«ï7?(V. 5~Yeeftuijseiï. (BartelforJssrraat Z7. &ëJef.J770.Speciaal adres voor Schaollaarzen.
Uit onze Oost.
Landbouw en Visscherii
Kunst en Letteren.
KERKNIEUWS.
tonden ten zeerste verontwaardigd zijn,"
„dat hier een hoogst ernstige aanslag is ge
pleegd op de rustige vriendschappelijke sa
menleving hier ter plaatse". Dit adres was
geheel buiten den pastoor om door het hoofd
eener school opgesteld, die alles eigener ini
tiatief deed. Het- gold een publieke zaak.
Men lette wel: de drie onderofficieren herrie
pen hun beschuldiging niet!
Er schijnt toen vanwege het ministerie een
onderzoek te zijn ingesteld. Althans de be
trokkenen hebben een aantal schriftelijke vra
gen moeten beantwoorden. Dit alles is ge
heim, zoodat men niet weet of de beant
woording bevredigend wasde uitslag is dat
de drie onderofficieren overgeplaats zijn naar
Amsterdam.
Te voren waren reeds de betrokkenen door
den bataljonscommandant' majoor Fabius ge
hoord, die naar „Vooruit" zelf meedeel-
Ho zeide: „Onderofficieren moeten te hoog
staan, om zoo iets te schrijven". Hij wilde
echter geen straf geven, omdat alles in de
hitte van den verkiezingsstrijd was geschre
ven. Het „Handelsblad" verwondert zich er
over, dat het verhoor plaats had voor den
bataljonscommandant en niet voor den re
gimentscommandant Olrée, die, naar 't. „Han
delsblad" tendentieus met sprekende letters
ter aan toevoegt, katholiek is. Wij zouden zeg
gen, dat spreekt voor de kiescliheid, waar
mede de katholieke regimentscommandant de
zaak heeft aangevat, door zelf in deze
zaak niet te willen oordeelen.
Nu moge al het „Handelsblad" den onder-
jteekenaars van het pamflet het testimonium
geven van „onberispelijk in dienst en levens
wandel" en dat het dool om te beleedigen
den drie hoogst fatsoenlijken onderteekenaars
totaal vreemd was", ja, dat zij zelfs gebruik
maakten „als andere kiezers' van hun grond
wettelijk recht" om te lasteren???—)
en er onderscheid moet gemaakt worden tus-
sohen hun optreden als onderofficieren en als
kiezer, wij zijn het eens met majoor Fa
bius, die wei eenig verband legde tusschen
optreden binnen en buiten dienst, toen hij zei
lde: „Onderofficieren moesten te hoog staan,
Jxm zoo iets te schrijven." En wij voegen er
aan toe: „om in gebreke te blijven, geble
ken laster te herroepen."
Ziedaar de juiste toedracht der zaak, die
'fc „Handelsblad*' als een „wraakoefening" van
den pastoor belieft voor te stellen zonder
behoorlijk onderzoek. En voor de wijze
yan voorstelling van het „Handelsblad" is
Wel teekenend, dat de katholieke regiments
commandant wordt voorgesteld als iemand,
üie niets met de pers te maken wil hebben,
geen inlichtingen kon geven (evenmin als
fliajoor Fabius) en „zich niet bemoeide met
krantengeschrijf". De waarheid intusschen
blijkt genoegzaam uit 't volgend antwoord,
Hat wij ontvingen op een vraag om inlichting:
„Naar aanleiding van haar schrijven waar
door ik mijn dank betuig heb ik de eer
Her redactie beleefd te berichten, dat ik tot
jmijn spijt, op grond van de desbetreffende be
palingen, geen nadere inlichtingen mag ver
strekken, om de juiste toedracht der zaak
!b het licht te stellen."
[Tot zoover „De Tijd". Wij nemen deze
(weerlegging der feiten daarom zoo uitvoerig
jn ons blad op, omdat de plaatselijke bladen
«bier ter stede en alle neutrale(l) bladen in
den omtrek reeds Maandagavond een en ander
luit het „Handelsblad" overschreven. Zoo -de
Redacties de weerlegging er van nog niet in
jdo Tijd hebben gelezen, stellen wij ze gaarne
In de gelegenheid ze hier te vinden.
