ALLERLEI. De iwee lijkgravers. u. a Graaf Robert knikte goedkeurend. "Ben blos steeg Armand naar het voorhoofd; maar hij gehoorzaamde toch ijli«gs. Onderwijl maakte Louis© het haar los; twee prachtige goudkleu rige- vlechten liet een kreet van protest hoo- ren, toen hij 't jonge meisje 'n schaar nemen zag; maar vastberaden sneed zij de vlechten af. De vader kermde even. „Mijn haar zal weer aangroeien", zeide zij met een schoonen glimlach, „en ik heb maar één broeder." Zij bond het haar van boven saam .en maak te de vlechten toen los. Met behulp van een hechtpleister bevestigde zij het haar op Ar- mand's hoofd, waarna zij het in sierlijke gol ven over zijn voorhoofd en daarna over zijne schouders liet vallen. .Verder zette zij hem een kapje op. „Men zal u doorlaten," riep zij uit, „dat haar over uw mantel redt u. Het zal zijn alsof gij haastig uit bed waart gekomen, om naar een zieke vriendin te snellen. Ga thans. Zij omhelsde hem feeder. De graaf stak haar de hand toe. Geen klank kwam over zijn lippen. „Gal" riep Louise driftig. „Teder oogenblik kunnen zij hier zijn. Dan moeten zij mij vin den en zien dat zij om den tuin worden ge leid!" Zij liep zelf medie naar de voordeur en duw de het tweetal naar buiten in den kouden, witten nacht. Eerst toen zij wederkeerde, be gon zij te weenen. De vluchtelingen schreden zwijgend voort; Armand leunde op den aim van den boer. Aan de kromming van het pad wachten drie huzaren, die hen staande hielden. Een luite nant vroeg hun wat zij daar tleden. „Ik ben Louise de Fleury," antwoordde Armand, eene meisjesstem nabootsende, „en op weg naar een ziek» vriendin in het dorp." De officier naderde en liet het licht eener lantaarn óp het gelaat van den jongeling val» ten. Het bescheen ook het op de schouders hangende haar. De Pruis salueerde, met een uitdrukking van bewondering. „Is uw broeder op het slot?" vroeg hij. Jk ben u hierop geen antwoord schuldig, klonk het hooghartig, „Mag ik er u aan herin neren, mijnheer, dat het heel koud is en dat men mij wacht." De luitenant ging op zijde en salueerde opnieuw. _,,Gij kunt doorgaan", zeide hij. OÉen oogenblik later bevonden de voort- viuchtigen zich in het bosch. Armand rukte de vrouwenkleederen af en wierp ze neer; maar het haar verborg hij op zijn borst. „Snel Jamfluisterde hij, „wij hebben geen oogenblik te verliezen. Over een kwartier, zetten zij ons achterna!" En zij renden weg over de harde, droge sneeuw. Er had diepe stilte geheerscht onder de wachten in het slot. „Hij moet thans in het böech zijn", fluis terde Louise eindelijk. „Als ik mij slecht* ergens verbergen kon tot na de huiszoeking! Vader, ik ga naar bed." „Maar zg zullen overal willen zoeken, kind" „Dat begrijp ik; maar gij moet- hen zoolang mogelijk verhinderen die kamer te betreden. Tracht dat oogenblik te verschuiven zooveel gij kunt. Elke seconde kan Armand zijn be houd zijn." Nauwelijks was zij verdwenen, of men sloeg met donderend geraas op de voordeur. Een hevig ontstelde knecht ging openen en, zon der eenige plichtpleging, kwam de ritmees ter der huzaren, vergezeld van een luite nant en twee soldaten, de eetzaal binnen. Het schenen reuzen in hun lange overjassen. Hun knevels waren wit van de vorst Graaf de Fleury stond daar in zijne volle lengte, wit als een marmerbeeld, maar met oogen schitterend gelijk sterren. „Kamt gij hier gastvrijheid zoeken?" vroeg hij. „Ik zoek uw zoon Armand de Fleury", klonk het ruw. „Wij weten dat hij hier is. Ons ont komen ie niet mogelijk. Waar is hij"? „Mijn zoon is niet hier", antwoordde de grijsaard rustig, maar met vlammende oogen. „Doorzoekt het huis!" riep de ritmeester. ..Slaat geen hoek over. Begint daarginds." Hij wees op de deur van Louise's slaapka mer en op eens plaatste de vader zich, met