ALLERLEI.
De iwee lijkgravers.
u. a
Graaf Robert knikte goedkeurend. "Ben blos
steeg Armand naar het voorhoofd; maar hij
gehoorzaamde toch ijli«gs. Onderwijl maakte
Louis© het haar los; twee prachtige goudkleu
rige- vlechten liet een kreet van protest hoo-
ren, toen hij 't jonge meisje 'n schaar nemen
zag; maar vastberaden sneed zij de vlechten
af. De vader kermde even.
„Mijn haar zal weer aangroeien", zeide zij
met een schoonen glimlach, „en ik heb maar
één broeder."
Zij bond het haar van boven saam .en maak
te de vlechten toen los. Met behulp van een
hechtpleister bevestigde zij het haar op Ar-
mand's hoofd, waarna zij het in sierlijke gol
ven over zijn voorhoofd en daarna over zijne
schouders liet vallen. .Verder zette zij hem
een kapje op.
„Men zal u doorlaten," riep zij uit, „dat
haar over uw mantel redt u. Het zal zijn
alsof gij haastig uit bed waart gekomen,
om naar een zieke vriendin te snellen. Ga
thans.
Zij omhelsde hem feeder. De graaf stak
haar de hand toe. Geen klank kwam over
zijn lippen.
„Gal" riep Louise driftig. „Teder oogenblik
kunnen zij hier zijn. Dan moeten zij mij vin
den en zien dat zij om den tuin worden ge
leid!"
Zij liep zelf medie naar de voordeur en duw
de het tweetal naar buiten in den kouden,
witten nacht. Eerst toen zij wederkeerde, be
gon zij te weenen.
De vluchtelingen schreden zwijgend voort;
Armand leunde op den aim van den boer.
Aan de kromming van het pad wachten drie
huzaren, die hen staande hielden. Een luite
nant vroeg hun wat zij daar tleden.
„Ik ben Louise de Fleury," antwoordde
Armand, eene meisjesstem nabootsende, „en
op weg naar een ziek» vriendin in het dorp."
De officier naderde en liet het licht eener
lantaarn óp het gelaat van den jongeling val»
ten. Het bescheen ook het op de schouders
hangende haar. De Pruis salueerde, met een
uitdrukking van bewondering.
„Is uw broeder op het slot?" vroeg hij.
Jk ben u hierop geen antwoord schuldig,
klonk het hooghartig, „Mag ik er u aan herin
neren, mijnheer, dat het heel koud is en dat
men mij wacht."
De luitenant ging op zijde en salueerde
opnieuw.
_,,Gij kunt doorgaan", zeide hij.
OÉen oogenblik later bevonden de voort-
viuchtigen zich in het bosch. Armand rukte
de vrouwenkleederen af en wierp ze neer;
maar het haar verborg hij op zijn borst.
„Snel Jamfluisterde hij, „wij hebben geen
oogenblik te verliezen. Over een kwartier,
zetten zij ons achterna!"
En zij renden weg over de harde, droge
sneeuw.
Er had diepe stilte geheerscht onder de
wachten in het slot.
„Hij moet thans in het böech zijn", fluis
terde Louise eindelijk. „Als ik mij slecht*
ergens verbergen kon tot na de huiszoeking!
Vader, ik ga naar bed."
„Maar zg zullen overal willen zoeken, kind"
„Dat begrijp ik; maar gij moet- hen zoolang
mogelijk verhinderen die kamer te betreden.
Tracht dat oogenblik te verschuiven zooveel
gij kunt. Elke seconde kan Armand zijn be
houd zijn."
Nauwelijks was zij verdwenen, of men sloeg
met donderend geraas op de voordeur. Een
hevig ontstelde knecht ging openen en, zon
der eenige plichtpleging, kwam de ritmees
ter der huzaren, vergezeld van een luite
nant en twee soldaten, de eetzaal binnen.
Het schenen reuzen in hun lange overjassen.