Wat ons betreft, hebben wij liever afge
dacht alvorens te publieeeren of er ook na
ttere bijzonderheden over het geval zouden
bekend worden, hetgeen nu het geval is.
De „man van 't pensioen!" Er was
jsoo schrijft men uit Workum aan de „Leenw.
Ct." bericht gekomen, dat oude Grietje,
„den mijnheer van het pensioen" gaarne wil
de spreken. Het oudje kan zelf niet meer loo-
Jpen, dus we bezoeken haar in het armoedige
*vertrekje, dat zij geheel alleen bewoont.
Als we de deur openen, zien we het oudje
bewegingen maken om op te staan, maar
we voorkomen die moeite door binnen te tre
den, een stoel te nemen, wat ruimte op de
tafel te maken en met .de portefeuille voor
Ons tegenover haar plaats te nemen.
De oude vrouw ziet met verwondering naar
/dit alles en krijgt eerst kijk op de dingen,
als ik zeg: „Ik kom voor het pensioen, Griet
je! Houd je nu maar kalm en tracht je ge
heugen wat op te frisschen, want we zullen
samen eens wat praten, hoor!"
Grietje knikt met het grijze, gerimpelde
hoofd en haar ééne oog (het andere mist ze
reeds lange jaren) begint zoowaar te glanzen.
Wel, Grietje, hoe oud ben jet Weet je
Ook wanneer het je verjaardag is?
En daar klinkt het:
Jawel, mijnheer, ik ben in mijn 8§e en
hier is een briefje, daar staat mijn verjaar
dag op.
Dat verschrompelde, geel geworden papier
tje is bijzonder ving gevonden uit een ond
kerkboek, dat in een hoek van de venster
bank ligt. Het briefje is voor langen tijd
eens opgevraagd aan de secretarie.
Dat komt goed uit, vrouwtje, en kan je
mij nu «ook zeggen, waar je in de laatste 10
jaren gewerkt hebt?
Neen, mijnbeer, zoo lang kan ik niet out»
bonden, maar ik heb gewerkt zoolang ik kon.
Ja, ja, ik heb wat werk gedaan in m'n leven.
M'n handen staan krom van 't werken.
Ja maar, Grietje, noem mij nu eens wat
namen van vaste buizen, waar je gewerkt
hebt.
Op eens wordt het haar helder en tal van
namen komen over haar lippen, namen van
mannen en vrouwen, die ik hier niet gekend
heb, en ik woon hier al 30 jaar.
Een gewoon verschijnsel; de oudjes herin
neren zich alles uit hun jeugd, maar weten
niets meer van de laatste 20 jaren.
Ik schud met het hoofd en zeg:
Grietje, die mensehen zijn wel 30 jaar
dood. die kunnen je nu niet aan pensioen hel
pen. Herinner je je ook iets van je 60e tot je
70e jaar? Ging je toen ook nog uit werken?
En daar luidt het eenvoudig maar oprecht:
Ja. mijnheer, ik heb altijd gewasschen en
gewerkt, maar al kon ik er den hemel mee
beërven, ik kan 't mijnheer niet precies zeg
gen waar! Twee gulden in de week, 't zou
een zegen zijn en ik zou-er onze lieven Heer
voor danken, maar ik mag er niet om leu-
genen, nietwaar, mijnheer?
Ik verdubbel mijn pogingen en het gelukt
me twee namen te liooren van menschen, die
ik nog ken.
Verrijkt met enkele aanteekeningen, ver-1
laat ik liet mensehje, met het ernstige voor
nemen haar zoo mogelijk een heerlijk St._Ni-
colaasfeest te bereiden.
Grietje, ik kom nog eens weer, hoor!
Twee dagen later treed ik weer opgewekt
hij haar binnen, want het is mij gelukt vraag
9 van het formulier flink beantwoord te krij
gen. Het endje heeft in „het tijdvak van 10
jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het he
reiken van den leeftijd van 70 jaar" meer
dan 300 weken loonarbeid voor anderen ver
richt.
Ik heb weer plaats genomen, het oog ziet
me vragend aan. Een oogenblik later drukt
ze m'n hand met baar heide kromgewerkte
handen, als ik haar vertel, dat het mogelijk
wel lukken zal.
Langzaam, haar zoo nu en dan even aan-
zende om te genieten van haar blijdschap,
lees ik de verschillende antwoorden van het
formulier voor en ten slotte moet ze onder
teekenen.
