der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Liturgische Wegwijzer. Dokter Engel en de Grenadier Stark. GELOOFSVERDEDIG1NG. ficie CLIJST Dit nummer belioort bij de „Nieuwe HaarL Courant" van Zaterdag 30 Augustus 1918. De nadruk van de berichten en mededeeüngen in dit blad is verboden. KNIP DIT UIT eu leg het in uw Mis- en Vesperboek. Verklaring: Het verwijst naar hot Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. De t naar dat voor de Orde der Franciscanen. Zondag 31 Augustus. Zestiende Zondag na Pinksteren. Feest der H. H. Engelbe waarders. Blz. 1391; 2e Gebed van den Zondag, blz. 918; 3e Gebed van den H. Raymundus, blz. 1361 en 227. Credo ge durende bet Octaaf. Praef. der H. Drie vuldigheid, blz. £>9. Laatste Evangelie blz. 920. Groenm., Kiev. en Veis.: Van den Zondag, blz. 918; 2e Gebed van den H. Raymundus, blz. 1361 en 227. Praef. H. Drievuldigheid, blz. 99. Wegens den verjaardag van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina, na de Hoogmis de lofzang Te Deum, blz. 45. Maandag 1 September. H. Werenfridus, Be lijder, blz. 123* en 230; 2e Gebed van de H. H. Engelbewaarders, blz. 1391; 3e Ge bed van den H. Aegidius, blz. 235; 4e Ge bed van de Twaalf H. H. Broeders, blz. 1361. Groenm., Kleverp. en Veis.: Z. Isabella, Maagd der 2e Orde, blz. [167] en 248; 2e eu 3e Gebed zie boven 8e en 4e. Dinsdag 2 September, lf. Stepbanus, Ko ning van Hongarije, Belijder, blz. 1362 en 227; 2e Gebed 1391; 3e Concede blz. 205. Groenm. en Kleverp. 2o Gebed A cunctis, blz. 103; 3e Gebed naar keuze, blz. 106-112. Woensdag 3 September. Van het Octaaf, blz. 1391; 2e Gebed Concede, blz. 105; 3e voor Kerk of Paus, blz. 101 of 102. Groen markt, Kleverp. en Veis.: Z. Z. Joannes en Petrus, Martelaars der Orde, blz. [168] en 188. Donderdag 4 September. H. Rosa van Viter- bo, Maagd, blz. 125* en 248; 2e Gebed blz. 1391. Groenm., Kleverp. en Veis.: blz. [168] Credo. Vrijdag 5 September. H. Laurentius Justici- anus, Bisschop en Belijder, blz. 1363 en; 212; 2e Gebed 1391; 3e Gebed Concede blz. 105. Groenm., Kiev. en Veis.: Z. Genti- lis van Mathelica, Martelaar der Orde, blz. [170]en 178. Heden mag ook de Mis van het H. Hart gelezen worden: blz. 1006. Groenm., Kiev. en Veis. blz. 1012. Zaterdag 6 September. H. Rosalia, Maagd, blz. 125* en 248; 2e Gebed 1391; 3e Gebed Concede, blz. 105; 4e Gebed voor den Paus, blz. 102. Groenm. en Kiev. H. H. Cyrillus en Mehodius, Bisschop en Be lijders, blz. 1281; 2e Gebed v. d. Z. Vin. centius, blz. [170]; 3e Gebod voor den Paus, blz. 102. Veis. Kerkwijding aller Franciscaner Kerken, blz. 260. N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée). in iedere Mis bidde men van blz. 7194, waar «ieh bevindt de „Gewone orde der H. Mis". ZESTIENDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brief van den II. Apostel Pau- lus aan de Ephesiërs; III ,13—21. Broeders! Ik bid u, dat gij niet kleinmoe dig wordt wegens mijne verdrukkingen voor U, die uwe eer zijn. Om deze reden buig ik mijne knieën tot den Vader onzcs Heeren Jesus Christus, uit Vien alle geslacht in hemel en op aard© naam beeft, dat Hij, naar deu rijkdom zijner heerlijkheid, u geve, door zijnen Geest ge sterkt te worden met kracht voor don in. "wendigen mensch; dat Christus door het ge loof moge wonen in uwe harten, opdat gij, geworteld en gegrondvest in de liefde, met al de heiligen in staat inoogt zijn te begrij