Hun knevels waren wit van de vorst
Graaf de Fleury stond daar in zijne volle
lengte, wit als een marmerbeeld, maar met
oogen schitterend gelijk sterren.
„Kamt gij hier gastvrijheid zoeken?" vroeg
hij.
„Ik zoek uw zoon Armand de Fleury", klonk
het ruw. „Wij weten dat hij hier is. Ons ont
komen ie niet mogelijk. Waar is hij"?
„Mijn zoon is niet hier", antwoordde de
grijsaard rustig, maar met vlammende oogen.
„Doorzoekt het huis!" riep de ritmeester.
..Slaat geen hoek over. Begint daarginds."
Hij wees op de deur van Louise's slaapka
mer en op eens plaatste de vader zich, met
noog opgeheven hoofd, daarvoor.
„Niet daar," sprak hij, „mijn dochter is
laarbinnen."
„Wees dan zoo goed haar te roepen, terwijl
wij onderzoeken of zich niemand andere in
het vertrek bevindt.
De grijsaard verroerde zich niet. Zijn bleek
gelaat was thans zacht gekleurd.
„Men heeft, in heel mijn lange levensjaren,
nooit aan mijn woord getwijfeld." sprak hij
langzaam. „IK geer u mijn eerewoord, heeren,
dat mijn dochter zich daar alleen bevindt."
„Dat is onwaar!" riep de luitenant „Ik
heb haar geen half uur geleden gesproken.
Zij zelve zeide mij, dat zij op weg was naar
eene zieke."
Er speelde een zwakke glimlach op de
lippen van den vader.
„Dat moet een vergissing zijn," antwoordde
hij. „Ik geef u mijn eerewoord dat mijn doch
ter hier is.
De ritmeester begon te vipeken,
„Dan heeft men u voor den gek geliouaen,
ven Arlin!" riep hij. „Als dat waar is, ont
snapte do spion, verkleed als een vrouw.
Laat mij door mijnheer!"
De grijsaard bewoog zich niet. Zonder ont
zag voor zijn witte haren, duwde de Pruis
hem ter zijde; maar onmiddellijk had de
graaf zijn degen getrokken en stond hij weer
op zijn post
„Pas op, oude," waarschuwde de luitenant
„mijn ritmeester is heel sterk op de wapenen."
De huzaar wilde echter den stijfhoofdigen
grijsaard een les geven. Hij ook trok zijn
zwaard, overtuigd dat het slechts kinderspel
zou zijn dien ouden man te ontwapenen. Maar
in plaats daarvan beschreef de degen een
vuur cirkel om hem heen, eiken slag afwe
rende. De ritmeester verloor er het hoofd door.
„Nu of nooit!" piep hij uit.
Een plotselinge waanzin scheen zich van
Robert de Fleury meester te maken. Hij door
leefde weer zijn jeugd.
„Een laatste slag voor Frankrijk!''
schreetiwde hij: „Leve de keizer!"
In het volgend oogenblik breidde de groot©
Pruis de armen uit en zonk met doorboord
hart neer.
Met een kreet van woede over den dood
van zijn chef, sprong Von Arlin toe, om op
zijn beurt den grijsaard aan te vallen. Op
hetzelfde oogenblik vloog de deur open der
slaapkamer en verscheen Louise. Het wapen
gekletter en de val van het zware lichaam
hadden haar alle voorzichtigheid uit het oog
doen verlieaen.
„Vader!" riep zij sidderend.„Vader".
Robert de Fleury keek om en Von Arlin
maakte daarvan gebruik. Zijn zwaard trof den
ouden man in de rechterborst. Op zijn beurt
zonk hij eveneens neer.
Louise had zich bij hem neergeworpen. Het
witte hoofd rustte op haar schoot en tot den lui
tenant opziende zeide zij met ijzingwekkende
kalmte:
„Hadfc gij een man van eer geloofd, dan
dan zou dit niet gebeurd zijn. Voer uw doode
mede en laat ons achter met den onze. Ga!"
