£R tY. SWeehuiis en. Slaneijor'jssrraar winteritantoffels
Staten-Generaa!.
Sccia'e Berichten.
Soort en WodstrHden*
ARGENTIJNSCH VLEESCH.
Be directeur van het slachthuis te Amstcr-
4am tot wien de N. R. Ct. zich had gewendj
fciet de vraag, of do invoer van bevroren Ar-
jei tijnvch vleesch aan de verwachting heeft
k*:i ut woord, zeide dat dit niet het geval was.
De verwachting was dat vleesch minder dan
tot dnsverre liet geval was een weeldeartikel zou i
orden en weer zou verschijnen op de tafels
fan n. voor wie het met het oog op de duurte
feen dagelijksch voedsel was. Vooral de sociaal-
lemoeraten hebben in den gemeenteraad er op
aangedrongen, dat de invoer van Argentijnsch
'lleesch door den keuringsdienst mogelijk zou
aorden gemaakt, opdat het een volksvoedsel
tou kunnen wrdeu.
Aan deze verwachting nu heeft liet niet be-
fntwoord; van den beginne af zijn de prij-
len in de hoogte gegaan, zoodat het bijna al
piet meer goedkooper is dan overeenkomstig
Udandseh vleeseh. Bovendien wil het volk er
ever het algemeen niet aan; vermoedelijk, om
dat het na ontdooiing er spoedig minder sma
delijk uitziet. Enkele winkels waren geheel
voor den verkoop van Argentijnsch vleesch in
gericht; sommige ervan zijn alweer verdwe
nen
ouzo jeugd. Wij hebben een lieve jeugd
voo schrijft men volgens de „Geld." uit de
fcoofdstad.
Ze is weliswaar nu en dan een beetje
baldadig, ja, wij hebben zelfs grond te ge-
looven, dat, de statisticus zou kunnen con-
itatecren, dat de Amsterdammer in zijn vle
geljaren relatief de meeste ruiten ingooit, en
zich op 's Heeren straten het onordelijkst
gedraagt, maar deugden heeft zij ook bij
Vleet. Haar grootste ondeugd is, dat zij niet
steeds de grens ziet tussehen vrijmoedig
heid en brutaliteit. Echter is haar grootste
tleugd haar originaliteit. Het volgend staal
tje behoeft geen commentaar:
Do directeur van de eerste H. B. S. met
6-jarigen cursus, dr. Oosterus, treedt af. In
zijn ziekte is hij enkele malen vervangen
floor een werkelijk eerete-klas-wetenschaps-
tnan, iemand mee een. naam die klinkt als
Ben klok, iemand, die voor zijn vak mis
schien nog eens de Nobel-prijs haalt, maar
(die helaas 't gebrek van zooveel man
toen van de wetenschap geen orde kan
jhouden. In dien tijd kwamen de jongelui
veel te laat op school, en in de klas was
het in één woord een pan. Den Habé-essers
beviel dat leventje echter wel, zij hadden
toiog nooit zoo'n „fideelen baas" gehad, en
Zij verlangden dan ook, dat die goeie man
de opvolger van dr. Oosterus zou worden.
Hij had echter niet gesolliciteerd, maar Am-
Btels jeugd had nog één hoop: de Raad kon
haar „protégé" benoemen, zonder dat deze
op de voordracht voorkwam, wanneer blij
ken zou,d at de teerlingen en deze wa
ren toch het meest tot oordeelen bevoegd
hem wilden. Zoo geschiedde het in den
jare 1913, dat er bij de leerlingen en oud-
leerlingen van de eerste 5-jarige aan adres
ter onderteekening circuleerde, een ver-zoek
schrift a and en Raad, waarin met klem be
toogd werd, dat de benoeming van den „fi
deelen baas" in het belang van het on
derwijs zou zijn.
Om inbraken te ontdekken. De heer L.,
te Nijmegen, heeft volgens de N. R. Ct., een
middel uitgebracht tot het ontdekken van ia-
braak, op heeterdaad, n.l. een electrisch toestel,
dat, heeft het contact met de telefoon, zonder
gerucht bij het openen van een deur of raam
het telefoonkantoor doet opbollen. Vraagt nti
het kantoor naar het nummer, dan wordt niet
geantwoord en zou niet kunnen worlen ge
antwoord, omdat do telefoon zoo is gesteld,
dat zij niet belt. Alsdan kan het telefoonkan
toor de politie opbellen.
