Anecdoten. i mnuui»*r ma Ufttt «Ki loagCHS en meisjes. Schuldig of niet schuldig 8 Bt*te wienflH* en oriendlnimje*! Lg-55.= 9 I <a 2 1 u |e o DINSDAG 9 DECEMBER I9Ï3. 38ste JAARGANG No. 8310 BIJVOEGSEL VAN DE NiEUWE HAARLEMSCHE COURANT. 303sbbe 4 M Jr- W+-. 5 2 27 a-g:p= S g H S* P CV, 3®P^S -i+£. 7 I i w- liJ 2 I i-1" 1 g<J> es> pree*» op aezelKw pre&, «war van den jontouan stond., toen ge oip hero gevallen zijt." En tot den onverzoenlijken aanklager zich v^eindcndic. zeide hij „Gij kunt, wanneer gij ■wilt-, 'op heit dak gaan en op den beschuldigde vallen, even aooals hij op je vader viel. Natuurlijk had deze laatste daar niet veel zin in. Als dit Zondagsblad verschijnt, zijt ge zóó vol van Sinterklaas, dat ge wel nergens anders aan zult denken en ik hoop voor n allen, dat ge dit jaar zoo goed hebt opgepast, dat ge een flinke en heerlijke St. Nicolaas verdiend hebt. Maar och, er zijn nog zooveel andere kinderen buiten u, die ook dit jaar goed hebben opge past en..die in vele gevallen geen enkel brokje Sinterklaasboek of stukje speelgoed ont vangen), omdat niemand den goeden Sint bij hen thuia stuurt. Zoudt gij dan ran uw overvloed dien liefde dienst niet willen overnemen, vader en moeder zullen den weg wel wijzen. Luister eens, hoe een arme jongen zich tot Sinterklaas wendde om toch ook iets bijzondere, al was het nog zoo weinig, te krijgen op dien feestdag: O, Sinterklaas, goed, heilig man, Ik heb toch zooveel leed er van, Dat moeder ons alleen kan geven Wat wij om maar te kunnen lever. Hard nooddg hebben, andere niets Bk bow graag hebben diezen nacht Dat TJ ook ons geschenken bracht MJjm zusje houdt zooveel van ballen En suikergoed, dat lusten w'alilen En zoete boek en ohooolal W?j zijn zoo dikwijls blijven staan Voor 't mooi verlichte winkelraam Om al die dingen te bekijken, Die kind'ren, maar alleen van rijken, Wel koopen kunnen, maar wij niet Want, ach, wij zijn niet rijk genoeg Om te betalen, als ik vroeg Om al die mooie, lekk're dingen! „Als wij den honger kunnen stillen Dan ben ik bly," heeft moe gezegd Ik hid u dus, o goede Sint, Gij, die de kinderen zoo mint, Ach, wil ons, armen, met vergeten En laat ons ook wat lekkers eten En speelgoed krijgen, morgen vroeg! H. DE RIDDER MET DE IJZEREN HAND. Misschien hebt ge, Beve kinderen, vel eens hooren verhalen van den beroemden Engelschen koning Richard Leeuwenhart, dóe ter kruis tocht toog om het Heilig Land aan de Turken te ontrukken. De bloem van den Engelschen adel had zich bij hem aangesloten, maar toen men in de kathedraal vergaderd was om den plech- tigen eed ai te leggen, ontbrak één van koning Richard's beste vrienden, graaf Wilton, en men was zeen verbaasd over zijn uitblijven. Plotse ling ontstond aan den ingang dér kerk een groot tumult en een ridder met gesloten visier drong door de rijen der toeschouwers naar het altaar. Vóór den troon des konings gekomen, boog hij de knie en sloeg zijn visier terug. Vol vreugde herkende de koning in hem zijn vriend en vroeg, waarom hij zoolang op zich had la ten wachten. „Mijn dochter behoort niet meer onder de levenden," verontschuldigde zich de graaf. Toen men van hem vorderde den veredschten eed af te leggen, knielde hij voor het altaaf neer, maar toen de bisschop de laatste vraag stelde: „Wilton, kleeft geen onschuldig bloed aan uwe handen weifelde hij en op het zelfde oogenblik klonk een stem door de ge welven: „Houd op, graaf Wilton, ik, graaf Louis de