De lippen van den luitenant bewogen zich
maar hij uitte geen enkel woord. Hg blikte
neer op het meisjeshoofd met de onregelma
tig afgeknipte haren en begreep eindelijk da
zaak
Zijn soldaten een wenk gevende het lijk
op te nemen, verwijderde hij zich met hen.
Een minuut later viel de zware eikenhouten
voordeur met luid geraas achter hen dicht.
„God zij geloofd, dat zij vertrokken zijn!"
riep Louise, „want mijn vader leeft nog. Ik
voel zijn hart kloppen. Gauw, haalt zwachtels
en helpt mij het bloed stelpen!"
"Véle maanden later zagen Eustache en
Huddlestone hun vrienden weer. Het was te
Parijs, na 't sluiten van den vrede. Een open
rijtuig ging voetstaps door het Bois de Bou
logne. Daarin zaten drie personen; een grijs
aard met waskleurig gelaat én sneeuwwit
haar, een jongmensch en een meisje van
verblindende schoonheid.
„Herkent gij hen?" vroeg Huddlestone.
„Ja", antwoordde zijn metgezeL „Indien
Frankrijk een aantal mannen had zooals die
beiden, zouden zij heden te Berlijn, niet te
Parijs zijn." „Hgzn."
In het jaar 1828 woonde te Edinburg een
arme gek, die in de geheele stad bekend, maar
in zijne waanzinnigheid zoo onschadelijk was,
dat de autoriteiten het niet noodig oordeelden,
hem in een krankzinnigengesticht te doen opslui
ten. Geen der voorbijgangers, die de treurige en
roerende geschiedenis van zijn leven kende, wei
gerde hem een aalmoes van eenige centen
eene schatting aan het ongeluk, waarmede hij
zijn geringe behoeften volkomen bevredigen kon.
De ongelukkige man mocht 30 jaren oud zijn
en heette Tom. Waren intusschen zijn geestver
mogens zwaar gekrenkt, zijne lichamelijke krach
ten waren daarentegen aanmerkelijk toegenomen
hij mocht zich verheugen in een krachtige ge
zondheid en zijne gelaatstreken waren in hei
oog loopend schoon. Van zijn kindsheid af tot op
den dag waarop hij krankzinnig werd, had hij
met nijveren vlijt het gevaarlijk beroep van vis-
scher uitgeoefend.
Toen hij op zekeren avond van Queensfem
afvoer, werd hij in de nauwe straat van Forth
door een geweldigen storm overvallen, die het
hem onmogelijk maakte, nog vóór den nacht den
oever te bereiken. Nauwelijks was hij echter ge
land, of zijne opmerkzaamheid werd getrokken
door een grooten lichtklomp, waarvan de roode
vlammen in de nabijheid van de plaats, waar
zijne kleine hut stond, dreigend omhoog flikker
den. Met een vreeselijk voorgevoel ijlde hij hevig
ontsteld naar de plaats en vond ook werkelijk
zijne hut in brand. Aldaar aangekomen, stiet
hij met den voet tegen een voorwerp, dat in den
weg lag, hij bukte en herkende bij het akelig
schijnsel van den brand, een halfnaakte, door
den rook verstikte tnenschelijke gestalte, waarvan
de vlammen reeds het haar begonnen te schroei
en. Met was zijne vrouw. De ongelukkige slaakte
een kreet van wanhoop, nam het koude lijk in
zijn armen en droeg het ver weg naar het open
veld. Den volgenden morgen ontmeetten eenige
veehandelaars, die naar de Edinburgsche markt
gingen, den armen visscher, terwijl hij, met bloec!
en slijk bedekt, op een steen bij een groene haag
nederzat en eene vrouw in zijne armen wiegde
Toni was krankzinnig geworden.
