der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken
te Haarlem en omliggende plaatsen*
liturgische Wegwijzer.
SPELEN.
GELOOFSVERDEDIGING.
üs Bg§teislaff8«fj38gei%
Evangeliever klaring.
DE OFFICIEELE KERKLIJST
Dit nummer behoort b[j do „Nieuwe HaarL Courant" Tan 4 October 1913.
De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden.
21ste ZONDAG NA PINKSTEREN.
Buitengewoon groot wordt de schuldenlast
van den meedoogenlooaen dienaar voorgesteld.
Van waar die schuldenlast kwam, zegt de
gelijkenis ons niet, en doet ook niets ter
zake. Zij bestond, en deed de gramschap zijns
heeren rechtmatig op hem nederdalen. Vele
christenen hebben in hun geestelijk leven
een dergelijke groot© schuld tegenover. God
KNIP DIT UIT
en le* het in uw Mig. en Veaperboek.
Verklaring^ Het verwijst naar het
Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. Do
naar dat voor de Orde der Franciscanen.
Zondag, blz. 947; in de stille Missen 3e
Gebed van de H. H. Placidus en gezellen
blz. 191. Praefatie der H. Maagd. Gr.
markt en Kiev.: 3e Gebed van den Z.
Joannes, blz. [202] en 230; 4e Gebed van
den H Placidus en Gez. blz. 191.
VESPERS: blz. 1037; le Gedachtenis van
den H. Bruno, blz. 1395 en 227; 2e van den
Zondag, blz. 950; Groenm.: Vespers van
de H. Maria Francisea, blz. [202] en 237;
le Gedachtenis van het feest van den H.
Eozekrans, blz. 1038 2e van den Zondag,
blz. 950; 3e van tien Z. Joannes ,bl. [202]
en 237
Maandag 6 October. H. Bruno, Belijder, blz.
1395 en 227. Groenm. en Kiev.: H. Ma
ria Francisea, Maagd der Derde Orde,
blz. [202] en 248. Credo.
Dinsdag 7 October. Van het Octaaf, blz. 139*
2e en 3e Gebed blz. 1396.— Groenm. en
Kiev.: H. Henricus, blz. 1288 en 227; 2e
Gebed van den H. Franc. blz. [192]; 3e
en 4e Gebed blz. 1396. Veis.; H. Maria
Francisea, blz. [202] en 248. Spaarne: Van
het Octaaf van den H. Rozenkrans, blz.
1035; 2e Gebed van den H. Bavo, blz.
139*; 3e en 4c Gebed blz. 1396.
.Woensdag 8 October. Octaafdag van den H.
Bavo, blz. 139*. Groenm., Kiev. en
Veis.: H. Brigitta, Weduwe, blz. 1397 en
256; 2o Gebed van den H. Franciscus
blz. [1.92]. Epistel, blz. 259.
Xlonderdag 9 October. HH. Dionysius en
Gezellen, Martelaars, blz. 1398 en 191; 2e
Gebed A cunclis, blz. 103; 3e Gebed naar
keuze, blz. 106—112 (Groenm., Kleverp.
2o Gebd [192.1; 3e Gebed blz. 105).
Vrijdag 10 October. H. Franciscus Borgias,
Belijder, blz. 1400 en 235; 2e en 3e Gebed
als gisteren.
Zaterdag 11 October. H. Ludovicus Bortran-
dus, Belijder, blz. 143* en 227; 2e Gebed
voor den Paus, blz. 102. Groenm., Kle
verp. en Veis.: Octaafdag van den H.
Franciscus, blz. [192]. Seotientia. 2e Ge
bed voor den Paus, blz. 102.
N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar
het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée).
In iedere Mis bidde men van blz. 7191, waar
micb bevindt de „Gewone orde der H. Mis".
EEN EN TWINTIGSTE ZONDAG
NA PINKSTEREN.
Los uit don brief vau den H. apostel Pau
las aan de Ephesiërs; VI, 1017.