Nevers, beschuldig u van moordEn de spreker wierp zijn ijzeren handschoen in het priesterkoor. Vol ontzetting sloegen de bis schop en de koning dit tooneel gade. Wil ton, bemerkende dat Ce algemeene verontwaar diging zich tegen hem keerde, besloot alles op het spel te zetten en woedend riep hij \iit: „Welaan, ik roep Gods tusschenkomst in; deze hand moge verdorren, indien ik onwaar heid spreek!" Hij rukte zijn handschoen uit en legde de ontbloote hand op het Evangelieboek. Pas had hij dit gedaan, of er weerklonk een smartkreet en op hetzelfde oogenblik verdorde de hand en vóel van den arm op den grond. Het oordeel Gods had gesproken; voor de menscbelijke gerechtigheid bleef nu weinig té doen over. Graaf Wjlton werd veroordeeld tot levenslange ballingschap naar het H. Land om daax in voortdurenden strijd tegen die ongeloovi- gen zijn misdaad te boeten. Wilton's arm was spoedig weer genezen. Een knap wapensmid vervaardigde voor hem een zeer kunstig gemaakte ijzeren hand, waarmee hij zijn zwaard steviger kon omvatten en ge durfder slagen kon uitdeden dan menig ander ridder van dien tijd. Lange jaren streed hij manhaftig tegen de Turken, tot hij bij eeti stormaanval tegen de muren van Jeruzalem gedood werd. Door dezen heldendood in den heiligen strijd boette hij zijn misdaad. Nog lang echter bleef de naam van den rid. der met de ijzeren hand bij de Turken gevreesd. OPLOSSINGEN. M R O A A N S E R F U R T B E C K E C L O O 2. SAn Remo. LOtschberg. Nicaragua. Kltohener. De stad heet dus Salonika. 3. Gang Zang Wang Tan» 4. Neen. Rat. Degen. Ziekte. Aanzien doet gedenken. 5. Ha-ring. 6. Kar-wei. Karwed. 7. Eeiland Eland. 8. Rachel Rachel. NIEUWE OPGAVEN. 1. Wie kan nit onderstaande letters den naam van Europeeschen staat vinden! Ooremtngne. 2. Ik woord gebruikt bij de jacht op som mige vissehen. Een 2, 3 ziet men alleen in den winter. Een 1, 2, 3, 4 in een muziekinstrument. Een 1, 5, 6, 7 is een huisdier. 3. Ik besta nit zeven letters. Een 1, 2, 3 is een huisdier. Een 6, 7 zit aan eiken wagen. Een 3, 4, 5 krijgt van heel veel dingen de schuld. Een 1, 2 moet m enop schepen zoeken. Wie raadt het nu! 4. Zoek eens een woord van drie lettergre pen, waarvan de eerste een heel onschuldig dier is, de tweede een kleedingstuk en het derde iets, waar men melk in haalt. Mijn geheel vindt men op een waschtafel. 5. Ik ben een stuk kinderspeelgoed, maar ook een feest, waarop kinderen maar hoogst zelden komen. Een 3, 2, is een muzieknoot. Kunt ge het raden? DE RAADSELREDACTEUR. PRAÖTISCH VLEESCHTRANSPORT. De heer Meier laat zich in de wachtkamer tweede klasse een halven biefstuk brengen en vraagt, terwijl hij begint te eten; Hoeveel kost dat? KeUmer. Een gulden» Mieter. Dat is knapjes duur? Rjellner. Ja, hiernaast in de derde klas» is het goedkooper. -Dank je wel, zegt Meier, en draagt het bord met den hal ven biefstuk naar de wachtka mer derde klasse. WERELDSCHE ONGERECHTIGHEID'. Jantje. Wanneer ik maar even op mijl? nagels bijt, krijg ik een tók op de vinger®, en wanneer de kleine Jo zijn grooten teen heel©- maal in zijn miond steekt, dan vinden ze dat aardig! TROEP. jong aobeur. - Zeg er is, collega, je new en je kin krijgen binnenkort nog ruzie; ze na deren elkaar op gevaarlijke wijze. Oud acteur. Dat vrees ik ook jongmenseh er zijn ail heel wat woorden tnsschen die twee gevallen. ONVOORDEELIG. Dame. Wel, je loopt niet meer met je blinden man over straat. Hoef je niet meer te bedelen