Een hoogst natuurlijken trek van medegevoel
volgende, bleven de veeliandelaars wachten tot
dat de vermoeidheid Tom in slaap deed vallen,
waarop zij het lijk aan zijne handen ontrukten.
Het ontwaken van den visscher was vreeselijk.
Eerst zat hij, 111 eene smartelijke gevoelloosheid
verzonken, onbewegelijk daar; vervolgens zocht
hij met een hartverscheurend gehuil en met
woeste trekken overal rond, hief verscheidene
malen den steen, waarop hij gezeten had, om
hoog, liep nu eens hier, dan weder daar, en
vloog daarop dwars over de weide voort. Werk
tuigelijk naar dezelfde plaats teruggekeerd, waar
hij den nacht had doorgebracht, vond hij op den
grond een roodzijden halsdoek, dien de veehan
delaars zijn vrouw ontnomen, maar verlorer
hadden. Van dat oogenblik af plantte zich alle
liefde, alle zorg van den krankzinnige 00 dit
aandenken over. lederen morgen zag men hem,
met den rooden doek, dien hij gedurig kuste, in
de hand, op den weg, die van Queensferry naar
Edinburg leidt. Uren lang bleef hij in de stad
voor de kramen en winkels staan, waar rood
kleurige zijden stoffen in kijkkasten uitgestalo
waren; alleen de naam van zijn vrouw kon hem
van deze stomme beschouwing afbrengen. Dan
hief hij telkens fier het hoofd op, zijne oogen
fonkelden, zijn gelaat nam een schoone uitdruk
king aan, maar langzamerhand verdween die
plotselinge schemering van een duister bewust
zijn, en in zijne trekken teekende zich weder de
gewone doffe gevoelloosheid.
Op een nevelachtigen en kouden November
avond van het jaar 1829, liep een man van mid
delbare gestalte, het geheele lichaam tot op hef
aardkleurig gelaat in een wijden bruinen mantel
gehuld, den in verval geraakten, dooor het ge
bruik verouderden hoed diep op het voorhoofd
gedrukt, door de straten van Edinburg, en hield
onzen visscher, wien hij vroeger dikwijls een aal
moes had gegeven, aanhij haalde een donker-
rood-fluweelen halsdoek uit zijn zak en fluis
terde hem in het oor:
Kijk Tom, hier heb ik iets voor Sara.
Bij het aanschouwen van die stof en het hoo
ien van den geliefden naam, die hem zijn ge
heele levensgeluk in herinnering bracht, voelde
de krankzinnige een hevige beweging, als ware
het een electrische schok, die zijn geheele
lichaam doortrilde; krampachtig strekte hij de
hand om het doek te grijpen, maar de onbe
kende trok de zijne oogenbïikkelijk terug en zei
Volg mij.
Tom gehoorzaamde; de roode halsdoek, waar
van dé levendige kleur in de duisternis van den
nacht nog schitterde, had voor den armen man
een onweerstaanbare bekoorlijkheid. Zoo ijlde
hij, zijn zwijgenden leidsman stap voor stap vol
gende, verscheiden straten door. en kwam ein
delijk in de morsigste en volksrijkste wijk van dc
oude stad. Beiden hielden stil voor een van bak
steen gebouwd, laag en somber, door een heining
omgeven huis. Op de deur las men op eer
zwartkoperen plaatje den naam van Burke.
