TWEEDE BLAD MUU OOM BERNAC. Brieven over Bouwkunst. BUITENLAND &u Bon ülaFché. „Hoyons." Haanlem-Brussel. Handschoenen woon olie gelegenheden? VRIJDAG 3 0GT8SER. 1913 MERKWAARDIGE feiten, KEUILLtTOi- HIEUWE HAARLEMSCH XIV. Restauraties aan de oude St. Baaf. Reeds sedert 1877 wordt er gewerkt aan de restauratie der o«de St. Baaf op de Groote Markt. De omstreeks 1870 weder oplevende be langstelling in de oude, lang verwaarloosde va- derlandsche bouwkunstmonumenten, welke be langstelling zich van regeeringswege uitsprak door de instelling der Commissie van Rijksad viseurs, kwam ook de St Bavo ten goede, door dat het Rijk zich op zekere voorwaarden bereid verklaarde de restaurntie der kerk op zich te nemen. Veel schoons werd na dien tijd te voorschijn gebracht, vele slechte toevoegsels verwijderd, terwijl vooral het inwendige veel in aanzien heeft gewonnen. Sedert dien tijd zijn er echter omtrent het restauratievraagstuk in 't algemeen andere in zichten ontstaan, er kwamen personen welke zioh met de wijze waarop men de restauraties uitvoerde niet konden vereenigen. Wat toch was het geval? Hoewel men dankbaar was d vele oude monumenten van verderen ondergang werden gered en voor de piëteitvolle on be-* kwame wijze waarop verschillende restauraties werden uitgevoerd, zag men verder gaan dan herstellen, gedeelten welke geheel niet meer bestonden werden somtijds naar oude gegevené of afbeeldingen, ook soms zonder deze in dort Stijl bijgemaakt, waardoor meestal aan het eer-" biedwanrdige, het gegroeide, hetwelk de oudfl bouwwerken kenmerkt, niet weinig afbreuk werd gedaan. Volgens de nieuwere inzichten wil men wel de nude monumenten herstellen, en alles deen om hun instandblijven zoo lang mogelijk te verzekeren, maar niets bijmaken, men wil die gedenksteenen uit be't grijze verleden zoo ge trouw mogelijk, onvervalscht, zonder toevoeg- sftlen aan het nageslacht overgeven. Bij de restauratie van het kasteel Doorwerth heeft zich een geval voorgedaan, hetwelk het verschil, den strijd zou men haast zeggen, tus- «ohen beide richtingen in het restauratievraag stuk 'wel héél duidelijk illustreert. De vereeni ging „de Doorwerth" namelijk wilde een buiten gang, wolke in de 18e eeuw bij het kasteel was gebouwd, behouden, omdat men het geheel zooala Let door den loop der tijden was ge groeid wilde instandhouden. Do regeering wei gerde echter op advies van Dr. P. J. H. Ouij- pers, subsidie voor de restauratie te verleeneu als de gang niet werd afgebroken, tegen welkö beslissing do vereeniging met haren architect, dos. CJuijpers, opponeerde. De vereeniging heeft ten slotte, gedwongen door de subsidien, althans voorloopig moeten toegeven. Oei. uit Haarlem kunnen wij een voorbeeld aanvoeren. De'vereeniging „Haorlem" beeft aan de ge meente 12.000 geschonken voor den bouw van een toren op bet stadhuis, waarmede dan ook een begin is gemaakt. Dat een vereeniging een dergelijke belangrijke som geeft tot verfraaiing van liet stadhuis en der stad kan niet genoeg werden geprezen. Betreurd moet echter worden dat men den toren gaat opbouwen in de vor men zooals die eertijds moeten geweest zijn. Ook hierin komt weer uit dat men toch wei nig eerbied heeft voor do oude kunst, omdat men haar gaat imiteeren en het nageslacht in den waan brengt dat dit de oorspronkelijke to ren is. Hoe getrouw men ook ijpal nabootsen, toch zal men er nooit in kunnen leggen den gee3t der oude werken, omdat wij niet meer kunnen denken en handelen als in die tijden; en ook