Bedelares. Jawel, maar tegenwoordig iv hij doofstom, dan ontvangt hij niet zooveel hrooksknoopen. UIT ZIJN ROL GEVALLEN. Jampie. Mijn hemel, wait zie je er uit, Bampie. Neen, ik heb met de kat ge speeld. Jampie. Nou, die heeft je dan te pukken gehad. Zeker op je voorhoofd gesprongen Bampie. Neen, ze heeft mij een strijkijzer naar het hoofd gegooid. EEN BENGEL. Jantje, de jomgsite bediende, was op een leu gen betrapt. Daar hij overigens niet de eerste de beste was, was hij niet weggestuurd', miaai de eersfte boekhouder nam hem toch ernstig onder handien en zeid-e bij wijze van vaderlijke vermaning: Weet je wel, ventje, wat er van jongetjes terecht komt, dóe het m>e>t de waarheid zoo nauw nie nemen? O jawel, was het antwooid, die zendt de patroon later als reiziger uit, als ze groot zijn ONGEMOTIVEERD. Acteur. Mijnheer de direct out, ik moet nu ernstig om mijn salaris van de vorige maanden verzoeken. Directeur. Wat, gij vraagt mij om geld en gij hebt nog een horloge op zak; scheer je weg barbaar EEN NAUWGEZET CENSOR. In vroege ren tijd) toen de Kozakken in Duitschland inrukten, kwamen in een couran tenbericht de volgende regelen voor: „Gisteren zijn hier de eerste cavaleristen doorgekomen zij reden op kleine, lerfijke paarden. De cen sor (in die dagen stonden de nieuwsbladen onder strenge censuur) van het bedoelde dag blad was gewoon zich eerst een proef der af zonderlijke artikelen en daarna nog eene van het geheels blad te laten geven. In de eerste proef schrapte hij het woord kleine, in de tweede ook leelijke, zoodat men kortaf las: zij reden op paarden HET ONDERSCHEID. Waarde collega, zei een jolig advocaat tot een dokter, wat is eigenlijk het onderscheid tnsschen uw en mijn vak? O, zei de dokter, dat is heel eenvoudig, de doctoren maken korte, en gij advocaten lange processen. EEN VREESELIJKE BRAND. Een speculant op het medelijden bij buiten gewone rampen, ging rond om giften op te za melen onder voorgeven, dat hij door een brand in zijn doTp geheel geruineerd was. Men vroeg hem ergens, of hij geen echriftelijk bewijs van het dorpsbestuur had, dat hij aldus tot armoede was gekomen. Ach neen, antwoorde hij, dat is ongelukkig ook al verbrand. GEBREK AAN TIJD. Rechter, 't Is thans voor de zestiende maal dat ge, beschuldigd van diefstal, voor 't gerecht verschijnt. Beschuldigde. Dat is mijn schuld niet, mijn heer de rechter, want voor ik den tijd heb mij te verbetereó, stopt de politie mij weer in de doos. VOOR DE KUISKAMER De heerlijke omtrek, het gezonde klimaat en de aangename conversatie deden mij, ver scheidene jaren geledon, besluiten, eenigen tijd in de hoofdstad van een der zuidelijke provinciën van Frankrijk te vertoeven. Ik had het genoegen door vele familiën vrien delijk ontvangen te worden. Onder hen, die ik aizoo aantrof, bevond zich een zekere lieer Eugène Lanereville. Hij was iemand, die ter stond belang inboezemde, bed een slanke ge stalte, was innemend van voorkomen en ze dig van gedrag. Bij den eersten oogopslag maakte hij derhalve een gunstigen indruk, die echter hij nadere waarneming zijner gelaats trekken verzwakt werd. Een diepe naad van het voorhoofd tot den mond liep over zijn wang en gaf zijn gelaat een onaangename uit drukking. Soms was hij stil en in gedachten verdiept, ja bijna knorrig en vervelend, ter wijl op een anderen tijd oen gesprek met, hem levendig en onderhoudend was. en van een uitgebreide belezenheid en gewichtige on dervinding getuigde. Hij