der Openbare Godsdienstoefeningen in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen* liturgische Wegwijzer. SPELEN. GELOOFSVERDEDIGING. üs Bg§teislaff8«fj38gei% Evangeliever klaring. DE OFFICIEELE KERKLIJST Dit nummer behoort b[j do „Nieuwe HaarL Courant" Tan 4 October 1913. De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden. 21ste ZONDAG NA PINKSTEREN. Buitengewoon groot wordt de schuldenlast van den meedoogenlooaen dienaar voorgesteld. Van waar die schuldenlast kwam, zegt de gelijkenis ons niet, en doet ook niets ter zake. Zij bestond, en deed de gramschap zijns heeren rechtmatig op hem nederdalen. Vele christenen hebben in hun geestelijk leven een dergelijke groot© schuld tegenover. God KNIP DIT UIT en le* het in uw Mig. en Veaperboek. Verklaring^ Het verwijst naar het Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen. Do naar dat voor de Orde der Franciscanen. Zondag, blz. 947; in de stille Missen 3e Gebed van de H. H. Placidus en gezellen blz. 191. Praefatie der H. Maagd. Gr. markt en Kiev.: 3e Gebed van den Z. Joannes, blz. [202] en 230; 4e Gebed van den H Placidus en Gez. blz. 191. VESPERS: blz. 1037; le Gedachtenis van den H. Bruno, blz. 1395 en 227; 2e van den Zondag, blz. 950; Groenm.: Vespers van de H. Maria Francisea, blz. [202] en 237; le Gedachtenis van het feest van den H. Eozekrans, blz. 1038 2e van den Zondag, blz. 950; 3e van tien Z. Joannes ,bl. [202] en 237 Maandag 6 October. H. Bruno, Belijder, blz. 1395 en 227. Groenm. en Kiev.: H. Ma ria Francisea, Maagd der Derde Orde, blz. [202] en 248. Credo. Dinsdag 7 October. Van het Octaaf, blz. 139* 2e en 3e Gebed blz. 1396.— Groenm. en Kiev.: H. Henricus, blz. 1288 en 227; 2e Gebed van den H. Franc. blz. [192]; 3e en 4e Gebed blz. 1396. Veis.; H. Maria Francisea, blz. [202] en 248. Spaarne: Van het Octaaf van den H. Rozenkrans, blz. 1035; 2e Gebed van den H. Bavo, blz. 139*; 3e en 4c Gebed blz. 1396. .Woensdag 8 October. Octaafdag van den H. Bavo, blz. 139*. Groenm., Kiev. en Veis.: H. Brigitta, Weduwe, blz. 1397 en 256; 2o Gebed van den H. Franciscus blz. [1.92]. Epistel, blz. 259. Xlonderdag 9 October. HH. Dionysius en Gezellen, Martelaars, blz. 1398 en 191; 2e Gebed A cunclis, blz. 103; 3e Gebed naar keuze, blz. 106—112 (Groenm., Kleverp. 2o Gebd [192.1; 3e Gebed blz. 105). Vrijdag 10 October. H. Franciscus Borgias, Belijder, blz. 1400 en 235; 2e en 3e Gebed als gisteren. Zaterdag 11 October. H. Ludovicus Bortran- dus, Belijder, blz. 143* en 227; 2e Gebed voor den Paus, blz. 102. Groenm., Kle verp. en Veis.: Octaafdag van den H. Franciscus, blz. [192]. Seotientia. 2e Ge bed voor den Paus, blz. 102. N.B. De aangegeven bladzijden verwijzen naar het Mis- en Vesperboek (uitgave Desclée). In iedere Mis bidde men van blz. 7191, waar micb bevindt de „Gewone orde der H. Mis". EEN EN TWINTIGSTE ZONDAG NA PINKSTEREN. Los uit don brief vau den H. apostel Pau las aan de Ephesiërs; VI, 1017. 'Broederswordt krachtvol in den Heer wi in de sterkte zijner macht. Bekleedt u met de wapenrusting Gods, opdat gij bestand 111 oogt zijn tegen de lagen des duivels. Want wij hebben den strijd niet tegen vleescli pu bloed, maar tegen de vorsten en de mach- *011, tegen de w e re ld be li eerscb èr s dezer duis ternis, tegen het booze geestendom in de •Ucht. Doet daarom aan do wapenrusting Gods, om ten kwaden dage weerstand te hunnen bieden, en, in alles volmaakt zijn de, te kunnen blijven staan. Houdt der halve stand, uwe lendenen omgord met baarheid, het harnas der gerechtigheid aan gedaan, en uwe voeten geschoeid hebbende toet bereidwilligheid voor het Evangelie des vrodcs; en neemt in alles op het schild des geloofs, opdat