Anecdoten.
I Jn
U»«r «ut üoBgtttt en meisjes.
Sj
WM
Schuldig of niet schuldig
Bme vriuUNt» en vriendfnimies!
8
M
A
R
E
I
L
L
E
I
O
R
U
E
L
U
F
B
C
A
A
U
E
L
A
A
R
C
O
N
N
T
K
O
3jgifes==^£ iildgtes
DINSDAG 9 DECEMBER IS!3.
38ste JAARGANG No. 8310
BIJVOEGSEL VAN DE NIEUWE HAARLEtëSCHE COURANT.
qsSBSQSi
precies op aiezeïtoc pielt, .raar van den jon&man
stond, toen ge op hem gevallen fi.it."
Én tot den onverzoenl ijken aanklager zich
icemtende, zeide hij
„Gij kunt, wanneer gij wilt, op het dak gaan
en"op den beschuldigde vallen, even aooals hij
op je vader viel.
Natuurlijk had deze laatste daar niet- veel zin
in.
ton, bemerkende dat ae algeineene verontwaar-
diging zich tegen hem keerde, besloot alles op i
het spel te zetten en woedend riep hij uit:
„Welaan, ik roep Gods tusschenkomst in;
Mieter. Dat is knapjes duur?
Kellner. Ja, hiernaast in die derde klasse
is het goedkooper.
bank je wel, zegt Meier, en draagt het
„vveiaau, ik. iucjj viuua i
deze hand moge verdorren, indien ik onwaar- bord met den halven biefstuk naar de wachtka-
heid spreekHij rukte zijn handschoen uit en
legde de ontbloot© hand op het Evangelieboek.
Pas had hij dit gedaan, of er weerklonk een
smartkreet en op hetzelfde oogenblik verdorde
de hand en viel van den arm op den grond.
mor derde klasse.
WERELDSCHE ONGERECHTIGHEID!
Jantje. Wanneer ik maar evon op mijn
nagels bijt, krijg ik een tik op die vingers, en
Als dit Zondagsblad verschijnt, zijt ge zóó
col van Sinterklaas, dait ge wel nergens anders
aan zult denken en ik hoop voor u allen, dat ge
dit jaar zoo goed hebt opgepast, dat ge een
flinke en heerlijke St. Nicolaae verdiend hebt,
Maar och, er zijn nog zooveel andere kinderen
buiten u, die ook dit jaar goed hebben opge
past endie in vele gevallen geen enkel
brokje Sinterklaasboek of stukje speelgoed ont
vangen, omdat niemand den goeden Sint bij
hen thuis stuurt.
Zoudit gij dan van uw overvloed dien liefde
dienst niet willen overnemen, vader en moeder
zullen den weg wel wijzen. Luister eens, hoe
een arme jongen zich tot Sinterklaas wendde
om toch ook iets bijzonders, al was het nog zoo
weinig, te krijgen op dien feestdag:
0, Sinterklaas, goed, heilig man,
Ik heb toch zooveel leed er van,
Dat moeder ons alleen kan geven
Wat wij om maar te kunnen leven
Hard noodig hebben, anders niets
Ik zou graag hebben dezen naoht
Dat TT ook ons geschenken bracht
Mijn zusje houdt zooveel van hallen
En suikergoed, dait lusten w'allen
En zoete koek en chocola!
Wij zijn zoo dikwijls blijven staan
Voor 't mooi verlichte winkelraam
Om al die dingen te bekijken,
Die kind'ren, maar alleen van rijken,
Wel koopen kunnen, maar wij niet!
Want, ach, wij zijn niet rijk genoeg
Om te betalen, als ik vroeg
Om al die mooie, lekk're dingen!
„Als wij den honger kunnen stillen
Dan ben ik blij," heeft moe gezegd
Ik bid u dus, o goede Sint,
Gij, die de kindieren zoo mint,
Ach, wil ons, armen, niet vergeten
En laat ons ook wat lekkers eten
En speelgoed krijgen, morgen vroeg!
H.
DE RIDDER MET DE IJZEREN HAND.