pen, welke de breedte en lengte en hoogte en diepte zij, eii te kennen do liefde van Chris tus, die alle kennis te boven gaat, opdat gij vervuld moogt worden tot de geheele vol heid Gods. Hed nn, die, naar de kracht welke in ons werkt, machtig is alles te doen, overvloedi ger dan wij bidden of beseffen, Hem zij de glorie in de Kerk en in Christus Jesus, ge durende al de geslachten van do eeuwen dor eeuwen! Amen. Evangelie volgens den H. Lucas; XIV, lu. In dien tijd, toen Jesus op een Sabbath het buis van eenen overste der Pliarizeën binnenging om brood te eten, sloegen zij Hem gade. En zie, vóór Hem stond een wa terzuchtig mensch. Jesus nu nam het woord en zeide tot de wetgeleerden en Pharizeën: Is het geoorloofd op don Sabbath te gene zen? Doch zij zwegen. Hij dan nam hem tot Zich, gena»s hem en liet hem heengaan. En hun antwoordend sprak Hij: Wie onder u zal Piet, als zijn ezel of os in den put valt, dien terstond, op den Sabbath, daaruit trekken? En zij konden Hem hierop geen antwoord geven. Hy zeide nu ook tot de genoodigde eene geiykenis, daar Hij opmerkte, hoe zij de eer ste plaatsen aan tafel uitkozen, en Hü sprak tot hen: Als gy ter bruiloft genoodigd zijt, zet u dan niet op de hoogste plaats, opdat .Piot misschien iemand, aanzienlyker dan gü, j noor hem genoodigd zij, en by die n en hem genoodigd heeft, niet kome en u zegge: maak Plaats voor dezen! Dan zoudt gy met be- Pcbaming de laagste plaats moeten gaan iu- hemen Maar als gy genoodigd zijt, ga dan Jutten op de laagste plaats, opdat wanneer degene, die u genoodigd heeft, komt, hy u '-•egge: vriend, ga hooger op! Dan zal u ?er te beurt vallen in tegenwoordigheid van ^n, die mede aanzitten. Want al wie zich ^Pfheft zal vernederd, en wie zich vernedert verheven worden. HOE MOET MEN VASTEN? Dat het gebod om te vasten door zeer ve len wordt overtreden eu dat over het alge meen de verplichting om te vasten zeer licht wordt geteld, behoeft zeker geen betloog. Voor de meesten is het echter niet dui delijk, wat wel en wat niet geoorloofd is met betrekking tot dit gebod dor H. Kerk. We zullen trachten eenige moeilijkheden en opwerpingeu betreffende deze verplich ting te beantwoorden en te weerleggen. Goed moet onderscheiden worden de dub bele verplichting, die door dit gebod wordt opgelegd. Op de eerste plaats is het gebruik van be paalde spyzen, nl. vleeschspyzen, verboden, en vervolgens is het niet geoorloofd op een vastendag meer clan een vollen maaltijd te gebruiken. Het eerste bedoelt voornamelijk het ge bod tot onthouding, zooals op de Vrijdagen, welke verplichting dus niet noodzakelyk be hoeft samen te gaan met de verplichting om te vasten in den eigenlijken zin, d.w.z. zich te onthouden van spijs gedurende den dag en slechts één vollen maaltijd te gebruiken Wat wordt hiermede bedoeld, zal mis schien door iemand gevraagd worden. Zeer velen zyn van meening, dat het wel geoorloofd is des morgens te eten, wanneer men volgens zyn leeftijd en wegens het vol doen aan de andere voor het vasten gestelde voorwaarden daartoe verplicht is. En toch is deze opvatting verkeerd. Er zyn bepaalde categorieën van perso nen, die jaarlijks by den Vastenbrief ge noemd worden, die van de verplichting om te vasten ontslagen zijn, omdat zii ziek zyn of zwak of zwaren arbeid moeten verrichten Nu zyn velen er spoedig hij zich onder de zulken te rekenen: zy gebruiken dan 's mor