gij daarmede al de vurige P'jlen des boozen vijands kunt uitdooven; öeenat ook op den helm der zaligheid en het zwaard des Oeestes, dat Gods woord is. Evangelie volgens den H. Matthcue; XVIII, 23—35. In dien tijd sprak Jesus tot zijne leerlin gen deze gelijkenis: Het Rijk der hemelen is gelijk aan een koning, die afrekening wil de houden met zijne dienaren. En toen hij begonnen was met afrekenen, werd er een voor hem gebracht, die hem tienduizend ta lenten schuldig was. Daar deze echter niet had oin te betalen, gebood zijn heer hem, zijne vrouw en kinderen en al wat hij bezat ro verkoopen, en te betalen. Doch die die- haar viel neder en bat^: Heb geduld met toij, en ik zal u alles betalen. De heer nu ontfermde zich over dien dienaar, liet hem gaan en schold hem de schuld kwijt. Maar toen die dienaar heenging, vond hij een zij her mededienaars, die hem honderd tien- hngien schuldig was; en dezen aangrijpend, neep hij hern de keel toe, zeggende: Betaal ,wat gij schuldig zij11 Zijn medeknecht nu Viel vooi hem neder en smeekte hem, zeg ende: Heb geduld met mij, en ik zal u Mies betalen. Doch hij wilde niet; maar heengaande wierp hij hem in do gevange- ois, totdat hij de schuld zou betalen. Ge medeknechten nu, ziende wat er plaats werden zeer bedroefd; ciï zij kwamen h deelden hunnen heer alles mede wat er jj^bourd was. Toen riep zijn heer hem en k'tle tot hem: Booze knechtI de geheele U^gMd heb ik u kwijtgescholden, omdat gij h,- gesmeekt hebt; moest dan ook gij u lij, ontfermen over uwen mededienaar, ge- lo0L 'k mij ontferm heb over ui En in toorn jd0 token, leverde zijn heer hem over aan betftieU i' totclat bij de geheele schuld zou iVari!°n* Eveneens zal ook mijn hemelsche woe/ U oen; indien gij niet, ieder zijnen r°edor, van harte vergeeft. komen zal. De heer had «lang geduld gehad met den nalatige, maar eindelijk brak Zijn toorn los, on „daar hij niot had om lie be talen, gebood zijn heer, dat hij verkocht zou de worden, hij en zijne vrouw en kinderen, en al wat hij had, en dat er betaald zou worden." Doóden wilde de heer hem niet, maar veroordeelde hem tot een straf pijnlijker dan de dood, tob het harde leven der slaver nij, en dewijl de knecht zijn overgroot© schuld nimmer kon afdoen, tot oen eeuwigdurende slavernij. Droevig beeld van den ongeluk- kigen zondaar, die gebukt gaat onder den last van, al is het maar, een enkele dood zonde. Hij heelt de heiligmakende genade en de vriendschap Gods verloren, en het is hem onmogelijk zijne schuld, die eene oneindige voldoening vordert, af te doen. Zoo God mot den zondaar volgens den eisoh Zijner Recht vaardigheid wilde handelen, dan moest Hij hem aan den duivel overgeven ter straf voor allo eeuwigheid. Toch mag ook do grootste zondaar niet de hoop op vergiffenis opgeven. „Niemand wanhope aan Gods Goedheid, zegt ons de H. Augusbinus, want Zijne Barmhartig heid is grooter dan onze ellende". Do gelijke- nis van heb Evangelie" van dezen Zondag be vestigt die bemoedigende waarheid. „De die naar nu viel neder, en bad zijnen heer zeg gende: heb geduld met mij en ik zal u alles betalen." Of dit den schuldenaar mo gelijk zou zijn, behoeven wij niet te onder zoekeu. Do Heer vergenoegde zich er medo, dat zijn dienaar schuld bekende, zich ver nederde, om vergiffenis bad en afdoening van schuld beloofde: „Hij werd van medelijden bewogen, en liet hem gaan, en de schuld schold Hij hem kwijt." Mocht elke zondaar die heilsmiddelen aanwenden, hij war© be houden. Maar kan dan de zondaar de be lofte afleggen: ik zal u alles betalen? Het zou van grovo onwetendheid getuigen, als de zwakke monsoh waande, dat hij uit zich zeiven genoegzame voldoening aan Gods be- loodigde