'Broederswordt krachtvol in den Heer
wi in de sterkte zijner macht. Bekleedt u
met de wapenrusting Gods, opdat gij bestand
111 oogt zijn tegen de lagen des duivels. Want
wij hebben den strijd niet tegen vleescli
pu bloed, maar tegen de vorsten en de mach-
*011, tegen de w e re ld be li eerscb èr s dezer duis
ternis, tegen het booze geestendom in de
•Ucht. Doet daarom aan do wapenrusting
Gods, om ten kwaden dage weerstand te
hunnen bieden, en, in alles volmaakt zijn
de, te kunnen blijven staan. Houdt der
halve stand, uwe lendenen omgord met
baarheid, het harnas der gerechtigheid aan
gedaan, en uwe voeten geschoeid hebbende
toet bereidwilligheid voor het Evangelie des
vrodcs; en neemt in alles op het schild
des geloofs, opdat gij daarmede al de vurige
P'jlen des boozen vijands kunt uitdooven;
öeenat ook op den helm der zaligheid en
het zwaard des Oeestes, dat Gods woord is.
Evangelie volgens den H. Matthcue;
XVIII, 23—35.
In dien tijd sprak Jesus tot zijne leerlin
gen deze gelijkenis: Het Rijk der hemelen
is gelijk aan een koning, die afrekening wil
de houden met zijne dienaren. En toen hij
begonnen was met afrekenen, werd er een
voor hem gebracht, die hem tienduizend ta
lenten schuldig was. Daar deze echter niet
had oin te betalen, gebood zijn heer hem,
zijne vrouw en kinderen en al wat hij bezat
ro verkoopen, en te betalen. Doch die die-
haar viel neder en bat^: Heb geduld met
toij, en ik zal u alles betalen. De heer nu
ontfermde zich over dien dienaar, liet hem
gaan en schold hem de schuld kwijt. Maar
toen die dienaar heenging, vond hij een zij
her mededienaars, die hem honderd tien-
hngien schuldig was; en dezen aangrijpend,
neep hij hern de keel toe, zeggende: Betaal
,wat gij schuldig zij11 Zijn medeknecht nu
Viel vooi hem neder en smeekte hem, zeg
ende: Heb geduld met mij, en ik zal u
Mies betalen. Doch hij wilde niet; maar
heengaande wierp hij hem in do gevange-
ois, totdat hij de schuld zou betalen.
Ge medeknechten nu, ziende wat er plaats
werden zeer bedroefd; ciï zij kwamen
h deelden hunnen heer alles mede wat er
jj^bourd was. Toen riep zijn heer hem en
k'tle tot hem: Booze knechtI de geheele
U^gMd heb ik u kwijtgescholden, omdat gij
h,- gesmeekt hebt; moest dan ook gij u
lij, ontfermen over uwen mededienaar, ge-
lo0L 'k mij ontferm heb over ui En in toorn
jd0 token, leverde zijn heer hem over aan
betftieU i' totclat bij de geheele schuld zou
iVari!°n* Eveneens zal ook mijn hemelsche
woe/ U oen; indien gij niet, ieder zijnen
r°edor, van harte vergeeft.
komen zal. De heer had «lang geduld gehad
met den nalatige, maar eindelijk brak Zijn
toorn los, on „daar hij niot had om lie be
talen, gebood zijn heer, dat hij verkocht zou
de worden, hij en zijne vrouw en kinderen,
en al wat hij had, en dat er betaald zou
worden." Doóden wilde de heer hem niet,
maar veroordeelde hem tot een straf pijnlijker
dan de dood, tob het harde leven der slaver
nij, en dewijl de knecht zijn overgroot© schuld
nimmer kon afdoen, tot oen eeuwigdurende
slavernij. Droevig beeld van den ongeluk-
kigen zondaar, die gebukt gaat onder den
last van, al is het maar, een enkele dood
zonde. Hij heelt de heiligmakende genade en
de vriendschap Gods verloren, en het is hem
onmogelijk zijne schuld, die eene oneindige
voldoening vordert, af te doen. Zoo God mot
den zondaar volgens den eisoh Zijner Recht
vaardigheid wilde handelen, dan moest Hij
hem aan den duivel overgeven ter straf voor
allo eeuwigheid. Toch mag ook do grootste
zondaar niet de hoop op vergiffenis opgeven.