gens hun ontbijt zooals gewoonlijk, nemen des middags htm maaltijd en gebruiken des avonds nog liun avondeten, zooals zij dat gewoon zijn- Maar op die manier komt er van de Vas- tenwet weinig terecht. De verplichting staat vast: ieder die bo ven de 21 jaar is en den leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt, is aan de Vastenwet on derworpen. Hoogstens mag zoo iemand des morgens iets gebruiken, doch in geen geval „ontbij ten". Dan mag hü des middags zijn gewo nen maaltijd gebruiken en des avonds nog een zg. „collatie". Het is ook geoorloofd deze beide te verwisselen en dus middags de col latie en 's avonds bet middagmaal te gebrui ken. Men moet evenwel niet te spoedig meenen van de verplichting om op deze wijze de Vastenwet le onderhouden, ontslagen te zijn, zoodat moti niet aan zijn verplichting vol doet, wanneer men in den loop van den dag geen ander voedsel gebruikt dan het ge noemde. Men kan dispensatie krijgen en daardoor ontslagen worden van de verplichting om te vasten, doch dit mag men niet zelf be- oordeelen, zoodat in allen gevalle de biecht vader moet geraadpleegd worden; boven dien kan men ontslagen zijn van de ver plichting wegens erkende redenen, die wij reeds aanstipten, zooals het verrichten van uiterst zwaren arbeid. Wanneer men to ziek is of zoo zwak, dat. men door te vasten zyn gezondheid ernstig zou benadeelen, in een woord: wanneer het vasten voor iemand werkelijk een beletsel is om de plichten van zyn beroep naar belmoren te vervullen. Het spreekt vanzelf, dat men hierbij niet te lichtvaardig moet te werk gaan en er zeker gegronde redenen aanwezig moeten zyn, om het ontslagen zyn van deze strenge verplichting te billijken. Nu willen wy niet ontkennen, dat er zeer velen zyn, voor wie de verplichting om te vasten ongeldend is, doch dat mogen zy niet eigendunkelijk zelf booordeelen, doch zij zijn verplicht daartoe bij hun biechtvader te rade te gaan. Men moet er wel van overtuigd zijn, dat de verplichting om dit gebod te onderhou den, onder zware zonde verplicht, wat de meesten vrijwel over het hoofd zien en waar door zij zich zoo uiterst gemakkelijk eraan onttrekken. De dagen, waarop bedoelde verplichting van kracht is, zijn: do veertigdaagscbe vas ten, gedurende den Advent, de Quatertem perdagen en de Vigiliedagen voor grooto feesten. Op die dagen is men dus gehouden aan bet gebod om te vasten, d.w.z. slechts één vollen maaltijd te gebruiken eu zich te ont- liouden van vleeschspyzen, tenminste op sommige dagen in de week gedurende de veertigdaagscbe vasten en don Advent en op de Vrijdagen. We hopen, dat de verplichting door dit gebod opgelegd, nu eenigszins duidelijk is (gemaakt en men zich eraan zal houden, zooals het behoort X. Op een kouden, onstuimigen Novemberdag zat do vrouw van den beroemden geneesheer Engel te Berlijn, door haar kinderen omringd, voor do gedekte tafel, met smachtend verlangen de thuiskomst van haren echtgenoot af te wach ten. De regen viel by stroomen en de wind huilde akelig daar tusschen. De avondklok had reeds lang geluid en nog liet de dokter zich niet zien. lteeds meer dan eens had de vrouw 'n venster ge-opend, maar dadelijk het hoofd weder naar binnen gehaald, want de regen kletterde haar in 't gezicht, en in de lange straat waar zy woonde, liet zich geen wezen bespeuren. „Een dokter heeft toch een slaafsch leven," sprak zij met een diepen