IV. ZWee/JUi/seji.s 'Qarfeliorlsêr
Slobkousen.
i&iobkeiss&n.
BINNENLAND.
Wetenschappelijke Berichten.
Letteren en Kunst
Reehiszaken.
Onder de ingeschreven studenten bevinden
zich ditmaal slechts 4 Hollanders tegen 8
in 1912.
ALBANIË.
De Albaneesche kwestie, zoo schrijft vol-
(jgens de N. R. Ot. de heer Nogga
I gedelegeerde van de Albaneesche re
geering op de gezantenconferentie te Lon-
den in de Neue Freio Presse, is in de laat
ste jaren in de Europeesche pers behandeld
)net een uitvoerigheid, waarin zich niet veel
politieke kwesties ooit hebben mogen ver-
1 heugen. Voor ons, die midden in den strijd
staan voor de zelfstandigheid van onze na
tie, is in die belangstelling veel verblij-
dends, te meer, waar ons worstelend volk'
in Europa niet alleen warme vrienden, maar
ook machtige beschermers heeft gevonden.
Zeker is, dat de vorming van den nieu
wen Albaneeschen staat niet gemakkelijk is
en dat Albanië nog groote hinderpalen uit
den weg zal hebben te ruimen. Ten eenen-
male onjuist is het echter gelijk een
deel van de Europeesche pers, zij het ook
een klein deel, nog steeds beweert dat
land en volk niet geschikt zijn om een
zelfstandigen staat te vormen.
Het zou de moeite waard zijn, om de
(stemmen van de pers en van do diploma
ten eens op te graven, uit den tijd van
de vorming van het zelfstandig Bulgarije:
men zou dan kunnen zien, dat men toen
maals tegen de stichting van dezen staat
van vele kanten dergelijke bedenkingen
heeft geopperd. En welk een belangrijke
staat is Bulgarije in dien tusschentijd niet
Igeworden I
Ook Albanië is niet, zooals men van vele
zijden zou willen doen geloovenn, een kunst
matig begrip. Als een volk in staat is ge
weest om zijn nationaliteit en taal door de
branding van de volksverhuizing heen tot
den nieuwen tijd ongerept te bewaren, en
als het in staat is geweest om zoden, ge
bruiken en kleederdracht trots aanvallen van
de vijanden der natie van alle kanten te
behouden; als een volk de 500-jarige heer-
9chappij der Turken heeft gedragen, zon
der zijn nek onder liet juk te buigen en
in zijn strijd om do vrijheid te verzwak
ken, dan spreken toch alle teekenen ervoor,
dat het in staat zal zijn, om van zijn met
zooveel moeite verworven vrijheid een ver
standig gebruik te maken en zijn nieuw
gevormd staatswezen op gelukkige wijze te
Ontwikkelen.
Hoe sterk de liefde van ons volk voor
vrijheid en zelfstandigheid is, bewijst het
feit, dat het nooit gelukt is, het te onder
werpen. De Romeinen hebben niet anders
dan de vlakten veroverd; nimmer slaagden
zij erin om hun heerschappij over de ber
gen uit te breiden. Ook de barbaarsche vol
ken, die daarna Europa overstroomden, kon
den de Albaneezen niet onderwerpen. Zelfs
Attila sloot, naar de geschiedenis vermeldt,
met do Albaneezen een verdrag, omdat hij
hen niet geheel kon onderwerpen. Noch de
heerschappij van Doesjan,- noch die van de
Bulgaren, de Bizantijnen en sinds 5 eeu
wen de Turken waren in staat, om dit berg
volk te onderwerpen.
Van verscheiden kanten is er op gewezen,
dat het Albaneesche volk uit afzonderlijke
stammen bestaat, die zich nooit of te nim
mer aan een centraal bestuur zullen onder
werpen. Dit bezwaar zou gemakkelijk kun
nen worden beantwoord door op het voor
beeld van Schotland te wijzeu. Voorts heb
ben juist de bergstammen, die zoo vaak
wild en tuchteloos worden genoemd, een
Bterk gevoel voor tucht en organisatie.