Majesteit kon geven voor do zonden waaraan hij zich schuldig maakte. Maar van het oogenblik af dat do Zoon Gods onze Ver losser weid, is tie schat Zijner oneindige verdiensten ous eigendom geworden, waar over wij beschikken kunnen, en waarmede wij elke schuld kunnen afdoen. Ongemeen groot was de weldaad, die do dienstknecht ontvangen had. Een ontzagge lijke schuld was hem kwijtgescholden, om dat hij er om gebeden had. Wat anders ware van hem te verwachten, dan dat hij in do blijdschap zijns harten aan een ieder zijner schuldenaren alles schonk wat zij Hem nog te voldoen haddon. Maar hoe geheel anders was Zijn gedrag. Hij weigerde de geringe som, die zijn mede dienaar Hem schuldig was, kwijt to schelden, vorderde dadelijke betaling, en liet hem, toen deze niet kon, in de gevangenis werpen tot dat alles tot den laatsten penning zou af betaald zijn. Niet minder misdadig handelt de zondaar, wanneer hij de hem aangedane belec- digingen niet vergeven wil. Hem zijn dooi de Barmhartigheid Gods vele en grooto zon den vergeven, moet hij dan niet van zijnen kant vol bereidwilligheid alles vergeven en kwijtschelden, wat een zijner broeders tegen hem misdaan heeft? Het zoude ondoenlijk zijn het gedrag dergenen die den belcediger niet willen vergeven, op scherpere wijze te vorooideelen, en op strengere wijze be straf fen, dan in de gelijkenis is voorgesteld. Toen de Heer vernomen had hoe do dienstknecht aan wien een zoo groot© schuld was kwijt gescholden, zijn medeknecht had mishandeld, riep Hij hem voor zich, en na een streng ver wijt over zijne ondankbare wreedheid te heb ben uitgesproken, velde Hij liet vonnis: „vertoornd zijnde gaf Hij hem over aan de pijnigers, totdat hij al het verschuldigde zou betalen." Maar, zoo kunnen wij vragen, hoe kon de Heer, zonder onrechtvaardig te wor den, zijn dienaar om diens vorige schuld, dio reeds was kwijtgescholden, aan de eerat uitgesprokene straf overgeven, alsof de ge heele schuld nog te voldoen ware? Kunnen dan de eens vergevene zonden, na het be drijven van een nieuwe zonde, als herleven, kan de eens verleende vergiffenis herroe pen worden? Neen, wat eens vergeven is door God, wat eens door berouw en boetvaardig heid is uibgewisoht, zal nooit meer herleven in do geheugenis van God, het is door Hem vergeven en blijft .vergeten. De bedoeling, de zin der gelijkenis is dan ook eene geheel andere. De onmenscbelijke wreedheid en af schuwelijke ondankbaarheid van den bege nadigden dienaar was in de schatting van zijn Heer zoo misdadig en zoö strafbaar, dat zij zijne ziel even strafwaardig maakt© als wanneer haar de eerste schuld niet was kwijt gescholden. Zoo zwaar zal God ook de on barmhartigheid in den Christen straffen. Laat daarom het .Evangelie van dezen Zon dag ons leeren alle verongelijking ons aan- gedaan on ftftnsfconds to vergeven op- dat ook wij jle vergeving van onze vele zonden van God mogen verwerven, want het is een noodzakelijke voorwaarde door God ge steld: vergeeft en u zal vergeven worden. zonden voortkomen en deze vinden daarin als een goeden bodem om te ontkiemen, 'tls ongetwijfeld wel wenschelijk even na te gaan wat onder ondeugd te verstaan is, om daardoor te middelen ter voorkoming en be strijding te kunnen kennen. De ondeugd is een blijvende neiging tot het zedelijk kwaad, die ontstaan is tengevolge van het herhaaldelijk plegen der dadelijke zonde. Het is duidelijk, dat dit niet hetzelfde is als de zonde, d.w.z. de dadelijke zonde. Om begrijpelijk te maken 'wat hier medo be doeld wordt, is liet 't beste dit te vergelijken met de goede handeling, die voortkomt uit de deugd, die men zich reeds heeft verworven. Iemand, die barmhartig