft gy niet bekommerd te wezenwaar toch is een vader te vinden, die aan zyn kinderen het noodzakelijke zal onthouden?" Josus besluit dan ook Zijne vermaning met de woorden„Zoekt dan eerst het Ryk Gods en Zyne Gerechtigheid". Ouder het rijk Gods moeten wij hier verstaan het rijk van genade, dat op aarde in onze zielen gevestigd moet wor den. En om allen aan te sporen dat rijk Gods mot allen aandrang te zoeken, laat Jesus er de belofte op volgen: „en dit alles zal u toe gegeven wordeu." God laat Zich niet in mild dadigheid overtreffen; wijden wij Hem ons hart en onze krachten, dan zal Hy ons niet alleen hiernamaals, maar ook reeds in dit leven beloonen, door ons datgene te geven wat voor het onderhoud des lichaams noodig is, al moet het als van zeer ondergeschikt belang be schouwd worden. Laat het Evangelie van dezen Zondag ons leeren steeds te zoeken naar het rijk Gods in onze zielen, steeds te zorgen dat Gods genade voortdurend toeneme in onze harten, zulks als onzen voornaamsten plicht te beschouwen, daaraan zoo noodig alle tijdelijke belangen op te offeren, dan zal God ons daarvoor beloonen door ons steeds te geven wat wij voor ons lichaam noodig hebben, dan zal Zijne Voorzie nigheid alles voor ons ten beste schikken. 14DE ZONDAG NA PINKSTEREN. Op onnavolgbare wijze waarschuwt de god delijke Zaligmaker ons in het Evangelie van dezen Zondag tegen de overdreven zorg voor het tijdelyke, en vermaant ons tegelijk het eenig noodzakelijke, het rijk Gods, te zoeken. „Niemand kan twee heeren dienen, want hy zal óf den eenen baten en den anderen liefhebben, óf den eenen voorstaan en den and-eren ver achten. Gjj kunt niet God dienen en den mam mon". Door niemand ter wereld kan aan die twee heeren, diie tegenstrijdige bevelen geven, en een geheel verschillend doel beoogen, het dienstbewijs betoond worden, dat. zij vorderen. De dienst des eenen sluit den dienst des ande ren uit. Het is eene onmogelijkheid dat de mensch tegelijk God en de wereld dient, God en de werelt bemint. Door deze woorden wordt niet een gepaste zorg voor het tijdelijke ver boden, deze is zelfs een plicht voor ieder rede lijk schepsel, maar slechts die overdreven zorg, die alle krachten van ziel en lichaam richt op bet tydelijke, met uitsluiting van alle hoogere Lftólengeu. WAAROM ZIJN DE FEESTDAGEN DER H. KERK INGESTELD? Dat de Zondag geheiligd moet worden, wordt door ongeveer ieder aangenomen en op dien dag wordt door iedereen gerust, om dat de Zondag door God als rustdag is vast gesteld, waarbij Hij bepaald heeft, dat die dag hijzonder aan Zijn dienst zal worden ge wijd. Doch behalve de Zondagen zijn er nog andere, die ermede gelijk gsteld moeten wor den en dus ook vallen onder het eerste ge bod der H. Kerk: „De geboden feestdagen zult gij vieren." Misschien komt bij iemand de vraag wel op: Waarom zijn die feestdagen ingesteld! Voor heden willen wij trachten deze op werping te beantwoorden. Het spreekt als vanzelf, dat er een gegronde reden is aan te geven voor het bestaan dezer feestdagen der H. Kerk en dat deze maar niet willekeurig zijn vasigesteld. Eerst wat betreft de feestdagen des Hee ren. Deze zijn: Kerstmis of het feest der ge boorte van Christus (25 December); de Be snijdenis des Heeren (1 Januari); de aan bidding van Christus door de wijzen uit het Oosten of Driekouingen (6 Januari); Paschen Pinksteren en Hemelvaartsdag. Al deze dagen moeten gevierd