POLITIEKE PRAATJES.
BUITENLAND.
BI^MENLAIÜD.
0E EENIGE ZOON
Au Ban iüssr>chét
„üoyons."
li a a ë'4 m m Brw ssse1
HasitiseSieseneM. voos» all® gelegenheden
FEUILLETON.
1
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT «KÉfJS**
Maaiva^rmmcaBwsr3!apmiHmMK»*-7WL: tk
.VI.
Een degelijke Propagandaelub moet Haar
leden voortdurend laten werken.
Hefc spreekwoord zegt: Al doende leert men.
Op het vak van propagandist is. dit gezegde
al bizonder toepasselijk. Juist door gedurige
foofening zal men de fijnheden van het vak
leeren verstaan.
Een eerste ondeugd van een propagandist
is de vrees. Zon ik daar wel goed ontvangen
v.worden," wat zal men tooh wel zeggen, al3
ik daar zoo maar een praatje kom houden,
deze vragen bestormen zoo menigmaal het
hart van den nog jeugdigen propagandist, die
voor de eerste malen op huisbezoek gaat.
Nu zal juist het veelvuldig huisbezoek hem
loeren, dat de menschen nog zoo kwaad niet
zijn, dat, wanneer men fatsoenlijk voor den
dag toomt, men ook, een hoogst enkele uit
zondering daargelaten, fatsoenlijk ontvangen
.wordt.
Men zal. ook weldra vruchten van_ zijn
werk gaan zien, soms van heei geringen-
omvang, maar tod1 verblijdend on steunend
on opwekkend tot nieuwen arbeid.
Daarom de vrees gedurende de eerste tijdeii
overwonnen, en de zoete troost, dat men een
medemensch tot betere gedachten heeft ge-
bracht, dat men een Katholiek blad in een
katholiek huisgezin heeft gebracht, kortom,
dat men 'nuttig werkzaam is geweest, zal
ons veel onaangenaams doen vergeten, en
ons moed schenken en verlangen naar
meer goede daden,
t Bovendien, alle menschen zijn niet gelijk,
de eene man is zus, de andere zoo. In 't eene
huisgezin heeft moedor do vrouw veel in de
i. melk te brokkelen, in hot andere heeft ze niets
be vertellen. De eene manier van praten zal
den een tot het goede inzicht brengen, den
ander 'echter verbitteren. Daarom honderden
manieren zijn er om ih een huisgezin vasten
voet te krijgen, alleen is de vraag maar,
welke methode moet ik in dit of dat huis
'houden toepassen.
Begint men verkeerd, alles is soms voor
goed verloren. Daarom moet een propagandist
'een hondenneus hebben, zoodra hij zijn
neus binnen heeft, moet hij kunnen rui
ken, op welke manier hij uit den hoek moet
komen. Die hondenneus krijgt men alleen
door veel oefening in ruiken. Dus: men
krijgt alleen goede huisbezoekers door voort-
üurende oefening.
Geregeld werken geeft ook aanleiding tot
'"geregeld vergaderen. Ook van veel waardel
Do propagandisten spreken elkaar gedurig, ze
doen veel wetenswaardigs van elkaar op, ze
leeren' elkaar beter kennen en met elkaar
N' samenwerken. Men gevoelt zich langzamer
hand een eenheid, die voor één gemeenschap
pelijk doel strijdt, en daarvoor alle persoon
lijke kwesties op zij moet zetten.
Door dat gedurige werken krijgt men vast
flinke resultaten, en die zullen w^eï een ze
ker vuur, een flinke geestdrift onder de propa
gandisten houden. Is men eenmaal aan 't
/werk, men blijft vanzelf aan den gang, indien
't tenminste niet te druk loopt, maar vacanties
van één, twee óf drie jaar ze werken zoo
verlammend, ze dooden alle geestdrift. En
zoekt men na zoo'n rusttijd, waarin de men
schen hefc werken verleerd zijn, hen weer
bij elkaar te trommelen, dan is het resultaat
'gewoonlijk allertreurigst. Daarom weer den
-gang er in houden, het is gemakkelijker een
«waren wagen rollend te houden, dan hem
-nrnaal stilstaand in beweging te brengen.