Tot zijn groote voldoening deelde de heer Iden-
burg zijnerzijds in dat gevoelen. Onderhandelini
gen over de te volgen gedragslijn hebben niet
plaats gehad.
Voor het overleggen der gewisselde telegram
men, wat geheel ongebruikelijk zou zijn, bestaat
naar het hem voorkomt, geen aanleiding.
De in het Voorloopig Verslag aangehaalde
verklaring in de Troonrede heeft geen andere
beteekenis of bedoeling dan hare duidelijke
woorden uitdrukken. Zij duidt op het streven dat
bij de Regeering voorzit, en is eene bepaling van
hare gedragslijn, geldende voor de toekomst,
geenszins een terugslag op de handelingen eener
vroegere regeering.
De Min. aanvaardt onvoorwaardelijk en ten
volle de verantwoordelijkheid voor zijn woorden
en voor zijn dadenook voor zoover zij in de ver
kiezingsdagen zijn geuit en verricht. Hij meent
echter dat het niet op zijn weg ligt als Minister
rekenschap te geven van hetgeen door hem in an
dere hoedanigheden is gezegd, of heet te zijn
gezegd, en gelooft daarom zich niet te moeten
begeven in eene bespreking van de verslagen van
zijn redevoeringen in den verkiezingsstrijd ge
houden.
De houding welke de Minister tegenover de
zending in het algemc-en zal innemen, zal on
der den invloed staan van de waardeering, die
hij voor haren arbeid voelt.
Die arbeid verdient ten volle door de Regee
ring te worden bevorderd en gesteund, mits op
eene wijze, welke elke gedachte buitensluit, dat
de overheid, met prijsgeving van haar neutraal
standpunt in godsdienstzaken, zou beoogen de
zending in dienst te nemen als middel om pro
paganda te maken voor Christelijke kerkgenoot
schappen. Moeten deze beginselen in het alge
meen reeds de verhouding van Regeering tot
zending bepalen, in het bijzonder is dit het ge
val daar, waar, zooals op Java de zending op
treedt te midden van eene bevolking, die voor
een overgroote meerderheid 'n gevestigdeu gods
dienst belijdt. Hier vooral dient er met de uiter
ste zorg voor gewaakt te worden, dat alles ver
meden wordt, wat aanleiding zou kunnen ge
ven dat het vertrouwen van de bevolking, dat
aj- t?arf 6odsc'iei}stige meeningen met volkomen
vrijheid mag belijden, wordt geschokt.
De Min. wil wel verklaren, dat ongetwijfeld
op de gouvernementsscholen liefde voor het Moe
derland en voor het Vorstenhuis mag worden
aangekweekt.
De Min. vereenigt zich gaarne met de uitge
sproken waardeering van hetgeen de afgetreden
minister en de gouv.-gen. hebben gedaan tot be
vordering van de welvaart in Indië.
Met de in het Voorl. Verslag geleverde be
schouwing over den financieelen toestand kan
de Minister zich in het algemeen vereenigen.
Naar aanleiding van de beschouwingen, waar
toe het optreden van de vereeniging „Sarekat Is
lam" op Java aanleiding heeft gegeven, ver
klaart de Minister het ten zeerste te betreuren
dat als gevolg van het optreden van de Sarekat
Islam en de ongeregeldheden, in verband daar
mede hier en daar voorgekomen, zich onder de
Europeanen gedurende eenigen tijd eene groote
ongerustheid heeft geopenbaard.
Die vrees was niet alleen weinig gerechtvaar-
GEWISSELDE STUKKEN.
Indische begrooting.
Aan de memorie van antwoord_ van den mi
nister van koloniën is het navolgende ontleend:
Met het ter sprake gebrachte denkbeeld om
de facultatiefstelling van het godsdienst ouder
wijs voor alle gesubsidieerde scholen in te voe
ren, betuigt de Minister zijne instemming. Hij
is voornemens te dier zake zich te verstaan met
de Indische regeering.
Inderdaad bestond er voor den Minister geen
enkele reden om een vervroegd aftreden van den
Gouv.-Gen. te bevorderen. Aanstonds na zijn
optreden heeft hij den Landvoogd op de ge
bruikelijke wijze doen blijken dat hij prijs stelde
op zijn medewerking. Hij werd daartoe geleid
door de overtuiging dat, ondanks het verschil
In politieke richting tussehen den Gouv.-Gen.
en hem, samenwerking zeer wel mogelijk zou zijn.
die zijn voorgekomen is niet in de laatste plaats
te danken aan de beleidvolle en krachtige hou
ding van de Indische regeering, waarvoor een
woord van waardeering wordt uitgesproken.