noog opgeheven hoofd, daarvoor. „Niet daar," sprak hij, „mijn dochter is laarbinnen." „Wees dan zoo goed haar te roepen, terwijl wij onderzoeken of zich niemand andere in het vertrek bevindt. De grijsaard verroerde zich niet. Zijn bleek gelaat was thans zacht gekleurd. „Men heeft, in heel mijn lange levensjaren, nooit aan mijn woord getwijfeld." sprak hij langzaam. „IK geer u mijn eerewoord, heeren, dat mijn dochter zich daar alleen bevindt." „Dat is onwaar!" riep de luitenant „Ik heb haar geen half uur geleden gesproken. Zij zelve zeide mij, dat zij op weg was naar eene zieke." Er speelde een zwakke glimlach op de lippen van den vader. „Dat moet een vergissing zijn," antwoordde hij. „Ik geef u mijn eerewoord dat mijn doch ter hier is. De ritmeester begon te vipeken, „Dan heeft men u voor den gek geliouaen, ven Arlin!" riep hij. „Als dat waar is, ont snapte do spion, verkleed als een vrouw. Laat mij door mijnheer!" De grijsaard bewoog zich niet. Zonder ont zag voor zijn witte haren, duwde de Pruis hem ter zijde; maar onmiddellijk had de graaf zijn degen getrokken en stond hij weer op zijn post „Pas op, oude," waarschuwde de luitenant „mijn ritmeester is heel sterk op de wapenen." De huzaar wilde echter den stijfhoofdigen grijsaard een les geven. Hij ook trok zijn zwaard, overtuigd dat het slechts kinderspel zou zijn dien ouden man te ontwapenen. Maar in plaats daarvan beschreef de degen een vuur cirkel om hem heen, eiken slag afwe rende. De ritmeester verloor er het hoofd door. „Nu of nooit!" piep hij uit. Een plotselinge waanzin scheen zich van Robert de Fleury meester te maken. Hij door leefde weer zijn jeugd. „Een laatste slag voor Frankrijk!'' schreetiwde hij: „Leve de keizer!" In het volgend oogenblik breidde de groot© Pruis de armen uit en zonk met doorboord hart neer. Met een kreet van woede over den dood van zijn chef, sprong Von Arlin toe, om op zijn beurt den grijsaard aan te vallen. Op hetzelfde oogenblik vloog de deur open der slaapkamer en verscheen Louise. Het wapen gekletter en de val van het zware lichaam hadden haar alle voorzichtigheid uit het oog doen verlieaen. „Vader!" riep zij sidderend.„Vader". Robert de Fleury keek om en Von Arlin maakte daarvan gebruik. Zijn zwaard trof den ouden man in de rechterborst. Op zijn beurt zonk hij eveneens neer. Louise had zich bij hem neergeworpen. Het witte hoofd rustte op haar schoot en tot den lui tenant opziende zeide zij met ijzingwekkende kalmte: „Hadfc gij een man van eer geloofd, dan dan zou dit niet gebeurd zijn. Voer uw doode mede en laat ons achter met den onze. Ga!" De lippen van den luitenant bewogen zich maar hij uitte geen enkel woord. Hg blikte neer op het meisjeshoofd met de onregelma tig afgeknipte haren en begreep eindelijk da zaak Zijn soldaten een wenk gevende het lijk op te nemen, verwijderde hij zich met hen. Een minuut later viel de zware eikenhouten voordeur met luid geraas achter hen dicht. „God zij geloofd, dat zij vertrokken zijn!" riep Louise, „want mijn vader leeft nog. Ik voel zijn hart kloppen. Gauw, haalt zwachtels en helpt mij het bloed stelpen!" "Véle maanden later zagen Eustache en Huddlestone hun vrienden weer. Het was te Parijs, na 't sluiten van den vrede. Een open rijtuig ging voetstaps door het Bois de Bou logne. Daarin zaten drie personen; een grijs aard met waskleurig gelaat én sneeuwwit haar, een jongmensch en een meisje van verblindende schoonheid. „Herkent gij hen?" vroeg Huddlestone. „Ja", antwoordde zijn metgezeL „Indien Frankrijk een aantal mannen had zooals die beiden, zouden zij heden te Berlijn, niet te Parijs zijn." „Hgzn." In het jaar 1828 woonde te Edinburg een arme gek, die in de geheele stad bekend, maar in zijne waanzinnigheid zoo onschadelijk was, dat de autoriteiten