niet die diepte van. kleur en die eigenaar dige bekoorlijkheden welke alleen de ouderdom geeft. Heeft men nu nog niet genoeg aan het voorbeeld dér in 1888 getrouw volgens do oude V(>rmen vernieuwde gevel van het voorgebouw de gedeelte van het stadhuis? Ig het niet koud en zielloos en mist de baksteen niet het prach tig kooriet van warme en diepe tonen zoo als men dat aan andore deelen van het stadhuis en aan de Vleesehhal kan bewonderen? Na deze wel wat lange inleiding komen wij tot ons onderwerp en z.al bet daarna niet ver wonderen dat sommige herstellingen aan de St. Bavo ook niet de sympathie van velen mogen verwerven. Nu zijn juist de steunbeeren van het koor aan de zijde van het Klokhuisplein onderhanden ge weest, welke van een nieuwe natuursteeube- kleeding voorzien zijn. Een excursie van de Maatschappij van Bouw kunst in deze maand naar Haarlem gehouden, bezocht ook do kerk. Algemeen waren de deel nemers van gevoelen dat deze herstellingen niet alleen het schoon en eerbiedwaardig voor komen der kerk aan deze zijde ernstig benadee- len, maar ook, gezien enkele nog niet herstelde steunbeeren, deze ook overbodig was, terwijl ook de duurzaamheid der aangebrachte beklee ding ernstig werd in twijfel getrokken. Wanneor men ter plaatse een en ander be ziet zal men de oude steunbeeren zien waarvan de hoeken der steen wel eenigzins door verwee ring afgerond, maar nog volkomen gaaf zijn en ziet men de door ouderdom vermooide con touren en kleuren zich. prachtig en rustig bij het geheel aansluiten. Begrijpelijk was het dan ook dat een der deelnemers der excursie, een uitste kend kenner onzer oude kunst, op bet zien der herstellingen uitriep„Mijne heeren, moeten wij daartegen niet protesteeron Tot nadenken stemt verder dat de natuursteen van andoro gerestaureerde gedeelten nu reeds afsehilfering vertoont. Een nog belangrijker onderdeel der kerk woïdt echter bedreigd; maar de wethouder van openbare Werken eenigen tijd geleden mede deelde zal ook hot mooie, 16a eeuwsche ingangs portaal aan het Klokhuisplein, hetwelk onder den eersten Haarlemschen Bisschop, Nicolaas van Nieuwland aan de kerk werd toegevoegd worden gerestaureerd. Hoewel eenige herstellin gen wellicht onnoodig zijn, zou een restauratie in den geest der steunbeeren van dit betrekke lijk ongeschonde stukje laat Middcn- eeuwscho architectuur ten zeerste moeten worden betreurd. Hopen wij dat deze in 't uitzicht gestelde restauratie van het portaal nog lang zal laten wachten, dat wij het nog lang in al zijne bekoorlijkheid met de door den tijd verdiepte kleuren mogen bewonderen, zoo' niet dan mag een krachtige actie hiertegen, door hiervoor aangewezen lichamen zeker niet geipist worden. A. J. worden op het congres der Soeiétc d'Eco- nomie Sociale et des Unions do la Paix Sociale, voor eenigen tijd to Parijs gehou den, door senator de Lamarzello moegedoeld. De hoer Smissaerfc geeft die in het „Tijd schrift" van Armenzorg en Kinderbescher ming aldus weer: Do heer Lamarzelle, sénateur, wees op de vele belemmeringen, waardoor do vrijheid der weldadigheid in Frankrijk wordt beperkt, be lemmeringen, waarop dit congres de aan dacht zou vestigen en dio zoo talrijk zijn, dat men zich afvraagt, hoe er nog in Frank rijk vrije, van don Staat onafhankelijke in stellingen bestaan. Tooli zijn er, en dit is een bemoedigend verschijnsel, vele zoodani ge instellingen aanwezig. Spreker verhaalde van oen vriend, dio hem drie jaar geleden had gezegd, dat hij als kinderloos man en als