worden als Zondagen en op zulke dagen is men dus verplicht de H. Mis bij te wonen en zich te onthouden van slafelijken arbeid. Deze feestdagen zyn vastgesteld met de bedoeling, dat wij de geheimen der Verlos sing ter harte zouden nemen. Op die dagen immers wordt achtereenvolgens het geheele leven van Christus op aarde, van Zijn geboorte tot Zijn hemelvaart herdacht, en worden wij dus herinnerd aan het groote werk der Verlossing. Evenals wij de voornaamste gebeurtenis sen in het meuschelijk leven op een of an dere wijze herdenken en de gedachtenis vie ren van groote feiten in de geschiedenis, her denkt de H. Kerk op die dagen de meest sprekende momenten uit het leven van ha ren Stichter om daardoor de leden der Kerk op te wekken tot grooter eerbied en liefde voor Hem, Die zooveel voor ons gedaan heeft. Bovendien dienen deze dagen om God te bedanken voor zijne genaden. Wel moeten wij dagelijks onze dankbaar heid jegens God toonen door onze gebeden, doch op deze dagen worden wij hiertoe meer speciaal in de gelegenheid gesteld. Ten slotte nog is de bedoeling van deze feestdagen, dat wij onzen ijver in den dienst van God weer zullen vernieuwen. Dit volgt reeds uit hetgeen wij gezegd heb ben dat wij op zulko dagen meer en heter in de gelegenheid zijn onze gedachten te richten op hetgeen Christus voor ons gedaan heeft, dan anders. Naast de feestdagen des Heeren zijn er ook eenige dagen, die bijzonder aan de vereering van de Heiligen zijn gewijd. Vroeger waren er meerdere zulke dagen, doch met het oog op de veranderde omstan digheden is door Z. H. den Pans de ver plichting van Zondagsviering voor zeer vele dezer dagen afgeschaft en zijn er nog slechts enkelen, die als zoodanig herdacht en ge vierd moeten worden. Deze zijn: het feest der H. H. Apostelen Petrus en Paulus (29 Juni); de ten Hemelop neming van de H. Maagd Maria (15 Augus- tus)en Allerheiligen (1 November). Deze dagen zijn ingesteld op de eerste plaats om God dank te betuigen voor de groote genaden, die Hij aan Zijne Heiligen heeft geschonken en aldus God te ceren in Zijne Heiligen, waardoor de eer aan die Hei ligen bewezen tot God wordt teruggebracht. De Heiligen zijn ons voorgegaan in deug den en goede werken en op dergelijke dagen worden ons bnne deugden en de daardoor verkregen gelukzaligheid voor oogen gesteld, opdat wij daardoor ons zouden aangespoord gevoelen bun voorbeeld na te volgen. En eindelijk zijn deze dagen ingesteld om om ons aan te sporen de voorbede der Hei ligen "bij God af te smeeken en op die wijze ons de genaden te verzekeren, die wij no-odig hebben. Uit hetgeen wij hier aangegeven hebben blijkt ongetwijfeld wel, dat deze door de Kerk ingestelde feestdagen des Heeren en der Heiligen wel reden van bestaan hebben naast, de Zondagen. Do verplichtingen voor ons op die dagen zijn dezelfde als op de Zondagen, zoodat de gene, die zich wetens en willens aan over treding hiervan schuldig maakt, een even groote zonde bedrijft als wanneer bij dit kwaad pleegt op een Zondag. Wij moeten (lus steeds ons erop toeleggen de feestdagen der H. Kerk te vieren, zooals wij dit moeten doen en te gedenken, dat die dagen vooral aan den dienst van God be- hooren te worden gewijd. X. o De WelEerw. Pater H. Swinkels (uit Rakel) schrijft in. de „Annalen van Sparrendaal" De meer dan tachtigjarige moeder van Ho tzeu, den timmerman van ons dorp, was gestor ven en als een goede