Dat gaat niet, want schrijven heeft ze niet
geleerd.
Neen, mijnheer, m'n ouders hadden geen
geld voor schoolpenningen.
Nu, een kruisje is voldoende en op koddige
wijze wordt dit kunststuk verricht.
Nog even gesproken over haar leven, haar
familie en ik verlaat het stulpje, overtuigd
een gelukkigen dag te hebben geschonken
aan oude Grietje.
Zietdaar den zonniger kant van ons werk!
Een Wethouder gevraagd!
Men schrijft aan de ..Kot!." uit Alblas
serdam
Do gemeenteraad te Alblasserdam bestaat
uit antirevolutionairen, Ohrist.-Historischen,
liberalen, vrijzinnigen en een socialist.
Op 2 Sept. 1.1. moest te Alblasserdam 'in
oene vacature van wethouder worden voor
zien. wegens herkiezing van het Raadslid
W. 't Hoon (a.-r,).
Toen de voorzitter van den Raad tot stem
ming liet overgaan, zeide de heer 't Hoen,
die ongeveer twee jaar wethouder geweest
is, dat hij niet meer in aanmerking wensch-
te te komen voor het wethouderschap.
De Raad ging tot stemming over, en de
lieer 't Hoen werd opnieuw gekozen.
De voorzitter vroeg of de heer 't Hoen
bereid was die benoeming aan te nemen,
doch de heer 't Hoen bleef bij zijn weigering,
hoe ook de voorzitter aandrong om' die be
noeming aan te nemen.
Bij tweede stemming werd gekozen de heer
A. M. Vroege, die twee jaar geleden ook
een jaar wethouder is geweest, maar tusschen-
tijds bedankte.
De heer Vroege bedankte echter, hoe de
voorzitter en de leden van den Raad ook
aanhielden, dat Z.Ed. zijn benoeming zou aan
nemen. Niets mocht baten, de heer .Vroege
bleef bij zijn besluit.
Bij derde stemming werd gekozen de heer
J. U. Smit, maar Z.Ed. bedankte ook.
Bij vierde stemming werd gekozen de heer
Jacob Jonker, maar ook dien heer ontbrak
alle Just.
Bij de vijfde stemming weid gekozen de
heer A. Pijl, maar die vond de eer te groot
en bedankte.
De heer Pijl is jaren achtereen bij vorige
burgemeesters wethouder geweest en een paar
jaar bij den tegenwoordigen titularis en be
dankte ook tusschentijds.
Eenige leden van den Raad, zooals de hee
rten Lebs, Prins Visser en Van Eesteren zei
den niét 'in aanmerking' 'te willen komen,
wegtens drukke werkzaamheden.
Bij zesde stemming werd voor de tweede
maal gekozen de heer A'. M. Vroege.
De voorzitter en de leden va,n den Raad
hielden sterk aan bij den heer Vroege om
zich die keuze lie laten welgevallen, al was
het voor één jaar, maar Z.Ed. bleef ook
thans bij zijn besluit.
Bij ©ene volgende stemming werd de heer
Van Eesteren, niettegenstaande hij had ge
zegd, het wethouderschap niet te kunnen
aannemen, toch gekozen.
De heer Van Eesteren gevraagd zijnde, of
hij die benoeming wilde aannemen, bedankte
echter.
Alle leden van den Raad verzochten den
heer Van Eestieren of hij die benoeming wil
de aannemen of anders haar in beraad te wil
len nemen, dan kon men naar huis.
De heer Van Eesteren gaf tenslotte aan
dit verzoek gevolg, maar heeft na een dag
kennis gegeven, dat hij bedankte.
Wat zou er nu gebeuren?...
De Raad is samengeroepen tegen heden
om in de vacature te voorzien.
meen nog te moeten geven. Maak uw zaai
zaad zoo zuiver mogelijk, verwijder liefst
alle onkruidzaden door scherpfcricuren, dan
kunt ge tevens korrels uitstrooien van on
geveer gelijke grootte. Het gewas zal er
te gelijkmatiger om worden en het wieden
in het voorjaar is wellicht overbodig. Daar
voor is trouwefts immer tijd te kort. Van
de uitgezaaide Petkuser, rogge kan men en
kele jaren achter elkaar een goeden oogst
verwachten. Zeker evenwel gaat de pro
ductiviteit achteruit, vooral ten gevolge van
kruisbestuiving met minderwaardige soorten.