is, dus de deugd dor barmhartigheid bezit, en deze dan be oefent, doet alsdan een goede handeling, die voortvloeit uit en haar oorsprong vindt in de deugd der barmhartigheid. Zoo is het ook met do zoude en de ondeugd. Deze laatst is do kwade gewoonte, de ge neigdheid tot bet verkeerde, waaruit de zonde voortkomt en waardoor iemand te eerder tot de zonde wordt gebracht, omdat hij door het veelvuldig plegen der zonde een ge woonte om te zondigen heeft gekregen. Ondeugd wordt dus ook wel genoemd: ge woonte tot zonde en vandaar ook wrel een voudig: zonde. Menigeen zal dit onderscheid dan ook nim mer hebben opgemerkt. De vraag rijst nu: Welke zijn die ondeug den. 't Spreekt vanzelf, dat op de voornaamst© plaats daaronder vallen de hoofdzonden. Hoofdzonden, vanwaar die naam dan, zal men mogelijk tegenwerpen. Men zou zo beter hoofd-ondougden of iets dergelijks kunnen noemen. Doch we zagen het reeds, dat deze geneigd heid tot do zonde, dikwerf met denzelfden naam wordt aangeduid als het kwaad, waartoe zij voert en dus gewoonweg zond© genoemd wordt. Dit is ook hot geval met de hoofdzonden. Zij zijn als het ware de bron en oorzaak van allo andere zonden, omdat alle zonden tot deze zeven hoofdzouden kunnen worden te ruggebracht. Het zal duidelijker worden, wanneer men do hoofdzonden afzonderlijk nagaat. Nemen wij de Iiqovaardigheid, do bron en oorsprong van allo zonden, zooals vele Kerk vaders aannemen, omdat volgens yeler op vatting de hoogmoed de zonde is, waardoor Adam en Eva gevallen ziju. Deze hoofdzonde is dus de ongeregelde zucht naar eer en roem. Men begrijp© dit goed; niet alle zucht naar roem is zondig, integendeel, doch de onge regelde neiging daartoe. Hetzelfde is hei, geval met de andore hoofd zonden. Gierigheid is de ongeregelde gehechtheid aan tijdelijke goederen, onmatigheid en kuischheid zijn do ongeregelde begeerten naar zinnelijk genot: mot traagheid wordt bedoeld, dat men zich niet verzet tegen do moeilijk heden, die verbonden zijn aan do beoefening dor deugd. Het spreekt vanzelf, dat daaruit verschillen de zouden kunnen voortvloeien, evenals uit de nijd, waaraan degenen zich schuldig ma ken, die den naast misgunnen het goed, dat zij voor zichzelf wensehen, hieronder vallen dus degenen, die zich aan jaloorsehheid schul dig maken. Door ongeregelde gramschap tegen perso nen of zucht naar wraak zondigt men en maakt men zich dan schuldig aan de zonde van toorn. Nu zal iemand misschien vragen of deze zonden altijd groot kwaad ziju. Opgemerkt moet dan worden, dat do dadelij ke zonden, die uit deze ondeugden voortko men niet altijd groote zonden zijn. Een uitzondering moet gemaakt worden voor de zonde van onkuischheid. Want, zooals men weet is voor het wezen van een doodzonde noodig, dat men do wet Gods overtreedt in een grooto zaak, met volle kennis en vrijen wil. Ten opzichte van de onkuischheid zijn doze vereischten aanwezig, omdat hier steeds sprake is van een groott zaak. Natuurlijk zijn deze ondeugden van hoog moed, gierigheid enz. de hoofdzonden dus, de oorsprong zoowel van kleinere als zware zon den en moet men dus voorzichtig zijn mot hot bedrijven van kwaad, omdat daardoor een ge neigdheid daartoe kan ontstaan, die tot steeds meer en grooter zonden leidt. Het is dus mogelijk, dat men door dagelijk- sohe zonden tot doodzonden komt, wat ook niet to vermijden is, omdat men zich een gewoonte tot zondigen eigen gemaakt heeft. X. WAT IS TE VERSTAAN ONDER ONDEUGDEN? Naast d© zond© staat de ondeugd, die er nauw aan verwant en er oJh zoo te zeggen de wortel en oorzaak van is. Uit d,o ondeugd immers kunnen alle andere Maar vrouwtje, ben jc nu nog op? Je oogen vallen immers dielit van