bezitter van een zeker vermogen, cene instelling wilde stichten, waaraan hij zijn naam zou verbinden; hij kwam spreker raad plegen als jurist over het middel om dat doel te bereiken. Spreker moest hem antwoorden, dat zoodanig middel niet bestond. Eenige maanden geleden vergaderden onder sprekers leiding het congres van katholieke juristen, waan»)) spreker dezelfde hem gestelde vraag aan 'do orde bracht in een algemeeno zit ting van dit congres. Wel werden hierbij som mige middelen en aanwijzingen aan de hand gedaan, ma-ar zekérheid werd niet gegeven, en spreker heeft dus aan zijn vriend moeten antwoorden, dat- hij hem onmogelijk een vorm kon noemen, die eenigen waarborg van be stendigheid en vooral die hom volstrekte ze kerheid zou geven. Deze instelling is dan ook niet tot stand gekomen en natuurlijk schrikt de ervaring van dezen philanthroof. -weer anderen af, Ook deze spreker wees er op, dat de zucht der Overheid om alles aan zich te trekken en om particuliere bemoeiingen tegen te gaan de Staatsuitgaven op buitengewoon verontrus tende wijze heeft doen toenemen. Niet slechts bemoeielijkt de overheid het ontstaan van nieuwe instellingen, maar zij stelt zich ook vijandig tegenover reeds be staande. Als voorbeeld daarvan herinnerde spreker aan eene mededeeling door een ai geva-ardigde eenige jaren geleden in de Fran- sche Kamer gedaan. Toen Frankrijk zich meester maakte van Madagascar merkte men al spoedig, Öat er op dat eiland vele lepralij ders waren die niet verpleegd werden. Het Fransclie bestuur begreep dat hieraan iets moest worden gedaan. De vraag was maar wie bereid zouden zijn, om zich aan deze onge- lukkigen te gaan wijden. Men vond vrouwen, die tot dit nobele werk bereid waren en de Minister van Buitenlandsche Zaken liet de superieure der „Soeurs Franciscaines de Ma rie" bij zioh komen en zei haai*: „Mevrouw, Uwe Zusters zijn bereid de lepralijders in de kolonies te gaan verplegen; wij moeten dus spreken over de daaromtrent vast te stel len condities". Bij die bespreking zei de Mi nister: „Natuurlijk zal do reis worden be taald; Uwe zusters ontvangen kosteloos een reisbiljet heen en terug". De zusters glim lachte en antwoordde„O, mijnheer de Minis ter, laten wij; niet spreken over do reis te rug; als onze zusters daarheen gaan, blijven zij da-ar en sterven zij daar, want zjj zullen spoedig door de ziekte worden aangetast." De zusters zijn naar Madagascar gegaan en zijn daar aaii het werk gebleven, totdat een niouwo gouverneur van heb eiland vernomen heeft, 'dat er religiouses in de leprastichting waren en hij haar dwong het eiland te ver laten. Spreker had toen aan den Ohef der Missie te Parijs gevraagd: „en wat is er daarna van de lepra-lijders geworden?" Het antwoord luidde: „van de lepralijders is ge werden, wat zij waren vóór de aankomst der religieuses; zij zijn in liet lepragesticht en men reikt hun het voedsel on verdere nood zakelijke levensbehoeften toe aan het eind van lange stokken. Zij nemen dat aan, maar niemand raakt hen aan, niemand is er die in hun midden leeft, want hoe wil men v. vaders en moeders van huisgezinnen verlangen, flat zij een dergelijk leven gaan leiden?" Slechts de christelijk© liefdadigheid was in staat vrou wen te vinden, die alles hadden opgeofferd en die bereid waren haar naasten te gaan verple gen. Intussclien wees spreker er op, dat men zich niet alleen tegen de katholieke instel lingen keert. Er is een wetsontwerp, hetwelk reeds door den Senaat is aangenomen en dat zeer