Anecdoten. Een van de onde qarde. n. Zjjn geheele huisgezin was in de huiska- J Jaanijks wora™ een groot aantal prijzen mer, behalve de jongste dochter, die in de verdeeld. Daar is de Coneourt-prijs, die frs. weiden nog werkzaam wa6. Stoere, krachtige 5000 beloopt, en de eveneens zeer hoog te zonen, schoone, flinke dochters, kortom een schatten prijs der „Vie heureuse", pas kort aartsvaderlijk gezin. Op aller gelaat lag eer- j geleden uitgeloofd ten bedrage van fr. 1000. lijkheid en rechtschapenheid te lezen, allen De „Société des Gens de Lettres" verdeelt ook hadden dat lichte waas van droefgees-j jaarlijks 18,000 frs. aan dichters en schrijvers, tigheid over zich, dat zoovele verbannen] Bovendien nog de officieele prijzen van de Ieren bezitten. i Académie fran?aise. De Académie beschikt Men zette mij een eenvoudig maar degelijkjaarlijks over de „Groote Literatuurprijs" van avondmaal voor, het beste nog wat de men-1 frs. 10,000. Verder de Montyonprijs van frs. séhen hadden; daarna gingen we naar buiten j 18,000, de groote Broquette-Goninprijs van fr. om nog wat van de milde lucht te genieten.10,000, de Bergerprijs van 15,000 frs, de Go- We zetten ons allen neer op eenige houten bertprijs van frs. 10,000 en de Jean Reynard- banken en stoelen, onder de schaduw van prijs van frs. 10,000; nog een groot aantal ge- eenige hoogere dennen, van waar wij een ringere prijzen, voor het grootste deel afkom- prachtig vergezicht hadden op de onmetelijke stig van legaten en dergelijke, ten bate der blauwe zee voor ons, terwijl links en rechts letterkunde, do rotsen zich tot bonderden meters hoog j De Académie franpaise reikt dus jaarlijks verhieven, steil afbellend naar het achter-een 170,000 francs uit. In het geheel valt de land, dat uit prachtige bosechen en weiden Fransche literatuurswereld ieder jaar eene bestond. Dit alles werd bestraald door den toelage van ruim frs. 210,000 ten deel. gloed der ondergaande zon, die niet als hier HET SERUM TEGEN DIPHTERITIS. De volgende proefnemingen met het bekende te lande in zee verdween, maar juist tegen overgesteïd daalde achter de bergtoppen, die ML H, heel in de verte als grijze wolken zichtbaar serum van Bebring tegen diphteritis hebben waren. goede resultaten gehad bij patiënten in het zie- De onde was een spraakzaam man en wel- kenhuis te Maagdenburg. Den artsen in Saksen dra verhaalde hij van de onderdrukking der is verzocht, bij een eventueele epidemie de proef Teren in hun geboorteland, en van hunne te nemen met het serum. Twee assistent-artsen verschrikkelijke ellende. Met woede sprak Van het Behring-Instituut te Maagdenburg heb- hij over de Engelsche onderdrukkers, de land- ben nu een 500-tal kinderen ingeënt, met het heeren. Hij zelf was ook, nu dertig jaren gevolg, dat geen der kinderen na den tienden geleden, voor de vervolging gevlucht en had dag, wanneer dus het serum over zijn volle ha jaren van omzwerving lner een veilige kracht beschikt, een diphtlieritis-patiënt werd, rustplaats gevonden, waar hij met zijn acht kinderen (zijn vrouw was al jaren dood) een .rezegenden ouden dag had; alleen echter terwijl de epidemie nog lang niet geëindigd was. Er zijn nog meer kinderen ingeënt, doch door oorzaken van anderen aard, heeft men de behan- i roef geestig gestemd somwijlen door de ge- i deling niet kunnen doorzetten. Enkelen van de ilachte, dat hij nooit weer zijn vaderland te- patiëntjes werden ziek binnen de tien dagen, dus rug zou zien. ioen het serum nog niet den vollen weerstand Hei was intusscheu donker geworden; ie bood. Waarschijnlijk was het aan het aanwezige zon vas achter de bergen verdwenen. Van serum te danken, dat deze kinderen de diphthe- achter eenige rotsen boorden wij nu eensklaps ritisch slechts in zeer lichten graad kregen. Na ren heldere meisjesstem, die zong. Zij nader- deelige gevolgen