Maar is er dan werk voor vier jaren lang?
Ik hoop deze vraag later uitvoerig te be
handelen. Ik zal nu alleen enkele punten
aan te stippen:
Cursussen in godsdienstleer, sociologie en
politiek, kiezer-kweek, in orde houden van
hot register van de Katholieke bevolking,
Werken voor de goede Pers en de Katholieke
vakorganisatie, regelmatig terugkeerend huis
bezoek, eigen propagandablad, speciaal be
werken van de halve en naam-Katholieken,
bewerken van de kleuriooze middenstof, enz.,
enz., ik geloof, genoeg om vier jaren te
vullen.
X.
De DuHsche bevolk in gsta tidtiek.
Ook in Duitschland begint zicb bet ver
schijnsel in steeds sterker mate te openbaren,
dat de Franschen met zoo groote bezorgdheid
Vervult: daling van het geboortecijfer.
Uit de pas verschenen „Réicliss t atifetiek"
blijkt, dat, terwijl er in 1906 op 1000 inwoners
8.2 huwelijken, 4.1 geboorten en 18.2 sterfge
vallen waren, met een geboorteoverschot dus
van 14.9, deze cijfers in 1911 geleidelijk ver
minderd waren tot: 7.8 huwelijken, 29.5 ge
boorten, 18.2 sterfgevallen, met een geboorte
overschot dus van nog slechts 11.3.
In het jaar 1910 waren deze cijfers nog: 7.7,
30.7, 17.1 en 13.6. De teruggang in liet geboor
ten-overschot is dus voor 1911 aanzienlijk.
Deze moet voor een groot deel toegeschreven'
worden aan de buitengewoon groote zuige
lingensterfte (door den abnormaal lieeten
zomer) in 1911. In 1909 stierven er in het
Duitsche Rijk in het. eerste levensjaar 335.436
kinderen; in 1910: 311.462 en in 1911 was dat
cijfer 359.522.
De DuitscliO kroonprins in ballingschap.
Do Duitsche bladen brachten dézer dagen liet
bericht, dat het verblijf van kroonprins Frie-
drich Wilhelm te Langfuhr met een jaar ver
lengd is.
Dit kleine berichtje, dat er vrij onschuldig
uitzag, verdient wel eenigo toelichting merkt
de Tel. op.
De Duitsche kroonprins, Friedrich Wilhelm,
werd onlangs tot commandant varf een garde-
regimeut te Breslau benoemd en keizer Wil
helm maakte er bij het eeuwfeest in die stad
toespelingen op, dat een zijnor zoon3 er zich
zou gaan vestigen. Men geloofde toen alge
meen, dat hier kroonprins Friedrich Wilhelm
bedoeld werd, die indertijd naar Langfuhr, hij
Danzig, als majoor bij de huzaren overgeplaatst,
of liever: in ballingschap gezonden werd.
De verbanning van den kroonprins en zijn
eohtgenoote schijnt echter nog geenszins be
ëindigd te zijn, betgeen duidelijk blijkt uit het
bericht, dat zijn verblijf te Langfhur wederom
met een jaar verlengd is. En bij het lezen van
dit bericht herinnert men zich onwilelkeurig
het opvallend feit, dat de kroonprins niet aan
wezig is geweest bij de feestelijkheden van den
laatsten tijd, zoomin bij de feest te Breslau, of
bij de plechtige ontvangst van den Griekschen
koning en diens zoon te Berlijn en te Potsdam.
Het kroonprinselijk paar is en blijft te Lang
fuhr, en leeft daar in ongenade.
De redenen, die destijds tot de opzienbarende
overplaatsing van den Duitsclien troon-opvolger
naar het al heel weinig amusante garnizoen van
Langfuhr leidden, kunnen als bekend worden
verondersteld. De kroonprins had in de hofloge
van den Rijksdag tegen den rijkskanselier von
Betlimanu Holhveg in een anti-Engelsehen en
chauvinistischen geest gedemonstreerd. Er
moeten destijds vrij heftige tooneelen tusschen
den keizer en zijn oudsten zoon hebben plaats
gehad. Ook mompelde men, dat Friedrich Wil
helm persoonlijk excuus aan von Bethmann had
moeten vragen, op bevel van zijn vertoornden,
vader.