kenschetsend is in dit opzicht. Dit wetsontwerp is voornamelijk toepasselijk op weeshuizen. Er zijn particuliere, katholieke, protestants olie, neutrale weeshuizen, die on gelukkige kinderen opnemen, verwaarloosde jongens en meisjes, welke men moest in de straten zwervende vindt, en dio deze kin deren voeden, opvoeden en hun oen ambacht leoren, waardoor zij op hun 18e jaar den kost voor het leven kunnen verdienen. Welnu, men heeft een wetsontwerp ingediend, welks strekking was een groot, deel dozer instel lingen, katholieke, protestantsche en neutrale op to heffen, welk doel allereerst, zal worden bereikt door toezicht van overheidswege. In het oorspronkelijk ontwerp was bepaald, dat do Inspecteur vanwege do Overheid het recht zou hebben in deze weeshuizen te komen op ieder uur van den dag of van den nacht, alsof het een slecht huis ware. Toch heeft thans reeds, gelijk door sommige vorige spre kers gezegd, de Overheid middelen van toe zicht genoeg in da hand. De reeds bestaande wetten, die het toezicht regelen zijn zoo tal rijk, dat de opsomming dier titels alleen reeds 4 kwarto pagina's vult. Spreker dacht daar bij nog niet aan het bijzonder ontwerp, het welk hij straks zou behandelen. In de door particulieren beheerde weeshuizen zijn er on geveer HO duizend kinderen en op dat groote cijfer vindt men jaarlijks 72 en dan nog ge heel onbotoekenende overtredingen der wét ten. Alen mag daaruit afleiden dat het hin derlijk toezicht niet noodig is om ernstige misbruiken tegen te gaan. Maar wat dit wetsontwerp nog scherper toekent is de bepaling van liet verplicht ,,pe- culium"; wanneer deze weezon de instelling verlaten, moet hun een zeker geldbedrag, hetwelk door do wet is bepaald en hetwelk door de instelling moot worden opgebracht, tor hand worden gesteld. Oppervlakkig schijnt dio maatregel uitmuntend, want daardoor wordt voorkomen, dat men deze kinderen weer op straat zet zonder dat zij eon klein kapitaaltje bezitten. Echter heeft do Office Central van do weldadige instellingen een sta tistiek opgemaakt, omtrent do toepassing van het voorschrift, in zake hot verplicht wet telijk peculiumop 300 meisjesweeshuizen zijn er 23 pet., die thans een peculium geven, dat gelijk is aan of hooger dan hot door de wet geëischte: 40 pet. van de instellingen verklaren die wettelijk© verplichting niet te kunnen nakomen dan door opnieuw een beroep te doen op de particuliere weldadigheid, en aangezien daarop van alle kanten voor dit doel en voor. velerlei andere doeleinden en beroep wordt gedaan, is niet te voorzien of men daarbij zal slagen. Ten slotte zijn er 35 pot. van de weeshuizen, die thans reeds niet of slechts met de grootste moeite met hun geldmiddelen rondkomen en die ver klaard hebben niet de minste kans te zien liet peculium op te brengen. Het gevolg van een en ander zal dus zijn, dat meer dan 60 pet. van deze instellingen wegens onmoge lijkheid der verschaffing van het peculium gesloten zullen worden en dat de in die in stellingen gevoede, opgevoede en onderwezen kinderen op straat zullen worden geworpen, want de Staat is niet bij machte hen op te nemen. Zeker is het denkbeeld van het peculium op zichzelf voortreffelijk, maar het moet wor den opgebracht door de weldadige'instellingen boven hetgeen zij thans reeds doen voor hare verpleegden, en wanneer men bij niet voldoe ning aan zulk een wettelijke verplichting we gens gebrek aan geldmiddelen overgaat tot sluiting der instelling, krachtens een bepa ling der wet, dan komt