der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken
te Haarlem en omliggende plaatsen.
Liturgische Wegwijzer.
Dokter Engel en de
Grenadier Stark.
GELOOFSVERDEDIG1NG.
ficie
CLIJST
Dit nummer belioort bij de „Nieuwe HaarL Courant" van Zaterdag 30 Augustus 1918.
De nadruk van de berichten en mededeeüngen in dit blad is verboden.
KNIP DIT UIT
eu leg het in uw Mis- en Vesperboek.
Verklaring: Het verwijst naar hot
Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. De
t naar dat voor de Orde der Franciscanen.
Zondag 31 Augustus. Zestiende Zondag na
Pinksteren. Feest der H. H. Engelbe
waarders. Blz. 1391; 2e Gebed van den
Zondag, blz. 918; 3e Gebed van den H.
Raymundus, blz. 1361 en 227. Credo ge
durende bet Octaaf. Praef. der H. Drie
vuldigheid, blz. £>9. Laatste Evangelie blz.
920. Groenm., Kiev. en Veis.: Van den
Zondag, blz. 918; 2e Gebed van den H.
Raymundus, blz. 1361 en 227. Praef. H.
Drievuldigheid, blz. 99.
Wegens den verjaardag van Hare Majesteit
Koningin Wilhelmina, na de Hoogmis de
lofzang Te Deum, blz. 45.
Maandag 1 September. H. Werenfridus, Be
lijder, blz. 123* en 230; 2e Gebed van de
H. H. Engelbewaarders, blz. 1391; 3e Ge
bed van den H. Aegidius, blz. 235; 4e Ge
bed van de Twaalf H. H. Broeders, blz.
1361. Groenm., Kleverp. en Veis.: Z.
Isabella, Maagd der 2e Orde, blz. [167]
en 248; 2e eu 3e Gebed zie boven 8e en
4e.
Dinsdag 2 September, lf. Stepbanus, Ko
ning van Hongarije, Belijder, blz. 1362
en 227; 2e Gebed 1391; 3e Concede blz.
205. Groenm. en Kleverp. 2o Gebed
A cunctis, blz. 103; 3e Gebed naar keuze,
blz. 106-112.
Woensdag 3 September. Van het Octaaf, blz.
1391; 2e Gebed Concede, blz. 105; 3e voor
Kerk of Paus, blz. 101 of 102. Groen
markt, Kleverp. en Veis.: Z. Z. Joannes
en Petrus, Martelaars der Orde, blz. [168]
en 188.
Donderdag 4 September. H. Rosa van Viter-
bo, Maagd, blz. 125* en 248; 2e Gebed blz.
1391. Groenm., Kleverp. en Veis.: blz.
[168] Credo.
Vrijdag 5 September. H. Laurentius Justici-
anus, Bisschop en Belijder, blz. 1363 en;
212; 2e Gebed 1391; 3e Gebed Concede blz.
105. Groenm., Kiev. en Veis.: Z. Genti-
lis van Mathelica, Martelaar der Orde,
blz. [170]en 178.
Heden mag ook de Mis van het H. Hart
gelezen worden: blz. 1006. Groenm.,
Kiev. en Veis. blz. 1012.
Zaterdag 6 September. H. Rosalia, Maagd,
blz. 125* en 248; 2e Gebed 1391; 3e Gebed
Concede, blz. 105; 4e Gebed voor den
Paus, blz. 102. Groenm. en Kiev. H. H.
Cyrillus en Mehodius, Bisschop en Be
lijders, blz. 1281; 2e Gebed v. d. Z. Vin.
centius, blz. [170]; 3e Gebod voor den
Paus, blz. 102. Veis. Kerkwijding aller
Franciscaner Kerken, blz. 260.
N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée).
in iedere Mis bidde men van blz. 7194, waar
«ieh bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
ZESTIENDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Les uit den brief van den II. Apostel Pau-
lus aan de Ephesiërs; III ,13—21.
Broeders! Ik bid u, dat gij niet kleinmoe
dig wordt wegens mijne verdrukkingen voor
U, die uwe eer zijn.