zoon zou bij hare begrafenis doen plaats hebben met alle plechtigheid on vertoon, welk volgens de Ohineesehe gebruiken vereischt wordt. Wat op de eerste plaats in 't oog viel was de kolossale afmetingen der kist, welke Ho taeu voor zyn moeder gemaakt had. Zij had eene lent.ge van 2xh M. en een breedte van PA M„ terwijl de hoogte aan het hoofdeinde IK M„ aan het voeteinde 1 M. was. Nadat het lijk in de kist gelegd was, werd deze op de bin nenplaats voor het huis onder een groote tent van wit en blauw doek geplaatst, tot aan den dag der begrafenis, welke 14 dagen later zou plaats hebben. Ho t/.cu en zijne verwanten gin gen gedurende die dagen allen in diepen rouw. Hij zelf en zijne huisgenooten droegen witte kleederen van grof linnen. Aan zijne dienstbo den, zijne verdere verwanten en aan vele bewo ners van het dorp bad hij li.nnen uitgedeeld, te zameu ongeveer 30(1 M. en allen droegeu in die dagen een witten hoofddoek of witte sjerp, als teeken van rouw over Ho Izeu's moeder. Ge durende de drie laatste dagen, welke de begra fenis voorafgingen, kwamen twaalf lijkbidders met witten hoofddoek en witten sjerp vijfmaal daags op de binnenplaats bijeen, om de gebeden te lozen. Zij sohaarden zich in een lialven cirkel voor het lijk en begonnen op zulk een klagen- den en weemoedig geatemden toon de gebeden te lozen, dat wij, die het voor het eerst hoorden, moeite hadden om onze aandoening te verber gen. Na hen traden muzikanten op, en zoo wisselden gebed en muziek elkander af. In die dagen kwamen van veirsoliillcnde soms verafgelegen dorj>en de bloedverwanten en be trekkingen der overledene bijeen, zoodat er op •den dag der begrafenis deelnemers uit meer dan 180 families tegenwoordig waren, om de over ledene de laalste eer te bewijzen. Nadat zonder noemenswaardig oponthoud liet lijk ter kerke was gevoerd, werd er voor een Stampvolle kerk een plechtige lijkdienst gezongen en na afloop daarvan ging zich de lijkstoet vormen voor den hoofdingang der kerk. Voorop plaatsten zich de muzikanten, na hen de lijkbidders. Dan kwam Ho tzeu, die een strook wit linnen, welke midden op de kist was vastgemaakt, over den schouder hield. 'I us- sohen hem en de kist plaatsten zich nog zes zijner voornaamste bloedverwanten, allen in t wit gekleed en hielden insgelijks dezelfde witte j strook linnen over den schouder. De stoet werd gesloten door zes karren met vrouwen van aller- lei leeftijd, welke de doode moesten beweenen. Op een gegeven teeken namen de diragers de kist op, doch nauwelijks waa zij een weinig van den grond, of de dwarshouten der diragers braken aan stukken. Zulks was een teeken., dat de kist zoo zwaar was, dat gewone draagstok ken niet sterk genoeg warenwat Ho tzeu tot groot© eer strékte. Het vordierd© heel wat tijd vooraleer er nieu we gehaald waTen, welke naar het oordeel der dragers stevig genoeg waven om den last te kunnen houden. Eindelijk stelt de stoet zich in beweging. Ho tzeu en zijne verwanten trekken aan den strook linnen, alsof twaalf personen nog niet genoeg waren om de kist te dragen. Ze gaan diep gebogen, Ho tzeu snikt en weent als een kind, zijn gang is zoo waggelend, dat hy door een bloedverwant in den arm genomen moet worden. Als zoon en naaste bloedverwant va.n de overledene is IIo tzeu volgens de Chi- neesöhe gebruiken verplicht zulk een vertoon van droefheid te maken. De muziek begint t© spelen, de bidders begin