la li ALLERLEI. De Portefeuille. imi «IJ !IMR3!H*ail i ijj ai hi w R a 3 S o CLÏ>>< - 5 <u irr* .-s I fe. .-£ as"" g fej* fes i fiUf S.§é*3£SS8 an daaronder een versje met gouden letters. „Het is van tante Ellen," zeide zij, „ik vind bet de mooiste van alle kaarten, die ik gekre gen heb. Denkt u dat ik haar wel zoo mooi vind, dat ik haar aan Chion geef?" Als „Tuimelaartje" iets bijzonder mooi, vond, gaf haar hartje haar altijd in het te deelen met een klein vriendje, dat aan den overkant in een nederig huisje woonde. Het jongetje woonde daar alleen met zijn vader, een artist, en „Tuimelaartje" ging er dikwijls heen en voelde zich beschermster van het moederlooze ventje. „Mademoiselle," riep zij eensklaps opgewon den uit, „ik ga ze baar hem brengen." En zon der antwoord af te wachten huppelde zij in haar witte manteltje heen. De deur van het huisje stond open en „Tui melaartje," die er altijd zeker van was, welkom te zyn, ging naar binnen. In de - nauwe gang, die naar zijn vader's atelier leidde, zag zij Chion bezig met knik keren met een vreemden man. Toen zij haar zagen, hielden zij op met hun spel en ging de man op een bankje voor de deur van het ate lier zitten. „Wie is dat?" fluisterde Victoria. „Hij moet hier zitten om op te passen, dat wij niets uit huis brengen!" „Tuimelaarje" begreep er niets ran, maar Chion vervolgde: Hij is een goede man en weet er alles van dat ©r menschen zijn, wier meube len verkocht moeten worden. Hij zegt, dat "t iederen dag gebeurt en juist met Kersttijd veel voorkomt. Ik was blij toen ik dat hoorde." Plotseling leek Chion oud, toen hij dat ver eeltte. „Tuimelaartje" keek naar den man op het bankje en was voor de eerste maal in haar leven verlegen. Zij wist niets beters te doen, dan Chion de kaart in zijn handen te duwen, zegende: „Hier is dat voor jou, ik moet naar huis." Nog vóór Chion dank je kon zeggen, was zij verdwenen. Haar moeder merkte aan de boffie-tajpl dat „Tuimelaartje" stil was en vroeg haar, Vat haar scheelde. „Ik denk over het versje, dat op de kaart stond, die ik aan Chion gaf," zeide zij. „Weet moeder, mademoiselle beeft mij verteld, dat als ze op een restaurant zetten la èarte, iemand die er gaat dineeren, uitkiezen mag, wat hij wil van de gerechten, die op de kaart voorkomen, als hij ze betaalt. Nu ben ik bang, -dat Chion een Kerstmis a la carte wil hebben, want op mijn kaart wordt hem vroolijkheid, •eel geluk en rijkdom toegewenscht. Geluk heb ben ze niet en ik geloof niet, dat zij rijk zijn, want er zit 'n man voor de deur,dier er alles van af weet, dat er menschen zijn wieer meubelen verkocht worden en hij moet er op passen, dat zij niets wegbrengen." Victoria's moeder hoordé dit bericht met een ernstig gezicht aan. „Arme menschen," zuchtte zij, En toen „Tuimelaartje" zich op haar schoot en in haar armen genesteld had, smeedden zij samen een plannetje. Eerst lazen zij een brief van een oom, die met zijn vrouw in Londen zou komen wonen en mevrouw Manners op droeg te zorgen voor een mooi huis, vol schil deringen in de eetzalen en de ontvangsalons. Daarbij dachten zij aan Chion's vader. „Laten wij vanmiddag samen uitgaan om wat speelgoed voor Chion te kooperi," zei me vrouw Manners tot haar dochtertje. Het schjjnt dat hij toch nog een Kersmis k la carte zal kry'gen. „Ik geloof, dat het geluk ook wel komen zal. We zullen er wat lekkers bij doen, een klaar gemaakte plumpudding en den vetsten kalkoen, dien we kunnen krijgen." Het kleine meisje was verrukt, „Dat zal "t mooiste zijn, wat we met Kerstmis kunnen doen," riep zy uit, erwijl haar zachte wangetjes gloeiden en haar lieve oogen sehit.torden van blijdschap. „Weet u," vervolgde zij, „ik dacht er aan, dat ik den baard en de pruik zou kunnen ne men, die vader verleden jaar droeg als Kerst mannetje; als mijnheer Faber ze een beetje