De beschikking van den Gouv.-Gen. op het
verzoek om erkenning van de Sarekat islam als
rechtspersoon, komt den Minister voor van wijs
beleid ie getuigen.
Uiteraard zal het aan de plaatselijke organi
saties, die zich als gevolg daarvan mochten
vormen, uiet aan steun en voorlichting van de
zijde der Regeering ontbreken, doch hierbij valt
wel in het oog te houden, dat alle ongevraagde
bemoeienis zooveel mogelijk dient te wordeq ver
meden.
Den leden, die de weigering van rechtsper
soonlijkheid aan de Sarekat Islam betreurden en
de hoop uitspraken dat de locale organisatie
althans in gewestelijke organisaties eene hoogere
eenheid zoude kunnen vinden, zij opgemerkt dat
in de overwegingen van het besluit van den
Gouv.-Gen. uitdrukkelijk op de mogelijkheid der
bevordering van de onderlinge samenwerking
door de oprichting van een centraal vertegen
woordigend lichaam is gewezen.
Ten aanzien van de door den Gouv.-Gen. te
genover de „Indische partij" aangenomen hou
ding, staat de Minister geheel aan zijne zijde.
Naast of in plaats van artikel 111 van het
Regeeringsreglement had in het besluit waarbij
de rechtspersoonlijkheid aan die vereeniging
werd geweigerd, wellicht ook art. 3 van het
Indisch Staatsblad 1870 no. 64 kunnen zijn aan
gehaald. Dit is echter zuiver eene kwestie van
vonn, en van weinig gewicht. De hoofdzaak is
dat de rechtspersoonlijkheid werd geweigerd en
moest worden geweigerd, niet zoozeer omdat de
„Indische partij" eene staatkundige vereeniging
was, maar omdat zij de openbare orde bedreigde.
Daar de Regeering slechts onschadelijkma-
making beoogde, werd besloten zoowel Douwes
Dekker als zijn beide geestverwanten, indien zij
zulks mochten verlangen in de gelegenheid te
stellen Indië te verlaten.
Het voornemen bestaat om den aanbouw van
een slagschip aanhangig te maken bij een af
zonderlijk wetsvoorstel.
In beginsel is de Minister voorstander van de
verwezenlijking van het denkbeeld om in Indië
een orgaan in het leven te roepen, geschoeid op
de leest van een vertegenwoordigend lichaam,
en dat geroepen kan worden tot medewerking
aan de behartiging van de belangen van land
en volk.
Middelen ter bestrijding van de misbruiken
bij de koeliewerving worden overwogen. De Mi
nister is bereid met den Gouv.-Gen. in overleg
le treden omtrent de vraag, of de oplossing wel
licht te zoeken is in het brengen van de wer
ving in handen van het Gouvernement.
Aan den Regeeringscommissaris voor de reor
ganisatie van het bestuurswezen is uitdrukkelijk
opgedragen, na te gaan, in hoever van het be
ginsel van daadwerkelijke deelneming door in
landers aan het bestuur uitbreiding kan worden
gegeven.
Het ligt in de bedoeling de aanwijzing van
candidaat-civiele gezaghebbers te doen voorbe
reiden door jaarlijks zoowel in Nederland als in
Indië in te stellen commissies, die zullen hebben
te beoordeelen of bij de candidaten op grond van
hun opleiding en (of) maatschappelijke werk
zaamheid geschiktheid voor hun lateien werk
kring kan worden verwacht.
Eene herziening van de traktementsregeling
van de leeraren bij het middelbaar en het tech
nisch onderwijs maakt reeds eenigen tijd het on
derwerp uit van overleg met de Indische regee
ring. Voor verhooging van de salarissen der on
derwijzers bestaat geen grond.
Het is den Minister niet bekend en wordt
door de directie van het genootschap te Bannen
zeer onwaarschijnlijk geacht, dat aan de scholen
van de Rijnsche zending in de Bataklanden kin
deren van niet-christenen zouden zijn geweerd.
Hij zal intusschen daarnaar een onderzoek doen
instellen. Mocht het feit zijn voorgekomen dan
zou in strijd met een der voorwaarden van
subsidiëering zijn gehandeld. De directie der
Rijnsche zending heeft verklaard dat mocht een
barer zendelingen zich onverhoopt hieraan schul
dig hebben gemaakt, harerzijds daartegen on
middellijk maatregelen zullen worden genomen.