Voor het winnen, van zaaizaad is het daar
om wel aan te bevelen een paar afgezon
derd gelegen akkers te kiezen. Maar ook
dan nog nog moet men het zaaizaad van
tijd tot tijd eens vernieuwen om voortdu
rend de hoogste oogsten van het veld te
halen.
GOEDE ROGGE.
De rogge is nog pas geoogst en in de
schuren opgereden en nu denkt men er al
weer aan deze vrucht te gaan uitzaaien,
want onze boeren, vooral die uit de zand
streken, weten uit ondervinding, dat het
zaaien der rogge niet heel lang moét wor
den uitgesteld, wil men ten minste van dit
gewas een flinken oogst halen. Rogge is
het graangewas bij uitnemendheid op onze
liooge, droge zandgronden, tarwe wilde daar
vroeger niet best voort, en wordt, als ze
er thans eens wordt gezaaid, heel veeL ge
roofd door de vogels, die in het houtland
menigvuldig voorkomen. In den loop der
eeuwen heeft men in de zandstreken een
roggevarieteit gekregen, die er volkomen
inheemsck is en betrekkelijk weinig mest
vraagt, maar die dan ook kort stroo met
kleine aren en lichte korrels levert. In de
negentiende eeuw, waarin zoo oneindig veel
veranderingen en verbeteringen op land
bouwgebied zijn ingevoerd, heeft men soor
ten geteeld en alom leeren kennen, die meer
graan en meer stroo leveren op hetzelfde
veld en daarom stellig meer aanbeveling
verdienen. Eep der meest verbreide en
hoogst gewaardeerde variëteiten is zeker de
Petkuser rogge, door den heer Von Lochow
geteeld en gestadig meer veredeld. Wie Pet
kuser rogge uijzaait in het najaar, is in
den beginne gewoonlijk een weinig teleur
gesteld. Deze variëteit toch blijft Voor den
winter tamelijk kort en schijnt clan niet
veel te beloven. Eerst in het voorjaar en
dan nog niet eens vroeg lcomt liij tot volle
ontwikkeling, maar levert dan ook forsch
stroo, groote, goed gevulde aren en zwaar
graan. Zulk een goed roggegewas onttrekt
per H.A. aan den grond 20 tot 30 E.G.
kalk, 40 tot 50 E.G. pliosphorzuur, 80 tot
90 E.G. kali en 80 E.G. stikstof. Een
afzonderlijke kalkbemesting is in den re
gel niet zoo heel erg noodig, maar phos-
phorzuur, kali en stikstof mogen in geen
geval worden vergeten. Vroeger moest men,
bij gebrek aan den noodigen stalmest soms
nog laat in den winter zaaien. Thans kan
men zijn rogge, dank zij het gebruik van
kunstmest, in tijds aan den grond toever
trouwen. .Toch is het gebruik van stalmest
ook nu niet af te raden, al moeten we er
kennen, dat de verhouding der plantenvoe-
dingsstoffen in den stalmest voor rogge niet
de gewensclite is. Maar die stalmest kan
door kunstmest worden aangevuld, dat geeft
minder moeite en betere uitkomsten. Bij
half stalmest zouden we geven 500 E.G.
Thomasslakken en 500 E.G. kaïniet, bij en
kel kunstmest van ieder 800 E.G. Al deze
meststoffen worden minstens een paar we
ken voor het zaaien goed ondergeploegd.
Zoodra dan de grond wat bezakt is, kan
men met zaaien aanvangen. jWij zouden even
wel nooit iemand aanraden den grond eerst
al te hard en te veelvuldig te eggen, zoo
als hier en daar gebeurt om "de bovenlaag
zoo fijn mogelijk te krijgen. Laten we in
het roggeland de kruimelstructuur bewaren
zoo lang het gaat, de rogge moet nog een
Igeruimen tijd op het veld blijven staan,
en de bodem kan nog zoo gemakkelijk
dichtslaan door regen en sneeuw. Eén raad
meenen we onzen landbouwers in het alge- i
DOUWES DEKKER.
De „Java Bode" schrijft:
In een brief van den heer Douwes Dek
ker, gepubliceerd in de Express, lezen wij
o.m. het volgende:.