werden absoluut niet waarge- rle en de woorden kon ik nu heter verstaan, j nomen Hef was een oud, mooi Iersch lied, over den j Hiermee is de waarde van het serum voor de Iepsenen held Robin Ad-air, een groote figuur j praktijk bewezen, jaren geleden. j De zangeres, naderde, zette hare melkem- j EEN VERZAMELING OUDE HOUTSNIJ- mers weg en na een vriendelijke buiging voor WERKEN, mij gemaakt te hebben, voegde zij zich hij j T het gezelschap. In Zuid-Khong-sang een provincie van Ko- Het werd nu duister, de schaduwen van den den, S^vmmeur Sasaki in den nacht spreidden zich uit over het landschap u00 1S c tempel Haunsa een buiten en omhulden alles. Wij gingen in huis om geween oude collectie houtsnijwerken ontdekt, ons ter ruste te leggen. Zoo eindigde den tcrnPel 1100 Jaar °ud> Gn de kulL?t- voorwerpen hebben een ouderdom van min stens 800 jaar. De verzameling bestaat uit 86 686 stuks en is ondergebracht in een hou ten gebouw, dat ook al uit de grijze oudheid dagteekent. In den tempel Haiïnsa zijn op het oogenblik De stad Florence, die in rijkdom aan j nog 200 monniken. Er is een school aan ver- xvond, die ik om zijn eigenaardige schoon heid niet. licht zal vergeten. WAT VERDIENT ITALÏë AAN ZIJN KUNSTSCHATTEN 1 «ehoone kunsten zijn gelijke niet heeft, no teert jaarlijks de hoogste inkomsten aan en treeprijzen voor musea; in 1913 bedroeg deze som niet minder dan 275.179h> lire. Boven aan staat natuurlijk de TJfficie-Galerij met bijna 76,999 lire, daarop volgens Palatina, de Kapel van Medici, het Nationaal Museum, de Caller ia antiea moderna, het San-Maroo-Mu- seum en het Arehaeologisch Museum. Het huishouden van de stad Pompeji wordt ook danig gesteund door de penningen, die de museum-portiers ineasseeren. Een kostwin ner, die eventjes 200,000 lire inbrengt, is niet. voor de poes Rome komt in de derde plaats; hierbij ie het Vaticaan niet meegerekend. Aan het Fo rum Romannm verdient -de staat alleen al 42,000 lire aan toegangsprijzen. Het Palatino brengt meer dan 30,000 lire op; de moderne kunstgalerij daarentegen niet meer dan 5000 lire. Venetië boekte aan dezelfde inkomsten in het vorig jaar 222.548 lire; daarvan waren niet minder dan 159,538 lire afkomstig van het Doge-Paleis. De antieke kunstschatten van Napels leveren 88.000 lire op, die van Milaan 45.000 lire. De Villa Hadriano brengt 14,417 lirfe op, Monreale 9000 lire, de Tempel te Paestum ruim 4000 lire. De waarde en daarmede ook de rente der oude kunstschatten stijgt nog steeds. In het boekjaar 1912—13 werd 300,000 lire meer ont vangen dan het vorige jaar- FRANSCHE LTTTERATUTTRPRLTZEN Een der grootste uitgevers in Frankrijk is dezer dagen te voorschijn gekomen met het plan voor een nieuwen grooten Franschen literatuurprijs. Hij wil de benoodigde som bonden ter opleiding tot Boeddhistisch pries ter, TEGEN DE VLIEGENPLAAG, Volgens „FLoralia" is het hieronder staande een probaat middel tegien de vliegenplaag- Het receipt is vervaardigd met het oog op stallen, maar zal, naar wij vermoeden, ook in meneehe- lijke woningen wel helpen. Dat één© afdoende middel is, de vliegen vangen en doodien. Maar hoe vangen? Wel, op de onde, beproefde manier onzer voorouders. Men snijdt mn een knotwilg een tiental takjes, bindt deze tot een boscbje bij elkaar (de bladeren er aan latende) en hangt dit bosje op in den stak zoodanig, dat mien er niet tegen aa nloopen of stooten kan. Zoodra de a/vomd gevallen is, zit ten alle vliegen in het boschje. Nu gaan 2 per sonen naar den stal, en brengen op een stoel of bank staande een ruimen aak om *t bosje, knijpen de zak van boven diohtalle vlie gen zijn gevangen, en het vee heeft rust. Wien de zorg voor zijne dieren ter hiartt gaat,, zal dit middel toepassen en de daaraan verbonden ge ringe moeite zich getroosten. Men onthioude het tegen den volgenden zomer, Een