zucht; „het is een weer om hond noch kat de deur uit te jagen en mijn man moet dat alles trotseeren. God geve maar ,dat hem geen ongeluk over- lcome." Intusschen werden hare kinderen»zoo ongeduldig om iets te eten te krijgen, dat zy medelyden met hen kreeg en eenige schotels liet opdragen, hetgeen een juichtoon onder het kleine volkje deed opgaan. De kinderen aten als leeuwen. Hunne grappige gulzigheid deed de goede huismoeder lxaren kommer vergeten; maar toen zij nu de blonde knapen en meisjes naar hunne bedjes lxad gebracht en de oudste het avondgebed had gestameld, toen de slaap zich van allen had meester gemaakt, werd het onrustig in haar binnenste. Daar liet zich op eens de huissohel hooren. Zij vloog naar bene den, opende nog vóór de meid daar was, de huis deur, en zag haren Engel voor zieh. In hare vreugde wilde zij hem om deu hals vallen; maar hy weerde haar af, want het water droop hem bij geheele stralen van hoed en jas. Eerst toen hij in de warme bovenkamer zijn huisjas had aangetrokken en de zware laarzen door gemak kelijke pantoffels had vervangen, gaf hij haar een hartelijken kus op de gloeiende wangen, eu begon nu, terwijl hij van do twee uitgezochte schotels, die zorgvuldig waren bewaard, het een en ander gebruikte, te vertellen, hoe hij ziju dag besteed had. „Ik heb," zeide hij, „Berlijn wel driemaal op en neer geloopen, en toen het nu zoo laat werd, hinderde mij niets zoozeer, dan dat gij ongerust zoudt zijn. Het is, alsof mijn zieken de afspraak hebben gemaakt, om aan tegenovergestelde uiteinden der stad te gaau wonen. Ook is het waar, dat ik n gaan wonen. Ook is het waar, dat ik mij bij dien armen visscher in de Spandausche voor stad lang heb opgehouden. Ik zag dat liet spoe dig met hem gedaan zou zijn, eu ziju vrouw bad mij zoo innig toch niet heen te gaan, dat ik den moed niet had naar mijn hoed te grijpen. Do man is zacht in mijne armen gestorven. Rij zag zoo droefgeestig neer op de vrouw, die aan zijn bed geknield lag en op de zeven kinderen, die in een hoek stonden te schreien, dat mij de tranen in de oogen kwamen. „God zal voor u allen waken 1" zei do visscher met stervende lip pen. Ik bon hier en daar bij goede vrienden rondgegaan, om te zorgen dat ziju gebed ver hoord wordt. In de Konigstraat hob ik een paar bezoeken afgelegd, die mij ergernis gaven. De oude freule Emilie had mij laten weten, dat zy zoo goed als op sterven lag. Het had niets te beteekonen, de grillige oude vrijster had zich hij he^ kappen driftig gemaakt; een verkoelend drankje zal haar wel op de been houden, tot zij een nieuwe vlaag van kwaad aardigheid krijgt. Bij Feuerbach, den pre dikant, heb ik een geheele predikatie moeten houden. De kinderpokken zijn bij zijn twee meisjes aan 't verdwijnen, maar 't zou mij aan het hart gaan, zoo de twee lieve gezichtjes ge schonden werden. -Met de goede moeder had ik medelydenzij waakt dag en nacht bij de kin deren en hare wangen waren ingevallen van vermoeienis. Gij, die de kinderpokken toch ach ter den rug hebt, moet er morgen eens heen gaan en do goede predikantsvrouw beduiden, dat zij zich spareu moet." „Zoo-zijt gij altijd," viel de vrouw hem in de rede. „Gij denkt slechts aan anderen en ver geet, dat gy het huis vol jong volkje hebt, dat nog lang den trouwen vader niet missen kan. Gij neemt uwe gezondheid in 't geheel niet in acht. Aan uw heesche stem bemerk ik, dat ge heden