TWEEDE BLAD
MUU OOM BERNAC.
Brieven over Bouwkunst.
BUITENLAND
&u Bon ülaFché.
„Hoyons."
Haanlem-Brussel. Handschoenen woon olie gelegenheden?
VRIJDAG 3 0GT8SER. 1913
MERKWAARDIGE feiten,
KEUILLtTOi-
HIEUWE HAARLEMSCH
XIV.
Restauraties aan de oude St. Baaf.
Reeds sedert 1877 wordt er gewerkt aan de
restauratie der o«de St. Baaf op de Groote
Markt. De omstreeks 1870 weder oplevende be
langstelling in de oude, lang verwaarloosde va-
derlandsche bouwkunstmonumenten, welke be
langstelling zich van regeeringswege uitsprak
door de instelling der Commissie van Rijksad
viseurs, kwam ook de St Bavo ten goede, door
dat het Rijk zich op zekere voorwaarden bereid
verklaarde de restaurntie der kerk op zich te
nemen.
Veel schoons werd na dien tijd te voorschijn
gebracht, vele slechte toevoegsels verwijderd,
terwijl vooral het inwendige veel in aanzien
heeft gewonnen.
Sedert dien tijd zijn er echter omtrent het
restauratievraagstuk in 't algemeen andere in
zichten ontstaan, er kwamen personen welke
zioh met de wijze waarop men de restauraties
uitvoerde niet konden vereenigen. Wat toch
was het geval? Hoewel men dankbaar was d
vele oude monumenten van verderen ondergang
werden gered en voor de piëteitvolle on be-*
kwame wijze waarop verschillende restauraties
werden uitgevoerd, zag men verder gaan dan
herstellen, gedeelten welke geheel niet meer
bestonden werden somtijds naar oude gegevené
of afbeeldingen, ook soms zonder deze in dort
Stijl bijgemaakt, waardoor meestal aan het eer-"
biedwanrdige, het gegroeide, hetwelk de oudfl
bouwwerken kenmerkt, niet weinig afbreuk
werd gedaan.
Volgens de nieuwere inzichten wil men wel
de nude monumenten herstellen, en alles deen
om hun instandblijven zoo lang mogelijk te
verzekeren, maar niets bijmaken, men wil die
gedenksteenen uit be't grijze verleden zoo ge
trouw mogelijk, onvervalscht, zonder toevoeg-
sftlen aan het nageslacht overgeven.
Bij de restauratie van het kasteel Doorwerth
heeft zich een geval voorgedaan, hetwelk het
verschil, den strijd zou men haast zeggen, tus-
«ohen beide richtingen in het restauratievraag
stuk 'wel héél duidelijk illustreert. De vereeni
ging „de Doorwerth" namelijk wilde een buiten
gang, wolke in de 18e eeuw bij het kasteel was
gebouwd, behouden, omdat men het geheel
zooala Let door den loop der tijden was ge
groeid wilde instandhouden. Do regeering wei
gerde echter op advies van Dr. P. J. H. Ouij-
pers, subsidie voor de restauratie te verleeneu
als de gang niet werd afgebroken, tegen welkö
beslissing do vereeniging met haren architect,
dos. CJuijpers, opponeerde. De vereeniging heeft
ten slotte, gedwongen door de subsidien, althans
voorloopig moeten toegeven.
Oei. uit Haarlem kunnen wij een voorbeeld
aanvoeren.
De'vereeniging „Haorlem" beeft aan de ge
meente 12.000 geschonken voor den bouw van
een toren op bet stadhuis, waarmede dan ook
een begin is gemaakt. Dat een vereeniging een
dergelijke belangrijke som geeft tot verfraaiing
van liet stadhuis en der stad kan niet genoeg
werden geprezen. Betreurd moet echter worden
dat men den toren gaat opbouwen in de vor
men zooals die eertijds moeten geweest zijn.