het niet noodig oordeelden, hem in een krankzinnigengesticht te doen opslui ten. Geen der voorbijgangers, die de treurige en roerende geschiedenis van zijn leven kende, wei gerde hem een aalmoes van eenige centen eene schatting aan het ongeluk, waarmede hij zijn geringe behoeften volkomen bevredigen kon. De ongelukkige man mocht 30 jaren oud zijn en heette Tom. Waren intusschen zijn geestver mogens zwaar gekrenkt, zijne lichamelijke krach ten waren daarentegen aanmerkelijk toegenomen hij mocht zich verheugen in een krachtige ge zondheid en zijne gelaatstreken waren in hei oog loopend schoon. Van zijn kindsheid af tot op den dag waarop hij krankzinnig werd, had hij met nijveren vlijt het gevaarlijk beroep van vis- scher uitgeoefend. Toen hij op zekeren avond van Queensfem afvoer, werd hij in de nauwe straat van Forth door een geweldigen storm overvallen, die het hem onmogelijk maakte, nog vóór den nacht den oever te bereiken. Nauwelijks was hij echter ge land, of zijne opmerkzaamheid werd getrokken door een grooten lichtklomp, waarvan de roode vlammen in de nabijheid van de plaats, waar zijne kleine hut stond, dreigend omhoog flikker den. Met een vreeselijk voorgevoel ijlde hij hevig ontsteld naar de plaats en vond ook werkelijk zijne hut in brand. Aldaar aangekomen, stiet hij met den voet tegen een voorwerp, dat in den weg lag, hij bukte en herkende bij het akelig schijnsel van den brand, een halfnaakte, door den rook verstikte tnenschelijke gestalte, waarvan de vlammen reeds het haar begonnen te schroei en. Met was zijne vrouw. De ongelukkige slaakte een kreet van wanhoop, nam het koude lijk in zijn armen en droeg het ver weg naar het open veld. Den volgenden morgen ontmeetten eenige veehandelaars, die naar de Edinburgsche markt gingen, den armen visscher, terwijl hij, met bloec! en slijk bedekt, op een steen bij een groene haag nederzat en eene vrouw in zijne armen wiegde Toni was krankzinnig geworden. Een hoogst natuurlijken trek van medegevoel volgende, bleven de veeliandelaars wachten tot dat de vermoeidheid Tom in slaap deed vallen, waarop zij het lijk aan zijne handen ontrukten. Het ontwaken van den visscher was vreeselijk. Eerst zat hij, 111 eene smartelijke gevoelloosheid verzonken, onbewegelijk daar; vervolgens zocht hij met een hartverscheurend gehuil en met woeste trekken overal rond, hief verscheidene malen den steen, waarop hij gezeten had, om hoog, liep nu eens hier, dan weder daar, en vloog daarop dwars over de weide voort. Werk tuigelijk naar dezelfde plaats teruggekeerd, waar hij den nacht had doorgebracht, vond hij op den grond een roodzijden halsdoek, dien de veehan delaars zijn vrouw ontnomen, maar verlorer hadden. Van dat oogenblik af plantte zich alle liefde, alle zorg van den krankzinnige 00 dit aandenken over. lederen morgen zag men hem, met den rooden doek, dien hij gedurig kuste, in de hand, op den weg, die van Queensferry naar Edinburg leidt. Uren lang bleef hij in de stad voor de kramen en winkels staan, waar rood kleurige zijden stoffen in kijkkasten uitgestalo waren; alleen de naam van zijn vrouw kon hem van deze stomme beschouwing afbrengen. Dan hief hij telkens fier het hoofd op, zijne oogen fonkelden, zijn gelaat nam een schoone uitdruk king aan, maar langzamerhand verdween die plotselinge schemering van een duister bewust zijn, en in zijne trekken teekende zich weder de gewone doffe gevoelloosheid. Op een nevelachtigen en kouden November avond van het jaar 1829, liep een man van mid delbare gestalte, het geheele lichaam tot op hef aardkleurig gelaat in een wijden bruinen mantel gehuld, den in verval geraakten, dooor het ge bruik verouderden hoed diep op het voorhoofd gedrukt, door de straten van Edinburg, en hield onzen visscher, wien hij vroeger