In zake de pestbestrijding op Java mag aan
genomen worden dat men op de woningverbete
ring, mits met zorg uitgevoerd, mag blijven
vertrouwen.
Er wordt gerekend op de mogelijkheid dat in
1914 drie gouvememerits-landbouwscholen zul
len tot stand komen en dat 5 particuliere scholen
met regeeringssteun zullen worden opgericht.
Met zijn ambtsvoorganger acht de Minister het
wenschelijk, groote wérken in Indië zooveel mo
gelijk uit te besteden.
Voorstellen tot verbetering van de positie van
het personeel van den post-, telegraaf- en tele
foondienst, zijn tijdens het afdrukken dezer Me
morie ontvangen.
Ten gevolge van de veranderingen zijn de
eindcijfers van de ontwerpbegrooting als volgt:
uitgaven in Nederland f 73,702,460.—, uitga
ven in Indië f 335,67:0,018.middelen in Ne
derland f 53,326,448 middelen in Indië
295,229,458.Het tekort bedraagt dus
f 40,440,560.
DE OMVANG DER NEDERLANDSCHE
VAKBEWEGING OP 1 JANUARI 1913.
Verschenen is het door het Oentraai Rurea.u
voor de Statistiek bewerkte „Beknopt Over
zicht van den omvang der vakbeweging op
1 Januari 1913."
In het voorbericht wordt opgemerkt, dat
ook dit jaar de medewerking dei- organisatie
bij dezen arbeid van het Bureau weder is
toegenomen. Een aantal vragenlijsten werden
echter niet tijdig teruggezonden of dusdanig
ingevuld, dat zij aanvulling en verbetering
behoefden, hetgeen tijdroovende correspon
dentie en persoonlijk bezoek noodig maakte
en do publicatie vertraagde.
In 1 van het Beschrij vend overzicht wor
den do centrale organisaties van vakbonden
behandeld.
De vijf oentraJen omvatten op 1 Januari
1913 de volgende aantallen georganiseerden
het Nat onaal Arbe'ds-Socretariaat 8097 (4.28
pCt. van het totaal aantal georganiseerden) in
72 vakvereenigingen, hot Nederl. Verbond
van Vakvereenigingen 61447 (als voren 32.51
pCt.) in 709 vakvereenigingen, het Christelijk
Nationaal Vakverbond 7944 (als voren 4.20
pCt.) in 185 vakvereenigingen, het Bureau
voor de R. K. Vakorganisatie 21096 (als vo
ren 11.16 pCt.) in 374- vakvereenigingen en het
Nederl. Verbond van Neutrale Vakvereeni
gingen 2844 (als voren 1.50 pCt.) in 46 orga
nisaties. In de vijf centralen te zamen wa
ren op genoemden datum georganiseerd
101.428 vakvereenigingsleden (<Li. 53.66 pCtL
van het totaal in het Rijk). Opl 1 Januari 1912
was Id it percentage 48.82, op 1 Januari 1911
47.27 en op 1 Januari 1910 43.34.
Blijkens 2 waren er op 1 Januari 1918
156 vakbonden tegen 135 een jaar te voren.
Het aantal leden steeg van 138.031 op 1 Ja
nuari 1912 tot 157.285 op 1 Januari 1913, bet
aantal afdeelingen van 2074 tot 2367. Bedroeg
het aantal in vakbonden georganiseerden op
1 Januari 1910 nog 78.61 pCt. van het totaal
der georganiseerden, op 1 Januari 1913 was
de verhouding 83.21,
8 is gewijd aan üe nationale en plaatse
lijke zelfstandige vakvereenigingen. Het aan
tal nationale vakvereenigingen bleef sedert
het vorige jaar gelijk (25), terwijl haar leden
tal steeg van 3653 tot 3654. Het totaal der
plaatselijke vakvereenigingen daalde sedert
het vorige jaar van 444 tot 408. Daarentegen'
steeg haar gezamenlijk ledental van 27171
tot 28091.