Nadat de krankzinnige eerst door de geopende
deur binnengetreden was, sloot de man met
den bruinen mantel deze zorgvuldig achter zich
toe. De kamer, waarin zij thans traden, was
met een zekere zorg gemeubileerd. De leuningen
der stoelen waren van gotischen vorm, evenals
de oude koorstoelen. Dit vertrek stond, door een
langen, donkeren gang met een ander in ver
binding. Tom maakte werktuigelijk een bewe
ging als van schrik, toen hij in den nauwen,
donkeren gang trad; maar de naam van Sara
die in de tegenover gestelde zaal, naar welke
hij zijn schreden richtte, luide en verstaanbaar
uitgesproken werd, drong als een tooverklank in
zijn ooren. Met bliksemsnelheid ijlde hij in de
diepe duisternis naar de plaats, toén in hetzelfde
oogenblik, dat hij het einde van de gang bereikt
had en hii juist de naar het andere vertrek lei
dende half geopende deur wilde open duwen,
een arm zich uitstrekte, die zijn gezicht, van
den hals tot aan het hoofdhaar, met een nauw
sluitend pelsmasker bedekte. Tom stelde wanho
pige pogingen in het werk, om zich van het ver
stikkende hulsel te verlossen; hij kampte lang,
maar vruchteloos, totdat hij, aan alle leden be
vende, op den grond viel, waarop de moorde
naar op het zich krampachtig rondwentelende
lichaam nederstortte en met zijn handen het
masker vaster toedrukte, om het zékerder te doen
kleven en de bedoelde werking te bespoedigen.
Toen dit geschied was, dronk dc moorde
naar, wiens gelaat iets eigenaardigs (in de
volkstaal een galgentronie) teekende, een flesch
Eort in één teug leeg, waarop de man met den
ruinen mantel, Hare genaamd, die zich gedu
rende het plegen van den afgrijzelijken moord
met de oplossing van verscheidene chemische
ingrediënten onledig had gehouden, zich met
huieveringwekkende koelbloedigheid gereed
maakte, om, door middel van heet water en een
mes, het masker langzaam los te maken en het
gezicht van den doode af te wasschen. De beide
misdadigers namen nu een zak, waaraan een
lederen riem van 8 a 9 meter lengte, vastgehecht
was, stopte het lijk er in, opende vervolgens een
venster, deden een zacht gefluit hooren, en lie
ten, nadat een bevende, bleeke vrouw op hun
wenk naar beneden geijld was, den zak met zijn
inhoud zakken. Krampachtig maakte de vrouw
den riem los en sleepte in allerijl den ijzingwek-
kenden last in een schuur, waar zij den zak zorg-
'uildig met hooi en stroo toedekte.
Drie uren daarna droegen Burke en Hare
het lijk van den krankzinnige door een gehei
me deur uit het huis en bereikten weldra, onder
begunstiging van den donkeren nacht, gelukkig
zonder cToor den nachtwacht bemerkt te zijn ge
worden, een geïsoleerd huis in de stad. Zij
brachten den klopper van de deur op eene blijk
baar berekende wijze in beweging, en wierpen,
nadat zij binnengetreden waren en een lange
vestibule doorgeloopen hadden, het lijk in een
ruim laboratorium op een ontleedtafel, welke
door het zwakke schijnsel van een lamp slecht
verlicht werd. Een man, die, in zijn studie ver
diept, in een hoek van de kamer in een leunstoel
zat, stond op dit gezicht op en onderzocht het
lijk met een vorschenden blik, als wilde hij zich
nauwkeurig verzekeren, of alle bijzondere dee-
len aanwezig waren.
Dat is een schoon exemplaar, zeide hij,
den moordenaar Burke 15 guinea's toetellende.
Deze man, die zijn nachtwaken doorbracht
met de dooden te onderzoeken, teneinde de le
venden te rédden, was professor in de anatomie
aan de hoogeschool te Edinburg, en de beide
moordenaars de lijkgravers of grafschenners.