opmaakt, zou hij er Chion pleizier mee kunnen doen." Mevrouw Manners bracht daar tegenin, dat de artist, op 't oogfenblik niet veel zin in der gelijk vermaak zou hebben, maar dat beviel „Tuimelaartje" niet* „ïfy staat aityd klaar voor een grapje," ver telde zy aan haar moeder, „zelfs als hij zijn schilderijen niet verkoopt." „Je zult zelf geen tijd hebben om Chion z'n geschenken te brengen," zeide mevrouw Man ners even later tot Victoria, „want 't is van daag de dag van do groote kinderparty by me vrouw Lumley." Met grooten schrik hoorde Victoria dithoe zeer zij zich op 't feest, dat alle jaren zoo schitterend slaagde, verheugd had, nu kon het haar niets meer schelen, want zij gevoeld®, dat de geschenken Chion niet half zooveel ge noegen zouden doen als zij er niet bij was. Met moeite drong zij de tranen, die in haar ■oogen opkwamen terug en ging met haar moe der naar 't rijtuig, waarmee zij boodschappen zouden doen. TL De artist en zijn zoontje waren samen in het atelier. Een klein petroleumkacheltje brandde in een hoek en zond een lichtstraaltje óp Chion's gezichtje. Hjj zat op een klein houten stoeltje naast zijn vader, die er met weemoed aan dacht, dat het Kerstavond was en hij niets voor zyn kleinen jongen had, 'i Eenige was hij doen kon, was het kind een mooi ver haal vertellen om zijn gedachten wat af te lei den. Maar hoewel Chion anders altijd met ge spannen aandacht luisterde, vroeg hij plotse ling, toen zijn vader begon: Er was eens „Vertelt Jane wel altijd de waarheid?" Mijnheer FabeT, die niet vermoedde, waarom het kind ineens aan het werkmeisje dacht, vroeg: „Hoe vraag je dat zoo?" „Omdat," fluisterde het ventje, terwijl hij tegen zijn vaders knie leunde, „zij mij heeft verteld, dat als alles hier verbocht is, ik word weggebracht. Zij weet ook, waar ik komen zal, omdat- zij er ook is opgevoed. Het heet het werkhuis." Mynheer Faber sloeg zijn armen om zijn zoontje heen en drukte hem dicht, tegen zich aan. „Hoe durft Jane dat vertellen? Er is niets van waar. Wij zullen altijd bij elkaar blijven, al word ik ook asphaltschilder en al moeten wij leven van aalmoezen. Stel je voor, Chion, ik asphaltschilder. met gekleurd krijt op de straat teekenerd." Niettegenstaande zijn ellende moest hij lachen om dit denkbeeld en ook Chion werd weer vrooKjk. „Dat zal leuk zijn," lachte het kind, „u moet mooie schepen en blauwe golven op de straat teekenen." „Praat niet vaD schepen, mijn jongen, ik wacht al een heel jaar op het mijne en nu geluk gekomen." „Dat hindert niet," troostte Chion, „u bent mijn goed vadertje, en ik wensch geen ander." Plotseling hoorden zij stemmen in de gang en mijnheer Faber dacht, dat men er al was om de meubelen en de schilderyen te halen, 't eenige, wat hij nog aan aardsche goederen bezat. Maar inplaats daarvan stond, toen de deur opengeduwd was, Victoria Manners op den drempel en haar schril stemmetje kon digde aan: „Het Kerstmannetje." Er kwam iemand binnen met een beschaamd gelaat niemand anders dan de man, die de wacht voor de deur van het atelier moest hou den zijn magere figuur stak in een wijden mantel, zijn hoofd was met een witté pruik bedekt, terwijl een lange, valsche baard zijn kin versierde. Hy droeg een massa pakjes, op elk daarvan stond met groote letters „Chion. Met een kreet van vreugde sprong deze op om het Kerstmannetje van zijn last te ontdoen. „Ik vond 't Kerstmannetje op de stoep en liet hem maar binnen," legde „Tuimelaartje" uit aan de verblufte Chion. Het kind keek ademloos naar al de geschen ken. „Dat kan niet allemaal voor mij zyn," zei hjj. „Het is tech zoo," verklaarde Victoria trotscb. De artist kon geen woord uiten, maar ging naar het kleine meisje en kuste haar op de gloeiende waDgetjea. Zij zag tranen in zijn oogen en dat herinnerde er haar aan, dat ze ook nog iets voor hem had. „Moeder