Ook hierin komt weer uit dat men toch wei
nig eerbied heeft voor do oude kunst, omdat
men haar gaat imiteeren en het nageslacht in
den waan brengt dat dit de oorspronkelijke to
ren is. Hoe getrouw men ook ijpal nabootsen,
toch zal men er nooit in kunnen leggen den
gee3t der oude werken, omdat wij niet meer
kunnen denken en handelen als in die tijden; en
ook niet die diepte van. kleur en die eigenaar
dige bekoorlijkheden welke alleen de ouderdom
geeft. Heeft men nu nog niet genoeg aan het
voorbeeld dér in 1888 getrouw volgens do oude
V(>rmen vernieuwde gevel van het voorgebouw
de gedeelte van het stadhuis? Ig het niet koud
en zielloos en mist de baksteen niet het prach
tig kooriet van warme en diepe tonen zoo
als
men dat aan andore deelen van het stadhuis
en aan de Vleesehhal kan bewonderen?
Na deze wel wat lange inleiding komen wij
tot ons onderwerp en z.al bet daarna niet ver
wonderen dat sommige herstellingen aan de St.
Bavo ook niet de sympathie van velen mogen
verwerven.
Nu zijn juist de steunbeeren van het koor aan
de zijde van het Klokhuisplein onderhanden ge
weest, welke van een nieuwe natuursteeube-
kleeding voorzien zijn.
Een excursie van de Maatschappij van Bouw
kunst in deze maand naar Haarlem gehouden,
bezocht ook do kerk. Algemeen waren de deel
nemers van gevoelen dat deze herstellingen
niet alleen het schoon en eerbiedwaardig voor
komen der kerk aan deze zijde ernstig benadee-
len, maar ook, gezien enkele nog niet herstelde
steunbeeren, deze ook overbodig was, terwijl
ook de duurzaamheid der aangebrachte beklee
ding ernstig werd in twijfel getrokken.
Wanneor men ter plaatse een en ander be
ziet zal men de oude steunbeeren zien waarvan
de hoeken der steen wel eenigzins door verwee
ring afgerond, maar nog volkomen gaaf zijn
en ziet men de door ouderdom vermooide con
touren en kleuren zich. prachtig en rustig bij het
geheel aansluiten. Begrijpelijk was het dan ook
dat een der deelnemers der excursie, een uitste
kend kenner onzer oude kunst, op bet zien der
herstellingen uitriep„Mijne heeren, moeten wij
daartegen niet protesteeron
Tot nadenken stemt verder dat de natuursteen
van andoro gerestaureerde gedeelten nu reeds
afsehilfering vertoont.
Een nog belangrijker onderdeel der kerk
woïdt echter bedreigd; maar de wethouder van
openbare Werken eenigen tijd geleden mede
deelde zal ook hot mooie, 16a eeuwsche ingangs
portaal aan het Klokhuisplein, hetwelk onder
den eersten Haarlemschen Bisschop, Nicolaas
van Nieuwland aan de kerk werd toegevoegd
worden gerestaureerd. Hoewel eenige herstellin
gen wellicht onnoodig zijn, zou een restauratie
in den geest der steunbeeren van dit betrekke
lijk ongeschonde stukje laat Middcn-
eeuwscho architectuur ten zeerste
moeten worden betreurd. Hopen wij
dat deze in 't uitzicht gestelde restauratie
van het portaal nog lang zal laten wachten,
dat wij het nog lang in al zijne bekoorlijkheid
met de door den tijd verdiepte kleuren mogen
bewonderen, zoo' niet dan mag een krachtige
actie hiertegen, door hiervoor aangewezen
lichamen zeker niet geipist worden.
A. J.
worden op het congres der Soeiétc d'Eco-
nomie Sociale et des Unions do la Paix
Sociale, voor eenigen tijd to Parijs gehou
den, door senator de Lamarzello moegedoeld.