Behalve dit voorval, moeten zich bovendien
nog vrij vóel andere gebeurtenissen liebbon
afgespeeld, die hebben bijgedragen tot de al
lengs groeiende vervreemding tusschen keizer
en kroonprins. De jonge gemalin van den Duit-
schon. troonopvolger, kroonprins Caecilo, een
aan de Riviera opgevoede prinses van cosmo-
politischen smaak, van uitgezochte elegance
en het hooge zelfbewustzijn, geboren uit Rus
sische afkomst en in 't bezit van een zeer groot
vermogen, moet al zeef spoedig na haar. huwe
lijk in conflict zijn gekomen met de Duitsche
keizerin.
De kroonprins stond en staat nog steeds rid
derlijk naast zijn gemalin, die, geboren om een
ster te zijn aan een keizerlijk hof, zich thans
met hare echtgenoot naar een provincienest
verbannen ziet, een verbanning, die nu weer
met een jaar verlengd is. Wel is er geen sprake
van, dat "de brouille tusschen keizer Wilhelm
en kroonprins Friedrich ook maar in de verte
gelijkt op het dramatisch conflict tusschen
twee andere Hokenzollernsden latcren groote
ren koning Friedrich II en diens vader, maar
toch moet het Duitsche volk het als iets droe
vigs ondervinden, dat keizer Wilhelm, zelf een
markante persoonlijkheid, en die desniettemin
menigmaal getoond heeft, individualiteit ook
in anderen te waardeeren, juist tegenover zijn
oudsten zoon een zekere hardheid aan den dag
schijnt te leggen. Het valt zeer moeilijk, bij
zulke conflicten een oordeel te vellen, daar zij
zich afspelen achter de dikste gordijnen van het
leven ten hove. Het conflict tusschen een heer
sciter en zijn erfgenaam schijnt er een te zijn,
hetwelk psychologisch verklaard kan worden,
en diep moet wortelen. Voorbeelden daarvan
zijn in de geschiedenis legio. Hefc is alleen maar
te betreuren, dat hun aantal nu weer met ecu
vermeerderd blijkt te moeten worden, en juist
tusschen Wilhelm II en zijn troonopvolger, bei
den door bet Duitsche volk bemind en met trots
beschouwd.
Een Katholiek Aartsbisdom te Belgrado.
De correspondent van het „Borl. Tagebl." te
Belgrado, seint volgens de Msb. aan zijn-blad,
da.t de Servische concordaatcomniissie dezer
dagen naar Rome zal reizen om de onderhande
lingen met den H. Stoel ten einde te voeren.
Leden dier commissie hebben verklaard, dat
van liet voorbehoud der Servische regeering
vroeger in de bladen vermeld dat name
lijk de Kath. priesters niet van Oostenrijksclie
of Hongaarsche nationaliteit mochten zijn in
hot. ontwerp-concordaat niet gesproken wórdt.
Slechts zou in oen begeleidend schrijven de
wensch der regeering worden te kennen gege
ven, dat de Katholieke geestelijkheid in Servië
niet afhankelijk zou zijn van den aartsbisschop
Stadler in Serajewo maar direct van den H.
Stoel, in verband waarmede Belgrado zou wor
den de zetel van een Katholieken aartsbisschop
wiens aarts-dioee.es geheel Servië zou omvatten.
Indien de H. Stoel toestemt zou de aarts
bisschop nog vóór December benoemd worden.
KAME RON TB1ND1NG.
Onder dit opschrift bevat „De Standaard"
een driestar van den volgenden inhoud
Van meer dan één kant wordt de vraag ge
fluisterd, waarom de aanvrage om ontslag van
de lieeren Heemskerk g.s. niet is afgewezen. Bij
conflict had H. M. de Koningin dan immers de
Kamer kunnen ontbinden, en zulk een onbin-
ding zoo voegt men er dan bij zou hoogst
waarschijnlijk tot een zeer gewijzigde samen
stelling van de Tweede Kamer geleid hebben,
niet onwaarschijnlijk zelfs tot een meerderheid
voor rechts.