millionair-postzegelverzamelaar. Den 14den October jl. is in een klein plaatsje in Califomië de man overleden, die als een philate- listisch pionier is te beschouwen, 's Mans naam was Poor (d. i. „arm") maar arm was de kerel om den drommel niet Tenminste niet in zijn levensavond. Poor werd in 1840 in Ierland geboren. Z'n ouders ging het niet voor den wind, en zoo 1 proeven op de ouae, oeproeide memoae: nil werd kantoorbediende. Na een paar jaren sloot hij vriendschap met een ouden katholieken geeste lijke. De priester was een hartstochtelijke ver zamelaar. Hij bewaarde letterlijk alles. Zoo had hij ook een uitgebreide collectie postzegels, die toen nog niet zoo populair waren. De meeste landen hadden ze nog in 't geheel niet. De pries ter was de meening toegedaan, dat de post- I zegels er nooit zouden inkomen. Ook de afstem pel-methode zou op den duur geen succes zijn, beweerde de priester. Immers, men zou steeds meer gaan correspondeeren. Inmiddels zou de drukkunst vooruitgaan. Spoedig zou men dus met betrekkelijk weinig moeite alle postzegel? kunnen namaken. En daarom, zoo redeneerde de priester, bewaar ik alle postzegels, die er uitko men. Als alle postzegels over tien, twintig jaar ingetrokken zijn, heeft mijn collectie waarde. Spoedig was Poor ook een aartsverzamelaar geworden. Wel zag hij, dat de postzegel er nooit meer uit zou gaan, maar er kwamen voortdurend nieuwe drukken, en hij begreep zeer goed, dat de niet meer verkrijgbare zegels waarde zouden krijgen. Toen de priester overleed, kreeg Poor zijn collectie, en. trad hij tevens op als de eerste postzegel-handelaar. Poor bleek een uitstekend organisator te zijn. In alle landen had hij zijn vertegenwoordigers, endoor zijn propaganda had men weldra overal ter wereld postzegel-verzamelaars. Ook was hij de uitgever van de eerste postzegel albums. Naarmate het aantal philatëlisten toenam, ste gen de prijzen. De aller-oudste zegels uit de eerste collectie van den priester werden sooedig voor 5 pond en meer verkocht. Doch ook de an dere zegels hadden soms veel waarde. V/ie die waarde bepaalde? De postzegel-handelaars na tuurlijk! Er kwam een werkelijke, postzegelmarkt. Poor deed zaken onder verschillende firma namen. Z'n hoofdkantoor werd eindelijk naai Londen verplaatst. Daar trad hij op als een ware philatelistische dictator. Wanneer hi; ordi neerde, dat een gestempelde zegel meer waardt had dan een ongestempelde, dan was dat zoo! Wannéér hij in z'n vakbladen neerschreef, da Japansche briefkaarten veel te duur werden ver kocht, omdat er zooveel valsche in omloop wa ren, die van de echte niet waren te onderschei den, dan daalden de prijzenEn de handige ro\ speculeerde a la hause en a la baisse, en ver diende enorm. Het phiiatelistisch hoogtepunt werd omstreeks 1900 bereikt. Poor was toen zestig jaar, en aan het rookerige Londen had hij gruwelijk het land. Hij verkocht de aandeelen van z'n verschillende vennootschappen, hij verkocht al z'n particuliere verzamelingen, hij verkocht z'n laatste Japansche briefkaart, alles, alles, alles. Toen telde hij z'n geld en hij kwam tot de som van 2,300,000 dol lar. Dat was genoeg om van te gaan rentenieren- Op een groot landhuis heeft hij de laatste ja ren van zijn leven gesleten. Hij was moe en af gemat. Het zakendoen had hem alle kracht ont nomen. Z'n eenige liefhebberij was, af en toe eens een zeereisje te maken, of in z'n muziekzaal te luisteren naar een concert. Poor kocht de postzegels voor z'n correspon dentie bij drie stuks tegelijk. Want z'n verzamel woede had hij botgevierd. in zijn geheel laten opbrengen door de uit- moest de familie Poor in het jaar 1855 naar geverswereld, terwijl de jury moet bestaan Amerika oversteken. Hun oudste zoon in het uit een aantal onpartijdige critici en uit- geheel waren er twaalf kinderen de vijftien gevers. De Temps haalt hierbij