dikwijls een aal moes had gegeven, aanhij haalde een donker- rood-fluweelen halsdoek uit zijn zak en fluis terde hem in het oor: Kijk Tom, hier heb ik iets voor Sara. Bij het aanschouwen van die stof en het hoo ien van den geliefden naam, die hem zijn ge heele levensgeluk in herinnering bracht, voelde de krankzinnige een hevige beweging, als ware het een electrische schok, die zijn geheele lichaam doortrilde; krampachtig strekte hij de hand om het doek te grijpen, maar de onbe kende trok de zijne oogenbïikkelijk terug en zei Volg mij. Tom gehoorzaamde; de roode halsdoek, waar van dé levendige kleur in de duisternis van den nacht nog schitterde, had voor den armen man een onweerstaanbare bekoorlijkheid. Zoo ijlde hij, zijn zwijgenden leidsman stap voor stap vol gende, verscheiden straten door. en kwam ein delijk in de morsigste en volksrijkste wijk van dc oude stad. Beiden hielden stil voor een van bak steen gebouwd, laag en somber, door een heining omgeven huis. Op de deur las men op eer zwartkoperen plaatje den naam van Burke. Nadat de krankzinnige eerst door de geopende deur binnengetreden was, sloot de man met den bruinen mantel deze zorgvuldig achter zich toe. De kamer, waarin zij thans traden, was met een zekere zorg gemeubileerd. De leuningen der stoelen waren van gotischen vorm, evenals de oude koorstoelen. Dit vertrek stond, door een langen, donkeren gang met een ander in ver binding. Tom maakte werktuigelijk een bewe ging als van schrik, toen hij in den nauwen, donkeren gang trad; maar de naam van Sara die in de tegenover gestelde zaal, naar welke hij zijn schreden richtte, luide en verstaanbaar uitgesproken werd, drong als een tooverklank in zijn ooren. Met bliksemsnelheid ijlde hij in de diepe duisternis naar de plaats, toén in hetzelfde oogenblik, dat hij het einde van de gang bereikt had en hii juist de naar het andere vertrek lei dende half geopende deur wilde open duwen, een arm zich uitstrekte, die zijn gezicht, van den hals tot aan het hoofdhaar, met een nauw sluitend pelsmasker bedekte. Tom stelde wanho pige pogingen in het werk, om zich van het ver stikkende hulsel te verlossen; hij kampte lang, maar vruchteloos, totdat hij, aan alle leden be vende, op den grond viel, waarop de moorde naar op het zich krampachtig rondwentelende lichaam nederstortte en met zijn handen het masker vaster toedrukte, om het zékerder te doen kleven en de bedoelde werking te bespoedigen. Toen dit geschied was, dronk dc moorde naar, wiens gelaat iets eigenaardigs (in de volkstaal een galgentronie) teekende, een flesch Eort in één teug leeg, waarop de man met den ruinen mantel, Hare genaamd, die zich gedu rende het plegen van den afgrijzelijken moord met de oplossing van verscheidene chemische ingrediënten onledig had gehouden, zich met huieveringwekkende koelbloedigheid gereed maakte, om, door middel van heet water en een mes, het masker langzaam los te maken en het gezicht van den doode af te wasschen. De beide misdadigers namen nu een zak, waaraan een lederen riem van 8 a 9 meter lengte, vastgehecht was, stopte het lijk er in, opende vervolgens een venster, deden een zacht gefluit hooren, en lie ten, nadat een bevende, bleeke vrouw op hun wenk naar beneden geijld was, den zak met zijn inhoud zakken. Krampachtig maakte de vrouw den riem los en sleepte in allerijl den ijzingwek- kenden last in een schuur, waar zij den zak zorg- 'uildig met hooi en stroo toedekte. Drie uren daarna droegen Burke en Hare het lijk van den krankzinnige door een gehei me deur uit het huis en bereikten weldra, onder begunstiging van den donkeren nacht, gelukkig zonder cToor den nachtwacht bemerkt te zijn ge worden, een geïsoleerd huis in de stad. Zij brachten den klopper van de deur op eene blijk baar berekende