slaap, arm kind, heb je al dien tijd op me zitten wachten, dat wil ik niet meer hebben, hoor je! sprak Roger Radclif- fe en boog zich teedej: over de sofa heen om zijn klein tenger .vrouwtje, waarmee hij pas drie maanden geleden getrouwd was, iu zijn sterke armen op te nemen. Zijn mooie, dappere Lucy, met hare kinderlij ke blauwe oogen, die er niet voor was terugge schrokken haar leven met het zijne te verbin den, als wist zij maar al te goed, hoezeer hij voortging met wat begonnen was door een rij van voorvaderen, die zich allen bijna zonder uit zondering aan het spel hadden overgegeven, zooals de familiepapieren getuigden. Ook Roger toonde reeds vroeg dien noodlot- tigen hartstocht voor het spel te bezitten, 'waar door hij groote sommen verloor, zoodat hij moei te had, Stone Court, het voorvaderlijk kasteel behoorlijk te onderhouden. Hoewol Lucy geen fortuin bezat, was haar vader toch niet voor haar huwelijk geweest met den jongen, waarmee ze als kind had ge speeld dien onverschilligen Roger Radcliffe met zijn knap open gezicht, die reeds vele meisjeshoofden op hol had gebracht. Zoo had het hem weinig moeite gekost, na eenige jaren buitenslands vertoefd te hebben Lucy's hand te veroveren, terwijl hij zich vast voorgenomen had haar gelukkig te zullen ma ken. Dit scheen aanvankelijk ook het geval te zijn. Zijn aardig lief vrouwtje scheen den bes ten invloed op hem uit te oefenen, totdat hij een3 plotseling thuis kwam en haar te kennen gaf, gevolg te moeten geven aan een dringende uitnoodiging van Sir Oliver om bij hem te ko men dineeren en na afloop daarvan met eenige andero vrienden, die bij hem gelogeerd waren, een partijtje kaart te spelen. Ze herinnerde zich met schrik de noodlottige bekoring, die het spel steeds voor hem gehad had, maar ze was te verlegen en zacht om zich tegen zijn wil te verzetten. Zoo ging hij dus en weldra werden deze uitnoodigingen maar al te zeer door meerdere gevolgd. Meestal wachtte ze niet op hear man, maar van avond was ze op gebleven en bijna in slaap gevalleu, toen hij tegen het aanbreken van den morgen thuÏ3 kwam. Roger, je bent toch niet boos op mijy dat ik niet naar bed ben gegaan? vroeg ze mot verschrikte oogen tot hem opziende. Ik was zoo bang alleen. Neen, natuurlijk niet, lieveling, boos op mij zelf misschien. Ik had je niet alleen moeten laten, maar de verleiding was mij te machtig. Ik had, toen ik den vorigen keer bij Sir Oliver dineerde, over de 60 pond verloren en die moest ik tot eiken prijs terug winnen. De hartstocht voor het spel zit mij nu eenmaal in het bloed ik kan het niet helpen. Ik heb je reeds voor ons trouwen gewaarschuwd, dat ik eigenlijk een speler was, maar je durfde het wel met mij wagen. Ja, zei Lucy zacht, maar ik hoopte, dat als wo eens getrouwd waren, je wel tot inkeer zou komen, dat je dan meer van mij zoudt gaan houden dan van de kaarten. Neen, liefste, eens een speler blijft een speler. Maar kom kindje, wees niet ongerust! Ik hoop niet altijd te verliezen, eens moet het geluk zich koeren. Die Welton heeft toch maar altijd geluk, hij heeft gisteren weer schandelijk van mij gewon nen, over de 200 pond, Lucyf lvom, kom, kindje, trek het je niet zoo aan, zei hij, haar liefkoo- zend, ziende hoe bleek ze werd. De volgende week zal hij mij revanche geven. O, Roger, smeekte Lucy, je gaat. de vol gende week toch niet weer bij Welton dineeren en nog moer geld op het spel zetten? Je weet welk een moeite we hebben om rond te komen. Buineer ons niet geheel 1 Wat wijze woorden van zulke kinderlip pen, lachte hij. Maar ik moet toch mijn geld terug winnen, vrouwtje, en daar ben ik ook niets bang voor, want hij speelt lang niet zoo fijn als ik een geboren speler, voegde hij er op eenigszins schamperen toon bij. Ook geeft hij niet veel om het spel. Maar waarom geeft hij dan deze par tijen? vroeg Lucy angstig. Ik weet het niet, misschien omdat zijn vrienden er zooveel van houden. Neen, zei Lucy beslist, terwijl twee bran dende roode plekken op hare wangen versche nen, dat is de reden niet. Het is enkel en alleen om jou te ruineeren, Roger. Hij koestert wrok tegen je en op deze wijze wil hij zich op je wreken. 