zendt u' dezen brief" zeide zij, een groot couvert uit haar witte mofje te voor schijn halend, „ik denk dat het een Kerstmis- kaart is." De artist trok z-ich terug iti het hoekje bij ien kachel, opdat de anderen zijn ont roering niet zouden zien. Daar, by het licht van het kacheltje, las hij, welk een op dracht hem te beurt viel, terwijl hij bovendien een chèqiie in het couvert vond voor een schil derij. Juist op het oogenblik, dat hij dacht, dat het geheele geval een begoocheling was var zyn overspannen brein, riep Chion's stem hem tot- de werkelijkheid. „Vader," riep hij uit „het Kerstmannetje heeft een mooie doos met gekleurd krijt ge bracht. Hij weet zeker, dat we over asphalt schilderen gesproken hebben!" Mynheer Faber kwam met een lichten .staf van uit den h-oek, een glimlach verhelderde zijn gelaat en gaf het een jongensachtige uit drukking. „Wy behoeven niet op straat te gaan, zeide hij, „want mijn Kerstmis-kaart heeft alle schaduw uitgewischt. C-hion, Laat ons net Kerstmannetje verzoeken deel te nemen aan ons souper. Ik zie, dat hij een heeleboel lekkers hc-ft. gebracht en ik denk, dat do dag, dien hij in de gang doorgebracht heeft, hem wel hon gerig zal hebben gemaakt." Chion keek lang en nieuwsgierig naar het gelaat van het Kerstmannetje. „Nu begrijp ik," zeide hij, „hoe het bomt, dat uw kinderen het Kerstmannetje al hebben gezien. „Tuimelaartje" lachte en liet haar hand in die van mynheer Faber glijden. Zijn vond het hier veel prettiger dan op het feest van mevrouw Lumley, al was daar een groote Kerstboom vol lichtjes en m-ooie go sehenken en al werd ze daar overladen met allerlei lekkernijen en fijne bonbons. Waarom, 'dat wist ze zelf niet recht. Dat zou ze trouwens ook eerst véél later kunnen begrijpen- Kerstmis! Een feest, door bijna de geheeïe beschaafde wereld met gepas ten luister gevierd. Ook het Duitsehe volk viert op een waardige wijze het schoone Kerstfeest. Overal in Duitsch. land, inzonderheid te Berlijn, heerscht op der vooravond van Kerstmis een ongewone drukt* en bedrijvigheid. Het was op den vooravond van Kerstmis. In de helverlichte winkelstraten van Berlijn was een drukte van belang. De straten waren zwart van de menschen en velen hunner waren 'in 't bezit van een kerstboom, en dde er nog geen had, haastte zich, het eigenaardige, in Duitechla.nd bestaande gebruik handhavend, er een te k-oo- pen. Een dikke sneeuwlaag bedekte de straten en onder al die menschen, die zóó bedrijvig en met opgewektheid heen en weer liepen, bewoog zich een schamel gekleed© vrouw, met een heel lief meisje wan ongeveer een jaar of vijf, aan de hand. De moeder zag er nog jong uit, doch kommer en ontbering hadden op haar gelaat diepe sporen achtergelaten. De arme stakkers rilden van koude, en die kleine meid, de troost van het moeder hart-, ver borg telkens haar hoofd achter moeder® vuile en gehavende schort, aldus trachtende haar ge zichtje zooveel mogelijk te-gen de nijpende koude te beschutten. Nu en dan stiet de arme vrouw een voorbij ganger aan en vroeg hem ondier tranen, beleefd om e-en aalmoes. Er waren eT die haar onver schillig voorbijliepen, niet wetend onder welke smart de vrouw gebukt ging. Daarentegen waren er enkel© weekhartigen, die haar een geldstukje in de hand stopten; er waren er, maar, helaas, toch zoo weinigen. „O, meedoogenloos- mensch dom," zuchtte de ongelukkige vtouw. Zij had nog slechts een paar penningen ontvangen, nauwelijks voldoende om voor haar en het kina eenig brood te koopen. Maar ze was tevreden omdat het niet anders kon. Nu ging zij een bakkerswinkel binnen en kocht voor haar penningskens een oud brood. Langzaam sjokte. zo nu met haar kind weer voort over de kra-_ kende sneeuw en sloeg den weg in naar huis Huis! Die naam kwam feitelijk alias behalve tot zijn recht. Het was slechts een armoedig