Ingevolge de verordening van de Engelsdie
wet, welke bepaalt, dat het lijk van ieder ter
dood veroordeelde aan de wetenschap zal wor
den overgeleverd, waren deze grafschenners
voor de bewoners der vereenigde drie konink
rijken het voorwerp van een heilloos handwerk,
en de regeering moest de strengste maatregelen
in het werk stéllen, om te bewerken dat de lijken
der in het hospitaal gestorven menschen onaan
geroerd aan hunne bloedverwanten uitgeleverd
werden. Daar de terechtstellingen alleen aan
de inrichtingen voor het genees- en heelkundig
onderwijs geen genoegzaam aantal lijken voor
de snijtafel verschaften, wanneer zij geen bij
zondere lijken tot de hoogste prijs wilden koopen
deed de behoefte de genoemde heiliooze indu
strie ontstaan, weike in dat gebrek trachttè te
voorzien. De vertakking en uitbreiding van dit
schandelijk handwerk was inderdaad ongeloof
lijk. Er waren jaren, waarin aan de snijkamers
van Glasgow, Edingburg en Londen, zoowel
als aan bijzondere practici, meer dan 5000 lij
ken geleverd werden. Al waren de kerkhoven
onder het strenge toezicht van wachters ge
steld, al hadden enkele familiën hare gestor
ven bloedverwanten door bijzondere wakers doen
bewaken, het mocht nochtans den lijkgravers
gelukken, door middel van eenige schellingen
den een of anderen waker, zoo niet tot werkda
dig deelnemen, dan toch tot stilzwijgend mede
weten te bewegen. Eerst in het begin dezer
eeuw, toen het den Engelschen heelkundigen
gemakkelijk werd gemaakt, om lijken tolvrij
van het buitenland te laten overvoeren, toen
dwangmaatregelen van het parlement uitgin
gen en een nieuwe, strengere wet op de politie
werd uitgevaardigd, lieten de lijkgravers hun
vloekwaardig handwerk varen, terwijl de voort
zetting ervan hen aan duizenderlei gevaren
blootstelde. Eenige vermetele gauwdieven zet-
tten nochtans hoofdzakelijk op de landkerkho-
ven, me goaaeiooze iooverijen voort, zij namen
daartoe lange, koude winternachten te baat.
Onder dezen behoorden oak Burke en Hare.
Zes jaren lang volgden deze beide mannen be
stendig achter den lijkbezorger, die, met den
zwarten hoed met lange wapperende zwarte
linten op het hoofd en den zwarten staf met
zilveren knop in de hand, elke begrafenis moet
bijwonen, alle lijkstaties, terwijl zij, op het kerk
hof aangekomen, alle bewegingen van de dra
gers en het nederlaten van de kist in de groeve
opmerkzaam gadesloegen, een onopgemerkt tee-
ken in den grond drukten en zien onder de
menigte verloren.
Nadat Burke en Hare het huis van den pro
fessor verlaten hadden, nam deze een ontleed
mes in de hand, naderde daarmede het lijk en
vestigde werktuigelijk zijn blikken op de voor
hem liggende levenlooze gestalte; plotseling
trad hij verbaasd terug, daar hij in het lijk
den krankzinnige van Edinburg herkende, wien
hij des morgens nog een aalmoes gegeven had.
Geen twijfel meer, de arme zielskranke vis
scher was het offer van een moord geworden;
want verondersteld ook, hij ware een snellen
natuurlijken dood gestorven, hoe hadden de
beide gravenschenders vóór de plaats gehad
hebbende ter aarde bestelling het lijk machtig
kunnen worden? Deze overtuiging werd volko
men bewaarheid door een onmiddellijk ingesteld
onderzoek van het lijk, hetwelk onmiskenbare
sporen droeg van een gepleegden moord, ter
wijl het hier en daar gekneusd was. De hals
was vastgesnoerd, de tong dik en zwart gewor
den, de oogappel verschoven. De man der we
tenschap herinnerde zich thans, dat hij al deze
verschijnselen ook had waargenomen aan eenige
door diezelfde mannen vroeger aan hem gele
verde lijken. Ondanks het gevaar, waaraan hij
zich blootstelde, vervoegde hij zich oogenbïik
kelijk tot den sheriff, deelde hem zijn vermoe
den mede, met de omstandigheden, die het bui
ten twijfel stelden, en verlangde, dat er ter
stond een volmacht tot gevangenneming van
de beide mannen werd uitgevaardigd. Deze
maatregel werd dadelijk uitgevoerd; een wacht
begaf zich ijlings, onder aanvoering van een
constahel, langs geheime wegen naar de woning
van Burke, maakte zich van de beide verdachte
mannen, die juist bezig waren het loon der mis
daad te deelen, meester, en nam een bij het
nauwkeurig ingesteld huisonderzoek in eene
kast diep verborgen gevonden pekmasker, als
vermoedelijk corpus delicti mede.