De hoer Smissaerfc geeft die in het „Tijd
schrift" van Armenzorg en Kinderbescher
ming aldus weer:
Do heer Lamarzelle, sénateur, wees op de
vele belemmeringen, waardoor do vrijheid der
weldadigheid in Frankrijk wordt beperkt, be
lemmeringen, waarop dit congres de aan
dacht zou vestigen en dio zoo talrijk zijn,
dat men zich afvraagt, hoe er nog in Frank
rijk vrije, van don Staat onafhankelijke in
stellingen bestaan. Tooli zijn er, en dit is
een bemoedigend verschijnsel, vele zoodani
ge instellingen aanwezig. Spreker verhaalde
van oen vriend, dio hem drie jaar geleden
had gezegd, dat hij als kinderloos man en
als bezitter van een zeker vermogen, cene
instelling wilde stichten, waaraan hij zijn
naam zou verbinden; hij kwam spreker raad
plegen als jurist over het middel om dat doel
te bereiken. Spreker moest hem antwoorden,
dat zoodanig middel niet bestond. Eenige
maanden geleden vergaderden onder sprekers
leiding het congres van katholieke juristen,
waan»)) spreker dezelfde hem gestelde vraag
aan 'do orde bracht in een algemeeno zit
ting van dit congres. Wel werden hierbij som
mige middelen en aanwijzingen aan de hand
gedaan, ma-ar zekérheid werd niet gegeven,
en spreker heeft dus aan zijn vriend moeten
antwoorden, dat- hij hem onmogelijk een vorm
kon noemen, die eenigen waarborg van be
stendigheid en vooral die hom volstrekte ze
kerheid zou geven. Deze instelling is dan
ook niet tot stand gekomen en natuurlijk
schrikt de ervaring van dezen philanthroof.
-weer anderen af,
Ook deze spreker wees er op, dat de zucht
der Overheid om alles aan zich te trekken
en om particuliere bemoeiingen tegen te gaan
de Staatsuitgaven op buitengewoon verontrus
tende wijze heeft doen toenemen.
Niet slechts bemoeielijkt de overheid het
ontstaan van nieuwe instellingen, maar zij
stelt zich ook vijandig tegenover reeds be
staande. Als voorbeeld daarvan herinnerde
spreker aan eene mededeeling door een ai
geva-ardigde eenige jaren geleden in de Fran-
sche Kamer gedaan. Toen Frankrijk zich
meester maakte van Madagascar merkte men
al spoedig, Öat er op dat eiland vele lepralij
ders waren die niet verpleegd werden. Het
Fransclie bestuur begreep dat hieraan iets
moest worden gedaan. De vraag was maar wie
bereid zouden zijn, om zich aan deze onge-
lukkigen te gaan wijden. Men vond vrouwen,
die tot dit nobele werk bereid waren en de
Minister van Buitenlandsche Zaken liet de
superieure der „Soeurs Franciscaines de Ma
rie" bij zioh komen en zei haai*: „Mevrouw,
Uwe Zusters zijn bereid de lepralijders in
de kolonies te gaan verplegen; wij moeten
dus spreken over de daaromtrent vast te stel
len condities". Bij die bespreking zei de Mi
nister: „Natuurlijk zal do reis worden be
taald; Uwe zusters ontvangen kosteloos een
reisbiljet heen en terug". De zusters glim
lachte en antwoordde„O, mijnheer de Minis
ter, laten wij; niet spreken over do reis te
rug; als onze zusters daarheen gaan, blijven
zij da-ar en sterven zij daar, want zjj zullen
spoedig door de ziekte worden aangetast."
De zusters zijn naar Madagascar gegaan en
zijn daar aaii het werk gebleven, totdat een
niouwo gouverneur van heb eiland vernomen
heeft, 'dat er religiouses in de leprastichting
waren en hij haar dwong het eiland te ver
laten. Spreker had toen aan den Ohef der
Missie te Parijs gevraagd: „en wat is er
daarna van de lepra-lijders geworden?" Het
antwoord luidde: „van de lepralijders is ge
werden, wat zij waren vóór de aankomst der
religieuses; zij zijn in liet lepragesticht en
men reikt hun het voedsel on verdere nood
zakelijke levensbehoeften toe aan het eind
van lange stokken. Zij nemen dat aan, maar
niemand raakt hen aan, niemand is er die in
hun midden leeft, want hoe wil men v. vaders
en moeders van huisgezinnen verlangen, flat
zij een dergelijk leven gaan leiden?" Slechts
de christelijk© liefdadigheid was in staat vrou
wen te vinden, die alles hadden opgeofferd en
die bereid waren haar naasten te gaan verple
gen.