„Wij moeten niet meer prikkelen, irritee-
ren, misschien zijn dat de woorden. Ik zal
de redactie van de Express schrijven dat
het mijn uitgesproken wensch is, dat alle
irriteerende artikelen moeten worden ter zij
de gelegd.
En tevens blijke dan daaruit, dat mij elk
opruien tegen het bewind, elk haatzaaien
tegen welke bevolkingsklasse dan ook,
vreemd is."
Dit berouw komt wel wat laat!
Oplichters.
In de „N. S, Ct." vinden wij melding* ge
maakt van een nieuwen oplichterstrue te
Soerabaja, toegepast door een Europeaan, die
zich uitgeeft voor ambtenaar der N. I. S.
en bij een paar dames geld tracht machtig
te worden, zoogenaamd om voor hen gearri
veerde goederen te kunnen ontvangen.
Het blijkt, dat die man een handlanger
moet hebben, een inlander, die echter spe
ciaal den dienst der S. S. schijnt te „verzor
gen," en al eenige dagen ageert.
Zoo vervoegde hij zich hij de familie van
D. op Kedong Doro. Nadat hij eerst een ge
sprek met de bedienden had gevoerd, meldde
hij zich hij de familie. Deze merkte op, dat
de man er schilderachtig uitzag, precies een
wandelende regenboog, wite jas, groene
kousen en een zwarte pet met gouden band.
De man vertelde, dat hij te Batavia wo
nend, een lid der familie kende, en, dat dit
familielid, een dame, hem 4 ttfels en stoelen
had meegegeven. De vracht bedroeg 4.75,
en of men nu maar een baboe met dat geld
wilde medegeven, dan kon die He meubels in
ontvangst nemen.
Mevrouw D. hapte echter niet toe, en zei,
dat haar man zelf wel even zou meegaan, en
bovendien de kebon.
Aldus ging men op weg; de veelkleurige
inlander en de kebon in ééne dogcart, de heer
des huizes in een andere. De inlander wijzig
de nu zijn verhaal zoodanig, dat de goederen
door hem per boot waren meegebracht; hij
was eigenlijk krani.
Bij de Roode Brug gekomen, verzocht hij
den heer D. maar door te rijden naar den
Oedjoeng, waar aan den kleinen boom de
barang zou liggen. Hij zelf moest nog even
naar zekeren meneer Pauwels, in Kebalen.
Aldus reed de heer D. naar den Oedjoeng;!
de oplichter met deii kebon naar Kebalen.
Daar liet hij de dogcart stoppen, schreef
enkele woorden op een stuk papier, gaf dit j
den kebon (die niet bovenmatig snugger
schijnt) en zei: „houd dit papier iu de hand,
zoo, dat het goed zichtbaar is; straks zal er
iemand komen die je er om vragen zal".
Hiermede verdween de boef; de kebon
bleef „al maar" in de dogcart zitten, het pa
pier zeer devoot in de uitgestrekte hand.
Het leek een fakir, die bezig was, z'n arm
te offeren, door deze een jaar achtereen!
rechtuit te houden. Toen de arm van den
snuggeren kebon nagenoeg verlamd was,
ie-ie maar naar huis gereden. De heer D.,
die zich aan den kleinen boom gek had ge
zocht naar de barang, was al terug, in niet
zeer vriendelijke stemming. Het is niet ge
makkelijk, om hij dit alles z'n goed humeur
te behouden.
Woensdag j.l. is dezelfde inlander geweest
hij mevrouw M. op Kaliasin, waar hij ver
telde, dat er goederen voor haaT lagen in de
loods der S. S. op Semoet; er moest 5.50
gedokt worden. Mevrouw M. gaf het geld
echter niet en ging er zelf op uit, zonder
resultaat natuurlijk.
EEN VERDUISTERING ,VAN f 23.000.
Er heeft te Medan een verduistering plaats ge
had van meer dan f 23.000, die in het Ma-
Ieiso'he wereldje heel wat opschudding heeft
gewekt.
De kassier van dén sultan van Deli, toeng-
koe Sarif, een 22-jarige Delischs toengkoe,
had in die functie onder meer de opdracht
om iedere maand een som van f 1000 te
storten bij een dér bankinstellingen te Me
dan. Kort geleden ontving de Sultan van die
bank e#n schrijven, dat reeds in 13 maanden
geen storting had plaats gehad. De boeken
vaa den kassier werden te voorschijn gehaald
en daar stond 'iedere maand een post van
f 1000 geboekt als storting op bedoelde bank.