In een tijd, waarin het overige Euro-
peesch Turkije voor het grootste deel een
anarchistische baaierd was, oefenden bij ons
tie stamhoofden volgens de oude overleve
ringen streng recht, en toen Albanië dit
jaar vrij werd, toon waren het dezo z.g.
wilde bergstammen, die zichzelf op hun
Volksvergaderingen nieuwe wetten gaven,
welke van kracht zouden blijven, totdat de
nieuwe vorst den Albaneejchen troon zou
hebben bestegen. Juist die bergstammen zijn
liet, die het meest den nadruk leggen op
tie noodzakelijkheid dat er een gemeen
schappelijk vorst het gezag in handen zal
hebben.
Bij hen wordt Skanderbegs nagedachtenis
hoog vereerd en kenschetsend is het voor
het verlangen van de Malissoren naar een
Vorst, dat zij hun mantel, de Dzjoerdinja,
üic hunne voorvaderen in het wit droegen,
ten rouw in zwarte kleur dragen, met de
gelofte, dat zij geen witte Dzjoerdinja meer
bin die schouders zullen leggen, voor Alba-
bië een eigen vorst heeft.
Het verlangen van de Albaneezen naar
een vorst is algemeen, en wel kenmerkend
daarvoor is het. uat zoowel de voorloopige
tegcering, als Essad pasja en de Malisso-
Ven de wenschelijkheid van een spoedige
benoeming van een vorst hebben: uitgespro
ken.
Ook1 de innerlijke oneenigheid, die op Het
©ogenblik' in Albanië heerscht, is geen be
wijs, dat de Albaneezen niet in staat zijn,
een eenheid te vormen. Men zie toch eens
naar de geschiedenis der oudere Balkansta-
ten. Toen Griekenland zelfstandig werd, was
er veel heviger burgerstrijd, dan nu in Al
banië. De eerste Grieksche president werd
vermoord.
Men is niet algemeen tevreden met de
voorloopige regeering. In welk land is men
wel algemeen met de regeering ingenomen?
Essad pasja heeft een soort neven-regee
ring ingesteld. Iets dergelijks is in de ge
schiedenis van vele volken voorgekomen.
En de geschiedenis van onzen staat moet
nog beginnen.
Men wijst op de bloedwraak1. Maar deze
z.g. bloedwraak, in verband met het hei
lige gastrecht, heeft in ons land, waar de
overheid nooit iets te zeggen had, de orde
bewaard. Bovendien hebben de Noord-Alba-
neesche stammen, die alleen de bloedwraak'
nog kenden, deze thans afgezworen.
Ten slotte neemt Nogga alle vreemde com
missies, die op het oogenblik' Albanië afrei
zen, tot getuigen, dat in dat land geen an
archie heerscht en dat men er veilig reizen
kan. Men bevrijde ons van de onzekerheid
over ons lot. Men geve ons land grenzen,
zoodat de vijanden van buiten niet voortdu
rend binnen kunnen dringen, men geve ons
ten slotte een vorst, en men zal zien, dat
wij onder de Europeesche staten onze plaats
met eere kunnen innemen.
Bemiddeling van Z. II. den Paus.
Het telcgraafagentschap Roma te Rome
meldt, dat generaal Huerta aan den Paus
heeft verzocht, scheidsrechter te willen zijn
in het geschil tusschen Mexico en de Ver-
eenigde Staten. Het nienws-agentschap
voegt erbij, dat Z. H. heeft besloten, het
verzoek in te willigen.
Nadere berichten hieromtrent ontbreken.
Zusters of leeken in de giasthuizetn.
Over bovenstaande vraag wordt thans te
Parijs druk getwist.
Binnenkort zal de gemeenteraad het voor
stel, van den heer de Puymaigre te behandelen
hebben, strekkende om in een deel der ste
delijke gasthuizen de liefdezusters weer met
den verplegingsdienst te belasten. Het rap
port der commissie luidt afwijzend; rapporteur
Is een socialist.
Tegen dat afwijzend rapport is nu een deel
der burgerij in verzet gekomen en had eene
openbare protest-vergadering belegd. Toen de
belangstellenden in de daartoe gehuurdo zaal
kwamen, vonden zij die ingenomen door een
grooto menigte mannelijk en vrouwelijk ver-
plegingspersoneol.