Ingang vond die geduchte vooral na den
verrassenden uitslag in Rotterdam L Daar
sloeg de electorale opinie vierkant om. Eilieve,
waarom zou gelijke uitslag uiet ook elders te
verwachten zijn geweest?
En we geven toe, de schijn was er voor, maar
dit neemt niet weg, dat we Kroon en Volk ge
luk wenschen, dat men van koogerhand niet op
deze overijlde gedachte is ingegaan.
Reeds op zichzelf kan toch volstrekt niet
worden toegegeven, dat de kans op zeer gewij-
zigden uitslag zoo schoon stond.
Men kent die manier van Kamerontbindin
gen uit de periode van den ouden Heemskerk,
maar men weet ook, hoo jammerlijk steeds al
zulke proefnemingen mislukten. Vooral zoo
kort na een pas afgeloopen stembus waait er
dan altoos een geest van verzet ouder de kie
zers op. Men wil zich geen wet laten stellen.
Door zulk een ontbinding voelt het kiezersvolk
zich in zijn zelfbesef gekwetst.
Maar er is meer.
Van links heeft men in Juni een bijna pot
sierlijke politiek aangedurfd, niet als geleid
door de drijfkracht van een politiek beginsel,
maar uit wrevel tegen het Christelijk element.
Dit was van links een politiek misdrijf. Van
dat misdrijf hebben zo thans de verantwoorde
lijkheid, en als het moet, de gerechte straf te
dragen. Alleen zoo leert men ook aan de lin
kerzijde zulke politieke halswagerij af.
Juist daiirom zou het door en door verkeerd
zijn, de heeren van Links thans van deze zeer
ernstige verantwoordelijkheid te ontheffen.
Ze moeten die dragen ten einde toe, daar
alleen zoo het volk het ongerechtige van zulk
een politiek spel leert inzien.
Ons inziens had dit zelfs in 1907 onze hou
ding tegenover liet kabinet-Do Meester moeten
zijn. Men had ook dit kabinet zijn strafperiode
moeten laten uitzitten.
Dat men toen op een ongelegen oogenblik
den levensdraad van die kabinet afsneod, is ons
zeiven straks betaald gezet.
Zonder overdrijving dient toch beleden, dat
het „liinc illae lacrymae" hierop ten volle voor
ons toepasselijk is gebleken.
DR. KUYPER OVER HET MINISTERIE.
Dr. Kuyper is, blijkens een artikel en een
driestar in de Standaard, weer van buitenaf
terug en heeft zijn redactioneelen. arbeid
hervat.
Hij bespreekt, den beer Gort van der Lin
den als een politiek edelman waardeerend,
bet verloop der crisis en beantwoordt do
vraag boe het loopen zal.
Zijn de socialisten door hun fiasco nu reeds
zoo murw, dat ze in 't opdokken voor oorlog
en marine geen bezwaar meer zien, dan zal
links 't hecht in banden houden. Lukt dat
niet, en gaat 't kabinet van tweo walletjes
eten, om met ónze liulp militair klaar te
komen en met de 16 socialisten 'fc algemeen
stemrecht er door te krijgen, dan zult 'ge 't
'apegapen van 1907 opnieuw beleven en wordt
do tragedie van 't kabinet-do Meester met
-den ouden klaagzang ingeluid.
Rechts slaat warm en beslist voor 's lands
defensie, maar kan die met Colijn als minis
ter evengoed, neen beter, leveren. Van ons
kan daarom niet gevergd dat we, om de
defensie geen gevaar te doen loopen, een
linkfcch kabinet op de been zullen' houden.
Doch ook afgezien van deze bij-kwestie,
van rechts z^l men over het politieke hoofd
verschil nooit heenstappen.
Stuurt dit kabinet ten finale op Groud-
wetsrevisie, en bierbij op wijziging van art.
80 in concentratiegeest aan, dan staat 't nu
reeds als een paal boven water, dat men on
zerzijds, al moest 't kiesrecht revolntionnair
worden, toch in 't stemrecht nooit zwichten
►zal, tenzij gelijktijdig en in één verband
Heemskerks revisie-voorstel van artikel 192
er onverkort en tegelijk mee doorga.
Van een omverwerpen van dit kabinet be
hoeft voorshands geen sprake te zijn. Laat
't uitleven. Straks zakt en zinkt 't toeli van
zelfs levensmoe ineen.