wijze in beweging, en wierpen, nadat zij binnengetreden waren en een lange vestibule doorgeloopen hadden, het lijk in een ruim laboratorium op een ontleedtafel, welke door het zwakke schijnsel van een lamp slecht verlicht werd. Een man, die, in zijn studie ver diept, in een hoek van de kamer in een leunstoel zat, stond op dit gezicht op en onderzocht het lijk met een vorschenden blik, als wilde hij zich nauwkeurig verzekeren, of alle bijzondere dee- len aanwezig waren. Dat is een schoon exemplaar, zeide hij, den moordenaar Burke 15 guinea's toetellende. Deze man, die zijn nachtwaken doorbracht met de dooden te onderzoeken, teneinde de le venden te rédden, was professor in de anatomie aan de hoogeschool te Edinburg, en de beide moordenaars de lijkgravers of grafschenners. Ingevolge de verordening van de Engelsdie wet, welke bepaalt, dat het lijk van ieder ter dood veroordeelde aan de wetenschap zal wor den overgeleverd, waren deze grafschenners voor de bewoners der vereenigde drie konink rijken het voorwerp van een heilloos handwerk, en de regeering moest de strengste maatregelen in het werk stéllen, om te bewerken dat de lijken der in het hospitaal gestorven menschen onaan geroerd aan hunne bloedverwanten uitgeleverd werden. Daar de terechtstellingen alleen aan de inrichtingen voor het genees- en heelkundig onderwijs geen genoegzaam aantal lijken voor de snijtafel verschaften, wanneer zij geen bij zondere lijken tot de hoogste prijs wilden koopen deed de behoefte de genoemde heiliooze indu strie ontstaan, weike in dat gebrek trachttè te voorzien. De vertakking en uitbreiding van dit schandelijk handwerk was inderdaad ongeloof lijk. Er waren jaren, waarin aan de snijkamers van Glasgow, Edingburg en Londen, zoowel als aan bijzondere practici, meer dan 5000 lij ken geleverd werden. Al waren de kerkhoven onder het strenge toezicht van wachters ge steld, al hadden enkele familiën hare gestor ven bloedverwanten door bijzondere wakers doen bewaken, het mocht nochtans den lijkgravers gelukken, door middel van eenige schellingen den een of anderen waker, zoo niet tot werkda dig deelnemen, dan toch tot stilzwijgend mede weten te bewegen. Eerst in het begin dezer eeuw, toen het den Engelschen heelkundigen gemakkelijk werd gemaakt, om lijken tolvrij van het buitenland te laten overvoeren, toen dwangmaatregelen van het parlement uitgin gen en een nieuwe, strengere wet op de politie werd uitgevaardigd, lieten de lijkgravers hun vloekwaardig handwerk varen, terwijl de voort zetting ervan hen aan duizenderlei gevaren blootstelde. Eenige vermetele gauwdieven zet- tten nochtans hoofdzakelijk op de landkerkho- ven, me goaaeiooze iooverijen voort, zij namen daartoe lange, koude winternachten te baat. Onder dezen behoorden oak Burke en Hare. Zes jaren lang volgden deze beide mannen be stendig achter den lijkbezorger, die, met den zwarten hoed met lange wapperende zwarte linten op het hoofd en den zwarten staf met zilveren knop in de hand, elke begrafenis moet bijwonen, alle lijkstaties, terwijl zij, op het kerk hof aangekomen, alle bewegingen van de dra gers en het nederlaten van de kist in de groeve opmerkzaam gadesloegen, een onopgemerkt tee- ken in den grond drukten en zien onder de menigte verloren. Nadat Burke en Hare het huis van den pro fessor verlaten hadden, nam deze een ontleed mes in de hand, naderde daarmede het lijk en vestigde werktuigelijk zijn blikken op de voor hem liggende levenlooze gestalte; plotseling trad hij verbaasd terug, daar hij in het lijk den krankzinnige van Edinburg herkende, wien hij des morgens nog een aalmoes gegeven had. Geen twijfel meer, de arme zielskranke vis scher was het offer van een moord geworden; want verondersteld ook, hij ware een snellen natuurlijken