nen hunne klagende gebedeneen der vrouwen op de karren geeft den „schreitoon' aan en aanstonds is het op d© karren een geween en gesnik alsof ze allen wel ter diood zouden ge bracht worden, en zoo trekt d© stoet, voorafge gaan, gevolgd en omgeven door eene massa nieuwsgierigen, door d© straat, welk© naar het kerkhof leidt. Naar gelang men naderde ver sterkte het gehuil, zal ik maar zeggen, op de karren, terwijl de twaalf diragers begonnen te zuchten en te zweeten onder hun zwa.ren last, hoewel het nog vroeg in den morgen en tamelijk koud was. Op het, kerkhof aangekomen, toen heel de sitoet dicht op elkaar stond en de tee kenen van droefheid hun hoogste punt hadden bereikt, word plotseling een muilezel, voor een der wagens met schreister» gespannen, schich tig, met het gevolg dat twee oud© schreister» plotseling van de kar ter aarde stortten. Alge- meeuo stilte en ontsteltenis. Doch toen de ge vallenen ongedeerd weer opstonden, barstten alle schreister» in een schaterlach uit, om spoe dig daarop hare ambtsbezigheid te hervatten, en om het hardst te schreien. Men zou nu overgaan tot het nederlaten der kist. Twintig sterke mannen zouden er aan helpen, doch verschillende hunner schudden reeds .bedenkelijk bet hoofd, to kennen gevend, dat het graf veel te klein was, gezien de kolossale afmetingen der kist. Er werd veel gesproken, druk gcstieuleerd en niet gewerkt, totdat men eindelijk overeen scheen te komen het maar te wagen. Onder allerlei uitroepen over de grootte en de zwaarte der doodskist, werd deze zachtjes naar beneden gelaten, doch op ongeveer de helft der diept© bleef ze steken: het graf bleek te klein, wat aanstonds als een loopend vuurtje door de menigte ging. De sterkste mannen werden bijeengeroepen en wederom werd beraadslaagd, hoe men de kist weer boven zou krijgen. Mijn geduld werd op een zware proef gesteld. Wie zou mij zeggen wanneer ze weer zouden beginnen te werken, en hoelang het nog kon duren, voordat, alles was afgeloopen. De vrouwen op de karren sche nen moe geschreid en zaten geduldig op d© karren te wachten en uit te rusten, om nieuwe sehreikraehten te verzamelen voor den terug tocht. Meerdere vrouwen uit het dorp, die den stoet gevolgd waren, hadden ondertusschen de gra ven hunner bloedverwanten opgezocht en lagen hier en daar tegen een grafheuveltje te weenen en misbaar t© maken; zij wilden ten aanschou wen van al het volk toonen, dat zij hunne dooden nog niet vergeten waren, of liever, zij gingen schreien opdat al liet vólk het zou zien. Na lang over en weer praten wordt bet werk aan het graf hervat: onder luid geroep, opdat toch allen hun aandacht zouden schenken aan hetgeen gaat gebeuren, begint men te hijschen en te trekken en de k.ist verschijnt weer aan de oppervlakte. Het graf vergrooten vordert maar weinig tijd, en zonder hindernis kan men de kist tot onder in liet graf neerlaten, en spoe dig verheft zich daarop een grafheuvel van 2 Meter hoogte. Onder liet hernieuwd geschrei dor vrouwen, keert de stoet naar het dorp terug, en al wie dien morgen ambtshalve gespeeld, gebeden of geschreid heeft, wordt bij Ho tzeu op den doodenmaaltijd uitgenoodigd, zoodat hij dien dag ongeveer 300 gasten ten zijnoot had. Ho tzeu heeft eer van zyn werk. Hij heeft mot milde hand linnen uitgedeeld om rouw tc doen dragen, do kist was zoo zwaar, dat er Lij het dragen buitengewone maatregelen moesten genomen worden, zij was zoo groot, dat zij niet in het graf kon, iedereen heeft er zich van kunnen overtuigen en zal het rondvertel len, ten slotte heeft hij allo deelnemers mild onthaald. Voorloopig gaat Ho tzeu nog in 't wit. ge kleed of draagt een witten hoofddoek, l.tler zal hij tot een bepaalden tijd op zijn hoofd deksel een blauwen knop steken en hiermee zal Ho tzeu volgen de Ohineesehe gebruiken alles volbracht hebben, wat een goede zoon zijne overledene moeder schuldig is. 