Maar wil bet zijn eigen dood verbaasten,
laat 't dan aan rechts den eiseb stellen, om,
in wat voorstel tot Grondwetsherziening ook,
te bewilligen, zonder dat tegelijk in art, 192
óns recht geschiede, en niemand kan er aan
twijfelen of in antwoord op zoo onbiUijken
eisch zou de Eerste Kamer zich van haar
plicht weten to kwijten.
En zegge nu niemand met het oog op dit
slot: in cauda venenum.
Immers, in meer dan men denken zou, zijn
we tot schikken en toegeven bereid, alleen in
bet onderwijs-geding nooit.
MINNE MANIEREN.
Te Amsterdam staakten de bezorgers van
de Courant, het „neutrale" blad.
De directie van het soe. dom. Volk tracht
daar een slaatje uit te slaan en drukt aan
liet hoofd der kolommen van haar blad het
volgende af
PARTIJ GEN OOTEN.
Gij weet, dat de bezorgers van „Do Cou
rant" staken en dat het blad dus niet be
zorgd wordt. Gij weet ook. wat er de oorzaak
van is. (Welnu, dan begrijpt gij ook, dat
als ieder van u in zijn omgeving propagan
da maakt voor „Het Volk" er duizenden abon
nees voor ons blad te winnen zijn.
Tot die aktie 'roepen wij u hierbij op.
Om u het werk te vergemakkelijken stellen
wij aan ous bureau beschikbaar raambiljetten,
waarin staat wat „Het Volk" is en onder wel
ke voorwaarden daar gewerkt wordt.
Bovendien zijn gratis proefnummers ver
krijgbaar in onbeperkte hoeveelheid, als gij
ons do adressen opgeeft waarheen ze ge
zonden moeten worden. Maar dan moet gij
ook zorgen dat die lezers van ons blad door
u bezocht worden en tot abonnees gemaakt.
Dus, pUrtijgenooten, allen aan het werk,
Als ooit kon, gezegd worden, dab „de velden
wit zijn'om te oogsten", dan is het nu. Helpt
ons dien rijken oogst spoedig en ten volle
binnenhalen
De Direkfceur.
Commentaar op bovenstaande is overbodig.
Noodig moeten de socialisten over minne
manieren, spreker!
IK GELOOF AAN GEEN GOD.
K. schrijft in „De Voorhoede":
De waanzinnige of halfwaanzinnige moorde
naar Wagner te Mühlhausen heeft o.a. de vol
gende verklaring afgelegd: „Ik geloof aan
geen God, ik wensoh als bondgenoot den dui-
vel".
In flit licht gezien, is do verschrikkelijke
daad van Wagner de bevestiging van het
woord van Schiller„Das ist der Fluch der
bösen ïafc, dass sie fortzeugend Böses nuiss
gebaren."
(Dal; is de vloek der slechte daad, dat
zij ook kwaad moot voortbrengen).
Deze bekentenis van den moordenaar, aldus
do „Augsburger Postzeitung" is eene ernstige
vermaning voor hen, die nog ooren hebben om
te hooren, waarheen slechtheid en goddeloos
heid de menschen voeren kunnen.
Wagner's leven was niet gelukkig. Welnu,
vooral in 'fc ongeluk moet de mensch een
vasten steun en troost zoeken in den gods
dienst, die hem alleen innerlijk bevredigen
en over innerlijke ontevredenheid, heenvoeren
kan. Het ongeloof houdt slechts stand zoolang
't den mensch goed gaat; in kommervolle
tijden laat de mensch zich niet met ledigs
koude phrassen volproppen.
Dat bewijst do moordenaar Wagner op dub
deiijke wijze door de verschrikkelijke woor
den: „Ik geloof aan geen God, ik wensch
als bondgenoot den duivel."