Intussclien wees spreker er op, dat men
zich niet alleen tegen de katholieke instel
lingen keert. Er is een wetsontwerp, hetwelk
reeds door den Senaat is aangenomen en
dat zeer kenschetsend is in dit opzicht. Dit
wetsontwerp is voornamelijk toepasselijk op
weeshuizen. Er zijn particuliere, katholieke,
protestants olie, neutrale weeshuizen, die on
gelukkige kinderen opnemen, verwaarloosde
jongens en meisjes, welke men moest in de
straten zwervende vindt, en dio deze kin
deren voeden, opvoeden en hun oen ambacht
leoren, waardoor zij op hun 18e jaar den kost
voor het leven kunnen verdienen. Welnu,
men heeft een wetsontwerp ingediend, welks
strekking was een groot, deel dozer instel
lingen, katholieke, protestantsche en neutrale
op to heffen, welk doel allereerst, zal worden
bereikt door toezicht van overheidswege. In
het oorspronkelijk ontwerp was bepaald, dat
do Inspecteur vanwege do Overheid het recht
zou hebben in deze weeshuizen te komen op
ieder uur van den dag of van den nacht,
alsof het een slecht huis ware. Toch heeft
thans reeds, gelijk door sommige vorige spre
kers gezegd, de Overheid middelen van toe
zicht genoeg in da hand. De reeds bestaande
wetten, die het toezicht regelen zijn zoo tal
rijk, dat de opsomming dier titels alleen reeds
4 kwarto pagina's vult. Spreker dacht daar
bij nog niet aan het bijzonder ontwerp, het
welk hij straks zou behandelen. In de door
particulieren beheerde weeshuizen zijn er on
geveer HO duizend kinderen en op dat groote
cijfer vindt men jaarlijks 72 en dan nog ge
heel onbotoekenende overtredingen der wét
ten. Alen mag daaruit afleiden dat het hin
derlijk toezicht niet noodig is om ernstige
misbruiken tegen te gaan.
Maar wat dit wetsontwerp nog scherper
toekent is de bepaling van liet verplicht ,,pe-
culium"; wanneer deze weezon de instelling
verlaten, moet hun een zeker geldbedrag,
hetwelk door do wet is bepaald en hetwelk
door de instelling moot worden opgebracht,
tor hand worden gesteld. Oppervlakkig schijnt
dio maatregel uitmuntend, want daardoor
wordt voorkomen, dat men deze kinderen
weer op straat zet zonder dat zij eon klein
kapitaaltje bezitten. Echter heeft do Office
Central van do weldadige instellingen een sta
tistiek opgemaakt, omtrent do toepassing van
het voorschrift, in zake hot verplicht wet
telijk peculiumop 300 meisjesweeshuizen zijn
er 23 pet., die thans een peculium geven,
dat gelijk is aan of hooger dan hot door de
wet geëischte: 40 pet. van de instellingen
verklaren die wettelijk© verplichting niet te
kunnen nakomen dan door opnieuw een beroep
te doen op de particuliere weldadigheid, en
aangezien daarop van alle kanten voor dit
doel en voor. velerlei andere doeleinden en
beroep wordt gedaan, is niet te voorzien of
men daarbij zal slagen. Ten slotte zijn er
35 pot. van de weeshuizen, die thans reeds
niet of slechts met de grootste moeite met
hun geldmiddelen rondkomen en die ver
klaard hebben niet de minste kans te zien
liet peculium op te brengen. Het gevolg van
een en ander zal dus zijn, dat meer dan 60
pet. van deze instellingen wegens onmoge
lijkheid der verschaffing van het peculium
gesloten zullen worden en dat de in die in
stellingen gevoede, opgevoede en onderwezen
kinderen op straat zullen worden geworpen,
want de Staat is niet bij machte hen op te
nemen.
Zeker is het denkbeeld van het peculium
op zichzelf voortreffelijk, maar het moet wor
den opgebracht door de weldadige'instellingen
boven hetgeen zij thans reeds doen voor hare
verpleegden, en wanneer men bij niet voldoe
ning aan zulk een wettelijke verplichting we
gens gebrek aan geldmiddelen overgaat tot
sluiting der instelling, krachtens een bepa
ling der wet, dan komt dit feitelijk hierop
dat de Overheid tot zulk eeme instelling zegt:
gij oefent weldadigheid uit; dat is alles wel
mooi en goed, maar gij doet naar. mijn in
zicht niet genoeg en daarom gelast ik, dat
gij thans in 't geheel niets doen zult.