dit feitelijk hierop dat de Overheid tot zulk eeme instelling zegt: gij oefent weldadigheid uit; dat is alles wel mooi en goed, maar gij doet naar. mijn in zicht niet genoeg en daarom gelast ik, dat gij thans in 't geheel niets doen zult. Het populair en op zichzelf aantrekkelijk denkbeeld van een peculium mag niet aan weldadige instellingen als eisch worden ge steld. Men veiTangb ook van vader, die ar beider is, niet dat hij afin zijn zoon op zijn achttiende jaar een zeker kapitaal zal ver schaffen en men legt die verplichting ook niet op aan den patroon, die leerlingen in zijn dienst noemt. Do Staat zelf doet dat ook niet; in de strafkolonies geeft hij frs. 10 aftn de verpleegden en niets aan de weer barstigere Men kan, wanneer men dat over weegt, aan den wetgever geen enkele anderó bedoeling toeschrijven, dan dat hij door den eisch van het peculium de meeste der par ticuliere weeshuizen wil vernietigen. In liet oorspronkelijk ontwerp dat door het heb definitieve slechts weinig is gewijzigd, komt ook een artikel voor, eischend dat bij de oprichting eener instelling de stichter bin nen acht dagen de voorwaarde der regeling en de geldelijke grondslagen voor da instel ling mededeelt. Blijkt dio grondslag der geld middelen onvoldoende, dan wordt do mach tiging door de Overheid niet verleend. Spre ker wees cr daartegenover op, dat door alle eeuwen hoen de grootste weldadige instel lingen zijn gesticht, zonder dat bij den aan vang reeds een voldoende grondslag voor do geldmiddelen aanwezig was. In dit verband verhaalde spreker, dat de H. Theresia, toon zij te Toledo een nieuw weldadig werk wilde stichten, na reeds herhaaldelijk voor ander werk veel geld to hebben gevraagd, slechts 3 dukaten voor hare nieuwste poging ontving; toon hare vrienden haar toevoegden, dat zij wegens dio zoo schrale inzameling wel haar plan zou laten, varen, daar men met drie dukaten niets kon beginnen, antwoordde zij: „Drie dukaten? gij zult eens zien wat men met God. Theresia en drio dukaten doen kan". Zij zette haar plan door: do instelling is tot stand gekomen en heeft zich daarna krachtig uitgebreid. lloo de Paus cv uit ziet. Er komen uit Rome in den laatsten tijd we derom minder gunstige bcrichteu omtrent den gezondheidstoestand van Onzen Heiligen Vader Het valt. altijd moeilijk om daarin de juiste waarheid te onderscheiden, omdat de berichten elkander dikwerf geheel tegenspreken. Interessant is digs voorzeker wel te vernemen wat een ooggetuige hierover schrijft. In „De Tijd" komt een particuliere correspondentie voor van iemand, die op audiëntie is geweest bij Z. H. en van deze audiëntie het volgende verhaalt De gezondheid van Z. H. in aanmerking ge nomen, is hot helaas in deze dagen volstrekt niet onmogelijk in Rome te zijn geweest en den Paus niet te hebben gezien. Nog onlangs moes ten dat Hcdiandsche pelgrims tot hunne groote teleurstelling ondervinden. JEenig herstel is on derwijl ingetreden en dat maakte het hervat ten der audiënties, onder maatregelen van bijzondere voorzorg, mogelijk. Daartoe be hoort onder meer, dat strikt particuliere audiënties vermeden worden, tenzij in ui te ral dringende omstandigheden worden zelfs bis schoppen, die de pelgrimstochten begeleiden^, niet meer in afzonderlijk gehoor bij den Paui toegelaten. Vermoedelijk is de een of andere lezer wel nieuwsgierig van een ooggetuige, te vernemen welken indruk de verschijning van Z. H. daarbij op ons, eenige weinige bevoorrechten, maakte. Toen de klok elf uur had