Ook de conservatieve „Kreuzzeitung" gaat,
do beweegredenen der ontzettende misdaad
nu, „Ik geloof aan geen God..." Deze zin,
op deze plaats neergeschreven, spreekt
éune vermanende, pakkende, diep in 't hart
grijpende taal. Dit woord wijst op de laatste
oorzaak dezer bloeddaad. .Het werkt gelijk
een vlaminescbrift aan den wand van de
pronkzaal onzer moderne beschaving. Zeker
behoeft do goddeloosheid niet altijd tot mis
daden cn zeker niet tot zulke misdaden te
voeren. Maar dat de moordenaar in 't midden
zijner bekentenis juist dezen zin uitsprak,
dat moet voor ons hedendaagseh geslacht, dat
zich zelfs hier en daar op zijne goddeloosheid
beroemt, èenc het diepste der ziel schok
kende en het hart pakkende vermaning zijn.
DE VERLEIDING IS ZOO GROOT!
Mne weet hoe ieder rechtgeaard lid van
den Bond van Ned. Onderwijzers het hoofd
schap verfoeit en aan zijn collega's die dat
hoofdschap op hun schouders torssen een
gloeiende-u haat gezworen heeft, juist om
des hoofdsc-hapswille
Nu heeft de Haag.sche afdeeling van dien
bond een rapport behandeld -over 'fc niet
solliciteeren voer hoofd. Het is wel de ra
dicale weg. Als men toch iets verderfelijks
acht, dan solliciteert men toch niet om het
te worden!
Maar.de loer is mooi in theorie.... Di
de practijk lijkt den heeren onderwijzers
leden van den bond, het hoofdschap tocli
zoo kwaad niet!
Zoo sprak de vergadering de wenschelijk-
heid uit om propaganda te blijven maken,
tegen het solliciteeren voor hoofd, maar op
grond van verschillende overwegingen
wenschte men toch geen absoluut verbod
te zien gestold.
Ge kunt nooit weten,., de verleiding is
zoo heel, héél groot.... zegt de „Ned."
Oranjekleurige Socialisten. Als een bij
zonderheid wordt uit Waalwijk aan het K. V,
gemeld, dat de socialisten aldaar, bij gelegen
heid van Kon in gin's verjaardag met oranje
op de borst prijkten. Toch geen slecht soort,
he i
i Dat kostte moeite. Nadat drie personen
bedankt hadden en er zevenmaal gestemd was,
is de gemeenteraad van Alblasserdam er toch
in mogen slagen een wethouder te vinden. De
gekozene, de heer A. G. Rijkee, weigerde eerst
ook, maar nam ten slotte, toen de burgemee-ster
zijn bezwaren bad weggenomen, de benoeming
aan. In de vorige raadsvergadering was ter be
noeming van een wethouder 24 maal gestemd,
en naar men weet nog zonder resultaat.
Mug eu wesp! De beer M. G. F. uit Wo-
meldinge, schrijft aan den „Zeeuw":
Op een morgen in bet begin dezer week,
werd mijn aandacht getrokken door een ge
vecht tusschen een zeer groote mug en een
wesp.
Om dit gevecht beter te kunnen gadeslaan,
wierp ik beide op tafel.
Reeds zeer spoedig was de mug door de
wesp overmeesterd, en naar bet scheen ook
gedood, daar zij niet den minsten tegenstand
bood.
Hetgeen er toen gebeurde, was wat bet
meest mijn aandacht trok, nl. dit: Eerstens
beet de wesp alle pooten achtereenvolgens
tot het lichaam toe af, het bijten was zoor
duidelijk hoorbaar, daarna deed zij hetzelfde
met de vlerken, en daar de buit thans nog
te zwaar was, beet zij bet lichaam der mug
in tweeën en vloog met bet voorste gedeelte
heen.
Voorzeker een niet alledaagsCh schouw
spel!
Hij haalt het natuurlijk! Een der Zierik-
zeqgeho booten was op liet punt te vertrekken.
Daar zag iemand iu de verte een wielrijder en
het bleek al spoedig, dat hij zijn best deed om
hog op de boot te komen.
Reeds hadden de matrozen de groote loop
brug ingenomen en de kans voor den wielrijder
leek gering. Een wedlustig passagier vondt heb
een mooie gelegenheid om een tientje tegen
een gulden te zetten, dat de fietser 't uiet halen
zou. De weddenschap werd aangegaan en heel
het dek raakte in een soort opgewondenheid.
Hij haalt het niet!
Jawel, 't zal op 't nippertje wezen.