Daarop vergaderden de manifestanten in
een andere zaal. Met verontwaardiging kwa
men zij volgens de XXième ertegen op, tat
enkel betalende zieken vrijelijk hun verple
gers mogen kiezen; voor de groóte meerder
heid kiezen zij dan Zusters. De betoogers
eischten hetzelfde recht voor de werklieden
en drongen daarop in een motie aan, die aan
den Raad zal gestuurd worden.
DE CONCENTRATIE EN DE VRIJ
METSELARIJ.
Deze twee behooren bij elkaar, de vrijmet
selaars erkennen: het ronduit: de concen
tratie is „voor een groot deel hun werk ge
weest."
Het „D. v. N. Br." wijst op dit verband en
haalt ten bewijze daarvoor eenige vrijmet
selaarsuitspraken aan.
Wij lezen dan:
Het „Maconniek Tijdschrift" van 1 Dec.
1912 schreef:
„Van concentratie gesproken: de 16e No
vember 1912 zal, naar wij hopen en ver
trouwen, in de staatkundige geschiedenis
van Nederland en zijne Koloniën een dag
zijn die in later jaren als de geboortedag
van nieuw opgewekt leven zal worden ge
vierd.
Op een en denzelfden dag is in afzon
derlijke vergaderingen van de drie liberale
partijen het concentratie-program met
geestdrift aangenomen. Een dag ook voor
onze Orde van beteeken is want: „Wij mo
gen het nooit vergeten, dat de stoet tot deze
concentratie van maconnieke zijde is ge
geven." Dat is den 16en November to Am
sterdam erkend, tóen ter vergadering van
de Liberalo Unie door den oud-minister
Rock er aan herinnerd is, dat onze broeder
rnr. van Raalfce voor het eerst het denk
beeld van de concentratie in de Nieuwe
Vrijz. Kiesvereeniging te 's-Gravenhage
heeft ter sprake gebracht. In alle partij-
vergaderingen is ten volle erkend, dat het
Oen voorstel was van het hoofdbestuur dei'
vrijzinnig-democratische partij, waarvan
naar wij weten, „onze broeder Herman
Snijders voorzitter is", dat de zaak defini
tief aan het rollen heeft gebracht.
Het was Zondag weer 16 November.
Nu vergaderden niet de drie vrijzinnige
groepen te zamen, doch de Vrijz.-Demokra-
tósche Bond alleen.
Weer was het echter Br.:. J. Herman Snij
ders, die leidde.
Weer werd in de richting door het „Ma
conniek Tijdschrift" verleden jaar zoo hoog
geprezen, de richting, waarvoor in maconnie
ke kringen, volgens erkentenis van het „Tijd
schrift", met zoo grooten ijver was gearbeid,
In de lichting der sameniwerking van alle
vrijzinnige groepen gedreven.
De concentratie is een eerste stap geweest
Thans dient, schreef het Tijdschrift op
1 Dec. 1912, gezorgd te worden, dat op den
ingeslagen weg worde voortgegaan.
En op 1 Juni 1913 stond er in hetzelfde
„Tijdschrift" het volgende te lezen:
Voor een groot deel is, in op
zet, de concentratie werk van
de vrijmetselaren geweest. Laten
wij bij de broeders die hier medewerkten
aan do uitvoering niet achterblijven, maar
zorg dragen, dat nu ook de concentratie
overwint.
„En als dan do overwinning bevochten
zal zijn, dan zal het er op aankomen, nu
ook verder zorg te dragen, dat de macon
nieke beginselen doordringen in het maat
schappelijke leven, de maatschappij daar-
ifiede en daardoor worde bezield" en een
eerste stap daartoe kan zijn do uitslag
van de vergadering van het Groot-Oosten op
15 Juni te houden, „den eersten dag van
de groote week", (cursiveering van dèn
br.redacteur)."
Wat er op den 15 Juni dezes jaars in de
geheime krachten der vrijmetselarij gebeurd
is, hebben de br.: br.: ons niet verteld.
Ze durven ons wel eens een prentbriefkaart
zenden, naar men weet, doch mededeeling
hunner geheime besluiten durven zij niet aan.
Die besluiten kunnen geen licht verdragen.