aan. hoe goed jarige George, had goed geleerd, en, in de nieu- Franlcrijik toch zorgt voor zijn literatoren. I we wereld gekomen, besloot hij. z'n geluk te be- ONTVANGEN EN GEVEN. Meneer Zuinig (tot zrich-zelf, terwijl zijn vrouw damesvisite 'heeft). ,Z© geeft z» licht z» geeft ze muziek, ze geeft ze thee, koekjes, boen bone.en diat noemt 25e haar ontvoinigdia-g THEORIE. Sergeant„Als jullie in den oorlog eien ko-gei hooren fluiten, behoef je geen angst meer te hebben, wamt dam is de kogel al lang voorbij. Maar als je den kogel niet -hoort fluiten, dian moet je oppassen, diat je niet genaakt wordt." AANNEMEN, MEVROUW! MevrouwWat is dat nu .lansje, heb je je eeneelfden hoed gekocht als ik? Is er dam in 't geheel geen verschil meer tusschen de me vrouw en de meid? Jansje: Ik denk het wel mevrouw, want de mjjne is betaald. ZOO ZIJN DE VRIENDINNEN. Berta: Zij zeggen, dat ik mijn moeders neus heb. Mina; Nu. die ban ook blij zijn, dat zij hem kwiit i® T v I DINSDAG 16 DECEMBER I9?3. 38ste JAARGANG fto. 8316 BIJVOEGSEL VAN DE NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT. ren paar wagens rolden m ore duisternis voort. Nu en dan kwam de maan, van achter de wolken te voorschijn en bescheen zij de wit bevroren kappen der voertuigen. Eustache wreef zich in de verkleumde han den, terwijl Huddlestone, zij'n tochtgenoot, sla perig doorstrompelde. Overal lag de sneeuw als een lijkkleed over Frankrijk's verloren hoop, behalve ver voor hen uit, waar het dennenwoud van Marly zich uitstrekte. In het oosten zag men een roode lijn van kamp vuren en hooide men een zwak geweervuur. Het waren scherpschutters die op de kolon- ne van generaal von Zieden schoten, en de liniën tusschen Soissons en Parijs ophielden. Vijf lange weken waren Eustache en Hudd lestone door de sneeuw voortgetrokken met Roode Kruisvoorraden, bestemd voor Parijs. Zij waren half bevroren, doodelijk afgemat en' ziek van den honger. Een verblindende sneeuwstorm had kort na het vallen van den aivonid in het dal gewoed en, voor zoover zij zien konden, was er geen woning in het gezicht- Zij moesten wel voorttrekken, of zij wil den of niet. Hier stil te blijven in deze feouide #ou doodelijk zijn geweest. „Word wakker Huddlestone I" riep Eu stache: „Je kunt hier niet slapen!" „Dat is waar!" antwoordde de ander. „Welk een dwaas was ik ooit hier te komen!" Eustache dacht ongeveer hetzelfde en toch hadden beiden zich vrijwillig met die taak belast. Plotseling hief eene gedaante zich op van. achter de donkere massa van een- dood paard. Er volgde een knal en een flikke ring en een revolverkogel drong in het hout van den eersten wagen. „Kom te voorschijn, mam!" Hep Eustache. „Wilt gij op het Roode Kruis schieten?" De toegesproken» rees overeind en liet zijn wapen zinken. "Hij was jong, heel blond en nog baardeloos. Een versleten kapotjas reik te hem tot aan de knieën, zijn beenen waren met zelfkant omwonden; maar zij'n gelaat was mannelijk en vol geestkracht, zijn blik had de uitdrukking van iemand, die gewoon is gehoorzaamd te worden. „Vergeef mijl" zeide hij op schorren toon; „Ik dacht dat gij Duitschers waart. In geen twee dagen heb ik iets geproefd. Geef mif in 's hemelsnaam te eten, al is het maar een korst brood." Eustache antwoordde hem, dat hij zelfs niets had dan wat brandewijn in zijn veldflesch. De jonge man nam een teug daaruit en scheen te herleven. Hij wees qp een weg in het woud. „Daarginds zult gij een wijkplaats vinden" fluisterde hij. „Het is maar drie mijlen ver. Voor u beteekent dat niets, voor mij is het onbereikbaar. Luister, mijnheer. Mijn vader, graaf Robert de Fleury, woont daar. Ik tracht te tot hem te komen, toen de kracht mij be gaf. Breng mij daarheen en ik beloof u stalling voor uw paaiden en vuur en voèdsel voor u beiden. Ik moet u echter waarschuwen, dat er gevaar aa-n verbonden