Loop rond!
Hij haalt het niet.
Hij haalt het. Hij is er. IToe'ra!
jr -.k-A.-—
De heer Harcourt zat alleen in zijn stu
deervertrek, waarvan de wanden met hooge
kasten vol lijvige wetboeken bezet waren.
Op de schrijftafel, die bezaaid was met ae-
ten en andere geschriften, lag naast den
advocaat een pakje banknoten, dat hem door
een zijner cliënten betaald was. De prachtige
aau den zolder, boven de schrijftafel hangen
de lamp, wierp hare heldere stralen op Har-
co urts gewelfd voorhoofd en op zijn koele,
strenge gelaatstrekken.
Eensklaps greep hij de kleine zilveren ta
felschel, die vóór bem stond en schelde.
„Is mijn zoon thuis gekomen?" vroeg bij
®orsch aan den binnenkomende bediende.
„Ja, zoo even mijnheer!"
„Zeg hem, dat hij hier kome!"
De bediende vertrok en na weinige oogen-
hlikkeu trad de zoon bij den vader binnen.
lHij was een knappe jongeling van omstreeks
17 jaren, wiens mannelijke schoonheid ech
ter zichtbaar door een lichtzin ui gen levens
wandel geleden had.
„Hebt ge weder een yan uwe dwaze stre
kken uitgevoerd," begon de vader op gestren-
toon.
1 He jongeling knikte toestemmend en
(«Weeg.
/«öe. gebroken tilbury eu het paard, dat. gii
dood gejaagd hebt, kosten mij to zanien wel
meer dan duizend gulden. Wat kunt gij tot
uwe verontschuldiging aanvoeren?"
Om den vertoornden blik zijns vaders te
ontwijken, sloeg de jongeling zijn oogen naai
den grond eu bleef zwijgen.
„Hoe lang zal die levenswijze nog duren?
begon do vader weder met ldimmenden
toorn.
„Heb ik u niet reeds gezegd, dat ik niets
meer van u wilde weten, als gij uw leven
niet verbeterdet? Jau, gij zijt een schandvlek
voor onze familie eu voor onzen goeden
naam. God. zij gedankt, dat uwe moeder niet
meer leeft, om verdriet van haren ontaarden
joon te hebben."
Hot was den jongeling gelukt tot nu toe-
de verwijtingen zijns vaders kalm aan te hoo.
reD, maar op 't hooren van zijn moeders naam
beefden zijne lippen en hij wendde zich om,
teneinde een traan te verbergen, die in zijn
oogen opwelde. Indien de oude gestrenge
man de kunst bad verstaan oiu de zwakke
zijde van bet hart van zijn zoon gevoeliger
aan te tasten, ware zijn kind wellicht nog te
redden geweest; maar door zijn hard
vochtigheid wilde hij zich gehoorzaamd zien
door den sterken arm van 't ouderlijk gezag.
„Meent gij," riep bij driftig, „dat ik u niet
kan onterven, omdat gij mijn éénig kind zijt?
Ik zal het u bewijzen. Noem deze banknoten,
er zal tweeduizend gulden zijn, dat is alles,
wat gij van mij kriigt, en deze nacht is de
laatste, dien gij onder mijn dak kunt door
brengen-"
To-en de vader over zijne overleden moeder
sprak, stond.de jongeling op liet punt zicb
met berouw aan de voeten zijns vaders te
werpen en bem ernstig beterschap te beloven.
Zijne waugeu waren beurtelings bleek en
rood, zijne lippen openden zicb om te spro
ken; hij vouwde smeekond de handen, maar
eer bij een woord van berouw kon uitbren
gen, ging de vader reeds met zijne harde ver-
wijtingen voort eu eindigde met ziine ver
stooting. Nog eenmaal beproefde Jan bet om
te spreken, maar nogmaals kwam zijn vader
bem voor.
„Geen woord meer! Het is nu te laat. Ik
heb u gewaarschuwd, dat de eerste dwaze
streek, die gij weer begingt, de oorzaak zou
ziin, dat ik u mijn buis ontzegde, maar mijne
vermaningen werden in den wind geslagen.
Ga nu been en oogst, wat gij gezaaid hebt."