Misschien hebt ge, lieve kinderen, wel eens
hoor en verhalen van den beroemden Engelschen
koning Richard Leeuwenhart, die ter kruis
tocht toog om het Heilig Land aan de Turken
te ontrukken. De bloem van den Engelschen adel
had zich bij hem aangesloten, maar toen men
in de kathedraal vergaderd was om den plech-
tigen eed af te leggen, ontbrak één van koning
Richard's beste vrienden, graaf Wilton, en men
■was zeer verbaasd over zijn uitblijven. Plotse
ling ontstond aan den ingang der kerk een
groot tumult en een ridder met gesloten visier
drong door de rijen der toeschouwers naar het
altaar. Vóór den troon des konings gekomen,
boog hij de knie en sloeg zijn visier terug. Vol
vreugde herkende de koning in hem zijn vriend
en vroeg, waarom hij zoolang op zich had la
ten wachten.
„Mijn dochter behoort niet meer onder de
levenden," verontschuldigde zioh de graaf.
Toen men van hem vorderde den vereischten
eed. af te leggen, knielde hij voor het altaar
neer, maar toen de bisschop de laatste
vraag stelde: „Wilton, kleeft geen onschuldig
bloed aan uwe handen weifelde hij en op het
zelfde oogenblik klonk een stem door de ge
welven: „Houd op, graaf Wilton, ik, graaf
Louis de Nevers, beschuldig u van moord!"" En
1 hand en viel van den arm op aen gronn. j T
aanu eu wanneer do kleme Jo zijn grooten teen neete
Het oordeel God® had gesproken; voor ae,
x. I maal in zijm mond steekt, dan vinden ze dat
menschehjke gerechtigheid bleef nu weinig te
mensen enjKe f
doen over. Graaf Wilton werd veroordeeld tot aa lg'
levenslange ballingschap naar het H. Land om
daaï in voortdurenden strijd tegen de ongeloovi-
gen zijn misdaad te boeten
TROEF.
jong acteur. Zeg er is, collega, je mem
en je kin krijgen binnenkort nog ruzie; ze na-
•ee
?n ZJJ11 Ui irrUUZVU. be uu&ucu. en je Kill Kijjgeu unuuTiuivu-i u
Wilton's arm was spoedig weer genezen. Een deren elkaar op gevaarlijke wijze,
knap wapensmid vervaardigde voor hem een j Oud acteur. Dat vrees ik ook jongmensch
zeer kunstig gemaakte ijzeren hand, waarmee êr z;jn ail heel wat woorden tusschen die tw
hij zijn zwaard steviger kon omvatten en ge-gevallen,
duchter slagen kon nitdeelen dan menig ander' ONVOORDEELIG
ridder van dien tijd. Lange jaren streed hij j
manhaf tic tegen de Turken,'tot hij" bij een j Dame. Wel, je loopt met meer met je
stormaanval tegen de muren van Jeruzalem blinden man over straat. Hoef je niet meer to
gedood werd. Door dezen heldendood in den bedelen
heiligen strijd boette hij zijn misdaad. -
Nog lang echter bleef de naam van den rid- i hij doofstom, dan ontvangt hij met zooveel
der met de ijzeren hand hij de Turken gevreesd, broeksknoopen.
Bedelares. Jawel, m»aar tegenwoordig if
OPLOSSINGEN.
l„—>
ommmm
2. SAn Remo. LOtschberg. Nicaragua, j
Kitchener. De stad heet dus Saloniki.
3. Gang Zang Wang Tan ft
4. Neen, Kat. Degen. Ziekte.
Aanzien doet gedenken.
5. Ha-ring.
6.
7.
8.
Kar-wei. Karwei.
Eeiland Eland.
Kachel Rachel.
1.
NIEUWE OPGAYEN.
Wie kan uit onderstaande letters den tenbericht de volgende regelen
naam van Europeeschen staat vinden?
Ooremtngne.
2. Ik word gebruikt bij de jacht op som
mige visschen.
Een 2, 3 ziet men alleen in den winter.
Een 1, 2, 3, 4 is een muziekinstrument.
Een 1, 5, 6, 7 is een huisdier.
3. Ik besta uit zeven letters.
Een 1, 2, 3 ie een huisdier.
Een 6, 7 zit aan eiken wagen.
Een 3, 4, 5 krijgt van heel veel dingen de
schuld.
Een 1, 2 moet m enop sohepen zoeken.
Wie raadt het nu?
4. .Zoek eens een woord van drie lettergre
pen, waarvan de eerste een heel onschuldig dier v
ii j- .i korte, en gij advocaten lange processen,
is, de tweede een kleedingstuk en het derdeS J v
iets, waar men melk in haalt.