geslagen ging do mot rood damast bekleede deur van 's Pausen biblio theek open en verscheen Pius, hoogst eenvou dig gekleed en zelfs zonder cingel, in de kleins troonzaal. Na al hetgeen wij over zijne ziekte hebben gelezen en vernomen, viel het uiterlijk van den acht-en-ze ven tig-jarigen Opperpriester ons mede. Nog altijd, niettegenstaande don last der jaren, een nagenoeg ongebogen gestalte. Zelfs valt van cene vermagering, als gevolg van de zware ziekte, welke tZ. H. in het voorjaar heeft ondergaan, niets meer te bespeuren. Maar over het gelaat ligt een bleeker kleur dan weleor en wat mij vooral opviel bij mijne herinnering van een zestal jaren geleden er hangt oon wolk van droefheid en matheid over dit edel priestergelaat. Wel sprak er ook toen weemoed uit. Zijne oogen, maar gepaard met zooveel zachtheid en vriendelijkheid dat alleen de her innering aan Zijn vaderlijke minzaamheid in de herinnering bleef leven. Aan den veranderden bik van Z. H. kan men het duidelijkste bemer ken, dat de Paus zwaar ziek is gcwee3t en de vroegere krachten helaas niet zijn teruggekeerd die oogen blijven thans steeds strak eu ernstig, ook wanneer even een vriendelijke trek op het moede aangezicht verschijnt. Blijkbaar hebben do geneesheoren Z. H. voorgeschreven, dat Hij zich bjj dit soort van audiënties vooral ten zeerste moet ontzien. Toen Z. H. bij mij gena derd was, had ik Hem te danken voor eene on derscheiding eertijds mij verleend; welwiilend hoorde hij mijne woorden van dank aan, voor een enkel oogenblik speelde er een glimlach op dat ernstig gelaat, ITij legde mij de hand op het hoofd maar ging vervolgens voorbij, zon der ook maar een enkel woord te hebben gespro ken. En zoo geschiedde ook met al de overigen, die tot deze half-particuliere audiëntie waren, toegelaten. Wel zal het Zijn vriendelijk gemoed veel gekost hebben dat ITij zijn kinderen niet mocht toespreken, doch berusting en zelfbe- lieersching heeft deze grijsaard reeds zoo lang en zoo veelvuldig moeten beoefenen. Na de neder geknielde schare te zijn rondgegaan on, ieders bede minzaam, maar sprakeloos te kcb-; ben aangehoord, plaatste Hij zich in liet midden van de zaal en gaf met sonoor geluid ons Zijn opperpriesterlijken zegen. Bij al het vertroostende dat Zijne tegenwoor digheid ons schonk, lag er toch iets gedruks, iets droevigs over deze audiëntie'. Slechts één enkel woord heb ik Z. H. hooren uitspreken, maar dat den toestand zoo recht treurig tes- kende. Toen do aitdiëntie was afgeloopen ei- de Paus reeds aan de deur van de bibliotheek was genaderd om ons te verlaten, vroeg ee«: Itnliaansche pelgrim met de gemoedelijkheid aan de menschen uit het Zuiden eigen: hoe Z< H. het thans mankte. Opwekkend was het ant woord allerminst: „si vive" hoorde ik Pius X! zeggen „ik leef ten minste nog", zoo kwam of van zijn droeve lippen. God moge hem nog lang» sparen en ik zal mij aan geen voorspellingen wagen; doch ik oogde den Paus na, zooals men, doet wanneer men afscheid moet nemen van een zwaar kranken vader. Dezelfde gedrukt© stemming heerschte blijkbaar ook onder de overige aanwezigen; in één der aangrenzend© zalen was eeu betrekkelijk groot getal pelgrims uit Poitiers bijeen en men kent het licht ont vlambaar gemoed der Franschen doch geeu enkele kreet van blijdschap "werd vernomen; hetzij by Zijn komst, hetzij bij Zijn gaan; tooh zag ik op menig gelaat deernis en tranen. Aangenamer zou het mij voorzeker geweest zijn een meer opgewekt relaas van deze audiën tie te