in dit nare weer koude hebt gevat. Ik zal iets warms gereed maken, opdat do ver koudheid niet erger worde." Engel liet zyn vrouw begaan, en zat, toen de klok, temidden van deu toenemenden storm, elf uur sloeg, zich recht genoegolijk te koes teren. Een oogcnblik later hoorden de echte lieden op straat een zwaren slag. De vrouw sprong verschrikt op, het was een schoorsteen, die met donderend geweld was neergestort. Toen de eerste schrik voorbij was, sprak de echtgenoolo: „Een ding moet ge me beloven, lieve man, dat wie thans nog naar u mocht komen vragen, gy de deur niet meer uitgaat. Hot zou u eeu zware ziekte kunnen berokkenen en morgen komt er weer eeu dag. Ik laat hot niet toe, dan alleen in 't geval dat er een ge makkelijk ry'tuig van den een of anderen groo- ten heer kwam om u af te halen. Zulke visites doen den schoorsteen rooken." De man wachtte zich wel zijn woord te ver panden. Hij zou zeer zeker een nieuwen aanval hebben moeten doorstaan, indien niet de klank van do huisschel beider aandacht had afgetrok ken. Een zware tred liet zich op de trap hooron, door een zacht tikken aan de kamerdeur ge volgd. Een lang, forsch man Irad de kamer binnen. Het was een dier reuzen, door Frederik den Grooten met moeite eu kosten uit alle oorden van Europa bijeengebracht, om het sie raad zijner garde-regimenten uit te maken. Een zware knevel overschaduwde den mond van den krijgsman, maar zijn mannelijk gelaat was bleek en treurig. Aan de militaire tucht ge woon, stapte hij tot voor den geneesheer, salueerde en begon met een zware basstem„Tk zoek hulp bij u heer doktor, voor mijn arm, ziek kind, voor mijn eenig zoontje. Al sedert een paar dagen heeft hij het hoofd laten han gen en niets gegeten. Thans kan ik hem geen lepel water meer in krijgen en zijn oogen zijn duister. Onzen bataillons-chirurgijn heb ik niet om hulp gevraagdhij bemoeit zieh slechts met stukgeschoten beonen. Do regiments-dok- ter zond mij weg mot het harde woord: „Tk ben geen kinderdokter." In myn angst ben ik naar 'n burger-geneesheer gegaan. Op den stoep kreeg ik van den knecht ten antwoord: „Voor soldaten is mijn meester niet thuis." Ik was reeds radeloos, toen een bedelaar, wiens been gij om Gods wil genezen hebt, mij uw naam noemde en veel van ,uw menschlievendheid ver telde. Den geheelen avond heb ik naar uw huis gezocht, en eerst nu heeft een nachtwacht mij terecht geholpen. Het is buiten verschrikke lijk weder, en het is bijna middernacht. Maar gij kunt en wilt mensclien redden. Ga met mij naar mijn arm kind, dat anders verloren is. God zal er u voor zegenen. Dokter Eugel was ge roerd, maar zijn vrouw nam dadelijk het woord en zei, dat haar man zich niet wel bevond, maar dat in deze zelfde straat in een hoekhuis een jonge arts woonde, die de bereidwilligheid zelve was, en zeker zou meegaan. De grenadier was te zeer aan onderdanigheid gewoon, om tegen te spreken. Eeu pijnlijk lachje vertoonde zich op zyn blecke wangen en tot groote vreug de van Engels gade verwijderde hy zich gewil lig, na echter nog de voorzorg genomen te heb ben zijn woning op te geven. Kort daarna ging de dokter te bed. Hij had zyn dag wel besteed, was zeer vermoeid, doch kon niet in slaap komen! De bleeke, ernstige grenadier en het arme soldatenkind speelden hem door het hoofd. Zou de man wel don jongen dokter gevonden hebben? En zoo deze eens niet mede was ge gaan? Was de