Mijn geheel vindt men op een waschtafel.
UIT ZIJN ROL GEVALLEN.
Jampie. Mijn hemel, wat zie je er uit.
Bampie. Neen, ik heb met de bat ge
speeld.
Jampie. Nou, die heeft je dlan te pakken
gehad. Zeker op je voorhoofd gesprongen?
Bampie. Neen, ze heeft mij een strijkijzer
naar het hoofd gegooid.
EEN BENGEL.
Jantje, de jongste bediende, was op een leu
gen betrapt. Daar hij overigens niet de eerste
de beste was, was hij niet weggestuurd, maai
de eersite boekhouder nam hem toch ernstig
onder handen en zeide bij wijze van vaderlijke
vermaning
Weet je wel, ventje, wat er van jongetje?
terecht komt, die het met de waarheid zoo nauw
nie nemen?
O jawel, was het antwoord, die zendt de
patroon later als reiziger uit, als ze groot zijn
ONGEMOTIVEERD,
j Acteur. Mijnheer de directeur, ik moet nu
j ernstig om mijn salaris van de vorige maanden
verzoeken.
Directeur. Wat, gij vraagt mij om geld en gij
hebt nog een horloge op zak; scheer je weg
barbaar!
EEN NAUWGEZET CENSOR,
In vroegeren tijd, toen de Kozakken in
Duitschland inrukten, kwamen in een couran
tenbericht de volgende regelen voor: „Gisteren
zijn hier de eerste cavaleristen doorgekomen;
zij reden op kleine, leelijke paarden. De cen
sor (in die dagen stonden de nieuwsbladen
onder strenge censuur) van het bedoelde dag
blad was gpwoon zich eerst een proef der af
zonderlijke artikelen en daarna nog eene van
het geheele blad te laten geven. ïn de eerste
proef schrapte hij het woord kleine, in de
tweede ook leelijke, zoodat men kortaf laszij
reden op paarden!
HET ONDERSCHEID.
Waarde collega, zei een jolig advocaat t-ot
een dokter, wat is eigenlijk het onderscheid
tusschen uw en mijn vak? O, zei de dokter,
dat is heel eenvoudig, do doctoren maken
EEN VREESELIJKE BRAND.
Een speculant op het medelijden bij buiteu-
jnijn gemeei vmut uucu ocu £,en speculant op net meaeiijaen dij ouiieu-
5. Ik ben een stuk kinderspeelgoed, maar gewone rampen, ging rond om giften op te za-
ilr -fneef uTiO O THD l'l Bfl'PTPTl IRUftT nGOÏTSt atijI r.-» /J.a In 11 Ann n.4
ook een feest, waarop kinderen maar hoogst
zelden komen. Een 3, 2, is een muzieknoot.
Kunt ge het raden?
DE RAADSELREDACTEUR.
2==§!Si®liS^
PRACTÏSCH VLEESCHTRANSPORT
melen onder voorgeven, dat hij dooT een brand
in zijn dorp geheel geruïneerd was. Men vroeg
hem ergens, of hij geen schriftelijk bewijs van
het dorpsbestuur had, dat hij aldus tot armoede
was gekomen. Ach neen, antwoorde hij, dat is
ongelukkig ook al verbrand.
GEBREK AAN TIJD.
Rechter, 't Is thans voor de zestiende maal
dat ge, beschuldigd van diefstal, voor 't gerecht
verschijnt.
Beschuldigde. Dat is mijn schuld niet, mijn-
J. 11/i.V ilOV.'ll v..*, D üTa Uil U1U.1 gAlUP 1
De beer Meier laat zich in de wachtkamer heer rechter, want voor ik den tijd heb mij
jjouis ae rvevcr», ureuuuUi6 tweede klasse een halven biefstuk brengen en verbeteren, stopt de politie mij weer in de
de spreker wierp zijn ijzeren handschoen in het vraagt, terwijl hij begint te eten: j doos.