Wat ervan zij, dezelfde Br.: Snijders, die
als voorzitter van den vrijz.-demokratischen
Bond volgens het maconniek Tijdschrift „de
zaak der concentratie definitief aan het rol
len heeft gebracht", dezelfde br.:. heeft de
bevestiging dier concentratie Zondag defini
tief bevorderd.
Hij heeft ter jaarvergadering van den vrijz.
demokratischen Bond een motie van het hoofd
bestuur gebracht, betoogende, dat bevestiging
derpolitieke concentratie nioodig Wordt ge
acht, waartoe de vrjj-dem. Bond besluit deel
te nemen aan het Oentraal Oomiteo der Vrij
zinnigen- en daarin een delegatie te benoe
men."
De vergadering heeft- dit voorstel aange
nomen en reeds gesproken van een fusie (sa
mensmelting) der drie vrijzinnige partijen.
Maar Br.:. Snijders had daartoe geen op
dracht.
Met de bevestiging der concentratie en be
noeming van een Oentraal Oomitee was hij
voorloopig tevreden.
Wij zijn nieuwsgierig naar het „Maconniek
Tijdschrift" van 1 Dec.
Of Br.:. Herman Snijders, even hoog gepre
zen zal worden als verleden jaar.
Wijl hij als goed vrijmetselaar, de coni-
oentratie. in het Maconniek Tijdschrift van 1
Juni 1918 genoemd, „onze eigen zaak" ste
viger aanelkaar gemetseld heeft
AANSTELLERIJ.
„Alle canaille stemt Links," heeft ba
ron Van Wijnbergen gezegd.
Waarvan de liberale pers gemaakt heeft:
„Links is canaille" om daarna zoo luid
ruchtig mogelijk op den clericalen spreker
te schelden.
Zonderling! De liberale pers heeft de
woorden van den heer Van Wijnbergen moe
ten verdraaien, om den verontwaardigde te
kunnen spelen.
Maar wat de socialisten na de nederlaag
in Amsterdam III hebben geroepen, kan on
gewijzigd worden opgeschopt, ende libe
ralen laten het liggen.
„Zwijnen zijn het, die Otto gestemd heb
ben, is er geroepen, „bedriegers en anar
chisten."
„Die in den modder liggen en spuwen
op de S. D. A. P." heeft Duys eraan toe
gevoegd.
Waar blijft de liberale pers nu met hare
verontwaardiging?
Die vischmarkttaal kan koud gegeten, be
hoeft gekookt noch opgewarmd. Verdraaiing
ervan is heel overbodig.
Toch wordt er geen woord aan gewijd.
Of dat verontwaardigingsvertoon over de
woorden van baron Van Wijnbergen ook
(gemeend was I
Aanstellerij, anders niels, zegt de „Lirnb.
Koerier" terecht!
Hij wilde deftig doen! Men schrijft uit
Doorn (Utr.) aan de „L. K.":
De politie alhier verkeerde Donderdag in
een moeilijk geval, toen. een der logé's, die
kosteloos nachtverblijf in het daarvoor be
stemd lokaal had ontvangen, des ochtends
weigerde zich aan te kleeden, omdat men
verzuimd had zijn natte kleeren te drogen
en behoorlijk te hebben schoongemaakt.
Eerst nadat men den zwerver aan het ver
stand had gebracht, dat hij niet in een 1ste
klasse hotel had gelogeerd, doch dat ieder
voor zijn eigen toilet had te zorgen, scheen
hij 'tot andere gedachten te komen en ver
trok uit de gemeente. Een proces-verbaal
wegens dronkenschap in den vorigen avond
zal hem later nog wel aan zijn verblijf te
dezer plaatse herinneren.
De omgekeerde wereld. Nu het vooruit
zicht bestaat, dat te Leeuwarden binnenkort
een sociëteit voor dames zal verrijzen, heb
ben aldus schrijft „een huisvader" aan
het „Leeuw. Nieuwsblad" eeuige huisva
ders 't plan opgevat daar een Industrie
school voor heeren op te richten.