Hoe ongehoorzaam hij ook geweest was,
deze straf, dit gevoelde Jan zeer goed, was
veel te hard. Een enkel woord, slechts één
vriendelijk woord van zijn vader en bij ware
nog met berouw eu boete voor bem neerge
zonken. Hij greep de bem toegereikte bank
noten,, kneep ze krampachtig in elkaar en
wierp ze toen op den grond, terstond boor
de men daarna do deur met geweld dicht wer
pen.
„Hij zal toch niet weggegaan zyn? zei de
vader angstig bij zich zelf eu zijn voorhoofd
werd omwolkt, toen hii de bauknoteu zag lig-
geu. „Maar laat bij gaan, die onverbeterlij
ke deugniet! Hij is mijn zoon niet meer. Lie
ver kinderloos sterven dan een zoon te bob
ben, die zijn familie schande aandoet. Heb ik
niet alles gedaan, wat mijn plicht van mij
vordert?"
Jan Harcourt verliet met wanhoop in 't
hart de ouderlijke woning. Gedurende het ge
sprek met zijn vader bad zijn hoogmoed bem
sterk genoeg gemaakt, 0111 alle verwijtingen
zonder tegenspraak aan te hooren; maar
toen de deur achter hem dichtviel, toen lvij
zich omkeerde eu nog een laatsten blik wierp
op liet vertrek, dat eens dat zijner mooder
geweest was, kwamen bem de tranen op de
wangen; bij verborg zijn gelaat in zijne ban
den en zonk krampachtig snikkend neder.
„Ach waart gij nog iu leven, dierbare
moeder! zuchtte bij, „dan zou het niet zoo
ver met mij gekomen zijn. Gij zoudt over de
keuze mijner vrienden een wakend oog ge
houden, mij niet zulke harde verwijtingon
gedaan, mij niet zoo zonder buis of dak in
den nacht de deur uitgestooten eii aan iedere
verzoeking prijs gegeven hebben. O mooder!"
riep bij, ten hemel ziende, „zie op mij neder
en heb deernis met uw ongelukkig kind."
Op dat oogenblik werd de deur van zijns
vaders buis geopend. Reeds wangdo bij te
hopen, dat zijn vader berouw zou hebben
over den gedanen stap maar neen! er kwam
een bediende buiten 0111 de vensters te slui
ten. Om niet herkend te worden stond de
jongeling op en verdween om den boek van
de straat.
Er waren, verscheidene jaren verloopen.
De oude Harcourt was iu eer en aanzien ge
stegen, en eindeliik rechter geworden. Men
zag bem dagelijks iu eene prachtige equi
page naar het gerechtshof rijden; men streef
de naar de onderscheiding aau zijne keurige
diners genoodigd te worden, met één woord
men hield liem voor een benijdenswaardig
man.
Maar was hii gelukkig? Hij zou bet ge
weest zijn, als bem niet één ding ontbroken
bad; bij had niemand, wien liij liefde kon
toedragen. Hij gevoelde dat die neerbuigen
de beleefdheid en dat betoon vau diepen eer.
bied der lieden jegens hem een anderen drijf
veer hadden. Ach! hoe dikwijls verlangde hij
naar tijding omtrent zijn verstooten zoon, eu
hoe verweet bij zicli nu zijn wreede hard
vochtigheid.
„Had ik slechts wat langer toegevendheid
jegens hem gebruikt," zei hij op zekeren
morgen zuchtend tot zichzelf, „dan zou hü
zicb wellicht gebeterd hebben; hij bezat toch
altijd een goed hart, en zijn dierbare moeder
placht altijd te zeggen, dat hü gehoorzaam
was."
Terwijl bij zoo. klaagde, opende een be
diende ile deur. „Hel is aanstonds 10 uur,'1
herinnerde hij den rechter, „het rijtuig wacht
voor de deur."
„Goed, goed!" antwoordde de rechter, ter
wijl bij opstond; „ik bad bijna vergeten, dat
vaudaag bet verboor moest plaats hebben
van dien straatroover, die de brievenpost
beeft aangevallen."
Met diepe buigingen en nederige groeten
werd do alom geëerde rechter op den weg
naar de gerechtszaal ontvangen, waar de be-