- - i .i-i Hoeveel koet dat
Kellner. Een gulden.
priesterkoor. Vol ontzetting sloegen de bis-
eehop en de koning dit tooneel gade. Wil-
VOOR DE HUISKAMER
De heerlijke omtrek, het gezonde klimaat
en de aangename conversatie deden mij, ver
scheidene jaren geleden, besluiten, eenigen
tijd in de hoofdstad van een der zuidelijke
provinciën van Frankrijk te vertoeven. Ik
had het genoegen door vele famiiiën vrien
delijk ontvangen te worden. Onder hen, die
ik alzoo aantrof, bevond zich een zekere heer
Eugène Lancreville. Hij was iemand, die ter
stond belang inboezemde, had een slanke ge
stalte, was innemend van voorkomen en ze
dig van gedrag. Bij den eersten oogopslag
maakte hij derhalve een gunstigen indruk, die
echter "bij nadere waarneming zijner gelaats
trekken verzwakt werd. Een diepe naad van
het voorhoofd tot den mond liep over zijn
wang en gaf zijn gelaat een onaangename uit
drukking. Soms was hij stil en in gedachten
verdiept, ja bijna knorrig en vervelend, ter
wijl op een anderen tijd een gesprek met
hem levendig en onderhoudend was, en van
een uitgebreide belezenheid en gewichtige ou
dervinding getuigde. Hij kon niet ouder dan
40 jaar zijn, en terwijl de bruine kleur van
zijn gelaat en de naad over zijn rechter wang
mij deden vermoeden, dat hij tot den militai
ren stand behoorde, ontweek hij echter elke
vraag, welke daarop betrekking had.
De heer de Merac, een welgesteld en acht
baar grondbezitter, leefde met een zoon en
een dochter in de nabijheid der stad. In ziju
buis had ik Lancreville altijd aangetroffen.
Hij dong naar de hand van Josephine de Me
rac, en ztin aanzoeken werden gunstig op
genomen. Hoe hij met deze familie in ken
nis was geraakt, weet ik niet, alleen had ik
toevallig eens gehoord dat Lancreville Au
gust, den zoon van den heer de Merac, in
een gewichtige aangelegenheid, toen beiden in
Parijs waren, een wezenlijken dienst had be
wezen. De jonge de Merac werd voor een
lichtzinnig en verkwistend mensch gehouden,
en zou aan zijn betrekkingen veel verdriet en
kommer berokkend hebben. Zijn zuster Jose
phine was een beminnelijk, vroolijk meisje.
Het was mij onverklaarbaar hoe Lancreville
hare toegenegenheid verworven had, daar
verschil in leeftijd en karakter gewoonlijk be-
beletselen voor een wederkeer)ge toegene
genheid opleveren. Hij was een ernstig, ach
terhoudend man, hij wien onaangename er
varingen een buitengewonen indruk hadden
achtergelaten, welke hem somwijlen terug
stootend en geheimzinnig scheen te doen zijn;
<ij daarentegen een levendig meisje, bloeiend
in alle schoonheid van jeugd en onschuld.
Lancreville was noch bij de dames noch hij
de heeren van den omtrek zeer gezien. Nie
mand wilde met hem vroeger bekend geweest
zijn, en iedereen was bereid heimelijk nadee-
lige geruchten nopens hem te verbreiden.
Dan had men een aanmerking over de dom
heid en blindheid des vaders, die een geheel
vreemden man, welke steeds het zwijgen over
zijn familie- en afkomst bewaarde, den om
gang met zijn dochter veroorloofde; en dan
weder duidde men Lancreville zijn bekend
heid met den verkwistenden August ten kwa
de. Langzamerhand begon ik aan deze geruch
ten geloof te slaan. Ik zag Lancreville half
en half voor een fortuinzoeker aan, die ernst
veinsde en zich in geheimzinnigheid hulde
jm zijn grondbeginsels des te heter te verher-
gen.. want het was algemeen hekend, dat
Josephine de Merac behalve datgene, wat Zij
van haar vader te wachten had, zelve een
aanzienlijk vermogen bezat. Verschil van in
zichten en soms voorkomende woordentwis
ten brachten er het hunne toe hij, om mij nog
meer tegen hem in te nemen, en ik geloof,
dat onze afkeer wederkeerig was. Of hij mijn
oplettendheid jegens Josephine kwalijk nam,
weet ik niet, doch hij brak allengs den om
gang met mij af, en zou gaarne, naar ik meen,
geheel met mij gebroken hebben, zoo hü
slechts eenige aanleiding daartoe had kun
nen vinden.
- - -
Ik was in den herfst eenige dagen hij mijn
heer de Merac, om in den omtrek te jagen,
en ik moet bekennen, dat Lanerevillc's af
wezen mijn vermaak zeer vergrootte.