jonge man wel bekwaam genoeg om het rechte middel voor te schrijven? Kan niet van eenige uren, van een op den juisten tijd toegediend geneesmiddel een menscheuleven afhangen? Zulke gedachten en vragen hielden hem onophoudelijk bezig. Toen hij nu eindelijk bemerkte dat zijn vrouw stil was opgestaan om ?n sehreiendeu lieveling te hulp te komen, kon hij het niet langer uithouden. Zij doet haren plicht, ik wil den mijnen betrachten, zeide hij tot zichzelven, sprong uit het bed en was in een oogenblik aangekleed. Zijn vrouw ver schrikte, toen zy hem voor zich zag staan. „Ik kan niet rusten," zei hij, „voor ik dat arme sol datenkind to hulp gekomen ben. Tk ga er heen en ben binnen een uur terug." De vrouw wilde tegen werpingen maken, maar zij zag op haar eigen kinderen, die daar, met) den blos der gezondheid op de kaken, in de armen van den slaap lagen, en haar hart werd week bij de gedachte, wat, toch wel de soldaten vrouw lijden moest, die hopeloos stond by het ziekbed, het sterfbed misschien van den eenigen lieveling. Zij kon niet spreken, maar drukte met een traan in do oogen den braven echtge noot de hand en liet hem gaan. De grenadier had intusschen te vergeefs den jongen dokter trachten over te halen, om met hem te gaan. Deze had den avond in vroolyk gezelschap doorgebracht, en achtte hot hoogst ongeraden, zijn door den wijn verhit hoofd aan de gure nachtlucht bloot te stellen. De grena dier was naar eeu ander verwezen; men had hem zelfs niet eens de deur geopend, en de beangste vader was wanhopig, doornat tot op het hemd, naar zijn sombere woning terugge keerd. Daar vond hij zijn vrouw wecnend voor hot schamele bedje zitten. Het zieke knaapje was ontwaakt, maar sloeg de oogen verwilderd om zich heen. Zijn ademhaling was nauwelijks merkbaar en zijne handjes krompen krampach tig te zamen. De vader kende die voorteekenen, er was reeds zoo menig krijsmakker in zijne armen gestorven. Hij nam zijn vrouw bij do hand en sprak, terwijl groote tranen over zijn knevelbaard rolden: „Al onze vreugde is weg, mijn zoon sterft, en de menschen hebben ons verlaten. Nu denkt niemand er aan, dat wy, soldaten, soms het gansche jaar door in sneeuw eu regen, bij hitte en vorst in het veld moeten liggen; dat honderden van ons getroost in den dood moeten gaan, opdat de burger gerust zou kunnen slapen. Niemand in gansch Berlijn wil oen enkel uurtje voor een eerlyk soldant opof feren zij hebben geen tijd die ryke mensohen God moge het my vergeven, dat ik het zeg: niet aan tijd ontbreekt het hun, maar aan een hart. Wee my, ongelukkige vader!...." Op 't zelfde oogenblik wordt er tegen bet vensterluik geklopt. De grenadier dacht, dat liet de wind was, maar het geklop wordt her haald. Hij opent de deur eu een vreugdekreet ontsnapte zijn mond: dokter Engel stond voor hem. IJverig waren man en vrouw in de weer, om dien redder in den nood, hoed cn stok af to nemen; zij zouden hem naar het ziekbed van hun kind hebben willen dragen; maar Engel wenkte, dat zij zich bedaard moesten houden. Hij bezag het zieke jongske nauwkeu rig; schudde nauwelijks merkbaar het hoofd, terwijl de ouders vol angstige verwachting hem aanstaarden, deed eenige vragen, bedacht zich lang en haalde eindelyk zijn zakportefeuille te voorschijn, om een recept te schrijven. Nog één blik op het lijdende knaapje en het recept was gereed. „Haast u, zoo liet leven van uw kind u