5 geeft 'n samenvalt,ting van de gegevens
selijke arbeids-secretariaten behandeld. Op 1
Januari 1913 bestonden er 76 dier lichamen,
tegen 74 een jaar te voren. Op eerstgenoem
de n datum waren er 646 organisaties bij aan
gesloten met 66.717 leden. Hiervan omvatten
de 11 plaatselijke federaties, verwant aan bet
nationaal arbeids-seoretariaat, 92 vakvereeni
gingen met 6549 rieden, de 44 federaties, ver
want aan het Nederl. verbond van vakver
eenigingen 443 vakvereenigingen met 54.456
leden en de 20 Ohrist. bestuurdersbonden 111
vakvereenigingen met 5712 leden.
geeft een samenvatting van de gegevens
betreffende alle vakvereenigingen zoowel
de afdeelingen van de vakbonden als de natio
nale en plaa-stelijke zelfstandige vakvereeni- j
gingen en hare ledentallen. I
Daaruit blijkt o. m., dat op! 1 Januari 1913
2800 vakvereenigingen bestonden, te zamen
189.030 leden tollende, tegen 2543 vakvereeni-
gingen met 168.855 leden op Januari 1912
Hierbij is rekening gehouden met het feit, dat
ook weer dit jaar het bestaan is gebleken van
een aantal vakvereenigingen, die een jaar te
voren ook reeds bestonden, terwijl anderzijds
een aantal organisaties ziekenfondsen, studie-
dubs e. d. bleken te zijn.
De groep der confessioneele organisaties
too van 825 vereenigingen met 38.848 leden
op 1 Januari 1912 tot 924 vereenigingen met
43.194 leden op 1 Januari 1913, derhalve met
99 vereenigingen en 4316 leden, of rekening
houdende met het hiervoor vermelde met 101
vereenigingen en 4686 leden. De overige vafe-
vereehigingen stegen in aantal van 1704 tot;
1876, derhalve mét 172 en in ledental van
130.296 tot 145.836, of met 15.540.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van
de verhouding in procenten van het ledental j
der verschillende organisaties, onderscheiden i
naar hun standpunt ten opzichte van 'den
godsdienst, tot het totaal aantal georganiseer
den jn het Rijk sedert 1 Januari 1910.
Groepen. 1 Jan. 1 Jlaw. 1 Jan. 1 Jan.
1910 1911 1912 1913
Pix>t_ Ohrist,
valtvereenigingon 5.71 4.14 8.07 3.28
i R. K. vakvereen. 15.94 15.28 15.23 16.28
Overig© confess.
vakvereenigingen 1.95 4.04 4.07 3.34
Totaal confess.
vakvereenigingen 23.59 23.46 22.97 22.85
Overige vakver. 76.41 76.54 77.03 77.15
Totaal generaal 100.100.100.100.
Met betrekking tot de splitsing der vak
vereenigingen naar vijf groepen van gemeen
ten wordt opgemerkt, dat sedert het vorige
jaar het aantal georganiseerden in alle groe
pen is-.gestegen.
Het sterkst was de stijging weder in do
groep der 4 grootste gemeenten (Amsterdam,
Botterdam, 's-Gravenhage en Utrecht), n.l.
van 75928 op 1 Januari 1912 tot 85019 op 1
Jan. 1913. Deze 4 steden omvatten op laatst
genoemden datum reep. 25.20 pCt.. 9.79 pCt.
6.80 pCt. en .3.19 pOt. of samen 44.98 pCt. van
het totaal aantal georganiseerden in het Rijk,
tegen 44.89 pCt. op 1 Januari 1912. Echter
nam de plaats welk© Amsterdam in de vak
beweging inneemt ©enigszins in beteekenis
af. Op 1 Januari 1912 woonden in deze stad
25.47 pOt. van het totaal aantal georganiseer
den, welk 'percentage op 1 Januari 1913 was
teruggeloopen tot 25.20. Rotterdam bereikte
hef cijfer van 18503 georganiseerden en her
stelde zich hiermede van den teruggang, wel
ke voor het tijdvak 1908—1911 te "consta,toe
ren viel. In 'de greep der gemeenten met min
der dan 50Ö0 inwoners steeg het aantal ge
organiseerden sedert 1 Januari 1912 van 6932
tot 9970 of in verhouding tot het totaal in het
Rijk van 4.10 pCt. tot 5,27 pCt.
'Met betrekking tot de provincies blijkt, dat
'f aantal vakvereenigingen zoowel als 't aan
tal georganiseenden in allo provincies Ja ge
stegen, met uitzondering van Overijsel, waan
het aantal georganiseerden terugliep van
11850 tot 10902. De plaats welke de provin-
oies Noord- en Zuid-Holland in de vakbewet-
ging innemen, werd de laatst» jaren steedfl
belangrijker. Op 1 Januari 1911 omvatten
deze beide provincies te zamen 66.94 pCt.
van het totaal aantal georganiseerden in het
Rijk. Op 1 Januari 1912 was dit cijfer geste
gen tot 67.79 pCt. terwijl het op 1 Januari
1913 58.86 pCt. bedroeg.