11c weet het/zeker, maar durf je de re den niet zeggen. Hii wil je tot een bedelaar maken, je dwingen Stone Court te verkoopen, het landgoed, dat reeds eeuwen aan je familie heeft behoord. Stone Court verkoopen! Liever dood dan dat, viel hij driftig uit. Misschien zou Sir Oliver dat zelfs prefe- reeren, hernam Luey, haar handen wringende. O, hij kan je niet uitstaan, hij haat je, geloof mij. Waarom zou hij mij haten? viel Roger haar in de reden? Omdat hij mij lief had, zei Lucy eenvou dig, en mij wenschte te trouwen. Ik heb je dit nooit verteld daar ik je jaloersche natuur keudo en ik ook bang voor Welton was. Hij is niet iemand om zich ongestraft iets te laten ontnemen, waarop hij zijn hart gezet heeft. Geloof mij, en ik ben overtuigd, dat hij wraak op ons wil nemen, daar ik jou verkoos boven hem, eindigde ze wanhopig. Hm, dat verandert de zaak, zei Roger peinzend. Misschien heb je gelijk, want het komt mij ook vreemd voor, dat hij mij tegenwoordig zoo dikwijls inviteert te komen spelen. Maar stel je gerust, kleintje, we zullen Welton lee- lijk troef geven. Ik wed, dat ik alles van hem terug zal winnen. O, Roger, smeekte zo, do armen om zijn hals slaande, ga er er niet meer heen, uit liefdo voor mij, voor ,ig huis; behaal een overwinning op zo zelf Bedenk, dat ons geluk op het spel staat. Onzin! zei hij, zich ongeduldig van haar losmakend. Je bent moe,- Lucy, omdat je den gelieelen nacht opgezeten hebt. Kom, ga gauw naar bed. Ik ben een slechte man voor jo ge weest. Waarom heb jo me ook eigenlijk ge trouwd? Omdat ik liever jouw vrouw wildo zijn, de vrouw van een speler, dan.... Ze huiverde. De vrouw vau een speler? herhaalde hij. Goed, je hebt gelijk! Welnu, ik beloof je, Lucy, dat het ditmaal voor hat laatst zal zijn, voor den alleriaatsten keer, en berouwvol zeide hij haar goeden nacht. Een week later ging hij weer naar White Kirk. - Het is heel vriendelijk van je, mij revanche te willen geven, Welton, maar ik vrees, dat ik niets meer heb in te zetten. Ik heb alles verlo- rên, sprak hij langzaam van het speeltafeltje opstaand, troosteloos aan het einde van den avond, waar hij vier uren écarté had gespeeld. Het geluk was hem voortdurend tegen geweest en hij had alles tot den laatsten cent verloren. Stone Court moet nu iri vreemde handen over gaan. Het spijt me voor je, Radcliffe, zei Sir Oliver minzaam, zijn gast aandachtig door ds half gesloten oogleden aanziend. Hij was een groot, zwaar gebouwd man, van omstreeks 45 jaar, met grijze, koude oogen en vastgeknepen lippen, een toonbeeld van kracht e» gezond heid. Roger Radcliffe voelde bet bloed naar zijn wangen stijgen; hij had nog nooit iemand zoo gehaat als Oliver Welton op dit oogenblik. Nu zag bij in, dat Lucy volkomen gelijk had gehad hem tegen Oliver te waarschuwen, maar het was helaas te laat. Hoe kun je dat zeggen? zei hij driftig. Je weet heel goed, dat jo vanaf liet begin van plan bent geweest mij door het kaartspel te ruineeren. Je wist, dat ik een geboren spe ler was en daarom heb je mij misschien hier heen gelokt weg van Lucy. Met voorbedach ten rade heb je mijn ondergang op liet oog ge had en je plannen zijn volkomen gelukt. Ach, waarom heb ik niet naar