Het gerecht ging zonder uitstel tot hunne
inhechtenisneming over. Burke en Hare wer
den naar de gevangenis van Edinburg gevoerd
en den 25en Januari voor de assises gebracht.
Beiden zochten, zonder bijstand van een rechts
geleerde, hunne onschuld voor de balie te ver
dedigen. De wacht was in het midden van de
zaal geplaatst; op een afgezonderde tribune
zaten de twaalf gezworenen, terwijl de beide
sheriffs in twee eigen loges hadden'zitting ge
nomen. Onder de verheven zitplaatsen der
rechters hing het zwaard der gerechtigheid;
onder dit zwaard een beker, als zinnebeeld van
de vergeving der zonden, en naast den beker
eeü ,jleine> brooze staf, welke, bij bevonden
schuld en ter dood veroordeeling, gebroken
Burke legde, gedurende de voorlezing van de
akte van beschuldiging, een ironische, bijna uit-
tardende bedaardheid aan den dag.
De president vergenoegde zich met aan de
beide beschuldigden te vragen, of zij zich voor
schuldig erkenden.
Neen, antwoordde Burke.
Ja, zei Hare.
De beide lijkgravers wisselden een 0ik van
woede.
Hare, die tot hier toe door eene onbeschrijfe
lijke onrust was gekweld geweest, besloot alles
te bekennnen. Hij verhaalde met een ijzingwek
kende naïviteit in al de bijzonderheden de ont
zettende tooneelen. die hij als getuige of als
medeplichtige had bijgewoond; hij beschreef,
hoe, nadat zij zes jaren lang de graven van alle
dorpskerkhoven geplunderd hadden. Burke,
ziende, dat de lijkenroof sedert de laatste stren
ge wet steeds moeilijker en gevaarlijker was
geworden, op de gedachte gekomen was, zijn
schandelijke uidustrie nu op de levenden uit te
oefenen, en om de onfeilbare verdenking der heel
kundigen en het vermoeden van moord bij licha
melijke kneuzingen te ontgaan het pekmasker
had uitgevonden hoe hij de werking op dieren,
en, na een gelukkig resultaat, op 27 menschen
beproefd had, totdat hij, door den nood ge
drongen en door de tot hiertoe ondervonden
straffeloosheid zich veilig wanende, de domme
streek beging van tien ongelukkigen Toni, den
gek van Edinburg, in zijn roofnest te lokken.
Deze plotselinge bekentenis, welke het ge
grond vermoeden dadelijk tot bewezen schuld
deed overgaan, verzachtte in de oogen der rech
ters de medeplichtigheid van Hare; hij werd
in de genade des konings aanbevolen, en in
dergelijke gevallen wordt aan den minder be
zwaarden medeplichtige in Engeland bijna
altijd genade verleend.
Burke gaf niet het minste blijk van vrees te
kennen bij het hooren van de mededeeling van
zijn medeplichtige aan de gepleegde misdaden;
hij wierp slechts een donkeren blik op hem,
en mompelde, terwijl bitterheid en verachting
op zijn gelaat te lezen stonden, binnensmonds:
Lafaard! Ellendeling!
Bij de inhechtenisneming der beide lijkgra
vers had de wacht zich ook meester gemaakt
van de dochter van Burke, dezelfde, die wij het
lijk van Tom in den zak hebben zien aannemen.