„Niemand wanhope aan Gods Goedheid, zegt
ons de H. Augusbinus, want Zijne Barmhartig
heid is grooter dan onze ellende". Do gelijke-
nis van heb Evangelie" van dezen Zondag be
vestigt die bemoedigende waarheid. „De die
naar nu viel neder, en bad zijnen heer zeg
gende: heb geduld met mij en ik zal u
alles betalen." Of dit den schuldenaar mo
gelijk zou zijn, behoeven wij niet te onder
zoekeu. Do Heer vergenoegde zich er medo,
dat zijn dienaar schuld bekende, zich ver
nederde, om vergiffenis bad en afdoening van
schuld beloofde: „Hij werd van medelijden
bewogen, en liet hem gaan, en de schuld
schold Hij hem kwijt." Mocht elke zondaar
die heilsmiddelen aanwenden, hij war© be
houden. Maar kan dan de zondaar de be
lofte afleggen: ik zal u alles betalen? Het
zou van grovo onwetendheid getuigen, als
de zwakke monsoh waande, dat hij uit zich
zeiven genoegzame voldoening aan Gods be-
loodigde Majesteit kon geven voor do zonden
waaraan hij zich schuldig maakte. Maar van
het oogenblik af dat do Zoon Gods onze Ver
losser weid, is tie schat Zijner oneindige
verdiensten ous eigendom geworden, waar
over wij beschikken kunnen, en waarmede
wij elke schuld kunnen afdoen.
Ongemeen groot was de weldaad, die do
dienstknecht ontvangen had. Een ontzagge
lijke schuld was hem kwijtgescholden, om
dat hij er om gebeden had. Wat anders ware
van hem te verwachten, dan dat hij in do
blijdschap zijns harten aan een ieder zijner
schuldenaren alles schonk wat zij Hem nog
te voldoen haddon.
Maar hoe geheel anders was Zijn gedrag.
Hij weigerde de geringe som, die zijn mede
dienaar Hem schuldig was, kwijt to schelden,
vorderde dadelijke betaling, en liet hem, toen
deze niet kon, in de gevangenis werpen tot
dat alles tot den laatsten penning zou af
betaald zijn. Niet minder misdadig handelt de
zondaar, wanneer hij de hem aangedane belec-
digingen niet vergeven wil. Hem zijn dooi
de Barmhartigheid Gods vele en grooto zon
den vergeven, moet hij dan niet van zijnen
kant vol bereidwilligheid alles vergeven en
kwijtschelden, wat een zijner broeders tegen
hem misdaan heeft? Het zoude ondoenlijk
zijn het gedrag dergenen die den belcediger
niet willen vergeven, op scherpere wijze te
vorooideelen, en op strengere wijze be straf
fen, dan in de gelijkenis is voorgesteld. Toen
de Heer vernomen had hoe do dienstknecht
aan wien een zoo groot© schuld was kwijt
gescholden, zijn medeknecht had mishandeld,
riep Hij hem voor zich, en na een streng ver
wijt over zijne ondankbare wreedheid te heb
ben uitgesproken, velde Hij liet vonnis:
„vertoornd zijnde gaf Hij hem over aan de
pijnigers, totdat hij al het verschuldigde zou
betalen." Maar, zoo kunnen wij vragen, hoe
kon de Heer, zonder onrechtvaardig te wor
den, zijn dienaar om diens vorige schuld,
dio reeds was kwijtgescholden, aan de eerat
uitgesprokene straf overgeven, alsof de ge
heele schuld nog te voldoen ware? Kunnen
dan de eens vergevene zonden, na het be
drijven van een nieuwe zonde, als herleven,
kan de eens verleende vergiffenis herroe
pen worden? Neen, wat eens vergeven is door
God, wat eens door berouw en boetvaardig
heid is uibgewisoht, zal nooit meer herleven
in do geheugenis van God, het is door Hem
vergeven en blijft .vergeten. De bedoeling,
de zin der gelijkenis is dan ook eene geheel
andere. De onmenscbelijke wreedheid en af
schuwelijke ondankbaarheid van den bege
nadigden dienaar was in de schatting van
zijn Heer zoo misdadig en zoö strafbaar, dat
zij zijne ziel even strafwaardig maakt© als
wanneer haar de eerste schuld niet was kwijt
gescholden. Zoo zwaar zal God ook de on
barmhartigheid in den Christen straffen.