Om deze reden buig ik mijne knieën tot
den Vader onzcs Heeren Jesus Christus, uit
Vien alle geslacht in hemel en op aard©
naam beeft, dat Hij, naar deu rijkdom zijner
heerlijkheid, u geve, door zijnen Geest ge
sterkt te worden met kracht voor don in.
"wendigen mensch; dat Christus door het ge
loof moge wonen in uwe harten, opdat gij,
geworteld en gegrondvest in de liefde, met
al de heiligen in staat inoogt zijn te begrij
pen, welke de breedte en lengte en hoogte en
diepte zij, eii te kennen do liefde van Chris
tus, die alle kennis te boven gaat, opdat gij
vervuld moogt worden tot de geheele vol
heid Gods.
Hed nn, die, naar de kracht welke in ons
werkt, machtig is alles te doen, overvloedi
ger dan wij bidden of beseffen, Hem zij de
glorie in de Kerk en in Christus Jesus, ge
durende al de geslachten van do eeuwen dor
eeuwen! Amen.
Evangelie volgens den H. Lucas; XIV, lu.
In dien tijd, toen Jesus op een Sabbath
het buis van eenen overste der Pliarizeën
binnenging om brood te eten, sloegen zij
Hem gade. En zie, vóór Hem stond een wa
terzuchtig mensch. Jesus nu nam het woord
en zeide tot de wetgeleerden en Pharizeën:
Is het geoorloofd op don Sabbath te gene
zen? Doch zij zwegen. Hij dan nam hem tot
Zich, gena»s hem en liet hem heengaan. En
hun antwoordend sprak Hij: Wie onder u zal
Piet, als zijn ezel of os in den put valt, dien
terstond, op den Sabbath, daaruit trekken?
En zij konden Hem hierop geen antwoord
geven.
Hy zeide nu ook tot de genoodigde eene
geiykenis, daar Hij opmerkte, hoe zij de eer
ste plaatsen aan tafel uitkozen, en Hü sprak
tot hen: Als gy ter bruiloft genoodigd zijt,
zet u dan niet op de hoogste plaats, opdat
.Piot misschien iemand, aanzienlyker dan gü,
j noor hem genoodigd zij, en by die n en hem
genoodigd heeft, niet kome en u zegge: maak
Plaats voor dezen! Dan zoudt gy met be-
Pcbaming de laagste plaats moeten gaan iu-
hemen Maar als gy genoodigd zijt, ga dan
Jutten op de laagste plaats, opdat wanneer
degene, die u genoodigd heeft, komt, hy u
'-•egge: vriend, ga hooger op! Dan zal u
?er te beurt vallen in tegenwoordigheid van
^n, die mede aanzitten. Want al wie zich
^Pfheft zal vernederd, en wie zich vernedert
verheven worden.
HOE MOET MEN VASTEN?
Dat het gebod om te vasten door zeer ve
len wordt overtreden eu dat over het alge
meen de verplichting om te vasten zeer licht
wordt geteld, behoeft zeker geen betloog.
Voor de meesten is het echter niet dui
delijk, wat wel en wat niet geoorloofd is
met betrekking tot dit gebod dor H. Kerk.
We zullen trachten eenige moeilijkheden
en opwerpingeu betreffende deze verplich
ting te beantwoorden en te weerleggen.
Goed moet onderscheiden worden de dub
bele verplichting, die door dit gebod wordt
opgelegd.
Op de eerste plaats is het gebruik van be
paalde spyzen, nl. vleeschspyzen, verboden,
en vervolgens is het niet geoorloofd op een
vastendag meer clan een vollen maaltijd te
gebruiken.
Het eerste bedoelt voornamelijk het ge
bod tot onthouding, zooals op de Vrijdagen,
welke verplichting dus niet noodzakelyk be
hoeft samen te gaan met de verplichting om
te vasten in den eigenlijken zin, d.w.z. zich
te onthouden van spijs gedurende den dag
en slechts één vollen maaltijd te gebruiken
Wat wordt hiermede bedoeld, zal mis
schien door iemand gevraagd worden.