Lucy geluisterd 1 Sir Oliver streek zich met do hand over da kin en lachte zacht voor zich heeu. Ik geloof, dat je den bal niet misslaat, Radcliffe, dat ik je ondergang op bet oog bad. Maar ik had wel eenige reden om je te haten. Je hebt de vrouw gehuwd, die ik innig lief had, en die de mijne zou zijn geweest, als je niet teruggekomen waart. Ik denk echter, dat Lucy berouw heeft van haar keuze. Als je het leven voortzet, dat je den laalstpn tijd geleid hebt en een speelhol boven dén huiselijken kring zult prefereeren, geloof me, dat haar zachte ziel in verzet zal komen en ze zal eindigen een walg van je te krijgen. Voor haar eigen bestwil heb ik het zoover zien te brengen. Roger lachte grimmig. Ik heb om een hoogen inzet gespeeld ea verloren, maar mijn vrouw zal er niet door lijden. Ik zal vrijwillig heengaan, dan kan Lucy naar haar eigen familie terugkeerenzij zullen goed voor haar zijn. Ga je een lange reis ondernemen? vroeg Sir Oliver, Roger strak aanziende. De langste, die een menseli kan maken, zeide hij ernstig. Er viel een vreemde stilte. Toen legde Sir Oliver zijn hand op Radcliffe's schouder. Toch niet dien weg? fluisterde hij. Roger knikte toestemmend. Sir Oliver zweeg en haalde diep adem. - Hieraan had ik niet gedacht, God is mijn g«t tuige. Ik ben wraakgierig van aardt en ito wilde je ruineeren, wat mij niet moeilijk scheen; daar ik je hartstocht voor het spel kende, maar zoo iets heb ik niet gewild, geen bloed aan mijn handen. Hij haalde zwaar adem, toen verhelderde zich zijn gelaat. Laat ons nog eenmaal beproeven, sloeg liij voor. Al wat je verloren hebt, tegen je be- lof te om je niet. Is mijn leven je zooveel waard? vroeg Roger droogjes. Niet jouw leven, maar dat van Lucy, zei Sir Oliver ernstig. Welnu, het i3 waard om aangenomen te worden. Laten we er dan om dobbelen. Goed, zei Sir Oliver snel, de hoogste van drie worpen. De twee mannen zetten zich zwijgend aan het speeltafeltje neer, hijgend van opwinding. Sir Oliver gooide eerst vijf en zes, maar Roger slechts drio en vier. Het geluk is weer tegen mij als gewoonlijk, mompelde hij. Toen plooide een grimmig lachje zijne lippen en hij wachtte wat er komen zou; maar de dobbelstoeuen schenen hem gun stiger gestemd te zijn dan de kaarten, want hij gooide vijf en vier, tegen Sir twee en een, en daarna twee zessen tegen zijn tegenstander vijf en drie. Aan u de overwinning, zei hij, ge bobt alles teruggewonnen, wat ge aan mij verloreit hebt, maar zullen wo nu nog éénmaal spelen om dezen gewichtigen avond te besluiten? Roger zweeg, het blood steeg hem naar de wangen, zijn oogen schitterden, toen zij rusttert op de dobbelsteenen, kwam do oude hartstocht weer bij hem hoven. Hij had ze bijna weer ge grepen, maar het volgend oogenblik schudd. hp beslist het hoofd. Neen, riep hij luide uit. Ik heb de overwin ning behaald, ditmaal ook over mij zelf en nu zweer ik nooit wee^r een kaart of dobbelsteen te zullen- aanraken! Hij richtte zich fier op en keek zegevierend rond in het volle bewustzijn van zijn onwrikba- reu wil. Toen reed hij pijlsnel terug naar Stona Court, naar zijn vrouw, die daar in diepe on gerustheid op hem zat te wachten, terug naar het leven van liefde, dat hem wachhtte aan d« zijde van haar, die hem de kostbaarste bezit ting ter wereld toescheen. (Gelderl.) o— Onder de eerste kolonisten, in de nabijheid der groene bergen van Vermout, bevond zicri een man, die een gunstig denkbeeld hebbende van de vruchtbaarheid der. landstreek, lner rijn verblijf nam mot zijn jonge en aardigs vrouw. Zij leefden omtrent een jaar in di« streek' en alle moeil.ijkhod.en, welke nieuw*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 17