Laat daarom het .Evangelie van dezen Zon
dag ons leeren alle verongelijking ons aan-
gedaan on ftftnsfconds to vergeven op-
dat ook wij jle vergeving van onze vele
zonden van God mogen verwerven, want het
is een noodzakelijke voorwaarde door God ge
steld: vergeeft en u zal vergeven worden.
zonden voortkomen en deze vinden daarin
als een goeden bodem om te ontkiemen,
'tls ongetwijfeld wel wenschelijk even na
te gaan wat onder ondeugd te verstaan is, om
daardoor te middelen ter voorkoming en be
strijding te kunnen kennen.
De ondeugd is een blijvende neiging tot het
zedelijk kwaad, die ontstaan is tengevolge van
het herhaaldelijk plegen der dadelijke zonde.
Het is duidelijk, dat dit niet hetzelfde is
als de zonde, d.w.z. de dadelijke zonde.
Om begrijpelijk te maken 'wat hier medo be
doeld wordt, is liet 't beste dit te vergelijken
met de goede handeling, die voortkomt uit
de deugd, die men zich reeds heeft verworven.
Iemand, die barmhartig is, dus de deugd
dor barmhartigheid bezit, en deze dan be
oefent, doet alsdan een goede handeling, die
voortvloeit uit en haar oorsprong vindt in de
deugd der barmhartigheid.
Zoo is het ook met do zoude en de ondeugd.
Deze laatst is do kwade gewoonte, de ge
neigdheid tot bet verkeerde, waaruit de zonde
voortkomt en waardoor iemand te eerder tot
de zonde wordt gebracht, omdat hij door
het veelvuldig plegen der zonde een ge
woonte om te zondigen heeft gekregen.
Ondeugd wordt dus ook wel genoemd: ge
woonte tot zonde en vandaar ook wrel een
voudig: zonde.
Menigeen zal dit onderscheid dan ook nim
mer hebben opgemerkt.
De vraag rijst nu: Welke zijn die ondeug
den.
't Spreekt vanzelf, dat op de voornaamst©
plaats daaronder vallen de hoofdzonden.
Hoofdzonden, vanwaar die naam dan, zal
men mogelijk tegenwerpen.
Men zou zo beter hoofd-ondougden of iets
dergelijks kunnen noemen.
Doch we zagen het reeds, dat deze geneigd
heid tot do zonde, dikwerf met denzelfden
naam wordt aangeduid als het kwaad, waartoe
zij voert en dus gewoonweg zond© genoemd
wordt.
Dit is ook hot geval met de hoofdzonden.
Zij zijn als het ware de bron en oorzaak
van allo andere zonden, omdat alle zonden
tot deze zeven hoofdzouden kunnen worden te
ruggebracht.
Het zal duidelijker worden, wanneer men
do hoofdzonden afzonderlijk nagaat.
Nemen wij de Iiqovaardigheid, do bron en
oorsprong van allo zonden, zooals vele Kerk
vaders aannemen, omdat volgens yeler op
vatting de hoogmoed de zonde is, waardoor
Adam en Eva gevallen ziju.
Deze hoofdzonde is dus de ongeregelde
zucht naar eer en roem.
Men begrijp© dit goed; niet alle zucht naar
roem is zondig, integendeel, doch de onge
regelde neiging daartoe.
Hetzelfde is hei, geval met de andore hoofd
zonden.