Zeer velen zyn van meening, dat het wel
geoorloofd is des morgens te eten, wanneer
men volgens zyn leeftijd en wegens het vol
doen aan de andere voor het vasten gestelde
voorwaarden daartoe verplicht is.
En toch is deze opvatting verkeerd.
Er zyn bepaalde categorieën van perso
nen, die jaarlijks by den Vastenbrief ge
noemd worden, die van de verplichting om
te vasten ontslagen zijn, omdat zii ziek zyn
of zwak of zwaren arbeid moeten verrichten
Nu zyn velen er spoedig hij zich onder de
zulken te rekenen: zy gebruiken dan 's mor
gens hun ontbijt zooals gewoonlijk, nemen
des middags htm maaltijd en gebruiken des
avonds nog liun avondeten, zooals zij dat
gewoon zijn-
Maar op die manier komt er van de Vas-
tenwet weinig terecht.
De verplichting staat vast: ieder die bo
ven de 21 jaar is en den leeftijd van 60 jaar
niet heeft bereikt, is aan de Vastenwet on
derworpen.
Hoogstens mag zoo iemand des morgens
iets gebruiken, doch in geen geval „ontbij
ten". Dan mag hü des middags zijn gewo
nen maaltijd gebruiken en des avonds nog
een zg. „collatie". Het is ook geoorloofd deze
beide te verwisselen en dus middags de col
latie en 's avonds bet middagmaal te gebrui
ken.
Men moet evenwel niet te spoedig meenen
van de verplichting om op deze wijze de
Vastenwet le onderhouden, ontslagen te zijn,
zoodat moti niet aan zijn verplichting vol
doet, wanneer men in den loop van den dag
geen ander voedsel gebruikt dan het ge
noemde.
Men kan dispensatie krijgen en daardoor
ontslagen worden van de verplichting om
te vasten, doch dit mag men niet zelf be-
oordeelen, zoodat in allen gevalle de biecht
vader moet geraadpleegd worden; boven
dien kan men ontslagen zijn van de ver
plichting wegens erkende redenen, die wij
reeds aanstipten, zooals het verrichten van
uiterst zwaren arbeid. Wanneer men to ziek
is of zoo zwak, dat. men door te vasten zyn
gezondheid ernstig zou benadeelen, in een
woord: wanneer het vasten voor iemand
werkelijk een beletsel is om de plichten
van zyn beroep naar belmoren te vervullen.
Het spreekt vanzelf, dat men hierbij niet
te lichtvaardig moet te werk gaan en er
zeker gegronde redenen aanwezig moeten
zyn, om het ontslagen zyn van deze strenge
verplichting te billijken.
Nu willen wy niet ontkennen, dat er zeer
velen zyn, voor wie de verplichting om te
vasten ongeldend is, doch dat mogen zy niet
eigendunkelijk zelf booordeelen, doch zij zijn
verplicht daartoe bij hun biechtvader te
rade te gaan.
Men moet er wel van overtuigd zijn, dat
de verplichting om dit gebod te onderhou
den, onder zware zonde verplicht, wat de
meesten vrijwel over het hoofd zien en waar
door zij zich zoo uiterst gemakkelijk eraan
onttrekken.
De dagen, waarop bedoelde verplichting
van kracht is, zijn: do veertigdaagscbe vas
ten, gedurende den Advent, de Quatertem
perdagen en de Vigiliedagen voor grooto
feesten.
Op die dagen is men dus gehouden aan
bet gebod om te vasten, d.w.z. slechts één
vollen maaltijd te gebruiken eu zich te ont-
liouden van vleeschspyzen, tenminste op
sommige dagen in de week gedurende de
veertigdaagscbe vasten en don Advent en op
de Vrijdagen.
We hopen, dat de verplichting door dit
gebod opgelegd, nu eenigszins duidelijk is
(gemaakt en men zich eraan zal houden,
zooals het behoort X.