kon niet ouder dan 40 jaar zijn, en terwijl de bruine kleur vair zijn gelaat en de naad over zijn rechter wang mij deden vermoeden, dat hij tot den militai ren stand behoorde, ontweek hij echter elke vraag, welke daarop betrekking had. De heer de Merac, een welgesteld en acht baar grondbezitter, leefde met een zoon en een dochter in de nabijheid der stad. In zijn huis had ik Lanereville altijd aangetroffen. Hij dong naar de hand van Josephine de Me rac, en zijn aanzoeken werden gunstig op genomen. Hoe hij met deze familie in ken nis was geraakt, weet ik niet, alleen had ik toevallig eens gehoord dat Lanereville Au gust, den zoon van den heer de Merac, in een gewichtige aangelegenheid, toen heiden in Parijs waren, een wezenlijken dienst had be wezen. De jonge de Merac werd voor een liehtzinnig en verkwistend mensch gehouden, en zou aan ziin betrekkingen veel verdriet en kommer berokkend hebben. Zijn zuster Jose phine was een beminnelijk, vroolijk meisje. Het was mij onverklaarbaar boe Lanereville hare toegenegenheid verworven had. daar verschil in leeftijd en karakter gewoonlijk be- be letsel en voor een wederkcerige toegene genheid opleveren. Hij was een ernstig, ach terhoudend man, bij wien onaangename er varingen een buitengewonen indruk hadden achtergelaten, welke hem somwijlen terug stootend en geheimzinnig scheen te doen zijn: ?ij daarentegen een levendig meisje, bloeiend in alle schoonheid van jeugd en onschuld. Lanereville was noch bii de dames noch hij de heeren van den omtrek zeer gezien. Nie mand wilde met hem vroeger bekend geweest zijn, en iedereen was bereid heimelijk nadee- lige geruchten nopens hem te verbreiden. Dan had men een aanmerking over de dom heid en blindheid des vaders, die een geheel vreemden man, welke steeds het zwijgen over zijn familie en afkomst bewaarde, den om gang met zijn dochter veroorloofde; en dan weder duidde men Lanereville zijn bekend heid met den verkwistenden August ten kwa de. Langzamerhand begon ik aan deze geruch ten geloof te slaan. Ik zag Lanereville half en half voor een fortuinzoeker aan, die ernst veinsde en zich in geheimzinnigheid hulde am zijn grondbeginsels des te beter te verber gen.. want het was algemeen bekend, dat Josephine de Merae behalve datgene, wat zij van haar vader te wachten had, zelve een aanzienlijk vermogen bezat. Verschil van in zichten en soms voorkomende woordentwis ten brachten er het hunne toe hij, om mij nog meer tegen hem in te nemen, en ik geloof, dat onze afkeer wederkeerig was. Of hij mijn oplettendheid jegens Josephine kwalijk nam, weet ik niet, doch hij brak allengs den om gang met mij af, en zou gaarne, naar ik meen. geheel met mij gebroken hebben, zoo hij slechts eenige aanleiding daartoe had kun nen vinden. Ik was in den herfst éenige dagen hij mijn heer de Merae, om in den omtrek te jagen, en ik moet bekennen, dat Lancreville's af wezen mijn vermaak zeer vergrootte. Op zekeren avond bad ik mij met de fami lie ter rust hegeven, doch de atmosfeer was zoo drukkend, dat ik ni^t slapen kon; ik stond op eu kleedde mij weder aan. Nadat ik het venster geopend had, plaatste ik inij er voor om eenige frissche lucht te scheppen. Er was een zachte wind opgekomen, de wolken dre ven aan den trans des hemels voort en be dekten het licht, dat de maan hijwijlen van zich gaf. Zoo had ik daar reeds tot na mid dernacht tnsschen droomen en waken door gebracht, toen ik een licht gerucht in mijn