Gierigheid is de ongeregelde gehechtheid
aan tijdelijke goederen, onmatigheid en
kuischheid zijn do ongeregelde begeerten naar
zinnelijk genot: mot traagheid wordt bedoeld,
dat men zich niet verzet tegen do moeilijk
heden, die verbonden zijn aan do beoefening
dor deugd.
Het spreekt vanzelf, dat daaruit verschillen
de zouden kunnen voortvloeien, evenals uit
de nijd, waaraan degenen zich schuldig ma
ken, die den naast misgunnen het goed, dat
zij voor zichzelf wensehen, hieronder vallen
dus degenen, die zich aan jaloorsehheid schul
dig maken.
Door ongeregelde gramschap tegen perso
nen of zucht naar wraak zondigt men en
maakt men zich dan schuldig aan de zonde
van toorn.
Nu zal iemand misschien vragen of deze
zonden altijd groot kwaad ziju.
Opgemerkt moet dan worden, dat do dadelij
ke zonden, die uit deze ondeugden voortko
men niet altijd groote zonden zijn.
Een uitzondering moet gemaakt worden
voor de zonde van onkuischheid.
Want, zooals men weet is voor het wezen
van een doodzonde noodig, dat men do wet
Gods overtreedt in een grooto zaak, met volle
kennis en vrijen wil. Ten opzichte van de
onkuischheid zijn doze vereischten aanwezig,
omdat hier steeds sprake is van een groott
zaak.
Natuurlijk zijn deze ondeugden van hoog
moed, gierigheid enz. de hoofdzonden dus, de
oorsprong zoowel van kleinere als zware zon
den en moet men dus voorzichtig zijn mot hot
bedrijven van kwaad, omdat daardoor een ge
neigdheid daartoe kan ontstaan, die tot steeds
meer en grooter zonden leidt.
Het is dus mogelijk, dat men door dagelijk-
sohe zonden tot doodzonden komt, wat ook
niet to vermijden is, omdat men zich een
gewoonte tot zondigen eigen gemaakt heeft.
X.
WAT IS TE VERSTAAN ONDER
ONDEUGDEN?
Naast d© zond© staat de ondeugd, die er
nauw aan verwant en er oJh zoo te zeggen
de wortel en oorzaak van is.
Uit d,o ondeugd immers kunnen alle andere
Maar vrouwtje, ben jc nu nog op? Je oogen
vallen immers dielit van slaap, arm kind, heb
je al dien tijd op me zitten wachten, dat wil ik
niet meer hebben, hoor je! sprak Roger Radclif-
fe en boog zich teedej: over de sofa heen om zijn
klein tenger .vrouwtje, waarmee hij pas drie
maanden geleden getrouwd was, iu zijn sterke
armen op te nemen.
Zijn mooie, dappere Lucy, met hare kinderlij
ke blauwe oogen, die er niet voor was terugge
schrokken haar leven met het zijne te verbin
den, als wist zij maar al te goed, hoezeer hij
voortging met wat begonnen was door een rij
van voorvaderen, die zich allen bijna zonder uit
zondering aan het spel hadden overgegeven,
zooals de familiepapieren getuigden.
Ook Roger toonde reeds vroeg dien noodlot-
tigen hartstocht voor het spel te bezitten, 'waar
door hij groote sommen verloor, zoodat hij moei
te had, Stone Court, het voorvaderlijk kasteel
behoorlijk te onderhouden.
Hoewol Lucy geen fortuin bezat, was haar
vader toch niet voor haar huwelijk geweest
met den jongen, waarmee ze als kind had ge
speeld dien onverschilligen Roger Radcliffe
met zijn knap open gezicht, die reeds vele
meisjeshoofden op hol had gebracht.