geven, doch ik heb te veel eerbied voor de waarheid en ook voor mijne lezers, om niet eerlijk en onomwonden mijn indrukken, zij nij gen dan ook pijnlijk wezen, weer te geven. Handel in titels eu orden. Yoor eenige dagen wees liet „Berliner Ta- geblatt op annonces in Zuid-Duitsche bla den, waarin tegen betaling den titel van hofraad- van een der Bondsstaten werd aan geboden. Iemand, die vanwege het blad op die am WWMWyHI Eeu herlnnecing Yaii 't Fransche Keizerrijk. HOOFDSTUK I. DE FRANSCHE KUST. Ik had mijn ooms brief zeker wol honderd malen gelezen en kende hem dus, zooals «cht te begrijpen is, zoo goed als ge heel van buiten. Toch haalde ik hem op hieuw uit mijn zak, vouwde hem open en 200 gemakkelijk mogelijk >n den logger Neerzettend, begon ik hem voor den hon- herd-eu-zooveelsten keer te lezen. Mijin be- anSstelLiug voor dit vreemde schrijven was even groot, als toen ik het voor het Ik u onder ci« oogen kreeg. Weder hekeek O^het vreemde, hoekige schrift en trachtte den daaruit een voorstelling te maken van nan schrijver. Do brief was geadresseerd Har Laval, ten huize van William te 4*'ieavaa» eigenaar van „The Green Man" v. -Ashford, Kent. De waard had reeds me- Vatn a*l een okshoofd Fransclie brandewijn toer or mand ischc smokkelaars overgeno- fu de brief scheelt mij op dezelfde ma- te zón toegezonden. .Beste neef Uouie." zoo luidde de brief. „nu uw vader gestorven is en gij alleen op to doen, dat hij eeu zeer groote vriend van de wereld zijt, ben ik vast overtuigd, dat mÜ geworden is, zoodat ik liet nu zelfs durf bet uw wensch is, de disharmonie, welkewagen hem een wederdienst te vragen. Hij tu.-schen onze families bestaan heeft, niet 's nu» zooals ge misschien reeds vernomen voort te doen duren. Toen de onlusten hier j hebt, bij het leger te Boulogne, slechts eenige te lande uitbraken, schaarde uw vader zich mldeu van Crosbois af. Als gij nu terstond aau de zijde van den koning, ik daarente-j hierheen wilt komen, weet ik zeer zeker, dat gen aan die van het volk en ge weet zelf, - hij de vijandige gezindheid van uw vader wat het gevolg daarvan was. Uw vader willen vergeten de diensten die uw oom 'moest met zijn gezin het land ontvluchten hem bewezen heeft, in aanmerking nemen- j en ik werd in zijne plaats eigenaar van de j d0- Wel is waar is uw naam nog steeds niet I landgoederen van Gros bols. Ik twijfel er te goed bekend en zijt gij nog een vogel- geenszins aan of het moet u ten zeerste grie- j vr>-i verklaarde, maar ik ben er vast van ven, dat gij u niet in dezelfde positie be-j overtuigd, dat mijn invloed bij den Keizer vindt als uw voorvaderen, maar ik ben er die geheele zaak in orde zal doen komen toch ook* even zeker van, dat gij het land veel liever in handen van een Bernac, dan van een vreemde weet. Van den broeder uwer moeder tenminste kunt ge altijd ver wachten sympathie en achting to zullen ontvangen. Mag ik u in die hoedanigheid eens eeu raad geven? Ge weet dat ik altijd oen He-'met verwondering vervulde. Dat was juist blikein geweest hen, maar het is me nade buitenzijde er van. Eenige roode lakken Kom dus tot mij, kom zoo spoedig mogelijk en kom met vertrouwen." Uw Oom, C. BERNAC. Dit was dus de inhoud, van den brief, maar deze was het juist niet, wat me liet meest eenigen tijd duidelijk geworden, dat het iets jonnoodigs is om te vechten tegen het nood- lot. Daarbij is Napoleons macht en aanzien te groot om aan het wankelen gebracht te kunnen .worden- Toen ik dit eenmaal inzag, heb ik- getracht