Het gemiddelde ledental per vak vereeniging
is, over het geheele Rijk gerekend, sedert
het vorige jaar weer gestegen, n.l. van
66.88 op 1 Januari 1912 tot 67.51 op f Ja
nuari 1913. Nog slechts in één groep van
gemeenten, n.l. die met 5000—20000 inwonere,
tellen de confessioneele organisaties gemid
deld nicer leden dan de overige vakvereeni
gingen (eerstgenoemde gemiddeld 46.32, de
laatste gemiddeld 30.18.)
De totaalcijfers van het aantal georganiseer
den in de verschillende bedrijfsgroepen ïoo-
nen aan, dat het aantal vakvereenigingen en
het aantal georganiseerden in do meeste groe
pen is gestegen en slechts in enkele gedaald.
Van eenige beteekenis was de daling slechts
in groep XV (Textielindustrie), n.l. van '9225
tot 7558, jals gevolg vooral van den achter
uitgang van den Nederl. Ohr. Textielarbeiders-
bond „Unitas."
In 1912 werd een totaal van 10.000 geor
ganiseerden overschreden door de snarenma
kers en tabaksbewerkers en het spoor- en
tramwegpersoneel zoodat er op 1 Januari 1913
4 beroepen waren welke genoemd aanbal be
reikt hadden, n.l. de gemeentewerklieden met
11603 georganiseerden in 80 vereenigingen,
het spoor- en tramwegpersoneel met. 11547 ge
organiseerden in 278 vereenigingen, de dia
mantbewerkers met 10.533 georganiseerden in
6 vereenigingen en de sigarenmakers in 168
vereenigingen.
De onderscheiding van dc organisaties naar
de bedrijfsgroepen en het standpunt ten op
zichte van den godsdienst toont aan, dat in
alle bedrijfsgroepen het aantal confessio
neele georganiseerden overtroffen wordt door
het aantal in tdo overige vakvereenigingen
georganiseerden.
Het aantal vrouwelijke georganiseerden
daalde van 8503 (d.i. 5.03 pCt. van het totaal
aanbal georganiseerden in het Rijk) op 1 Ja
nuari 1912 tott 8394 (als voren 4.44 pCt.)op
1 Januari 1913. In de diamantindustrie en in
de textielnijverheid treft men het grootste
aantal vrouwelijke georganiseerden in het
Rijk aan.
Uit den staat betreffende het aantal geor
ganiseerden, die niet tot de werklioden in
engeren zin belmoren blijkt, dat het aantal
van dezen op 1 'Januari 1913 47365 bedroeg
in 755 vereenigingen) tegen 45.056 op 1 Ja
nuari 1912 (in 714 vereenigingen.)
Feitelijk zijn deze cijfers te laag, omdat bul
ten beschouwing gelaten moesten worden die
organisaties van bet spoor- en tramwegbedrijf,
die zoowel ambtenaren en beambten als werk
lieden vereenigen.
Ditmaal zijn aan de publicatie eenige gra
fieken toegevoegd, welke een overzicht ge-
van van het aantal vereenigingen In hot land-
bouw- en zuivelbedrijf. Zij werden door het
bureau ingezonden op de in September van d't
jaar te 's-Gravenhage gehouden nationale en
internationale landbouwtentoonstelling. Een
dezer grafieken geéït de verhouding aan van
het aantal ^©organiseerden in den landbouw
en in de industrie. Het aantal georganiseer
den in den landbouw bedroeg op 1 Januari
1913 1.99 pCt. van het totaal aantal arbeiders
did In het bedrijf werkzaam zijn. terwijl
dat percentage voor de industrie 16.75 be
liep.
Een andere grafiek geeft een beeld van het
aantal georganiseerden in het landbouw- en
zuivelbedrijf op 1 Januari van elk jaar sedert
1896. In 1906 bedroeg dat aantal nog slechts
800. Ot> 1 Januari 1907 was het gestegen
tot 5030, nadien daalde het weer eenigszins,
doch deze daling maakte in 1911 plaats voor
een stijging, waardoor bet aantal georgani
seerden op 1 Januari 191-3 7802 bedroeg. Op
©en drietal kaartjes is de verspreiding der
vakvereenigingen in genoemd bedrijf aange
geven resp. op 1 Ianuari 1896, 1907 en 1913
DE VLIEGDEMONSTRATIES VAN
PEGOUD.