Zoo had het hem weinig moeite gekost, na
eenige jaren buitenslands vertoefd te hebben
Lucy's hand te veroveren, terwijl hij zich vast
voorgenomen had haar gelukkig te zullen ma
ken. Dit scheen aanvankelijk ook het geval te
zijn. Zijn aardig lief vrouwtje scheen den bes
ten invloed op hem uit te oefenen, totdat hij
een3 plotseling thuis kwam en haar te kennen
gaf, gevolg te moeten geven aan een dringende
uitnoodiging van Sir Oliver om bij hem te ko
men dineeren en na afloop daarvan met eenige
andero vrienden, die bij hem gelogeerd waren,
een partijtje kaart te spelen.
Ze herinnerde zich met schrik de noodlottige
bekoring, die het spel steeds voor hem gehad
had, maar ze was te verlegen en zacht om zich
tegen zijn wil te verzetten. Zoo ging hij dus
en weldra werden deze uitnoodigingen maar
al te zeer door meerdere gevolgd.
Meestal wachtte ze niet op hear man, maar
van avond was ze op gebleven en bijna in slaap
gevalleu, toen hij tegen het aanbreken van den
morgen thuÏ3 kwam.
Roger, je bent toch niet boos op mijy dat
ik niet naar bed ben gegaan? vroeg ze mot
verschrikte oogen tot hem opziende. Ik was
zoo bang alleen.
Neen, natuurlijk niet, lieveling, boos op
mij zelf misschien. Ik had je niet alleen moeten
laten, maar de verleiding was mij te machtig.
Ik had, toen ik den vorigen keer bij Sir Oliver
dineerde, over de 60 pond verloren en die moest
ik tot eiken prijs terug winnen. De hartstocht
voor het spel zit mij nu eenmaal in het bloed
ik kan het niet helpen. Ik heb je reeds voor
ons trouwen gewaarschuwd, dat ik eigenlijk
een speler was, maar je durfde het wel met mij
wagen.
Ja, zei Lucy zacht, maar ik hoopte, dat
als wo eens getrouwd waren, je wel tot inkeer
zou komen, dat je dan meer van mij zoudt gaan
houden dan van de kaarten.
Neen, liefste, eens een speler blijft een
speler. Maar kom kindje, wees niet ongerust!
Ik hoop niet altijd te verliezen, eens moet het
geluk zich koeren.
Die Welton heeft toch maar altijd geluk, hij
heeft gisteren weer schandelijk van mij gewon
nen, over de 200 pond, Lucyf lvom, kom, kindje,
trek het je niet zoo aan, zei hij, haar liefkoo-
zend, ziende hoe bleek ze werd. De volgende
week zal hij mij revanche geven.
O, Roger, smeekte Lucy, je gaat. de vol
gende week toch niet weer bij Welton dineeren
en nog moer geld op het spel zetten? Je weet
welk een moeite we hebben om rond te komen.
Buineer ons niet geheel 1
Wat wijze woorden van zulke kinderlip
pen, lachte hij. Maar ik moet toch mijn geld
terug winnen, vrouwtje, en daar ben ik ook
niets bang voor, want hij speelt lang niet zoo
fijn als ik een geboren speler, voegde hij er
op eenigszins schamperen toon bij. Ook geeft
hij niet veel om het spel.
Maar waarom geeft hij dan deze par
tijen? vroeg Lucy angstig.
Ik weet het niet, misschien omdat zijn
vrienden er zooveel van houden.
Neen, zei Lucy beslist, terwijl twee bran
dende roode plekken op hare wangen versche
nen, dat is de reden niet. Het is enkel en alleen
om jou te ruineeren, Roger. Hij koestert wrok
tegen je en op deze wijze wil hij zich op je
wreken. 11c weet het/zeker, maar durf je de re
den niet zeggen. Hii wil je tot een bedelaar
maken, je dwingen Stone Court te verkoopen,
het landgoed, dat reeds eeuwen aan je familie
heeft behoord.
Stone Court verkoopen! Liever dood dan
dat, viel hij driftig uit.
Misschien zou Sir Oliver dat zelfs prefe-
reeren, hernam Luey, haar handen wringende.
O, hij kan je niet uitstaan, hij haat je, geloof
mij.
Waarom zou hij mij haten? viel Roger
haar in de reden?