Op een kouden, onstuimigen Novemberdag
zat do vrouw van den beroemden geneesheer
Engel te Berlijn, door haar kinderen omringd,
voor do gedekte tafel, met smachtend verlangen
de thuiskomst van haren echtgenoot af te wach
ten. De regen viel by stroomen en de wind
huilde akelig daar tusschen. De avondklok had
reeds lang geluid en nog liet de dokter zich
niet zien. lteeds meer dan eens had de vrouw
'n venster ge-opend, maar dadelijk het hoofd
weder naar binnen gehaald, want de regen
kletterde haar in 't gezicht, en in de lange
straat waar zy woonde, liet zich geen wezen
bespeuren. „Een dokter heeft toch een slaafsch
leven," sprak zij met een diepen zucht; „het is
een weer om hond noch kat de deur uit te
jagen en mijn man moet dat alles trotseeren.
God geve maar ,dat hem geen ongeluk over-
lcome." Intusschen werden hare kinderen»zoo
ongeduldig om iets te eten te krijgen, dat zy
medelyden met hen kreeg en eenige schotels
liet opdragen, hetgeen een juichtoon onder het
kleine volkje deed opgaan. De kinderen aten
als leeuwen. Hunne grappige gulzigheid deed
de goede huismoeder lxaren kommer vergeten;
maar toen zij nu de blonde knapen en meisjes
naar hunne bedjes lxad gebracht en de oudste
het avondgebed had gestameld, toen de slaap
zich van allen had meester gemaakt, werd het
onrustig in haar binnenste. Daar liet zich op
eens de huissohel hooren. Zij vloog naar bene
den, opende nog vóór de meid daar was, de huis
deur, en zag haren Engel voor zieh. In hare
vreugde wilde zij hem om deu hals vallen; maar
hy weerde haar af, want het water droop hem
bij geheele stralen van hoed en jas. Eerst toen
hij in de warme bovenkamer zijn huisjas had
aangetrokken en de zware laarzen door gemak
kelijke pantoffels had vervangen, gaf hij haar
een hartelijken kus op de gloeiende wangen, eu
begon nu, terwijl hij van do twee uitgezochte
schotels, die zorgvuldig waren bewaard, het een
en ander gebruikte, te vertellen, hoe hij ziju
dag besteed had. „Ik heb," zeide hij, „Berlijn
wel driemaal op en neer geloopen, en toen het
nu zoo laat werd, hinderde mij niets zoozeer,
dan dat gij ongerust zoudt zijn. Het is, alsof
mijn zieken de afspraak hebben gemaakt, om
aan tegenovergestelde uiteinden der stad te
gaau wonen. Ook is het waar, dat ik n
gaan wonen. Ook is het waar, dat ik mij bij
dien armen visscher in de Spandausche voor
stad lang heb opgehouden. Ik zag dat liet spoe
dig met hem gedaan zou zijn, eu ziju vrouw
bad mij zoo innig toch niet heen te gaan, dat ik
den moed niet had naar mijn hoed te grijpen.
Do man is zacht in mijne armen gestorven. Rij
zag zoo droefgeestig neer op de vrouw, die aan
zijn bed geknield lag en op de zeven kinderen,
die in een hoek stonden te schreien, dat mij de
tranen in de oogen kwamen. „God zal voor u
allen waken 1" zei do visscher met stervende lip
pen. Ik bon hier en daar bij goede vrienden
rondgegaan, om te zorgen dat ziju gebed ver
hoord wordt. In de Konigstraat hob ik een
paar bezoeken afgelegd, die mij ergernis gaven.
De oude freule Emilie had mij laten weten,
dat zy zoo goed als op sterven lag. Het had
niets te beteekonen, de grillige oude vrijster
had zich hij he^ kappen driftig gemaakt; een
verkoelend drankje zal haar wel op de been
houden, tot zij een nieuwe vlaag van kwaad
aardigheid krijgt. Bij Feuerbach, den pre
dikant, heb ik een geheele predikatie moeten
houden. De kinderpokken zijn bij zijn twee
meisjes aan 't verdwijnen, maar 't zou mij aan
het hart gaan, zoo de twee lieve gezichtjes ge
schonden werden. -Met de goede moeder had ik
medelydenzij waakt dag en nacht bij de kin
deren en hare wangen waren ingevallen van
vermoeienis. Gij, die de kinderpokken toch ach
ter den rug hebt, moet er morgen eens heen
gaan en do goede predikantsvrouw beduiden,
dat zij zich spareu moet."