dierbaar is," zeide hij tot den vader, terwijl hij hem hot stukje papier overgaf, en de grenadier stormde do deur uit. Binnen een kwartier was hy reeds weder terug. Engel gaf den zieke zelf den drank in, en voelde hem van tijd tot tijd den pols en lette op zijn minste bewegingen. Een angstig uur kroop voorbij. Daar loost het knaapje een zwaren zucht; een weldadig zweet begint op zijn gelaat te parelen; hij wendt zich tot den vreemden man, ziet hem aan wel met matte, maar toch niet meer zoo verwilderde oogen, en zegt: „Dat drankje smaakte leelyk!" Engel wenkt den grenadier, die in een uitroep van vreugde dreigde uit te barsten, toe, dat hij zich stil moet houden, en fluistert hem in het oor: „God zy gedankt! Uw kind is gered. Mor gen vroeg ben ik weder hier. Geef hem nog tweemaal ,van uur tot uur het drankje in. Toen ging hij heen, of liever hij moest zich losscheu ren, want de grenadier was voor hem neerge vallen en omvatte zijne knieën, terwyl de vtouw hem de handen kuste en een Engel des Heeren noemde. De weg naar zijn woning was lang eu do herfstwind woei nog even guur, maar Engel bemerkte het niet. Toen hy thuis gekomen was, viel zijne vrouw hem om den hals en vroeg hem vergiffenis, dat zij hem door hare verwijten ge kweld had. Engel glimlachte en hy sliep dien nacht wel kort, maa-r geruster dan ooit. Den volgenden morgen vond hij den kleinen zieke nog beter, dan hy verwacht had, en de ouders erkentelijker dan ooit; want de vrouw van den dokter had niet voor haar man onder willen doen en met het krieken van den dag reeds eenige ververschingen naar het huis van den grenadier doen brengen. Binnen acht dagen zat de knaap reeds vroolijk in zijn bedje te spelen, en een week later nam de dokter voor goed van zijn herstelden zieke afscheid. Engel wilde stil heengaan, maar de grenadier vatte hem bij zijn jas en zeide: „Voor 't eerst van mijn leven kan ik een zware schuld niet betalen. Gou i of zilver heb ik niet, maar wat ik heb geef ik u. In leven en in dood kunt gy op den grenadier Stark rekenen. Kan ik u als knecht van dienst zijn, de oude knevelbaard zal altijd voor u ge reed staan." Stark hield woord. Op allerlei wijzen trachtte hij zijn erkentelijkheid aan den dag te leggen. By'na elk vrij uurtje bracht hy aan 't huis van Engel door en werd daar weldra de vertrouwde vriend van de kinderen, meid en knecht. Voor de knaapjes maakte hij houten geweren en sa bels, loerde hen exereeeren, en legde tot hun groote vreugde een kleine batterij in den tuin. aan, waaruit, ofschoon zij slechts met twee houten kanonnetjes gewapend was, dag aan dag sterk geschoten werd. De keukenmeid roemde zijn ijver in 't hout hakken en waterdragen en. de knecht Tnoest erkennen, dat de tabakspypeu van zijn meester nooit zoo goed schoonge< maakt waren als thans. Dat alles duurde niet maanden, maar jaren. Stark was bijna een huis genoot van den dokter geworden, wiens gezin! intusschen nog weer was aangegroeid. Het spreekt dus vanzelf, dat er diepe treurigheid in het huis van den dokter heerschte, toen op1( zekeren morgen de grenadier op het bepaalds uur wegbleef en zich weldra de tijding ver spreidde, dat hij met geheel zyn bataillon voor dag en dauw Berlijn verlaten had. Do groots Frederik wilde onverhoeds in Saksen zijn vijans den overvallen. Spoed en geheimhouding waren, voor het welslagen zijner plannen volstrekt noodzakelyk, en daarom