Omdat hij mij lief had, zei Lucy eenvou
dig, en mij wenschte te trouwen. Ik heb je dit
nooit verteld daar ik je jaloersche natuur
keudo en ik ook bang voor Welton was. Hij is
niet iemand om zich ongestraft iets te laten
ontnemen, waarop hij zijn hart gezet heeft.
Geloof mij, en ik ben overtuigd, dat hij wraak
op ons wil nemen, daar ik jou verkoos boven
hem, eindigde ze wanhopig.
Hm, dat verandert de zaak, zei Roger
peinzend.
Misschien heb je gelijk, want het komt
mij ook vreemd voor, dat hij mij tegenwoordig
zoo dikwijls inviteert te komen spelen. Maar
stel je gerust, kleintje, we zullen Welton lee-
lijk troef geven. Ik wed, dat ik alles van hem
terug zal winnen.
O, Roger, smeekte zo, do armen om zijn
hals slaande, ga er er niet meer heen, uit liefdo
voor mij, voor ,ig huis; behaal een overwinning
op zo zelf Bedenk, dat ons geluk op het spel
staat.
Onzin! zei hij, zich ongeduldig van haar
losmakend. Je bent moe,- Lucy, omdat je den
gelieelen nacht opgezeten hebt. Kom, ga gauw
naar bed. Ik ben een slechte man voor jo ge
weest. Waarom heb jo me ook eigenlijk ge
trouwd?
Omdat ik liever jouw vrouw wildo zijn,
de vrouw van een speler, dan.... Ze huiverde.
De vrouw vau een speler? herhaalde hij.
Goed, je hebt gelijk! Welnu, ik beloof je, Lucy,
dat het ditmaal voor hat laatst zal zijn, voor
den alleriaatsten keer, en berouwvol zeide hij
haar goeden nacht.
Een week later ging hij weer naar White
Kirk.
- Het is heel vriendelijk van je, mij revanche
te willen geven, Welton, maar ik vrees, dat ik
niets meer heb in te zetten. Ik heb alles verlo-
rên, sprak hij langzaam van het speeltafeltje
opstaand, troosteloos aan het einde van den
avond, waar hij vier uren écarté had gespeeld.
Het geluk was hem voortdurend tegen geweest
en hij had alles tot den laatsten cent verloren.
Stone Court moet nu iri vreemde handen over
gaan.
Het spijt me voor je, Radcliffe, zei Sir
Oliver minzaam, zijn gast aandachtig door ds
half gesloten oogleden aanziend. Hij was een
groot, zwaar gebouwd man, van omstreeks 45
jaar, met grijze, koude oogen en vastgeknepen
lippen, een toonbeeld van kracht e» gezond
heid.
Roger Radcliffe voelde bet bloed naar zijn
wangen stijgen; hij had nog nooit iemand zoo
gehaat als Oliver Welton op dit oogenblik.
Nu zag bij in, dat Lucy volkomen gelijk had
gehad hem tegen Oliver te waarschuwen, maar
het was helaas te laat.
Hoe kun je dat zeggen? zei hij driftig.
Je weet heel goed, dat jo vanaf liet begin
van plan bent geweest mij door het kaartspel
te ruineeren. Je wist, dat ik een geboren spe
ler was en daarom heb je mij misschien hier
heen gelokt weg van Lucy. Met voorbedach
ten rade heb je mijn ondergang op liet oog ge
had en je plannen zijn volkomen gelukt. Ach,
waarom heb ik niet naar Lucy geluisterd 1
Sir Oliver streek zich met do hand over da
kin en lachte zacht voor zich heeu.
Ik geloof, dat je den bal niet misslaat,
Radcliffe, dat ik je ondergang op bet oog bad.
Maar ik had wel eenige reden om je te haten.
Je hebt de vrouw gehuwd, die ik innig lief had,
en die de mijne zou zijn geweest, als je niet
teruggekomen waart. Ik denk echter, dat Lucy
berouw heeft van haar keuze.