Het voornemen bestaat, daar onderricht
te geven in: lo. het koken van een lekker
potje, 2o. het beredderen van de natte en
droge wasch, 3o. het bakeren, 4o. de gron
dige kennis van de behandeling van de
zuigflesch; ivoorts in het naaien, breien, stop
pen, mazen en verder in al die bezigheden,
die van een flinke huisvrouw kunnen wor
den verwacht.
Hij hoopt, dat bedoelde heeren zullen sla
gen, immers dan kunnen zij, wanneer de
dames haar tijd op de sociëteit met bil-
jartno of het rooken van een sigaretje ge
zellig doorbrengen, de huishouding waarne
men.
Oester banken. Liet het zich in den
beginne aanzien, dat de proeven, om ook te
Harlingen kunstmatige oesterbanken aan te
leggen, zouden slagen, thans kan gemeld
worden, dat de uitkomst de verwachtingen
verre heeft overtroffen. De jonge oesters
zijn prachtig gegroeid. Groote voorraden
worden wekelijks uitgevoerd, voornamelijk
naar Engeland, België en Frankrijk. De
nieuwe industrie is in handen van Zeeuw-
sche oesterkweekers.
vcrgelijkelijke schilderij kunnen koopen, maar
daarop is het onmiddellijk overgegaan in het
bezit van den heer Aug. Janssen, dien hij als
kooper op het oog had, en den eenige wien
hij het heeft aangeboden.
Dr. Wilhelm Bode, de groote Rembrandt-
kenner te Berlijn, van het verheugende feit
in kennis gesteld, beantwoordde de mededee
ling telegrafisch met een gelukwensch en met
den uitroep: „ein herrlicher Rembrandt 1"
Naast de Nachtwacht, de Staalmeesters, het
Joodsche Bruidje, het portret van burgemees
ter Six en den Homerus, zal de Lucretia
voortaan genoemd mogen worden als een der
heerlijkste werken die het land van Rem
brandt bezit. Men mag hierbij dus spreken
van een in waarheid vaderlandslievende daad.
EEN REMBRANDT HEROVERD.
Naar het „N. v. d. D." meldt, is een mees
terwerk van Rembrandt in het bezit gekomen
van den heer Aug. Janssen, te Amsterdam,
en daarmedo voor ons land herwonnen.
Het stuk is bekend als „Lucretia stabbing
herself" (Lucia zich doorstekende), gedateerd
1664, dus uit Rembrandt's laatste levensja
ren. Het behoorde laatstelijk tot de kostbare
collectie van den heer M. C. D. Borden, te
New York, welke in een prachtige catalogus
door dr. Wilhelm Valentiner in 1911 werd be
schreven. Na den dood van den eigenaar is
die verzameling in Februari van dit jaar
to New York in veiling gebracht. De „Lu
cretia" is toon in het bezit gekomen van de
firma Knoedler (New York, Londen en Parijs),
naar het schijnt in combinatie met anderen.
Het stuk verkeerde in goeden staat, maar
het was overdekt met verschillende vernis
lagen, welke het voor niet-deskundigen min
der aantrekkelijk maakten.
Zouden de heeren Knoedler het voor een
tamefijk lagen prijs aankoopen. Hun stout
moedigste verwachtingen wei-den nog over
troffen, want toen onze landgenoot de heer
C. F. J. de Wild, aan hun firma verbonden,
het stuk had ontdaan van de vernislagen,
die vooral den geheelen achtergrond bedekten
is het in al zijn luister voor den dag gekomen
als een der machtigste indrukwekkende wer
ken van Rembrandt!
Het schilderij heel't een afmeting van 1 M.
bij 1.15 M. in de hoogte.
In den kleurenrijkdom en de stofuitdrukking
van het praehtig gewaad herinnert dit mees
terwerk aan de .Zegening van Jacob door
Isaak" (1656), te Kassei, aan den „Homerus"
(1663) in het Mauritshuis, en „Het Joodsche
Bruidje" (van 1668) in 's Rijks Museum. Het
evenaart in alle opzichten die beroemde stuk
ken en draagt dan ook alle kenmerken van de
laatste, en groote periode. j
Toen do heer Ant. W. M. Mensing van de
firma Frederik Muller en Oo., nog kort ge
leden dit stuk te Londen zag, was hij dade
lijk besloten het stuk te koopen, om het
zoo mogelijk voorgoed naar ons land terug
te brengen. Hij is daarin geheel naar wensch
geslaagd, want niet alleen heeft hij het on-
HET INSTITUUT-PASTEUR.