hem te dienen, zooveel in mijn vermogeu was, want het is het best te waren op het couvert bevestigd. Miju oom scheen zijn duim als zegel gebruikt te heb ben; duidelijk zichtbaar waren de fijne rim pels van eeu vinger op liet lak. Boven één dier lakken waren in het .Eugelsch eenige woorden geschreven. Ze selieneu er haastig op gekrabbeld te zijn, en of ze er door een huilen met de wolven, waarmede men inman dan wel door een vrouw waren get liet bosch ia Het geluk was me dienstig en schreven, zou niemand hebben kunnen zeg- ik werd in staat gesteld zooveel voor kern gen, uta&r daar stonden ze eu ze staarden me aan en deden mijn verwondering steeds hooger stijgen. „Kom niet." Dat waren de woorden, die me steeds bezig hielden van het oogenblik al dat ik den brief ontving. Door wien waren zij daar neergeschrevenT Door mijn onbe kenden oom tengevolge van een plotselinge verandering in zijn plannen? Maar dat was immers onbegrijpelijk, want gesteld, dat dit liet geval was geweest, waarom zou hij de invitatie om tot hem te komen, dan toch hebben verzonden? Of waren die woorden daar geplaatst door iemand die mij had wil len waarschuwen om het, aanbod tot gast vrijheid van miju oom niet aan te nemen? De brief was in het Fransch geschreven, de op het couvert toegevoegde woorden in het Engelseh. Zouden ze er misschien in Enge land iets van te weten gekomen zijn? Maai de zegels waren onverbrokeu. Hoe zou dus iemand in Engeland ook maar kunnen we ten, wat de inhoud van dezen brief was? Terwijl ik daar zoo zat onder hot door den wind bol staande zeil, mijn oogen gevestigd op het groene, bruisende water naast mij, dacht ik nog eens na over al hetgeen ik van dezen oom van mij gehoord had. Mijn vader, een afstammeling van een der moest Irolsehe en oudste Fransclie families had bij de keuzer zijner echtgenoote meer op schoon heid en deugdzaamheid gelet dan op aan zienlijke afkomst. Nooit had zij hem reden gegeven om deze keuze te betreuren! maar deze broeder van haar. een rechtsgeleerde, had, naar men mij later mededeelde, mijn vader erg teleurgesteld en gegriefd door zijn slaafsche onderdanigheid in dagen van voorspoed en geluk en zijn verraderlijke, ve nijnige vijandelijkheid in tijden van zorgen! en ellende. Hij hacl de boeren zóó lang aan- j gevuurd eu opgehitst, dat dezen zich tegen mijn vader verzetten en hem eindelijk en teu laatste zelfs dwongen met zijn gezin, niet alleen het landgoed maar ook het land te verlaten. Daarna had hij Robespierre in zijn buitensporige wreedheden zoodanig ge-! hol pen, dat deze hem als een belooning voor de bewezen diensten het kasteel en landgoed Grosbois, die ons volgens recht toebehoorde, schonk. Toen Robespierre na eenigen tijd viel, was hij er in geslaagd zich met Barras te verzoenen. Telkens en telkens, met iedere successievelijke verandering, - wist hij zich door zijn diplomatie nieuwe landgoederen te verworven. Uit zijn brief, dien ik nu nog in de hand hield, bleek het maar al te goed, dat het hem ook gelukt was, in de gunst van den Franschen keizer te dringen. Hoe het mogelijk was, dat een man als miju oom op vriendsehappelijken voet kon staan met Na poleon, en dat mijn republikeinsche bloed verwant hem. diensten kon bewijzen dat waren dingen, die mij teu zeerste verwon derden. En nu zult ge mij zonder twijfel vragen, hoe het kwam dat ik de uitnoodiging aan nam van zulk eeu man van een man, dio mij door miju vader steeds was beschreven

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 13