„Zoo-zijt gij altijd," viel de vrouw hem in
de rede. „Gij denkt slechts aan anderen en ver
geet, dat gy het huis vol jong volkje hebt, dat
nog lang den trouwen vader niet missen kan.
Gij neemt uwe gezondheid in 't geheel niet in
acht. Aan uw heesche stem bemerk ik, dat ge
heden in dit nare weer koude hebt gevat. Ik
zal iets warms gereed maken, opdat do ver
koudheid niet erger worde."
Engel liet zyn vrouw begaan, en zat, toen de
klok, temidden van deu toenemenden storm,
elf uur sloeg, zich recht genoegolijk te koes
teren. Een oogcnblik later hoorden de echte
lieden op straat een zwaren slag. De vrouw
sprong verschrikt op, het was een schoorsteen,
die met donderend geweld was neergestort.
Toen de eerste schrik voorbij was, sprak de
echtgenoolo: „Een ding moet ge me beloven,
lieve man, dat wie thans nog naar u mocht
komen vragen, gy de deur niet meer uitgaat.
Hot zou u eeu zware ziekte kunnen berokkenen
en morgen komt er weer eeu dag. Ik laat hot
niet toe, dan alleen in 't geval dat er een ge
makkelijk ry'tuig van den een of anderen groo-
ten heer kwam om u af te halen. Zulke visites
doen den schoorsteen rooken."
De man wachtte zich wel zijn woord te ver
panden. Hij zou zeer zeker een nieuwen aanval
hebben moeten doorstaan, indien niet de klank
van do huisschel beider aandacht had afgetrok
ken. Een zware tred liet zich op de trap hooron,
door een zacht tikken aan de kamerdeur ge
volgd. Een lang, forsch man Irad de kamer
binnen. Het was een dier reuzen, door Frederik
den Grooten met moeite eu kosten uit alle
oorden van Europa bijeengebracht, om het sie
raad zijner garde-regimenten uit te maken. Een
zware knevel overschaduwde den mond van
den krijgsman, maar zijn mannelijk gelaat was
bleek en treurig. Aan de militaire tucht ge
woon, stapte hij tot voor den geneesheer,
salueerde en begon met een zware basstem„Tk
zoek hulp bij u heer doktor, voor mijn arm,
ziek kind, voor mijn eenig zoontje. Al sedert
een paar dagen heeft hij het hoofd laten han
gen en niets gegeten. Thans kan ik hem geen
lepel water meer in krijgen en zijn oogen zijn
duister. Onzen bataillons-chirurgijn heb ik niet
om hulp gevraagdhij bemoeit zieh slechts
met stukgeschoten beonen. Do regiments-dok-
ter zond mij weg mot het harde woord: „Tk
ben geen kinderdokter." In myn angst ben ik
naar 'n burger-geneesheer gegaan. Op den stoep
kreeg ik van den knecht ten antwoord: „Voor
soldaten is mijn meester niet thuis." Ik was
reeds radeloos, toen een bedelaar, wiens been
gij om Gods wil genezen hebt, mij uw naam
noemde en veel van ,uw menschlievendheid ver
telde. Den geheelen avond heb ik naar uw huis
gezocht, en eerst nu heeft een nachtwacht mij
terecht geholpen. Het is buiten verschrikke
lijk weder, en het is bijna middernacht. Maar
gij kunt en wilt mensclien redden. Ga met mij
naar mijn arm kind, dat anders verloren is. God
zal er u voor zegenen. Dokter Eugel was ge
roerd, maar zijn vrouw nam dadelijk het woord
en zei, dat haar man zich niet wel bevond,
maar dat in deze zelfde straat in een hoekhuis
een jonge arts woonde, die de bereidwilligheid
zelve was, en zeker zou meegaan. De grenadier
was te zeer aan onderdanigheid gewoon, om
tegen te spreken. Eeu pijnlijk lachje vertoonde
zich op zyn blecke wangen en tot groote vreug
de van Engels gade verwijderde hy zich gewil
lig, na echter nog de voorzorg genomen te heb
ben zijn woning op te geven. Kort daarna ging
de dokter te bed. Hij had zyn dag wel besteed,
was zeer vermoeid, doch kon niet in slaap
komen! De bleeke, ernstige grenadier en het
arme soldatenkind speelden hem door het hoofd.