dood gestorven, hoe hadden de beide gravenschenders vóór de plaats gehad hebbende ter aarde bestelling het lijk machtig kunnen worden? Deze overtuiging werd volko men bewaarheid door een onmiddellijk ingesteld onderzoek van het lijk, hetwelk onmiskenbare sporen droeg van een gepleegden moord, ter wijl het hier en daar gekneusd was. De hals was vastgesnoerd, de tong dik en zwart gewor den, de oogappel verschoven. De man der we tenschap herinnerde zich thans, dat hij al deze verschijnselen ook had waargenomen aan eenige door diezelfde mannen vroeger aan hem gele verde lijken. Ondanks het gevaar, waaraan hij zich blootstelde, vervoegde hij zich oogenbïik kelijk tot den sheriff, deelde hem zijn vermoe den mede, met de omstandigheden, die het bui ten twijfel stelden, en verlangde, dat er ter stond een volmacht tot gevangenneming van de beide mannen werd uitgevaardigd. Deze maatregel werd dadelijk uitgevoerd; een wacht begaf zich ijlings, onder aanvoering van een constahel, langs geheime wegen naar de woning van Burke, maakte zich van de beide verdachte mannen, die juist bezig waren het loon der mis daad te deelen, meester, en nam een bij het nauwkeurig ingesteld huisonderzoek in eene kast diep verborgen gevonden pekmasker, als vermoedelijk corpus delicti mede. Het gerecht ging zonder uitstel tot hunne inhechtenisneming over. Burke en Hare wer den naar de gevangenis van Edinburg gevoerd en den 25en Januari voor de assises gebracht. Beiden zochten, zonder bijstand van een rechts geleerde, hunne onschuld voor de balie te ver dedigen. De wacht was in het midden van de zaal geplaatst; op een afgezonderde tribune zaten de twaalf gezworenen, terwijl de beide sheriffs in twee eigen loges hadden'zitting ge nomen. Onder de verheven zitplaatsen der rechters hing het zwaard der gerechtigheid; onder dit zwaard een beker, als zinnebeeld van de vergeving der zonden, en naast den beker eeü ,jleine> brooze staf, welke, bij bevonden schuld en ter dood veroordeeling, gebroken Burke legde, gedurende de voorlezing van de akte van beschuldiging, een ironische, bijna uit- tardende bedaardheid aan den dag. De president vergenoegde zich met aan de beide beschuldigden te vragen, of zij zich voor schuldig erkenden. Neen, antwoordde Burke. Ja, zei Hare. De beide lijkgravers wisselden een 0ik van woede. Hare, die tot hier toe door eene onbeschrijfe lijke onrust was gekweld geweest, besloot alles te bekennnen. Hij verhaalde met een ijzingwek kende naïviteit in al de bijzonderheden de ont zettende tooneelen. die hij als getuige of als medeplichtige had bijgewoond; hij beschreef, hoe, nadat zij zes jaren lang de graven van alle dorpskerkhoven geplunderd hadden. Burke, ziende, dat de lijkenroof sedert de laatste stren ge wet steeds moeilijker en gevaarlijker was geworden, op de gedachte gekomen was, zijn schandelijke uidustrie nu op de levenden uit te oefenen, en om de onfeilbare verdenking der heel kundigen en het vermoeden van moord bij licha melijke kneuzingen te ontgaan het pekmasker had uitgevonden hoe hij de werking op dieren, en, na een gelukkig resultaat, op 27 menschen beproefd had, totdat hij, door den nood ge drongen en door de tot hiertoe ondervonden straffeloosheid zich veilig wanende, de domme streek beging van tien ongelukkigen Toni, den gek van Edinburg, in zijn roofnest te lokken. Deze plotselinge bekentenis, welke het ge grond vermoeden dadelijk tot bewezen schuld deed overgaan, verzachtte in de oogen der rech ters de medeplichtigheid van Hare; hij werd in de genade des konings aanbevolen, en in dergelijke gevallen wordt aan den minder be zwaarden medeplichtige in Engeland bijna altijd genade verleend. Burke gaf niet het minste blijk van vrees te kennen bij het hooren van de mededeeling van zijn