De zaak werd onderzocht en de knoeierij1
bleek glashelder. De kassier, die het volste
vertrouwen van den Sultan genoot en in
jaren niet was gecontroleerd, had ziju boe
ken in volslagen wanorde. Mondeling lichtte
hij toe, dat hij iedere maand hier en daar pos
ten had betaald, maar controleerbaar was
daarvan niets.
Toen deze feiten aan het licht kwamen,
bleek ook, dat van den datoe van Petissah,
die den kassier f 7000, de verkoopsom van
een stuk land, te bewaren, had gegeven,
waren Verduisterd terwijl ook f 3000, in be
waring ontvangen van zijn grootvader, Hadji
Oesman van Gloegoer, verdwenen waren.
Op die feiten in de toengkoe, die gehuwd
is en vader van één kind, in de sultansge-
vangenis gezet, waar hij thans wacht tot
dat dé karapatan recht over hem zal spre
ken.
Een opvallend duur leven leidde de schul
dige toengkoe niet, maar liet schijnt dat hij
in stilte veel geld uitgaf vooral aan het
spel. (Deli Ct.)
EEN PORTRET VAN MGR. VAN DE VEN.
Dinsdag werd door het hoogwaardig ka
pittel van St. Jan, na afloop der maande-
lijksche vergadering, aan Z. D. H. Mgr.
W. van de Ven zijn in olieverf geschilderd
portret aangeboden.
Het portret, geschilderd door den kunst
schilder Domburg uit Schijndel, werd al
gemeen geroemd om zijn prachtige gelij
kenis en fijne afwérking.
DE CAPUCIJNEN IN DEN BOSCH.
Vrijdag a.s. is het 300 jaar geleden dat
de paters Capucijnen hun huis betrokken
te 's Hertogenbosch in de Postelstraat.
DE KATHOLIEKE ILLUSTRATIE
van deze week bevat de volgende:
PLATEN: De onafhankelijkheidsfeesten te
Den Haag (18). Op het eeuwfeest van Neer-
land's onafhankelijkheid (2). Na den strijd. De
feestelijke ontvangst Her Servische troepen
te Belgrado. De onafhankelijkheidsfeesten te
Dordrecht. Uit Holland's verleden. Het
kerkbestuur van den H. Michaël te Zwolle.
Bij de plechtige inwijding van het nieuwe
Retraitenhuis „Loyola". Bisschoppelijk be
zoek aan Kevelaer. De eerste foto's van
groote Russische manoeuvres. Een groot
vorstin te midden van de officieren van haar
regiment. Onafhankelijkheidsfeesten te
Strijp. Nieuwe halsbrekende waagstukken op
het gebied der luchtvaart. Koninginnefees
ten te Amsterdam. Met muziek naar Keve
laer. F. Woestenburg t. De Duitsche Keizei
en de Polen.
TEKST: De erfenis der verstootene (ver
volg). No. 58 en 59. De pelgrimsreis naar
Jerusalem (vervolg). Anecdoten. De dokters
rekening. De zegepraal van het kruis (ver
volg). Bij onze platen. Inhoudsopgave.
,NEERLANDIA".
„Neerlandia" geeft voor September een
Afrika-nummer, waarop wij gaarne de aan
dacht vestigen. Het is ontworpen en sa
mengesteld op initiatief der afdeeling Jo
hannesburg van het Alg. Nederl. Verbond.
Het bevat verscheidene goed uitgevoerde
cliché's waaronder foto's van wijlen presi
dent ICruger, president Steyn, Louis Botha,
generaal Hertzog en anderen en telt onder
meer artikelen van de hand van: Jan F.
iÖelliers, H. D. J. Bodenstein, J. F. Ven
ning en J. Kamp.
MEVR. NOORDEWIER—REDDINGIUS.
Woensdagavond is Mevr. Foordewier-Red-
dingius te Amsterdam gehuldigd in het Óön-
certgebouw ter gelegenheid van haar zil
veren muziek-jubileum. Het publiek bracht
haar een enthousiaste ovatie. Na afloop van
hét concert was er een officieele receptie
in den Foyer, waar gelegenheid werd ge
geven om aan de jubilaresse persoonlijk
hulde te brengen.
vroeg kunnen de invitaties gepost worden."