In 't kort hebben wij reeds melding ge
maakt van de feestelijke herdenking van het
„vijf-en-twintigjarige bestaan" van het „insti
tuut Pasteur" te Parijs. Aan de „N. R.' C."
wordt nog 't volgende ontleend:
Behalve de president der Fransche republiek
waren aan officieele personen nog tegenwoor
dig de voorzitters van Kamer en Senaat, de
minister van binnenlandsche zaken, de ver
tegenwoordigers van de Parijsche universi
teit, van de gemeente enz.
I Na een rondgang door do zalen van het in-
stituut, waar een tentoonstelling was aange-
bracht, en de laboratoria nam de vergadering
I in het amphitheater plaats. Van buiten af wa-
j ren tal van telegrammen met gelukwenschen
ingekomen, o.a. een van prof. Ehrlich te
Frankfort, dat zeer warm gesteld was. Prof.
Roux, de directeur van het instituut, hield de
feestrede. Hij beschreef in groote trekken
de geschiedenis van de instelling, die in 1888
uit de opbrengst van een openbare inschrij
ving is opgericht. Hij weidde uit over de
verdiensten, die prof. Metsjuikof voor de ont
wikkeling van het instituut had gehad. De ge
schiedenis van het instituut was, zeide hij
in zekeren zin een geschiedenis van de bacto
riologie in het algemeen. Ook de onderzoe
kingen en ontdekkingen, die in andere lan
den verricht werden, b.v. die van Retiring,
zijn in het instituut bestudeerd en verwerkt
Roux stond verder stil bij de rol, die hot
instituut voor het onderwijs in de microbio
logie had gespeeld. Sedert 1888 hebben meer
dan 2000 studenten van alle nationaliteiten da
cursussen van het instituut gevolgd. De
grootste diensttak blijft de behandeling vai
de hondsdolheid, die al drie jaar voor de op
richting van de stichting van het instituut ii
de normaalschool begonnen was. In die 28
jaar zijn meer dan 33.000 slachtoffers vai
dolle honden behandeld. Van deze zijn ef
slechts 129 bezweken. In de drie laatste ja»
ren is er van 1300 patiënten maar één gestor
ven.
Sinds zijn oprichting heeft het instituut vooi
meer dan 5 millioen frs. serum van verschil-,
lenden aard bereid en omgezet. Roux besluit
met dank te betuigen aan de gevers van vele
milde scheukingen, die het instituut in staat
stelden zooveel tot stand te brengen.
Hierna sprak Poincaré en ten slotte Dar-
boux, de secretaris van de akademie van
wetenschappen.
De plechtigheid werd besloten met. een be
zoek aan het ziekenhuis, dat aan het insti
tuut verbonden is
YAN ELDERS.
EEN WOESTELING
Te Noord wijk maakte de 26 jarige (5. vai
'tl W. op Zondag 28 Sept. jl. het zóó boni
in de woning van zijn vader, dat deze eer
politieagent verzocht, hem te verwijderen uil
zijn woning. De zoon, voorzien van een mes
waarmede hij de huisgenooten in de woning
zijns vaders zou gedreigd hebben in dron
kenschap, stelde zich volgens verklaring van
bedoelden politieagent zoo wloest aan, beet
onder andere dien agent een nagel van een
vinger en mishandelde hem zoodanig dat hij
dientengevolge gedurende vier weken onder,
geneeskundige behandeling is geweest. Ook
een tweeden «gent was door hem mishan
deld. Een der huisgenooten had gemeend, den
boosdoener die reeds negen maal tot ge
vangenisstraf werd veroordeeld ook in 'f
bezit van een revolver te hebben gezien.
Geëischt werd door het O. M. bij de Haagschï
Rechtbank, wegens wederspannigheid licha
melijk letsel ten. gevolge hebbende, tlwefl
maanden gevangenisstraf.
UIT DEN VERKIEZINGSSTRIJD.