Zou de man wel don jongen dokter gevonden
hebben? En zoo deze eens niet mede was ge
gaan? Was de jonge man wel bekwaam genoeg
om het rechte middel voor te schrijven? Kan
niet van eenige uren, van een op den juisten
tijd toegediend geneesmiddel een menscheuleven
afhangen? Zulke gedachten en vragen hielden
hem onophoudelijk bezig. Toen hij nu eindelijk
bemerkte dat zijn vrouw stil was opgestaan om
?n sehreiendeu lieveling te hulp te komen, kon
hij het niet langer uithouden. Zij doet haren
plicht, ik wil den mijnen betrachten, zeide hij
tot zichzelven, sprong uit het bed en was in
een oogenblik aangekleed. Zijn vrouw ver
schrikte, toen zy hem voor zich zag staan. „Ik
kan niet rusten," zei hij, „voor ik dat arme sol
datenkind to hulp gekomen ben. Tk ga er heen
en ben binnen een uur terug."
De vrouw wilde tegen werpingen maken, maar
zij zag op haar eigen kinderen, die daar, met)
den blos der gezondheid op de kaken, in de
armen van den slaap lagen, en haar hart werd
week bij de gedachte, wat, toch wel de soldaten
vrouw lijden moest, die hopeloos stond by het
ziekbed, het sterfbed misschien van den eenigen
lieveling. Zij kon niet spreken, maar drukte
met een traan in do oogen den braven echtge
noot de hand en liet hem gaan.
De grenadier had intusschen te vergeefs den
jongen dokter trachten over te halen, om met
hem te gaan. Deze had den avond in vroolyk
gezelschap doorgebracht, en achtte hot hoogst
ongeraden, zijn door den wijn verhit hoofd aan
de gure nachtlucht bloot te stellen. De grena
dier was naar eeu ander verwezen; men had
hem zelfs niet eens de deur geopend, en de
beangste vader was wanhopig, doornat tot op
het hemd, naar zijn sombere woning terugge
keerd. Daar vond hij zijn vrouw wecnend voor
hot schamele bedje zitten. Het zieke knaapje
was ontwaakt, maar sloeg de oogen verwilderd
om zich heen. Zijn ademhaling was nauwelijks
merkbaar en zijne handjes krompen krampach
tig te zamen. De vader kende die voorteekenen,
er was reeds zoo menig krijsmakker in zijne
armen gestorven. Hij nam zijn vrouw bij do
hand en sprak, terwijl groote tranen over zijn
knevelbaard rolden: „Al onze vreugde is weg,
mijn zoon sterft, en de menschen hebben ons
verlaten. Nu denkt niemand er aan, dat wy,
soldaten, soms het gansche jaar door in sneeuw
eu regen, bij hitte en vorst in het veld moeten
liggen; dat honderden van ons getroost in den
dood moeten gaan, opdat de burger gerust zou
kunnen slapen. Niemand in gansch Berlijn wil
oen enkel uurtje voor een eerlyk soldant opof
feren zij hebben geen tijd die ryke mensohen
God moge het my vergeven, dat ik het zeg: niet
aan tijd ontbreekt het hun, maar aan een hart.
Wee my, ongelukkige vader!...."