Men schrijft aan de N. R. Ct.-.
Men zal zich ongetwijfeld afvragen, in hoe-
I verre de vliegsport met dergelijke „kunsten" ge
baat is. Het oordeel van verschillende deskun
digen is in hoofdzaak hetzelfde: de vliegsport
I heeft aan Pegoud meer te danken, dan men bij
oppervlakkige beschouwing zou denken. Zijn
praestaties met den naam van kennisvertoonin-
Groot© moeilijkheden stonden hen te wach
ten; dat wist hij, en na een korte inleiding
zeido hij hel ronduit, dat n.l. een koninkijke
commissie in last had, hem voor de rechtbank
te brengen, en dat de commissie reeds op
weg was.
„Het split mij voor u, mijne broederen, zoo
ongeveer sprak do Abt, „en voor mijne jon
gere vrienden, die in zoo grooten getale hier
rondom mij vergaderd zijn. Het lot, dat zoo
vele andere Godshuizen is overkomen, staat
ook ons te wachten; dit gebouw zal vernie
tigd worden naar het vleesch zal men u
sparen, maar als gij van hier verjaagd zijt,
en naar de wereld zijt teruggedrongen, naar
die ineedoogelooze, verdorveno wereld, waar
voor gij ten eenemale ongeschikt zijt, znlt gij,
in den geest begonnen, door het vleesch wor
den overwonnen. En wat zal ik zeggen, wat
doen, daar ik niets kan doen voor hen, die
mij door God werden toevertrouwd!"
Hierop werd hij door al zijn broeders in
Zijn rede onderbroken.
„Laten wij dan liever hier sterven," rie
pen zij. „Hemel en aarde zullen getuigen,
Jat wij ten onrechte werden ter dood ge-
rachtl"
„Als dit kou geschieden," vervolgde de
Abt, „wij zonden gelukkig het huis van onzen
Vader bereiken, maar men zal ons die wel
daad niet bewijzen. Mij en mijn oudere-broe
ders mogen zij wellicht ter dood brengen, de
jongeren zullen zij naar de wereld terug zen-
Hen, die zij eenmaal hebben verlaten, waar
(verschillende moeilijkheden hen wachten. He
laas, wie kan dit alles verdragen?"
Na een oogenblik rust, ging hij aldus voort.
„Thans is het misschien voor het laatst, dat
wij binnen deze gewijde muren hijeen zijn.
Voor liet laatst wellicht klinken uwe dank
gebeden omhoog, gelijk zij gedurende15
eeuwen ten liemel stegen.
Maar het is tijd om ons voor den strijd
gereed te maken. En om het met meer ver
dienste te doen, moeten wii elkander ver
geving vragen voor de fouten, wielke wij
tegen elkander hebben bedreven, en Iaat ons
met die intentie bidden: „Vergeef ons onzo
schulden, gelijk ook wij vergeven onze schul
denaren".
Een oogenblik van plechtige stilte volgde,
welke door een bijzonder voorval werd ge
kenmerkt. Een zacht geluid als van een en
gelenkoor klonk door de lucht. De muziek
werd niet door het orgel, noch door een
zichtbaar orkest teweeggebracht. Eon ieder
voelde zijn hart trillen. De eerwaardige spre
ker werd zoo bewogen, dat hij, in tranen
smeltende, op den grond nederviel, en voor
langen tijd niet in staat was, zijn rede voort
te zetten, terwijl een ieder verwonderd om
zich heen zag, doch inwendig verheugd was
over dit verschijnsel, dat hen als een bewijs
van Gods tegenwoordigheid toescheen.
Zij meenden deze woorden te hooren: „O,
vertrouw op God, berust in Hem".
De predikatie eindigde in een vloed van
half onderbroken geloof- hoop- en liefdesbe
tuigingen, woorden, getuigend van diepe
ontroering, en die door niemand der aan-
i wezigen ooit zouden worden vergeten. Daarna
werd het H. Misoffer voortgezet.