De vierde Kamer der Rechtbank te Am
sterdam heeft het socialistisch raadslid dep
Hel zocht om sir Walther Trevanion en zijn
bangenomen zoon gevangen te nemeu, en
naar mannen uitzag, die hem in de volvoe
ring van dit plan wilden bijstaan.
„Sir Walther Trevanion! Hoe zoo, wat heeft
bij misdaan'?" zeide de rechter.
„Niets als sir Walther, maar zeer veel als
Pator Ambrosiue van de abdij Turnoss!"
„Bah! als de oude raau eenmaal monnik ge
weest is, dan strekt hot, hem tot eer. Als zij
(til hun monnikenspel voortzetten, welnu,
nat ben hun gang gaan, de koning heeft hun
|eld."
„Ik geloof, dat de zaak van meer belang is
JÖan gij denkt, sir Thomas. Deze Pater Am
brosius heeft zijn aandeel gehad in den op
stand in het noorden, waaraan zij den naam
geven van Dank-bedevaart, en bovendien is
hij van deelneming aan deze misdaad reeds
lang overtuigd."
„Maar iloe wcet gij, dat Sir Walther en
Pater Ambrosius dezelfde persoon zijn, ter
wijl de eerste een rustig edelman is?"
„Ik ben hem al jaren lang op het spoor.
Ik was liet, die den verrader ontdekte, den
vroegeren Abt van Glastonbury, die met hem
in briefwisseling stond, en ik ben er zeker
van, dat hier of daar onder de omvergehaal
de muren 'van de Abdü, een geheime kamer
is, -waar papici'en en documenten bewaard
liggen, die de namen van verscheiden samen
zweerders tegen Zijne Majesteit zouden be
kend maken. Maar waar die kamer is, west
Rechts één persoon, en deze is de aangenomen
goon van Sir Walter Trevanion."
„De aangenomen zoon, de jonge Cutbbert,
is hij dan zijn eigen zoon niet?"
„Neen, voor de verwoesting was sir Walter
een eenvoudige monnik. Deze Cuthbert was
een vondeling, die in het klooster van Glas
tonbury werd opgevoed, die verdween, toen
wij op bet punt waren hem in banden te krij
gen, en van wien wij sinds dien tijd niet
meer hoorden spreken. Maar toen ik het spoor
van Pater Ambrosius had gevonden, ontdekte
ik ook den jongen Cuthbert. Dat is een bui
tengewoon geluk, en het zal mijn naam aan
het hof doen stijgen."
„En de arme Trevanion's want er behoeft
niet aan te worden getwijfeld. Sir Walter is
Sir Walter."
„Niets van dat al. Zijn vader verstootte
hem, en dat hen tegen diens wil in' 't klooster
trad, is een feit."
„Welnu, wat zal er van die arme Treva
nion's geworden? Welk zal hun lot zijn?"
„Als gij, sir Thomas, de vriend van koning
Hendrik wilt blijven en gij wilt uw volmacht
behouden, dan zult gij mij bij het krieken van
den dag vergezellen bij mijn tocht naar bet
landgoed. Eenige dienaren zullen mij volgen,
ingeval wij tegenstand mochten ontmoeten,
en zoo zult gij mij helpen, die verraders te
bemachtigen en veilig naar de gevangenis te
Exeter over te brengen."
„Daar gij u als gevolmachtigde des ko-
nings geheel aansprakelijk stelt, en van nwe
bevindingen zeker zijt, blijft mij niets anders
over, maar toch zen ik liever een andere op
dracht volbrengen, dan dat ik mii la 'leze
moeilijkheid steek. Het is niet aangenaam
zijn eigen onderdanen en gewestgenooten ge
vangen te nemen: Kunt gij de identiteit be
wijzen? Dat is de eenige vraag, die ons over
blijft"
I „Een monnik, een afvallige, als gij hem zoo
I wilt noemen, kan het bevestigen. Hij is lang
met Pater Ambrosius iu het klooster van
hoofd."
„En de jongen."
„Onder mijn gevolg is een ouae schoolka
meraad, die met hem in de Abdy is geweest^
en die hem gisteren ongemerkt te Bovey be
spiedde, en deze kan zweren dat hij dezelfde
Cuthbert is."
j „Welnu, laten wij dan tijdig naar bed gaan,
wij moeten morgen vroeg op."