Op 't zelfde oogenblik wordt er tegen bet
vensterluik geklopt. De grenadier dacht, dat
liet de wind was, maar het geklop wordt her
haald. Hij opent de deur eu een vreugdekreet
ontsnapte zijn mond: dokter Engel stond voor
hem. IJverig waren man en vrouw in de weer,
om dien redder in den nood, hoed cn stok af
to nemen; zij zouden hem naar het ziekbed
van hun kind hebben willen dragen; maar
Engel wenkte, dat zij zich bedaard moesten
houden. Hij bezag het zieke jongske nauwkeu
rig; schudde nauwelijks merkbaar het hoofd,
terwijl de ouders vol angstige verwachting hem
aanstaarden, deed eenige vragen, bedacht zich
lang en haalde eindelyk zijn zakportefeuille te
voorschijn, om een recept te schrijven. Nog één
blik op het lijdende knaapje en het recept was
gereed. „Haast u, zoo liet leven van uw kind
u dierbaar is," zeide hij tot den vader, terwijl hij
hem hot stukje papier overgaf, en de grenadier
stormde do deur uit. Binnen een kwartier was
hy reeds weder terug. Engel gaf den zieke zelf
den drank in, en voelde hem van tijd tot tijd den
pols en lette op zijn minste bewegingen. Een
angstig uur kroop voorbij. Daar loost het
knaapje een zwaren zucht; een weldadig zweet
begint op zijn gelaat te parelen; hij wendt zich
tot den vreemden man, ziet hem aan wel met
matte, maar toch niet meer zoo verwilderde
oogen, en zegt: „Dat drankje smaakte leelyk!"
Engel wenkt den grenadier, die in een uitroep
van vreugde dreigde uit te barsten, toe, dat hij
zich stil moet houden, en fluistert hem in het
oor: „God zy gedankt! Uw kind is gered. Mor
gen vroeg ben ik weder hier. Geef hem nog
tweemaal ,van uur tot uur het drankje in. Toen
ging hij heen, of liever hij moest zich losscheu
ren, want de grenadier was voor hem neerge
vallen en omvatte zijne knieën, terwyl de vtouw
hem de handen kuste en een Engel des Heeren
noemde.
De weg naar zijn woning was lang eu do
herfstwind woei nog even guur, maar Engel
bemerkte het niet. Toen hy thuis gekomen was,
viel zijne vrouw hem om den hals en vroeg hem
vergiffenis, dat zij hem door hare verwijten ge
kweld had. Engel glimlachte en hy sliep dien
nacht wel kort, maa-r geruster dan ooit. Den
volgenden morgen vond hij den kleinen zieke
nog beter, dan hy verwacht had, en de ouders
erkentelijker dan ooit; want de vrouw van den
dokter had niet voor haar man onder willen
doen en met het krieken van den dag reeds
eenige ververschingen naar het huis van den
grenadier doen brengen. Binnen acht dagen zat
de knaap reeds vroolijk in zijn bedje te spelen,
en een week later nam de dokter voor goed
van zijn herstelden zieke afscheid. Engel wilde
stil heengaan, maar de grenadier vatte hem bij
zijn jas en zeide: „Voor 't eerst van mijn leven
kan ik een zware schuld niet betalen. Gou i of
zilver heb ik niet, maar wat ik heb geef ik u.
In leven en in dood kunt gy op den grenadier
Stark rekenen. Kan ik u als knecht van dienst
zijn, de oude knevelbaard zal altijd voor u ge
reed staan."
Stark hield woord. Op allerlei wijzen trachtte
hij zijn erkentelijkheid aan den dag te leggen.
By'na elk vrij uurtje bracht hy aan 't huis van
Engel door en werd daar weldra de vertrouwde
vriend van de kinderen, meid en knecht. Voor
de knaapjes maakte hij houten geweren en sa
bels, loerde hen exereeeren, en legde tot hun
groote vreugde een kleine batterij in den tuin.
aan, waaruit, ofschoon zij slechts met twee
houten kanonnetjes gewapend was, dag aan dag
sterk geschoten werd. De keukenmeid roemde
zijn ijver in 't hout hakken en waterdragen en.
de knecht Tnoest erkennen, dat de tabakspypeu
van zijn meester nooit zoo goed schoonge<
maakt waren als thans. Dat alles duurde niet
maanden, maar jaren. Stark was bijna een huis
genoot van den dokter geworden, wiens gezin!
intusschen nog weer was aangegroeid. Het
spreekt dus vanzelf, dat er diepe treurigheid in
het huis van den dokter heerschte, toen op1(
zekeren morgen de grenadier op het bepaalds
uur wegbleef en zich weldra de tijding ver
spreidde, dat hij met geheel zyn bataillon voor
dag en dauw Berlijn verlaten had. Do groots
Frederik wilde onverhoeds in Saksen zijn vijans
den overvallen. Spoed en geheimhouding waren,
voor het welslagen zijner plannen volstrekt
noodzakelyk, en daarom was des nachts het
bevel tot den afmarsch gegeven en rukten drie?
uren later al de troepen reeds de poort uit, zon'
der dat aan afscheid nemen te denken viel.