Het populair en op zichzelf aantrekkelijk
denkbeeld van een peculium mag niet aan
weldadige instellingen als eisch worden ge
steld. Men veiTangb ook van vader, die ar
beider is, niet dat hij afin zijn zoon op zijn
achttiende jaar een zeker kapitaal zal ver
schaffen en men legt die verplichting ook
niet op aan den patroon, die leerlingen in
zijn dienst noemt. Do Staat zelf doet dat
ook niet; in de strafkolonies geeft hij frs. 10
aftn de verpleegden en niets aan de weer
barstigere Men kan, wanneer men dat over
weegt, aan den wetgever geen enkele anderó
bedoeling toeschrijven, dan dat hij door den
eisch van het peculium de meeste der par
ticuliere weeshuizen wil vernietigen.
In liet oorspronkelijk ontwerp dat door het
heb definitieve slechts weinig is gewijzigd,
komt ook een artikel voor, eischend dat bij
de oprichting eener instelling de stichter bin
nen acht dagen de voorwaarde der regeling
en de geldelijke grondslagen voor da instel
ling mededeelt. Blijkt dio grondslag der geld
middelen onvoldoende, dan wordt do mach
tiging door de Overheid niet verleend. Spre
ker wees cr daartegenover op, dat door alle
eeuwen hoen de grootste weldadige instel
lingen zijn gesticht, zonder dat bij den aan
vang reeds een voldoende grondslag voor do
geldmiddelen aanwezig was. In dit verband
verhaalde spreker, dat de H. Theresia, toon
zij te Toledo een nieuw weldadig werk wilde
stichten, na reeds herhaaldelijk voor ander
werk veel geld to hebben gevraagd, slechts
3 dukaten voor hare nieuwste poging ontving;
toon hare vrienden haar toevoegden, dat zij
wegens dio zoo schrale inzameling wel haar
plan zou laten, varen, daar men met drie
dukaten niets kon beginnen, antwoordde zij:
„Drie dukaten? gij zult eens zien wat men
met God. Theresia en drio dukaten doen kan".
Zij zette haar plan door: do instelling is tot
stand gekomen en heeft zich daarna krachtig
uitgebreid.
lloo de Paus cv uit ziet.
Er komen uit Rome in den laatsten tijd we
derom minder gunstige bcrichteu omtrent den
gezondheidstoestand van Onzen Heiligen Vader
Het valt. altijd moeilijk om daarin de juiste
waarheid te onderscheiden, omdat de berichten
elkander dikwerf geheel tegenspreken.
Interessant is digs voorzeker wel te vernemen
wat een ooggetuige hierover schrijft. In „De
Tijd" komt een particuliere correspondentie
voor van iemand, die op audiëntie is geweest
bij Z. H. en van deze audiëntie het volgende
verhaalt
De gezondheid van Z. H. in aanmerking ge
nomen, is hot helaas in deze dagen volstrekt
niet onmogelijk in Rome te zijn geweest en den
Paus niet te hebben gezien. Nog onlangs moes
ten dat Hcdiandsche pelgrims tot hunne groote
teleurstelling ondervinden. JEenig herstel is on
derwijl ingetreden en dat maakte het hervat
ten der audiënties, onder maatregelen van
bijzondere voorzorg, mogelijk. Daartoe be
hoort onder meer, dat strikt particuliere
audiënties vermeden worden, tenzij in ui te ral
dringende omstandigheden worden zelfs bis
schoppen, die de pelgrimstochten begeleiden^,
niet meer in afzonderlijk gehoor bij den Paui
toegelaten.
Vermoedelijk is de een of andere lezer wel
nieuwsgierig van een ooggetuige, te vernemen
welken indruk de verschijning van Z. H. daarbij
op ons, eenige weinige bevoorrechten, maakte.