Den volgenden morgen verliet de Abt, het
klooster, en begaf zich naar een klein huis
iit de buurtschap van het klooster, dat even
eens tot de Abdij-goederen behoorde, en on-
1 geveer een kwartier uurs van daar gelegen
was. Daar hij wist, dat de bewoners der
streek nooit zouden toestaan dat hun eer
waardige vader als een misdadiger werd weg
gevoerd, had hij zich hierheen begeven, om
het schandaal eener openbare inhechtenis
neming te vermijden, en een mogclijkon
strijd te voorkomen.
Overigens legde hij voor zijn verblijf plaats
weinig geheimenissen aan den dag. Want
toen de gemachtigde ambtenaren don vol-
genden dag wat later kwamen, viel het hen
niet moeilijk, zijn schuilplaats te ontdekken,
i De eenmaal zoo krachtige Abt zat in een
met eikenhout beschoten kamer. Hij schreef
nog eenige laatste bevelen neer, hoofdzake
lijk zich bepalende tot het schenken van
eenige goederen, die voor hen die hem "be
minden, als eene herinnering zouden kun
nen dienen, als zij hem niet meer zouden
zien.
Ofschoon onder het schrijven dikke tranen
ontrolden aan zijne oogen, die zoo lang geen
tranen hadden gekend, en nu zijn oude en
gerimpelde wangen bevochtigden, was hij
toch kalm en rustig.
j Jn de vensterbank zat Cuthbert. met strek
ken blik starend© op den weg, die naar de
Abdij leidt.
„Vader", zei hij, „daar komen zij; een troep „Het is te laat, mijn zoon,-zij hebben de
gewapende mannen is in aantocht. Wilt gij Poort reeds bereikt."
niet vluchten? Wij kunnen u nog wel ver-1 „Wij zullen u verbergen. Hier moet ergens
bergen, zij zijn nog wel tien minuten van ©en plaats zijn, waar wij u kunnen verber-
hier. Vlucht om onzentwille, vlucht om mij- gen. een geheime kamer of zoo iets.
nentwille, uw pleegzoon!" j „Zij zijn reeds de ir-ip op, mijn zoon. Laat
„Mijn zoon, ik kan niet vluchten. Het leven hen niet bemerken, au gij geweend hebt.
heeft zoo weinig aantrekkelijks voor mij, en Mees manne u
het zal veel heilzamer voor mij zijn, dat ik Cuthbert ti achtte zijn leed te verbergen, en
met mijn bloed getuigenis afleg voor mijn hield zich uiterlijk zeer kalm, toen de deui
geloof, en den martelaarspalm ontvang, dien geopend werd, en drie mannen met een woesi
God mijn broeders reeds schonk, dan dat ik uiterlijk binnen kwamen,
nog enkele jaren langer een ellendig leven i „Mijn naam is Laytou," zeido de hoofdmun
voortsleep, en getuige ben van de verwoes- en deze twee dapperen heeten Pollard en
ting, welke het wilde zwijn in den wijngaard Moyle. Wij zijn dienaren des konings, en ln
des Heeren aanricht". j zijn naam en krachtens zijn bevel werd ons
Na een oogenblik van stilte vervolgde hij:opgedragen, u in hechtenis te nemen, tenzij
„Ziet gij hen duidelijk? Wie is hun ge- gü u van de op u rustende beschuldigingen
leider?" door een duidelijk antwoord op eenige vragen
„O, schande, het is Nicholas Grabber. Ik weet te zuiveren,
zou nog liever mijn voeten laten afkappen, I „Wat helpen die vragen?" zeide de Abt
dan dat ik mij daartoe had laten overhalen." bedaard.
„Neen, mijn kind, ik heb vóór mijn ver
trek gezegd, waar men mij zou kunnen vin
den, en bevolen, dat men geen geheimhou
ding zou in acht nemen."
„Hebt gij den eed ran onderwerping aan
het Oppergezag gedaan?"
„Tot mijn groot leedwezen, ja."
„Tot uw groot leedwezen, teeken dat aan,
„Toch geloof ik dat niemand minder ge-I meester Pollard, en waarom dat?"
schikt zou zijn om hen den weg te wijzen, „Het is een verraad, gepleegd tegen de
dan een uwer kinderen. Hij moest zich scha- j Kerk".
men. O gij, die voor mij meer dan een vader
zijt-, vlucht. Zij zullen u een schandelijken
dood doen sterven, evenals uwe broeders van
Reading en Abingdon. Staat er niet geschre
ven: Als zij u in dc eene stad vervolgen,
vlucht dan naar eene andere?"
„Gij zult dan dien eed uiet hernieuwen?''
„Nooit."
(Wordt vervolgd.)