Toen Cuthbert dien avond thuis kwam,
liet hij geen oogenblik voorbij gaan, om Pa
ter Ambrosius een relaas te geven van zijne
ontmoeting met Sir John Redfyrne.
Sir Walter zette, op het hooren van deze
geschiedenis, een bedenkelijk gezicht. De
zaak kwam hem zeer ernstig voor.
„Het zou voor u, mijn jongen, misschien
veiliger geweest zijn, als gij de Gubbings
J hun gang had laten gaan."
„Maar zou dat rechtvaardig en plichtmatig
geweest zijn?"
„Neen, volstrekt niet, maar omdat gij uw
plicht gedaan hebt, moogt gij u ook zeker
achten van hemelschen bijstand. Maar eene
zaak valt niet te betwijfelen, wij moeten ons
j voor alle gevaar vrijwaren en doen wat wij
i reeds voor een week van plan waren wij
zullen morgen naar Glastonbury vertrekken."
„Morgen? En moet ik dan deze plaats ver
laten, voor alti.jd misschien, zoo haastig, zon-
jder afscheid te nemen?"
j „Gij zoudt anders in geen geval van hier
komen, dan alleen als gevangene. Zonder twij
fel zullen wij morgen vertrekken, zoo vroeg
als het regelen der zaken gedurende mijne
afwezigheid het maar toelaten."
Den volgenden morgen, bij zonsopgang,
stonden op het erf twee forsche paarden ge
zadeld en getuigd en met zadelzakken voor
zien, terwijl een bediende, op een derde paard
gezeten, zijn meester wachtte.
Na het zingen der Lauden vergaderden de
oude monniken aan den ingang van het ge
bouw, om hun weldoener een kort vaarwel
toe te roepen. Geheel het bedienend perso
neel stond zijne bevelen af te wachten, toen
opeens een man te voorschijn trad, die de
monniken mededeelde, dat sir Thomas Stuk-
ley met een vreemd edelman en eenige ge
rechtsdienaren de laan van bet klooster was
ingeslagen en weldra hier zou zijn.
„Stijg op," riep sir Walter, en een kort
vaarwel toeroepend, en geheel overstelpt en
overmeesterd door deze verschrikkelijke en
onverwachte tijding, sprongen zij in het zadel.
„Hier heen, mijn zoon," zeide de oude rid-
s der, en sloeg een stuk weiland in, dat achter j
liet huis gelegen was. Zij verdwenen weldra
in een kreupelbosch, juist toen hunne ver-
I volgers het erf opkwamen, en de oude lieden
eu de bedienden in een toestand vonden, d>"
het vermoeden kon wettigen, dat zij onbekend
waren met het doel hunner komst.
„Ik wed om mijn leven, dat zij juist ver
trokken zijn," schreeuwde Redfyrne, terwijl
hij overal rondstaarde.
De twee vluchtelingen reden langs een sma'
pad door het kreupelhout en bereikten den
weg juist aan die zijde van den pas, waar
over reeds vroeger werd gesproken. Hier liet
de weg kronkelend naar beneden tot aan d«
Beekey.
Hoewel z« omzichtig te werk gingen, ge
beurde er een ongeluk dat ernstige gevolger
had.
Sir Walter's paard stapte in een molshoop,
struikelde, en deze beweging was voldoende,
om Sir Walther uit het zadel te werpen.
Cuthbert sprong dadelijk van zijn paard,
om zijn pleegvader te helpen, en tot zijn groot
genoegen zag hij, dat zijn weldoener opstond,
alsof niets hem deerde, maar toen hij wilde
loopen, ontsnapte hem een pijnlijken zucht.
„Mijn zoon", zeide hij, „ik vrees dat ik mijn
been gebroken beb; ik raakte onder het val
len in den stijgbeugel verward.
Sir Walter kermde van pijn, als hij een
wanhopige poging deed om te gaan. Daarna
zeide hij: „Cuthbert, rijdt voort, u zoeken ze,
herinner u, hoeveel op u berust, spoed u naar
Glastonbury, en wacht daar nieuwe berichten
van mij. Als ik niet mocht komen, weet gü
in elk geval wat u te doen staat. Spoed u
voort."
(Wordt vervolgd.)
-