Op zekeren avond had ik mij met de fami
lie ter rust hegeven, doch de atmosfeer was
zoo drukkend, dat ik niet slapen kon; ik stond
op en kleedde mij weder aan. Nadat ik het
venster geopend had, plaatste ik mü er voor
om eenige frissche lucht te scheppen. Er was
een zachte wind opgekomen, de wolken dre
ven aan den trans des hemels voort en be
dekten het licht, dat de maan bijwijlen van
zich gaf. Zoo had ik daar reeds tot na mid
dernacht tusschen droomen en waken door
gebracht, toen ik een licht gerucht in mijn
nabijheid hoorde. Ik luisterde nauwkeurig en
hoorde dat het uit de kamer heneden mü
kwam, en het scheen alsof het door vijlen
en andere dergelijke werktuigen veroorzaakt
werd. Daarop meende ik zacht te hooren spre
ken, en toen werd het doodstil. Eindelijk
hoorde ik voetstappen en het juist doorbre
kende licht der maan deed mij zien hoe
iemand voorzichtig den hoek van het huis
omging. Doch hoe groot was mijn verwon
dering toen ik Lancreville's gelaat en ge
stalte herkende. Hü zag mü niet. In mijne
verrassing sloeg ik echter niet de hand tegen
het venster en veroorzaakte daardoor een ge
rucht, dat Lancreville hoorde en hem zijn
schreden deed verhaasten. Ik verloor mü in
gissingen wat hem daartoe moc-lit gedreven
hebben. Toen de morgen aanbrak en het ge
wone uur voor het ontbijt gekomen was,
Mond ik in tweestrijd of ik het voorval van
dezen nacht wel roede zou deelen. Wij zouden
dien dag op de jacht gaan, doch toen ik in
dë ontbijtkamer trad, vond i]k er alleen Jose
phine; haar broeder had haar door een briefje
verwittgid dat hü naar de stad gegaan was,
om daar den dag door te brengen. Juist had
den wij besloten haar vader te doen roepen,
toen hij in hevige gemoedsbeweging binnen
kwam en ons mededeelde, dat hij dien nacht
van een aanzienlijke som golds "beroofd was.
De heer de Merac had 3 of 4 dagen geleden
15,000 francs aan schuldbekentenissen van de
Franscho bank en even zooveel aan goud ont
vangen; dit geld, zeide hü, heb ik in een
Üzeren kist gedaan, die van een sterk slot
voorzien en in een kamer onder uw logeer
vertrek geplaatst is. Gisteravond voor het
ter ruste gaan heb ik mü overtuigd dat alles
in goede orde was; van zulk een diefstal kan
ik mij geen denkbeeld vormen. De heer de
Merac besloot zich onverwijld naar het poli
tic-bureau te hegeven. Voor dat lui ging ver
haalde ik hem, wat ik van den diefstal wist:
alleen verzweeg ik dat ik Lancreville had
herkend en daarvoor had ik miin redenen.
Ik had een afkeer van Lancreville, dit wist
de familie; zoo ik dus alles verhaald had, zou
men mij niet geloofd en hetgeen ik gezien
had voor een droom verklaard hebben. Eu
hoezeer ik ook tegen Lancreville ingenomen
was, schaamde ik mü eobter over de vermoe
dens, 'die in mijne ziel oprezen en die ik niet
vermeldde.
In den loop van den morgen begaf ik mü
naar mijne woning in de stad, en hoorde van
den heer de Merac, dien ik ontmoette, dat de
politie niet wist, wien zü moest verdenken.
Ik at dien dag aan de table d'hote en trof
eenige minuten voor het middagmaal Lan
creville aan. Wij groetten elkaar koel; hü zei
dat hü ia den namiddag naar de Merac's wil
de gaan, hoewel hü reeds den vorigen avond
was aangekomen, maar dat lui toen nog te
vermoeid was geweest om dadelijk een bezoek
hii de familie te kunnen brengen. Het ver-
wonderderde mij natuurlijk zeer, hoo iemand
die van een reis terugkeert, en zeer vermoeid
is, toch omstreeks middernacht in de duis
ternis om een particulier huis wandelt en als
een misdadiger op het hooren van gerucht
wegloopt. Ik liet mü echter geen woord
ontvallen, waaruit hü kon opmaken dat ik
hem had bemerkt, en deed alleen deze vraag;
of hü van den diefstal in het huis van den
heer de Merac had gehoord. Lancreville's ge
laatskleur veranderde hii deze vraag, hij
scheen verward en antwoordde plotseling: dat
hij daar iets van gehoord had, maar de na
dere hüzonderheden van mü'nheer Mera«
hoopte te vernemen. Lancreville was niet
genegen het onderhoud voort te zetten, en
kort daarop werden wij aan tafel geroepen.