Toen de klok elf uur had geslagen ging do mot
rood damast bekleede deur van 's Pausen biblio
theek open en verscheen Pius, hoogst eenvou
dig gekleed en zelfs zonder cingel, in de kleins
troonzaal. Na al hetgeen wij over zijne ziekte
hebben gelezen en vernomen, viel het uiterlijk
van den acht-en-ze ven tig-jarigen Opperpriester
ons mede. Nog altijd, niettegenstaande don last
der jaren, een nagenoeg ongebogen gestalte.
Zelfs valt van cene vermagering, als gevolg van
de zware ziekte, welke tZ. H. in het voorjaar
heeft ondergaan, niets meer te bespeuren. Maar
over het gelaat ligt een bleeker kleur dan weleor
en wat mij vooral opviel bij mijne herinnering
van een zestal jaren geleden er hangt oon
wolk van droefheid en matheid over dit edel
priestergelaat. Wel sprak er ook toen weemoed
uit. Zijne oogen, maar gepaard met zooveel
zachtheid en vriendelijkheid dat alleen de her
innering aan Zijn vaderlijke minzaamheid in de
herinnering bleef leven. Aan den veranderden
bik van Z. H. kan men het duidelijkste bemer
ken, dat de Paus zwaar ziek is gcwee3t en de
vroegere krachten helaas niet zijn teruggekeerd
die oogen blijven thans steeds strak eu ernstig,
ook wanneer even een vriendelijke trek op het
moede aangezicht verschijnt. Blijkbaar hebben
do geneesheoren Z. H. voorgeschreven, dat Hij
zich bjj dit soort van audiënties vooral ten
zeerste moet ontzien. Toen Z. H. bij mij gena
derd was, had ik Hem te danken voor eene on
derscheiding eertijds mij verleend; welwiilend
hoorde hij mijne woorden van dank aan, voor
een enkel oogenblik speelde er een glimlach op
dat ernstig gelaat, ITij legde mij de hand op
het hoofd maar ging vervolgens voorbij, zon
der ook maar een enkel woord te hebben gespro
ken. En zoo geschiedde ook met al de overigen,
die tot deze half-particuliere audiëntie waren,
toegelaten. Wel zal het Zijn vriendelijk gemoed
veel gekost hebben dat ITij zijn kinderen niet
mocht toespreken, doch berusting en zelfbe-
lieersching heeft deze grijsaard reeds zoo lang
en zoo veelvuldig moeten beoefenen. Na de
neder geknielde schare te zijn rondgegaan on,
ieders bede minzaam, maar sprakeloos te kcb-;
ben aangehoord, plaatste Hij zich in liet midden
van de zaal en gaf met sonoor geluid ons Zijn
opperpriesterlijken zegen.
Bij al het vertroostende dat Zijne tegenwoor
digheid ons schonk, lag er toch iets gedruks,
iets droevigs over deze audiëntie'. Slechts één
enkel woord heb ik Z. H. hooren uitspreken,
maar dat den toestand zoo recht treurig tes-
kende. Toen do aitdiëntie was afgeloopen ei-
de Paus reeds aan de deur van de bibliotheek
was genaderd om ons te verlaten, vroeg ee«:
Itnliaansche pelgrim met de gemoedelijkheid
aan de menschen uit het Zuiden eigen: hoe Z<
H. het thans mankte. Opwekkend was het ant
woord allerminst: „si vive" hoorde ik Pius X!
zeggen „ik leef ten minste nog", zoo kwam of
van zijn droeve lippen. God moge hem nog lang»
sparen en ik zal mij aan geen voorspellingen
wagen; doch ik oogde den Paus na, zooals men,
doet wanneer men afscheid moet nemen van
een zwaar kranken vader. Dezelfde gedrukt©
stemming heerschte blijkbaar ook onder de
overige aanwezigen; in één der aangrenzend©
zalen was eeu betrekkelijk groot getal pelgrims
uit Poitiers bijeen en men kent het licht ont
vlambaar gemoed der Franschen doch geeu
enkele kreet van blijdschap "werd vernomen;
hetzij by Zijn komst, hetzij bij Zijn gaan; tooh
zag ik op menig gelaat deernis en tranen.