was des nachts het bevel tot den afmarsch gegeven en rukten drie? uren later al de troepen reeds de poort uit, zon' der dat aan afscheid nemen te denken viel. Stark aanvaardde met een beklemd hart deni marseh. Hij had wel zijn vrouw bij zich, dia als marketenster het bataljon volgde; hij mista zyn lieven zoon niet, die, hoewel nog een knaap( onder de tamboers was opgenomen en trom' melde dat het een lust was; maar Stark had aan dokter Egel nog eens de hand willen druk' ken, en de kinderen een kus geven; een heets strijd stond voer de deur en het kon dus zoo lioht voor 't laatst zyn. t De twee eerste jaren van den zevenjarigen oorlog waren voorby gegaan .Frederik# roent klonk geheel de wereld door, maar van de gre< nadiers, die de poort van Berlijn waren uifgc trokken, rustten reeds de meesten in het koela graf. Stark leefde nog, maar kruin en baard waren grijs geworden en sombere droefgeestig heid lagen op zijn sterk gerimpeld aangezicht. En geen wonder! Meer dan een slagveld waa met het bloed van den braven krijgsman bc vlekt. Te Praag had bij zijn vrouw gelaten, dia daar aan de koorts gestorven was. In den onge- lukkigen slag van Kunersdorf had hy over het' lijk van zyn zoon met den stormmarsoh tegen de Oostenryksche batterijen moeten oprukken, Het wa3 nu het gedenkwaardig oogenblik ge weest, toen de zeventigjarige held Schwerin het: „Kinderen, dat gaat u voor!" had uitgeroe» pen en de dappere Pruisen over bergen lijkeu heen tegen het schrootvuur in hadden gestormd. „De jongen," placht Stark te verhalen, „9loeg nog den marseh toen hij viel. Hij was in zyn drift zelfs liet eerste gelid vooruitgesneld. Het was een goede, dappere knaap." Niet lang na Frederiks nederlaag bij Ku nersdorf, rukten de Russon tegen Berlyn op De bezetting der hoofdstad moest in allerijl versterkt worden, en onder de daarheen gezon den troepen behoorde ook het bataljon van Stark. Het waren gevaarlyke oogenblikken. Er moest streng wacht worden gehouden, en de soldaten, die dag noch nacht uit de kleeren, kwamen, moesten bij hun zwaren dienst nog aan de vestingwerken helpen arbeiden. Stark had, boe zijn trouw gemoed ook daarnaar smach- te, uog niet eens een bezoek bij den dokter kunnen afleggen. Daar stond hij 's middag# voor een kruithuisje aan den linkeroever van de Spree op schildwacht,. Het was een post van vertrouwen en daarom had men er den besten grenadier van het bataljon voor uitgezocht. Lange dagen achtereen had het zwaar gere gend en de rivier was dus sterk gezwollen; maar thans was het zacht, liefelijk weder. Ter wijl de grijze grenadier langzaam heen en we der .schilderde, viel zijn oog op een tuin aan de ovorzyde van de rivier, waarin eenige knapen bezig waren soldaatje te spelen. Hy bad schik in de vroolijke jongens en vooral in een hunner, die een zakdoek, aan een stok gebonden, als vaandel droeg. Reeds had hij een paar malen zieh er op betrapt, dat hij, als de kleine vaan deldrager het „presenteer 't geweer!" met for- schc stem uitsprak, onwillekeurig aan dat com- inando-woord gehoorzaamde. Opeens werden in den tuin de houten wapenen nedergeworpea en de knapen begaven zioh naar een aan deD wal vastliggend schuitje, waarin zij gingen schommelen. Dat spel beviel den grenadier niet, maar de dartele knapen luisterden niet naar de vermaning, die hij hun toeriep. Plotseling

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 13