Als je het leven voortzet, dat je den laalstpn
tijd geleid hebt en een speelhol boven dén
huiselijken kring zult prefereeren, geloof me,
dat haar zachte ziel in verzet zal komen en ze
zal eindigen een walg van je te krijgen. Voor
haar eigen bestwil heb ik het zoover zien te
brengen.
Roger lachte grimmig.
Ik heb om een hoogen inzet gespeeld ea
verloren, maar mijn vrouw zal er niet door
lijden. Ik zal vrijwillig heengaan, dan kan
Lucy naar haar eigen familie terugkeerenzij
zullen goed voor haar zijn.
Ga je een lange reis ondernemen? vroeg
Sir Oliver, Roger strak aanziende.
De langste, die een menseli kan maken,
zeide hij ernstig.
Er viel een vreemde stilte. Toen legde Sir
Oliver zijn hand op Radcliffe's schouder.
Toch niet dien weg? fluisterde hij.
Roger knikte toestemmend.
Sir Oliver zweeg en haalde diep adem. -
Hieraan had ik niet gedacht, God is mijn g«t
tuige. Ik ben wraakgierig van aardt en ito
wilde je ruineeren, wat mij niet moeilijk scheen;
daar ik je hartstocht voor het spel kende, maar
zoo iets heb ik niet gewild, geen bloed aan mijn
handen.
Hij haalde zwaar adem, toen verhelderde zich
zijn gelaat.
Laat ons nog eenmaal beproeven, sloeg
liij voor. Al wat je verloren hebt, tegen je be-
lof te om je niet.
Is mijn leven je zooveel waard? vroeg
Roger droogjes.
Niet jouw leven, maar dat van Lucy, zei
Sir Oliver ernstig.
Welnu, het i3 waard om aangenomen te
worden. Laten we er dan om dobbelen.
Goed, zei Sir Oliver snel, de hoogste van
drie worpen.
De twee mannen zetten zich zwijgend aan
het speeltafeltje neer, hijgend van opwinding.
Sir Oliver gooide eerst vijf en zes, maar
Roger slechts drio en vier.
Het geluk is weer tegen mij als gewoonlijk,
mompelde hij. Toen plooide een grimmig
lachje zijne lippen en hij wachtte wat er komen
zou; maar de dobbelstoeuen schenen hem gun
stiger gestemd te zijn dan de kaarten, want
hij gooide vijf en vier, tegen Sir twee en een,
en daarna twee zessen tegen zijn tegenstander
vijf en drie.
Aan u de overwinning, zei hij, ge bobt
alles teruggewonnen, wat ge aan mij verloreit
hebt, maar zullen wo nu nog éénmaal spelen
om dezen gewichtigen avond te besluiten?
Roger zweeg, het blood steeg hem naar de
wangen, zijn oogen schitterden, toen zij rusttert
op de dobbelsteenen, kwam do oude hartstocht
weer bij hem hoven. Hij had ze bijna weer ge
grepen, maar het volgend oogenblik schudd.
hp beslist het hoofd.
Neen, riep hij luide uit. Ik heb de overwin
ning behaald, ditmaal ook over mij zelf en nu
zweer ik nooit wee^r een kaart of dobbelsteen
te zullen- aanraken!
Hij richtte zich fier op en keek zegevierend
rond in het volle bewustzijn van zijn onwrikba-
reu wil. Toen reed hij pijlsnel terug naar Stona
Court, naar zijn vrouw, die daar in diepe on
gerustheid op hem zat te wachten, terug naar
het leven van liefde, dat hem wachhtte aan d«
zijde van haar, die hem de kostbaarste bezit
ting ter wereld toescheen. (Gelderl.)
o—
Onder de eerste kolonisten, in de nabijheid
der groene bergen van Vermout, bevond zicri
een man, die een gunstig denkbeeld hebbende
van de vruchtbaarheid der. landstreek, lner
rijn verblijf nam mot zijn jonge en aardigs
vrouw. Zij leefden omtrent een jaar in di«
streek' en alle moeil.ijkhod.en, welke nieuw*