Aangenamer zou het mij voorzeker geweest
zijn een meer opgewekt relaas van deze audiën
tie te geven, doch ik heb te veel eerbied voor
de waarheid en ook voor mijne lezers, om niet
eerlijk en onomwonden mijn indrukken, zij nij
gen dan ook pijnlijk wezen, weer te geven.
Handel in titels eu orden.
Yoor eenige dagen wees liet „Berliner Ta-
geblatt op annonces in Zuid-Duitsche bla
den, waarin tegen betaling den titel van
hofraad- van een der Bondsstaten werd aan
geboden.
Iemand, die vanwege het blad op die am
WWMWyHI
Eeu herlnnecing Yaii 't Fransche Keizerrijk.
HOOFDSTUK I.
DE FRANSCHE KUST.
Ik had mijn ooms brief zeker wol honderd
malen gelezen en kende hem dus, zooals
«cht te begrijpen is, zoo goed als ge
heel van buiten. Toch haalde ik hem op
hieuw uit mijn zak, vouwde hem open en
200 gemakkelijk mogelijk >n den logger
Neerzettend, begon ik hem voor den hon-
herd-eu-zooveelsten keer te lezen. Mijin be-
anSstelLiug voor dit vreemde schrijven was
even groot, als toen ik het voor het
Ik u onder ci« oogen kreeg. Weder hekeek
O^het vreemde, hoekige schrift en trachtte
den daaruit een voorstelling te maken van
nan schrijver. Do brief was geadresseerd
Har Laval, ten huize van William
te 4*'ieavaa» eigenaar van „The Green Man"
v. -Ashford, Kent. De waard had reeds me-
Vatn a*l een okshoofd Fransclie brandewijn
toer or mand ischc smokkelaars overgeno-
fu de brief scheelt mij op dezelfde ma-
te zón toegezonden.
.Beste neef Uouie." zoo luidde de brief.
„nu uw vader gestorven is en gij alleen op to doen, dat hij eeu zeer groote vriend van
de wereld zijt, ben ik vast overtuigd, dat mÜ geworden is, zoodat ik liet nu zelfs durf
bet uw wensch is, de disharmonie, welkewagen hem een wederdienst te vragen. Hij
tu.-schen onze families bestaan heeft, niet 's nu» zooals ge misschien reeds vernomen
voort te doen duren. Toen de onlusten hier j hebt, bij het leger te Boulogne, slechts eenige
te lande uitbraken, schaarde uw vader zich mldeu van Crosbois af. Als gij nu terstond
aau de zijde van den koning, ik daarente-j hierheen wilt komen, weet ik zeer zeker, dat
gen aan die van het volk en ge weet zelf, - hij de vijandige gezindheid van uw vader
wat het gevolg daarvan was. Uw vader willen vergeten de diensten die uw oom
'moest met zijn gezin het land ontvluchten hem bewezen heeft, in aanmerking nemen-
j en ik werd in zijne plaats eigenaar van de j d0- Wel is waar is uw naam nog steeds niet
I landgoederen van Gros bols. Ik twijfel er te goed bekend en zijt gij nog een vogel-
geenszins aan of het moet u ten zeerste grie- j vr>-i verklaarde, maar ik ben er vast van
ven, dat gij u niet in dezelfde positie be-j overtuigd, dat mijn invloed bij den Keizer
vindt als uw voorvaderen, maar ik ben er die geheele zaak in orde zal doen komen
toch ook* even zeker van, dat gij het land
veel liever in handen van een Bernac, dan
van een vreemde weet. Van den broeder
uwer moeder tenminste kunt ge altijd ver
wachten sympathie en achting to zullen
ontvangen.
Mag ik u in die hoedanigheid eens eeu
raad geven? Ge weet dat ik altijd oen He-'met verwondering vervulde. Dat was juist
blikein geweest hen, maar het is me nade buitenzijde er van. Eenige roode lakken
Kom dus tot mij, kom zoo spoedig mogelijk
en kom met vertrouwen."