De sheriffs, de gezworenen en de talrijke toe
schouwers werden, toen zij het jonge, kromge
bogen, stille, magere meisje aanschouwden, op
wier gelaat zich duidelijke sporen van diep
zielelijden vertoonden, met innig medelijden
vervuld. Ieder doorgrondde, vóór dat zij nog
sprak, dat zij aan den eenen kant door de vrees
aan den anderen kant door de stem der natuur
in het stomme wanhopige medeweten der mis
daad des lijkgravers was betrokken, en dat haai
geen keus overbleef tusschen 'een misdadige me
deplichtigheid en een ontdekking, die den va
dermoord tengevolge zou hebben.
Veroordeelt mij niet tot een langer leven,
mijne heeren, zeide zij toornig.
Maar de gezworenen vonden geen schuld aan
dit beklagenswaardig offer van de verachtelijk
heid des vaders; zij werd vrijgesproken.
Twee dagen daarna, op den 27sten Januari
1828, betrad de ter dood veroordeelde Burke het
onder de vensters der gevangenis opgerichte
schavot, ledigde met de grootste bedaardheid
zijn glas gin (jenever) 1) en eenige minuten
daarna was hij een lijk.
Zijn naam leverde een nieuw woord aan de
Engelsche taal, namelijk burker, dat is verstik
ker. Hare verwierf genade en werd op vrije
voeten gesteld; maar was hij ook den ijzeren
arm der gerechtigheid ontkomen, de verachting
der maatschappij kon hij niet ontgaan.
1In Engeland was het een gebruik, dat men
den delinquent vóór de terechtstelling een glas
jenever toereikte. Zekere veroordeelde, die geen
lust gevoelde, den duur der ceremonie, door het
drinken van den hem aangeboden borrel, te
verlengen, weigerde eens den drank aan te ne
men, en de tijding van zijn gratie kwam juist
aan op het oogenblik, dat hij den laatsten adem
had uitgeblazen. Dit gaf aanleiding tot het En
gelsche spreekwoord: „Bij gebrek aan een elas
jenever sterven."
EEN AVOND AAN DE
KUST VAN LABRADOR
K. schrijft in het „Centrum":
Een wereldreiziger, die bij eenige lezers
wel bekend zal zijn, maar wiens naam ik hier
moest verzwijgen, verhaalde me hoe hij een
avond doorbracht aan de kust van Labrador,
on wel op eenige honderden mijlen ten Zuid
Westen van het. kleine vieschersstadje Nain,
op de Noordwestkust gelegen. Ik zal hem
aan *t woord laten.
Ik had het plan gemaakt, alleen de onbe
kende deelen van het groote rijk Canada te
bezoeken en bracht dat ten uitvoer. Zoodoen
de richtte ik me eenige weken na tnijn aan
komst te Quebec naar het Noorden. Het was
in die streken voorjaar en ik kon dus, daar
de oogen niet overvloedig viel, vrij snel rei
zen.
Mijn goed paard had me na eenige weken
reeds een groot deel van de kust langs ge
voerd. Langzamerhand gingen de afstanden
tusschen de farms en de visschershuizen
grooter worden, zoodat ik ten lotte uren lang
moest reizen om menschen te ontmoeten.
Het was een prachtige voorjaarsdag, toen
ik, na bijna den geheelen dag gereden te
hebben, tegen den avond een grooie vis-
scherswoning bereikte. Aan den oever gele
gen van een diepe kunstinsnijding, ren soort
fjord, had ze door het vruchtbare, bosch rijke
achterland een prachtige ligging.
Een oude man met een langen, witten
baard ontving mij. Het was de patriarch des
huizes en ik had sleehts eenige minuten met
hem te praten om te hooren, dat hij een zoon
van het groene Erin was.
Zijn gastvrijheid was buitengewoon en toen
ik hem later over betalen sprak, wees hii
dit verontwaardigd van de hand.