Nu was ik volkomen overtuigd dat hij eenig
aandeel in den dien nacht beganen diefstal
had.
I Ondertnsschen was een oud vriend van mij
eenigen tijd te voren (terwijl Lancreville af
wezig was) in deze stad aangekomen om eeni
ge bloedverwanten, die aldaar woonden, te he-
zoeken, Ohrist Beeroy geheeten, een aanzien
lek Franseh officier, die zich in vele veld
tochten ronder Napoleon een beroemden naam
verworven had. Hü was door Lodewijk XVIII
in rijn rang beevstigd, doch had rich sinds
eenigen tijd uit den dienst teruggetrokken.
Ik was verheugd hem zoo onverwacht aan te
treffen, en hü had müne uitnoodiging om
met mü dezen dag aan de table d'hote té
eten, aangenomen. Ohrist kwam eerst toen
wü reeds aan tafel zaten; hü kon als model
van een oud, dapper soldaat dienen, en was
spraakzaam en goedhartig. Onder het eten
was Obrist Becroy hyzonder stil, en be
schouwde hü van tijd tot tijd Lancreville
nauwkeurig; doeli deze scheen hem niet te
herkennen. Na den maaltijd ging ik met
Ohrist naar mün woning en onderweg plaag
de ik hem met züne ongewone stilzwügend-
heid onder tafel.
j Ja vriend, hernam hü, wie was toch om
's hemels wil die man met die houw over de
rechterwang, die aan het einde van de ka
mer zat?
Eugène Lancreville! antwoordde ik.
Lancreville Lancreville, herhaalde
Obrist in zich zeiven sprekend; neen, neen,
zoo is zyn naam niet, zelfs geen overeen
komst er mede; maar die naad, dat gezicht,
die uitdrukking, ik kan het niet vergeten!
Wie of wat is hij?
I Dat weet ik niet, mijn beste vriend, ik'
kon het nooit te weten "komen! was mün ant
woord.
i Do nieuwsgierigheid van Becroy was zee
licht niet te bevredigen; doch ik kou hem
slechts mededeelen, dat Lancreville naar de
hand van Josephine de Merac dong, hetgeen
ik hü gerucht gehoord had, en dat hü zeer
achterhoudend was.
Miin vriend was blijkbaar in nadenken ver
diept en herhaalde malen: wonderlik, zeer
wonderlijk! Ten laatste verzocht hii mii om
met Lancreville, zoo ik hem zag. een gesprek
over den vorigen oorlog aan te knoopen en
hem te vragen of hü in den slag van Smo
lensk was geweest. Tevens beloofde mü Obrist.
om, zoodra ik hem Lancreville's antwoord
terugbracht, mü de oorzaak van zijne ver
wondering en vragen te verklaren.
Het verzoek van miin vriend was niet zoo
licht te vervullen. Sedert eenigen tüd had ik
niet in de beste verstandhouding gestaan met
Lancreville, en hoe kon ik hem dan zulk een
vraag doen? Den volgenden voormiddag
trof ik hem gelukkig in een koffiehuis dei-
stad aan; het scheen, dat hii büzonder opge
wekt was, en hü sprak mü buitengewoon be
leefd aan. Wü onderhielden ons over onbedui.
dende dingen en toen hü over soldaten, die
juist door de stad trokken, eene aanmerking
mankte, maakte ik mü deze gelegenheid ten
nutte en zei:
i Met uw verlof, mijnheer Lancreville, gü
hebt zeker vele veldtochten medegemaakt;
waart gü ook in den slag van Smolensk?
Nooit zal ik de uitdrukking, welke zün ge
laat toen aannam, vergeten. Zijne bruine wan.
gen werden bleek of het toorn of uit ver
rassing ontsproot kan ik niet zeggen. Met een
uitvorsehenden blik antwoordde hij langzaam
en honend:
Gesteld, ik ware in den slag van Smo
lensk geweest, of gesteld, ik ware niet daar
in geweest, wat gaat u het aan, of waarom
zon ik aan uwe nieuwsgierigheid moeten vol
doen I
•3