medeplichtige aan de gepleegde misdaden; hij wierp slechts een donkeren blik op hem, en mompelde, terwijl bitterheid en verachting op zijn gelaat te lezen stonden, binnensmonds: Lafaard! Ellendeling! Bij de inhechtenisneming der beide lijkgra vers had de wacht zich ook meester gemaakt van de dochter van Burke, dezelfde, die wij het lijk van Tom in den zak hebben zien aannemen. De sheriffs, de gezworenen en de talrijke toe schouwers werden, toen zij het jonge, kromge bogen, stille, magere meisje aanschouwden, op wier gelaat zich duidelijke sporen van diep zielelijden vertoonden, met innig medelijden vervuld. Ieder doorgrondde, vóór dat zij nog sprak, dat zij aan den eenen kant door de vrees aan den anderen kant door de stem der natuur in het stomme wanhopige medeweten der mis daad des lijkgravers was betrokken, en dat haai geen keus overbleef tusschen 'een misdadige me deplichtigheid en een ontdekking, die den va dermoord tengevolge zou hebben. Veroordeelt mij niet tot een langer leven, mijne heeren, zeide zij toornig. Maar de gezworenen vonden geen schuld aan dit beklagenswaardig offer van de verachtelijk heid des vaders; zij werd vrijgesproken. Twee dagen daarna, op den 27sten Januari 1828, betrad de ter dood veroordeelde Burke het onder de vensters der gevangenis opgerichte schavot, ledigde met de grootste bedaardheid zijn glas gin (jenever) 1) en eenige minuten daarna was hij een lijk. Zijn naam leverde een nieuw woord aan de Engelsche taal, namelijk burker, dat is verstik ker. Hare verwierf genade en werd op vrije voeten gesteld; maar was hij ook den ijzeren arm der gerechtigheid ontkomen, de verachting der maatschappij kon hij niet ontgaan. 1In Engeland was het een gebruik, dat men den delinquent vóór de terechtstelling een glas jenever toereikte. Zekere veroordeelde, die geen lust gevoelde, den duur der ceremonie, door het drinken van den hem aangeboden borrel, te verlengen, weigerde eens den drank aan te ne men, en de tijding van zijn gratie kwam juist aan op het oogenblik, dat hij den laatsten adem had uitgeblazen. Dit gaf aanleiding tot het En gelsche spreekwoord: „Bij gebrek aan een elas jenever sterven." EEN AVOND AAN DE KUST VAN LABRADOR K. schrijft in het „Centrum": Een wereldreiziger, die bij eenige lezers wel bekend zal zijn, maar wiens naam ik hier moest verzwijgen, verhaalde me hoe hij een avond doorbracht aan de kust van Labrador, on wel op eenige honderden mijlen ten Zuid Westen van het. kleine vieschersstadje Nain, op de Noordwestkust gelegen. Ik zal hem aan *t woord laten. Ik had het plan gemaakt, alleen de onbe kende deelen van het groote rijk Canada te bezoeken en bracht dat ten uitvoer. Zoodoen de richtte ik me eenige weken na tnijn aan komst te Quebec naar het Noorden. Het was in die streken voorjaar en ik kon dus, daar de oogen niet overvloedig viel, vrij snel rei zen. Mijn goed paard had me na eenige weken reeds een groot deel van de kust langs ge voerd. Langzamerhand gingen de afstanden tusschen de farms en de visschershuizen grooter worden, zoodat ik ten lotte uren lang moest reizen om menschen te ontmoeten. Het was een prachtige voorjaarsdag, toen ik, na bijna den geheelen dag gereden te hebben, tegen den avond een grooie vis- scherswoning bereikte. Aan den oever gele gen van een diepe kunstinsnijding, ren soort fjord, had ze door het vruchtbare, bosch rijke achterland een prachtige ligging. Een oude man met een langen, witten baard ontving mij. Het was de patriarch des huizes en ik had sleehts eenige minuten met hem te praten om te hooren, dat hij een zoon van het groene Erin was. Zijn gastvrijheid was buitengewoon en toen ik hem later over betalen sprak, wees hii dit verontwaardigd van de hand.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 16