is." „Geen gevaar kan erger zijn dan onze toe stand nu," mompelde Huddlestone. „Dat verbeeldt gij u; maar gij hebt hen mis, want ik ben een spion. Ik was het, die in de liniën van von Zieden doordrong en mijn berichten brachten de nederlaag der Duitschers te Laon te weeg. Twee dagen ge leden ontsnapte ik uit Saint Dinant. Thans zoekt men mij overal. Men heeft een prijs op mijn hoofd vastgesteld. Indien ik orft- dekt werd 'in uw gezelschap, heeren „Ik waag het er op," zeide Eustache. „Wij kunnen ons nog altijd houden als wisten wij niet wie gij waart." Een paar minuten later zat Armand de Fleury op den bok van den eersten wagen, den weg aan te duiden. Zwijgend, sleepten de Roode Kruisleden zich verder. Het werd steeds kouder, maar ten- slotte toch konden zij het groote sneeuwveld verlaten, om een laan in te slaan, aan het eind waarvan zij de spook achtige omtrekken van een oud kasteel zagen uitkomen. Men bereikte, langs omvergehaalde poorten een met puin bedekten binnenhofLichten wa ren er niet te zien, het oord scheen uitgestor ven tot, op een eigenaardig gefluit van Ar mand, twee van lantaarns voorziene boeren uit 'de duisternis te voorschijn kwamen. Zij waren buiten zichzelf van vreugde, bij het zien van den jongeling. „Genoeg! Genoeg!" riep deze. „Zorgt al lereerst voor deze paarden. Twee van u moe ten naar de oude kapel gaan en daar tot den morgen de wacht houden. Zoodra men een Duitschen helm ontdekt, wil ik zonder uit stel gewaarschuwd worden. Gij weet wat er met mij gebeuren zal, als zij mij weer in hand-en krijgen." „Ja, ja, jonker", mompelde een der man nen, „Jean en ïfc zullen er heengaan. Kapi tein Marchelle en een regiment scherpschut ters liggen vijf mijl van hier in het would van Lorelle. Als gij u bij hen mocht voe gen „Dat zal üfc morgen doen, als ik uitgerust ben. Thans zon ik niet verder kunnen." De oogen van den boer stonden vol tranen. Zijne eenvoudige trekken droegen een roe rende uitdrukking van vreugde, Armand stak hem de hand toe. „Slaap wel, meestertje," klonk het zacht, „van nacht zal u geen kwaad overkomen." De jongeling wankelde voorwaarts. Hij klopte aan een deur en, toen deze zich open de, viel hij in de armen van een grijsaard, die hem verhinderde ineen te zinken. De Engels chen waren sis verblind kSooir hét licht, dat hen tegenstroom.de. Zij bevonden zich thans in een groote, vierkante zaal, waarvan het geboende parket gedeeltelijk be dekt was met dierenvellen. Hoe heerlijk warm was het hier na dien strijd om het leven in die sneeuw daarbuiten. „Heeren, gij zijt driemaal welkom. Hebt dank dat gij mij mijn jongen terugbracht. Eustache staarde den spreker aan, als kon hij zijn oogen niet gelooven. „Vergeef mij", mompelde hij, „ik werd ver blind door het plotselinge licht." Maar thans kon hij zien. Voor hem stond een hoog 'bejaard man die zich nog recht hield als een eik. Zijn witte lokken golfden hem over de schouders en waren met een zwart zijden strik bijeen gevat. Zijn fijnbe- sneden gelaat was waskleurig. De blauwe oogen schenen die van een kind. De lange, witte handen droegen kostbare ringen. Hij had een fluweelen perziccleurige jas. aan, juweelen op de knoopen. Zijn verder cos- tuum bestond uit een japon van echte kant, een korte broek, zijden kousen en lage schoe nen met gespen. Aan z'n linkerheup had hij een dagen hangen. Graaf Robert de Fleury zag er uit als een tot het leven teruggekeerd beeld uit de achttiende eeuw. De grijsaard had zich thans weer naar zijn zoon gekeerd, die op een sofa neergezonken was. „Ik vrees dat hij het bewustzijn heeft ver loren," zeide hij bedaard, maar met "beven de lippen. De jongen is dapper tot in het overmoedige toe. Dat was altijd het gebrek van ons geslacht." Armand sloeg de oogen op. „Het gaat al beter," sprak hij mét in spanning, „maar eten, eten, spoedig!" Op bevel van den graaf, brachten twee bedienden den jongeling weg. Hij zelf ging zijn gasten een kamer aanwijzen en een kwartier later kwam een knecht tot hen, om hen naar de eetzaal te geleiden. Behalve de beide zalen, welke zij thans gezien had den, en een paar slaapvertrekken, was er weinig bewoonbaars in het gansche gebouw overgebleven. Ook hier hadden de granaten huisgehouden. 