't Was een veelbelovend kerertje, het eerste kind van een professor in de wijsbegeerte en van een beroemde schrijfster. Toen hij nog in de wieg lag, hadden de vrienden en kennissen van den huize al voorspeld, dat het kind van zulke geleerde ouders zeker; mettertijd wel een groote beroemdheid zou worden. Zijne móéder had verscheidene kleine ver halen uit het kinderleven geschreven, die velen tot tranen hadden bewogen; zij was als no veil en-schrijfster zeer gezocht. Maar hiermee was haar eerzucht lang niet tevre den. Zij maakte hel ongelukkige plan om de lederkunde van haar land nog te verrijken met een grooten, historischén roman. Het succes van een harer vriendinnen, die met goed gevolg een roman geschreven had, spoorde haar hiertoe aan. Nog voor cle uitvoering van haar grootschc plannen, kwam het kind ter wereld Zijne ouders beschouwden hem met zeer verschillende gevoelens; zij waren zeer trotsch op hem en verwachtten stellig, dat hij iets bizonders zon worden. Maar voor loopig beroofde hij hen van de noodzake lijke nachtrust en door zijn ontelbare blijken van onzindelijkheid krenlde hij hun aesthe- tiscli gevoel. De vader kon geen kinderge- sehreeuw uitstaan en verbande den kleinen jongen nit zijn nabijheid; maar de moeder gevoelde zich wel zedelijk verplicht bij hem te blijven. Zij kon echter niet loochenen, dat zij vreeselijk in hem teleurgesteld was, en had zich een klein kind, van haarzelve, heel wat poëtischer voorgesteld. Toch hield zij veel van haar jongen. Hjj kon er zoo heer lijk uitzien, als zij hem pas gewasschen had en keek haar dan zoo aardig lachend aan. De moeder offerde veel voor hem op. Zij onderbrak haar studiën om het kind aan te kleeden en hem een poosje te dragen; zij maakte eigenhandig de pap voor hem klaar maar rekende dit alles het kleintje als een niet geringen grief toe. Zij vond het nogal onbeschaamd van dit kleine wezen, dat de maatschappij door zijn toedoen zooveel keurige verhalen moest missen. Naar zijn verstandelijke ontwikkeling was zij natuurlijk brandend nieuwsgierig. Zij vond, dat hij veel te langzaam leerde spre ken en ergerde zich over zijn traagheid van begrip. Zij wilde hem reeds vroeg in de let terkundige wereld binnenleiden, maar wist niet hoe dit aan te leggen. Vreemd. zij had zooveel over kleine kinderen gesclira^ ven, en wist nu zoo bitter slecht, hoe zij zelve mee moest omgaan. Ja, om eerlijk de ■waarheid te zeggen zij vond het eigenlijk saai en vervelend. Het kind werd lederen dag liever. Zijn haar viel in gouden krullen over zijn hoog voor hoofd, en zijn groote, wijdgeopende oogen schenen iedereen iets te vragen. Toen hij begon te spreken, uitte hij alles in vragen- den vorm. In het begin waren de ouders zeer gelukkig met zijn weetgierigheid; deze was immers een bewijs van zijn groote gees tesgaven. Maar al spoedig vroeg hij zooveel en zoo dikwijls, dat hij zijn ouders verlegen maakte, en zij ziehzelven erg