Uw Oom,
C. BERNAC.
Dit was dus de inhoud, van den brief, maar
deze was het juist niet, wat me liet meest
eenigen tijd duidelijk geworden, dat het iets
jonnoodigs is om te vechten tegen het nood-
lot. Daarbij is Napoleons macht en aanzien
te groot om aan het wankelen gebracht te
kunnen .worden- Toen ik dit eenmaal inzag,
heb ik- getracht hem te dienen, zooveel in
mijn vermogeu was, want het is het best te
waren op het couvert bevestigd. Miju oom
scheen zijn duim als zegel gebruikt te heb
ben; duidelijk zichtbaar waren de fijne rim
pels van eeu vinger op liet lak. Boven één
dier lakken waren in het .Eugelsch eenige
woorden geschreven. Ze selieneu er haastig
op gekrabbeld te zijn, en of ze er door een
huilen met de wolven, waarmede men inman dan wel door een vrouw waren get
liet bosch ia Het geluk was me dienstig en schreven, zou niemand hebben kunnen zeg-
ik werd in staat gesteld zooveel voor kern gen, uta&r daar stonden ze eu ze staarden
me aan en deden mijn verwondering steeds
hooger stijgen.
„Kom niet." Dat waren de woorden, die
me steeds bezig hielden van het oogenblik al
dat ik den brief ontving. Door wien waren
zij daar neergeschrevenT Door mijn onbe
kenden oom tengevolge van een plotselinge
verandering in zijn plannen? Maar dat was
immers onbegrijpelijk, want gesteld, dat dit
liet geval was geweest, waarom zou hij de
invitatie om tot hem te komen, dan toch
hebben verzonden? Of waren die woorden
daar geplaatst door iemand die mij had wil
len waarschuwen om het, aanbod tot gast
vrijheid van miju oom niet aan te nemen?
De brief was in het Fransch geschreven, de
op het couvert toegevoegde woorden in het
Engelseh. Zouden ze er misschien in Enge
land iets van te weten gekomen zijn? Maai
de zegels waren onverbrokeu. Hoe zou dus
iemand in Engeland ook maar kunnen we
ten, wat de inhoud van dezen brief was?
Terwijl ik daar zoo zat onder hot door den
wind bol staande zeil, mijn oogen gevestigd
op het groene, bruisende water naast
mij, dacht ik nog eens na over al hetgeen
ik van dezen oom van mij gehoord had. Mijn
vader, een afstammeling van een der moest
Irolsehe en oudste Fransclie families had bij
de keuzer zijner echtgenoote meer op schoon
heid en deugdzaamheid gelet dan op aan
zienlijke afkomst. Nooit had zij hem reden
gegeven om deze keuze te betreuren! maar
deze broeder van haar. een rechtsgeleerde,
had, naar men mij later mededeelde, mijn
vader erg teleurgesteld en gegriefd door
zijn slaafsche onderdanigheid in dagen van
voorspoed en geluk en zijn verraderlijke, ve
nijnige vijandelijkheid in tijden van zorgen!
en ellende. Hij hacl de boeren zóó lang aan- j
gevuurd eu opgehitst, dat dezen zich tegen
mijn vader verzetten en hem eindelijk en
teu laatste zelfs dwongen met zijn gezin,
niet alleen het landgoed maar ook het land
te verlaten. Daarna had hij Robespierre in
zijn buitensporige wreedheden zoodanig ge-!
hol pen, dat deze hem als een belooning voor
de bewezen diensten het kasteel en landgoed
Grosbois, die ons volgens recht toebehoorde,
schonk. Toen Robespierre na eenigen tijd
viel, was hij er in geslaagd zich met Barras
te verzoenen. Telkens en telkens, met iedere
successievelijke verandering, - wist hij zich
door zijn diplomatie nieuwe landgoederen te
verworven. Uit zijn brief, dien ik nu nog in
de hand hield, bleek het maar al te goed, dat
het hem ook gelukt was, in de gunst van
den Franschen keizer te dringen. Hoe het
mogelijk was, dat een man als miju oom op
vriendsehappelijken voet kon staan met Na
poleon, en dat mijn republikeinsche bloed
verwant hem. diensten kon bewijzen dat
waren dingen, die mij teu zeerste verwon
derden.
En nu zult ge mij zonder twijfel vragen,
hoe het kwam dat ik de uitnoodiging aan
nam van zulk eeu man van een man, dio
mij door miju vader steeds was beschreven