„Naar het mij voorkomt," merkte de heer
Wolters aan, „zijt gij hang, dat ik mijn woord
terugneem."
Marianne lachte.
„Kom neef," zeide Johanna tot mij, „hier
is al schrijfgereedschap."
„Ik zal mij wel wachten te schrijven," dacht
ik, „want zij kennen het handschrift van den
neef. Daarom antwoordde ik: „Ik heb mij in
den vinger gesneden. Arthur zal het wel
doen."
„Hebt gij u gesneden? Laat een6 zien. Ar
thur en Marianne willen nu in den tuin gaan
•wandelen; ik zal u dicteeren."
„Ik zeg het nog eens, ik kan niet schrij
ven. Ik heb mijn vinger erg gekwetst, hij
doet mij veel pijn."
„Zeg liever dat ge een luiaard zijt. Maar gij
?ult mij tenminste het concept voor de uit-
poodigingslijst helpen maken; gij zult toch
wel iets op 't papier kunnen krabbelen?
(Schrijf vooreerst de namen van onze gasten
van gisteren: de heer Groen, zijne vrouw,
lijne heide dochters, zijn zoon en diens leer
meester. Hebt gij dat?"
Zij keek over mijn schouder op het papier.
„Maar wat is dat nu?" riep zij verwonderd.
„Dat is de heer Groen, zijne vrouw, enz.,
maar omdat mijn vinger mij pijn doet, heb
ik maar Grieksche letters geschreven."
„Maar dat kan ik niet lezen, slimmert!"
„Dan moet gij het maar leeren. Ik betaal
/altijd met gelijke munt. Gij dwingt mij tot
fcchrijven. ik dwing u Grieksoh te leeren."
„Recht zoo," zei de heer Wolters lachend;
„zoo moet men deze jonge dame antwoorden,
anders brengt zij ons allen nog onder den
pantoffel."
Onder vroolijke „scherts was de lijst einde
lijk gereed. De gast die het laatst op de lijst
stond was pastoor Wilhelm Berg te Hohen-
burg, mijn oom, hij wien ik eigenlijk op dit
oogenblik moest ziin inplaats van te Leehaus.
„Kent gij pastoor Berg?" vroeg ik angstig.
„Dat zou ik denken," zeide Johanna. „Hij
is immers onze pastoor. Een beste man, wij
houden allen veel van hem. Maar gij moet
hem toch ook kennen. Gij liébt hem toch
twaalf jaar geleden vaak hier bij bij ons ge
zien."
„Ja, nu herinner ik het mij. Een deftige
oude heer, met een arendsneus," zeide ik dit
maal geheel naar waarheid.
De dans begon en de groene kroonluchters
deden liet prachtig. Allen waren in een vroo
lijke stemming en de heer Wolters zeide mij:
„Mijn kwade hui is over, jongen; aan hetgeen
gebeurd is, is niets meer te veranderen."
Ik sloop, na den dans, in 't bosschage en
ging door den tuin naar de verhevenheid,
waar de schommel stond. Het uur van schei
den naderde. Ik zeide deze lieve plek vaar
wel. Vooreerst verwijderde ik het stuk pa
pier, waarop Johanna den naam geschreven
had, die de mijne niet was.
Ik stapte op den schommel toe en dacht
aan de verrukkelijke Johanna.
Plotseling werd ik door Arthur en Ma
rianne verras*. „Hoe ernstig* en nadenkend
zijt gij toch, neef," zeide Marianne. „Waarom1
deelt gij niet in ons geluk, terwijl'gij het ons
toch verschaft hebt? Als ik de waaijicicl niet
wist, dan zou ik denken, dat gij treurt, om-;
dat gij mij verloren hebt." j
„Plaag mij niet, Marianne! Wat ik verlies,
is misschien moeilijker terug te bekomen dan5
gij wel denkt."
„Gelukkig kan een zekere schoone te Ber
lijn uwe lieve, raadselachtige woorden niet
hooren. Beken het maar, gij zijt gelukkig
door hetgeen, thans gebeurd is."
„En als dat nu eens niet zoo was?"
„Dan zou ik u waarlijk beklagen, beste
neef," zeide Marianne.
„Beklaag mij maar, Marianne. Ik hen voor
nemens te vertrekken, maar mijn hart en
mijne gedachten zullen steeds hier blijven."