nabijheid hoorde. Ik luistèrde nauwkeurig en hoorde dat het uit de kamer beneden mij kwam, en het scheen alsof het door vijlen en andere dergelijke werktuigen veroorzaakt werd. Daarop meende ik zacht te hooren spre ken, en toen -werd het doodstil. Eindelijk hoorde ik voetstappen én het juist doorbre kende licht der maan deed mij zien hoe iemand voorzichtig den hoek van het huis omging. Doch hoe groot was mijn verwon dering toen ik Lancreville's gelaat en ge stalte herkende. Hij zag mij niet. In mijne verrassmg sloeg ik echter niet de hand tegen het venster en veroorzaakte daardoor een ge rucht, dat Lanereville hoorde en hem zijn schreden deed verhaasten. Ik verloor mij in gissingen wat hem daartoe mocht gedreven hebben. Toen de morgen aanbrak en hét ge wone uur voor het ontbijt gekomen was. stond ik in tweestrijd of ik het voorval van de2en nacht wel mede zou deelen. Wij zouden dien dag op de jacht gaan. doch toen ik in de ontbijtkamer trad, vdnd ik er alleen Jose phine; haar broeder had haar door een briefje verwittgid dat hij naar de stad gegaan was, om daar den dag door te brengen. Juist had den wij besloten haar vader te doen roepen, toen hij in hevige gemoedsbeweging binnen kwam eu ons mededeelde, dat hij dien nacht van een aanzienlijke som gelds beroofd was. De heer de Merac had 3 of 4 dagen geleden 15,000 francs aan schuldbekentenissen van de Eransclie bank en even zooveel aan gond ont vangen; dit geld, zei d hij, beb ik in een ijzeren kist' gedaan, die van een sterk slot voorzien en in een kamer onder uw logeer vertrek geplaatst is. Gisteravond voor bet ter ruste gaan beb ik mij overtuigd dat alles in goede orde was; van zulk een diefstal kan ik mij geen denkbeeld vormen. De heer de Merac besloot zieb onverwijld naar het poli- tie-bureau te begeven. Voor dat hij ging ver haalde ik hem. wat ik van den diefstal wist; alleen verzweeg ik dat ik Lanereville had herkend en daarvoor had ik mijn redenen. Ik had een afkeer van Lanereville, dit wist do familie; zoo ik dus alles verhaald had, zou men mij niet geloofd en hetgeen ik gezien had voor een droom verklaard hebben. En hoezeer ik ook tegen Lanereville ingenomen was, schaamde ik mij echter over de vermoe dens, die in mijne ziel oprezen en die ik niet vermeldde. In den loop van den morgen begaf ik mij naar mijne woning in de stad, en hoorde van den beer de Merac, dien ik ontmoette, dat de politie niet wist, wien zij moest verdenken. Ik at dien dag aan de table d'hote en trof eenige minuten voor het middagmaal Lan ereville aan. Wii groetten elkaar koel; hij zei dat hij in den namiddag naar de Merac's wil de gaan, hoewel hij reeds den vorigen avond was aangekomen, maar dat hii toen nog te vermoeid was geweest om dadelijk een bezoek bij de familie te kunnen brengen. Het ter- wonderderde mij natüurlijk zeer, hoe iemand die van een reis terugkeert, en zeer vermoeid is, toch omstreeks middernacht in de duis ternis om een particulier huis wandelt en als een misdadiger op het hooren van gerucht wegloopt. Ik liet mij échter geen woord ontvallen, waaruit hij kon opmaken dat ik hem had bemerkt, en deed alleen deze vraag: of hii van den diefstal in het huis van den heer de Merac had gehoord. Lancreville's ge laatskleur veranderd© bij deze vraag, bij scheen verward en antwoordde plotseling: dat hij daar iets van gehoord had, maar de na dere bijzonderheden van mijnheer Motm hoopte te vernemen. Lanereville was niet genegen het