Stark aanvaardde met een beklemd hart deni
marseh. Hij had wel zijn vrouw bij zich, dia
als marketenster het bataljon volgde; hij mista
zyn lieven zoon niet, die, hoewel nog een knaap(
onder de tamboers was opgenomen en trom'
melde dat het een lust was; maar Stark had
aan dokter Egel nog eens de hand willen druk'
ken, en de kinderen een kus geven; een heets
strijd stond voer de deur en het kon dus zoo
lioht voor 't laatst zyn. t
De twee eerste jaren van den zevenjarigen
oorlog waren voorby gegaan .Frederik# roent
klonk geheel de wereld door, maar van de gre<
nadiers, die de poort van Berlijn waren uifgc
trokken, rustten reeds de meesten in het koela
graf. Stark leefde nog, maar kruin en baard
waren grijs geworden en sombere droefgeestig
heid lagen op zijn sterk gerimpeld aangezicht.
En geen wonder! Meer dan een slagveld waa
met het bloed van den braven krijgsman bc
vlekt. Te Praag had bij zijn vrouw gelaten, dia
daar aan de koorts gestorven was. In den onge-
lukkigen slag van Kunersdorf had hy over het'
lijk van zyn zoon met den stormmarsoh tegen
de Oostenryksche batterijen moeten oprukken,
Het wa3 nu het gedenkwaardig oogenblik ge
weest, toen de zeventigjarige held Schwerin
het: „Kinderen, dat gaat u voor!" had uitgeroe»
pen en de dappere Pruisen over bergen lijkeu
heen tegen het schrootvuur in hadden gestormd.
„De jongen," placht Stark te verhalen, „9loeg
nog den marseh toen hij viel. Hij was in zyn
drift zelfs liet eerste gelid vooruitgesneld. Het
was een goede, dappere knaap."
Niet lang na Frederiks nederlaag bij Ku
nersdorf, rukten de Russon tegen Berlyn op
De bezetting der hoofdstad moest in allerijl
versterkt worden, en onder de daarheen gezon
den troepen behoorde ook het bataljon van
Stark. Het waren gevaarlyke oogenblikken. Er
moest streng wacht worden gehouden, en de
soldaten, die dag noch nacht uit de kleeren,
kwamen, moesten bij hun zwaren dienst nog
aan de vestingwerken helpen arbeiden. Stark
had, boe zijn trouw gemoed ook daarnaar smach-
te, uog niet eens een bezoek bij den dokter
kunnen afleggen. Daar stond hij 's middag#
voor een kruithuisje aan den linkeroever van
de Spree op schildwacht,. Het was een post van
vertrouwen en daarom had men er den besten
grenadier van het bataljon voor uitgezocht.
Lange dagen achtereen had het zwaar gere
gend en de rivier was dus sterk gezwollen;
maar thans was het zacht, liefelijk weder. Ter
wijl de grijze grenadier langzaam heen en we
der .schilderde, viel zijn oog op een tuin aan de
ovorzyde van de rivier, waarin eenige knapen
bezig waren soldaatje te spelen. Hy bad schik
in de vroolijke jongens en vooral in een hunner,
die een zakdoek, aan een stok gebonden, als
vaandel droeg. Reeds had hij een paar malen
zieh er op betrapt, dat hij, als de kleine vaan
deldrager het „presenteer 't geweer!" met for-
schc stem uitsprak, onwillekeurig aan dat com-
inando-woord gehoorzaamde. Opeens werden in
den tuin de houten wapenen nedergeworpea
en de knapen begaven zioh naar een aan deD
wal vastliggend schuitje, waarin zij gingen
schommelen. Dat spel beviel den grenadier niet,
maar de dartele knapen luisterden niet naar
de vermaning, die hij hun toeriep. Plotseling