„Gij wilt reeds vertrekken, twee dagen na
nw komst?" vroeg Marianne. „Niet moge
lijk!"
„Misschien zal ik verdwenen zijn, vóór gij
't zelfs denkt. Mijn heengaan en komen zijn
raadselachtig."
„Hoe bedoelt gij dat, Karei? Wat zou mijn
vader van uw onverklaarbaar voornemen
zeggen?"
„Ik moet u allen, om verschillende rede
nen, voor eenigen tüd verlaten. Misschien
zal ik spoedig terugkomen. Zoo niet," dan zal
ik u schrijven en, als het noodig is, zult gij
mij verdedigen. Niet waar, beste Marianne?
En gij Arthur, zult mij niet vergeten?"
Beiden reikten mij de hand.
„Ik begrijp u niet," antwoordde Marianne,
„gij kpreékt zoo ernstig, als naamt gij af
scheid voor altijd. Zijt gij voornemens naar
Berlijn te gaan?"
„Als ik u verzoeken mag, spreek toch niet
altijd van dat verwenschte Berlijn! Dat was
slechts een voorwendsel om uw vader over te
halen, nw verloving met den heer Holm toe
te staan; ik hen heelemaal niet verloofd."
„Zijt gij in 't geheel niet verloofd?" zeide
Marianne verbaasd. „Dus hebt gij getogen,
om mij te redden? Gij hebt geen verloofde
te Berlijn?"
„Neen, op mijn eerewoord. Ik heb nog nooit
aanzoek gedaan; vandaag heb ik het eerste
blauwtje geloopen."
„De goede God vergeve u de zonde! Ik voor
mij zal mijn geheeto leven den dienst, dien-gij
mij bewezen hebt, niet vergeten; ik zal dage
lijks voor uw welzijn bidden; daarvan kunt
gij verzekerd zijn."
Marianne sprak met bewogen stem. Arthur
drukte mij de hand.
„Mijne vrienden," zeide ik, „gij overschat
mijn verdiensten. Belooft mij slechts nw
trouwe vriendschap. Maar laten wij nu gaan
dansen. Ik engageer mijn nicht voor een
wals."
Wij keerden terug ter plaatse waar gedanst
werd; onderweg ontmoetten wij Johanna.
„Zijt gij dan allen doof en stom gewor
den?" zeide zij. „Ik heb u al dikwijls luid
geroepen zonder antwoord te krijgen en nu
loopt gij statig, zonder te spreken, als spoken
heen en weer. Hoogstwaarschijnlijk heeft
Karei u een poet® gespeeld. Weet gij den
niet, mijn onnoozele heer neef, dat een derde
altijd te veel is, als een gelukkig minnend
paar te zamen keuvelt? Weet ge dat bepaald
niet?"
Lachend knikte ik neen.
„Hebt ge dat niet te Berlijn geleerd?"
„Loop toch heen met uw eeuwig Berlijn!
„Deuk eens aan, Johanna, neef Karei is in
't geheel niet geëngageerd; hij heeft in liet
geheel geen verloofde te Berlijn. Door te zeg
gen dat hij geëngagerd was te Berlijn, wilde
hij vader gemakkelijker doen toestemmen in
mijn verlangen met Arthur te huwen."
„Wat! Is hij in 't geheel niet geëngageerd?
Hoe driest heeft hij dat toch gezegd. Dat is
toch een leugenaar ex professo."
„Zult gij, om deze leugen, hoos op mij zijn?"
vroeg ik.
„Zeker! De leugen is altijd een afschuwe
lijke zonde. Gij hebt hoogstwaarschijnlijk
geen flauw begrip van het goede en het
kwade; ik zal u zoo spoedig mogelijk uit den
catechismus examineeren."
„Dat moet ge dan maar zoo spoedig mo
gelijk doen, want morgen wil hij vertrekken,"
zeide Marianne.
„Morgen vertrekken.? Daar komt niets van.
Ik zal het aan Thomas zeggen, die jougen is
als vogellijm, hij zal den geheelen dag niet
van zijne zijde af te slaan zijn." w
„Ik zal 'e nachts uit het venster vluchten.
„Dan zoudt gij wel eens den hals kunnen
breken*
''Wordt vervolgd).
va •«Bjcaax aaaaapc