oDwetend be gonnen te vinden. Voor dit jonge verstand was alles vreemd en nieuw, zelfs de gewoon ste dingen en met onvermoeiden iiver wilde hij van alles den oorsprong en de reden weten. Mama, hoe wordt het electrisehe licht gemaakt? Nu was mama opgevoed in een tijd, toen jonge meisjes zoo iets nog niet behoefden te leeren. Zij keek dus radeloos rond, zonder te kunnen antwoorden. Mama, waarom valt de zon niet naar beneden? Ik zie toch geen touw, waaraan ze is vastgebondenMama, hoe komt het, dat de rozenknopjes iederen dag grooter worden?Mama, waarom moeten brave, zoete kinderen toch dikwijls pijn hebben.... Waarom zijn de vrouwen mooier aange kleed dan de mannen? Over alles had hij iets te vragen, en wenschte hij juiste inlichtingen. Voor het eene waarom kwamen er in een oogwenk honderd andere in de plaats. De moeder was nooit in haar leven zoo om woorden verlegen geweest, als in de gesprekken met haar jongen. De kleine „Waarom" bleef onvermoeid. Hij vroeg van 'smorgeus vijf lot 'savonds zeven uur. Zelfs midden in den nacht ging hij rechtop in zijn bedje staan, om met een helder stemmetje te vragen: „Mama, waar om heeft Onze Lieve Heer den nacht zoo donker en den dag zoo licht gemaakt?" Hij vroeg de duidelijkste en tastbaarste dingen, en dan weer de meest wijze en ernstige. Hij liet zieh nooit met een ontwijkend antwoord afschepen, maar redeneerde zoo lang door, tot. hij genoegzaam ingelicht was. Het is waar al dat eeuwige vragen maakte hem lastig en vervelend. Mama huurde dus een kindermeisje als bliksemafleider. Maar het kindermeisje wist nog minder op al zijn vragen te antwoorden en scheepte hem kortweg af. Toen ging de kleine jon gen naar zijn mama: hij hoog zijn krullebol t'usschen haar en het gewichtige schrijfwerk en vroeg: „Mama waarom zijn de kinder meisjes toch zoo dom? En waarom^ houden zij meer van soldaten dan van kleine jon gens, die met haar moeten wandelen? En waarom heeft de ooievaar mij eigenlijk hij u gebracht, als gij toch geen tijd voor mij hebt?" 4 De moeder wns bcscliBamn, omdat zij aan het geliefkoosde schrijfwerk de voorkeur had gegeven hoven den omgang met haar lieven, kleinen jongen. Zij nam hem opbaar schoot en wilde hem een van haar verhaal tjes voorlezen, maar hiervan verstond de kleine geen woord. Hij geeuwde, wreef zich de oogen uit en noemde het „dom". En dat was nog wel een algemeen geprezen, keurig kinderverhaal, naar het leven geteekend. Toch was zij op haar manier een teedere en ook trotsche moeder. Zij kocht een mooi hoek in prachtband en daarin schreef zij al de kinerlijke vragen en vreemde invallen van den kleinen „Waarom". Daarin stond ook te lezen: „Mama, waar om hebben de paarden geen paraplu? en nog andere gekke vragen. Er stond echter niet in, dat de kleine man eens gevraagd had: „Waarom houden de arme vrouwen meer van haar kinderen dan de rijke?" „Hoezoo lieveling?" had de moeder geant woord. „Nu, de arme. vrouwen sturen haar kleine jongens niet nit wandelen, met kindermeis je-:, die zoo dom zijn en niets weten". Zijn vader moest eerlijk bekennen dat- de kleine jongen in menig opzicht wijzer was dan hij en mettertijd een gevaarlijk criticus kon worden. Hij was inderdaad- buitengewoon verstan dig, maar toch echt kinderlijk, en met har telijke liefde aan zijn moeder gehecht. Hij kon haar niet met rust laten; soms stak zijn

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 13