onderhond voort te zetten, eu kort daarop werden wij aan tafel geroepen. Nu was ik volkomen overtuigd dat hij eenóg aandeel in den dien nacht beganen diefstal 1 had. I öndertussehen was een oud vriend van mij eenigen tijd te voren (terwijl Lanereville af wezig was) in deze stad aangekomen om eeni ge bloedverwanten, die aldaar woonden, te be. zoeken, Obrist Becroy gebeeten, een aanzien lijk Fransch officier, die zich in vele veld> tochten onder Napoleon een beroemden naam verwerven had. Hij was door Bodewijk XV111 in zijn rang beevstigd, doch had zioh sinds eenigen tijd uit, den dienst teruggetrokken. Ik was verheugd hem zoo onverwacht aan t« treffen, en hij had mijne uitnoodiging om met mij dezen dag aan de table d'hote t« eten, aangenomen. Obrist kwam eerst toen wij reeds aan tafel zaten; hij kon als model van een oud, dapper soldaat dienen, en was spraakzaam en goedhartig. Onder het ©ten was Obrist Becroy bijzonder stil, en be schouwde hij van tijd tot tijd Lanereville nauwkeurig; doeh deze scheen hem niet te herkennen. Na den maaltijd ging ik met Obrist naar mijn woning en onderweg plaag de ik hem met zijne ongewone stilzwijgend heid onder tafel. I Ja vriend, hernam hij, wie was toch om 's hemels wil die man met die bouw over de rechterwang, die aan het einde van de ka mer zat? Eugène Lanereville! antwoordde ik. Lanereville Lanereville, herhaalde Obrièt in zich zeiven sprekend; neen, neen, zoo-is zijn naam niet, zelfs geen overeen- komst er mede: maar dié naad, dat gezicht, dié uitdrukking, ik kan het niet vérgeteh! Mie of wal is hij? J Dat weet ik niet, mijn beste vriend, ik' kon het nooit té weten komen! was mijn ant woord. I Be nieuwsgierigheid van Becroy was tot licht niet te bevredigen; doch ik kon hem slechts mededeelen, dat Lanereville naar de hand van Josephine de Merac dong, hetgeen ik bij gerucht gehoord had, en dat hij zeer achterhoudend was. i Mijn vriend was blijkbaar in nadenken ver- diépt en herhaalde malen: wonderlijk, zeer wonderlijk! Ten laatste verzocht hii mij om met Léhcreville, zoo ik hem zag, een gesprek over den vorigen oorlog aan te knoopen én hem te vragen of hij in den slag van Smo lensk was geweest. Tevens heloofdo mij Obrist om, zoodra ik hem Lancreville's antwoord terugbracht, mij de oorzaak van zijne ver wondering en vragen te verklaren, i Het verzoek van mijn vriend was niet zoo Jicht te vervullen. Sedert eenigen tijd had ik niet in de beste verstandhouding gestaan met Lanereville, en hoe kon ik hem dan zulk een vraag doen? Den volgenden voormiddag trof ik hem gelukkig in een koffiehuis der stad aan; het scheen, dat hii bijzonder opge wekt was, en hij sprak mij buitengewoon be leefd aan. Wij onderhielden ons over onbedui. Heinde dingen en toen bij over soldaten, die juist door de stad trokken, eene aanmerking maakte, maakte ik mij deze gelegenheid ten nutte en zei: Met uw verlof, mijnbeer Lanereville, gij hebt z^ker vele veldtochten medegemaakt; waart gij ook in den slag van Smolensk? Nooit zal ik de uitdrukking, welke zijn ge laat toen aannam, vergeten. Zijne bruine wan. gen werden bleek of het toorn of uit ver rassing ontsproot kan ik niet zeggen. Met een uitvorschenden blik antwoordde hij langzaam en honend: Gesteld, ik ware in des slag van Smo lensk geweest, af gesteld, ik ware niet daar in geweest, wat gaat u bet aan, of waarom zou ik aan uwe nieuwsgierigheid moeten vol doen!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 15