'Aan de welvoorziene tafel stond graaf de Fleury de vreemdelirigen op te wachten. „Gij zult hongerig zijn," zei hij, „zoo dra mijn dochter komt, zuilen wij begin nen.." Op dat oogenblik werd een der deuren geopend en trad een jong meisje binnen. Ze was lang en slank en blond als een lelie. Haar trekken waren even fijn als die van haar broeder, haar oogen droegen dezelfde moedige uitdrukking. „Mijn dochter Louise," zeide de graaf met geoorloofden trots, „majoor Eustache en zijn vriend, de heer Huddlestone." „Ik ben u dankbaar mijn broeder te hebben gered" zeide zij, hun de hand reikende. „Er blijft nog gevaar bestaan," zei Ar mand, die reeds zijn honger gestild had en in een leuningstoel gezeten was. „Hoe kan dat, nu gij hier zijt?" vroeg Louise, nog bleeker wordend. „Zij weten alles. Niets schijnt er voor hen verborgen te blijven. Misschien zullen zij van nacht niet komen; maar komen zullen zij. Morgen hoop ik mij bij Marchelle te voegen." Zij zuchtte even en wierp hem een blik vol liefde en bezorgdheid toe. Reeds schee© hij geheel bij te komen. „Gij zult mij wel wille© toestaan hier to blijven, zeide het jonge meisje, toen het maal afgeloopen was. Uwe sigaren zullen mij niet hinderen. Mijn slaapvertrek is in salon ver anderd, sedert alles hier verwoest werd." De oogen van den gastheer flikkerden plotseling van toorn. „Ja, de tijden zijn voor Frankrijk veran derd," sprak hij. „Toen ik jong was hadden wjj veldheeren en ee>n man om hen aan te voeren. Thans hebben wij marionetten, die er niet tegen opzien hun vaderland te ver fcoopen. O! dat ik den dag beleven moest, waarop ik bijna een half nüllioen Franschen zonder slag of stoot zag vallen 1 Tranen van trots en smart welden op ïn Zijne oogen, toen hij daarop een op zijn borst bevestigd kruis aanraakte. „Napoleon, de Groote speldé nrij dat met eigen handen op de borst," zeide hij op tril lenden toon. Hij was een der weinige pvergebïevenen, van de Ou£j,e Garde. Er waren bijna zestig jaren verloopen, sedert Bonaparte's zon was ondergegaan en hier zat nog, kaarsrecht, een zijner krijgslieden. „En toch!" riep hij, overeind rijzende uit, „toch zijn wij niet verdorven; het hart van. het volk klopt even moedig en trouw ala voorheen. Het is de gouddoTst en lafheid onzer aanvoerders. Napoleon IH werd al tijd omlringd door avonturiers. O! zoo ik nog slechts één enkelen slag voor Frankrijk mocht slaan!" Op hetzelfde oogenblik werd de deur open geworpen en snelde eon doodsbieeke boer de zaal binnen. „De Duitschers!" riep hij. „Zij zjjn al bij huis. Vlucht, jonker, vlucht!" Armand was overeind gesprongen, maar bleef toen stilstaan. „Het zou niet baten of ik al vluchtte," zeide hij kalm. „Als het kasteel omsingeld is, kan ik niet ontkomen. Louise naderde hem, mei een vreemden gloed in de oogen. Zij had den bovenden boer iets gevraagd. „Ei" is geen oogenblik -te verliezen," zei de zij. „Zij zullen hier pas binnen twintig minuten zijn. Gij hebt nog één kans, wacht even." Zij snelde weg en keerde bijna aanstonds terug met een bundel kleeren. „Zijt gij thans in 'staat u bij kapitein Mar- cheile te voegen?" „Ja, ik ben weer een ander mensch, en met Jean tot gidsBij Marchelle zou ik veilig zijn." „Trek dan deze kleeren aan, wij zijn van dezelfde lengte. Gij zult voor mij doorgaan. Gij zegt u naar het dorp te begeven, om eene dame te helpen, die plotseling ziek gewor den is. Haast u«" VOOR DE HUISKAMER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 15