zolderkamertje, dat zij bewoonde, een ellendige krot in een van die nauwe duffe steegjes van in •N C KI f ra a i X SB w B Z> O 5 5cÖB co t> se-c -g vs I? «s -k e to "Z J3 O C-3 de armenwijken der, stad. Vrouw en Mnd ver-'en woog tegen aHes op. De wittebroodswexen f De oude heer werd bewogen en <fe tranen snelden hun pas, ze waren koud en trachtten gingen voorbij. Rakers had beloofd niet meer liepen hem over d© wangen. ,,'t Is nu Kerstmis, de tijd van vrede en ver zoening," sprak hij diep geroerd, „en de Godde door vlug loopen zich eenigszins te verwarmen, te zullen drinken en hij bleef dan ook, maar, Zij waren nu het drukke stadsgewoel ontloopen helaas, slechts korten tijd, zijn belofte getrouw, en bevonden zich in een stilte, deftige wijk. 's Avonds vertoefde hjj in huis by haar, zijnlijk© Voorzienigheid heeft gewild, dat wij el Maar ziet! Opeens bleven zij stilstaan; de vrouw mooie jonge vrouw. Maar, de geest is gewillig, jkander wedervonden, en daarom ook myn doeb stiet met haar voet tegen iets aan. Het was een het vleesch zwak. De drankduivel zette plotster, wil ik u alles vergeven." bruinachtig voorwerp, dat zich scherp tegen weer zijn vreeselijke klauwen in zijn slachtof-j De arme vrouw vloog haar vader om den het glinsterend sneeuwtapijt af toekende. Haar for. Rakers ging nu 's avonds de deur uit enhals en kuste hem. hart begon sneller te kloppen, ze zag om, of esr liet zijn vrouw alleen, geheel alleen. Soms zat ook iemand aankwam; nu bukte se snel en raap- zij tot middernacht te schreien, wachtend op te het op. Ze was bezitster geworden van een hem. haar eerst zoo Hefdevollen echtgenoot, flink gespekte portefeuille. Het duizelde haar die maar niet t-huis kwam, en wat beefde zij in 't hoofdgejaagd sloeg heur hart. Ze had de van angst, als de deur open ging en hij, door portefeuille even geopend en met één oogopslag den drank beneveld, kwam binnenstormen. En haar belangrijken inhoud aan banknoten aan- wat kwetst© hjj haar vrome ziel, wanneer hij schouwd. en ze daarna weer haastig gesloten, haar de flauwste grappen verkocht en allerlei haar verbergend, zorgvuldig, onder haar schort, liederlijke uitbrakingen naar het hoofd slin- Lbaar geweten kwam in opstand. Een stem gerde. Hoe vreeselijk streed zij onder den zwa- •oept haar toe: „Houd het geld! Ge kunt het ren druk van het lijden, dat haar eindeloos best gebruiken en degeen, die het verloren heeft, kan het best missen. Het geld komt je van pas, je lydt gebrek, houd het dus!" Doch een andere stem daarentegen vermaande haar en zeide: „Wees oprecht en eerlijk, en stel het ge vonden© ter beschikking van den rechtmatiigen eigenaar of eigenares. Het geld komt je immers niet toe! Het behoort een ander en niet. aan u, geef het dus terug!" In haar boezem klopte een edelmoedig hart» Ze was een rechtschapen mensch en aan de ver- toescheen» Wel werd hun huwelijk gezegend met een aardig, blond meisje, dat haar ten minste eenigen troost en opbeuring schonk en vele bekommernissen van haar afwierp. Maar helaas, weldra ontbrak haar het moedige en kon zy slechts gebrekkig en met moeite in het on derhoud van haar gezin voorzien. De drank speelde hier weer een groote rol, hij was de oorzaak, de aanrichter van dit alles. De arme vrouw vermagerde met den dag en smartelijk troffen haar de hard© slagen, die haar man manende stem van haar geweten besloot de maar al te dikwijls op haar ver-slapt en gebro- vrouw gehoor te geven. Ze begreep zeer goed ken lichaam deed neerdalen. En toen eerst zag dat zij met, het geld alle gebrek en armoede zy in, echter te laat, in welk vreeselijk onge- kon verdrijven, maar alleen haar trouw en eer lijk geweten weerhield haar, zich aan zulk een grove onrechtvaardigheid schuldig te maken. Ze spoedde zich nu naar het politiebureau en „Maar. in welk een ontzettenden toestand tref ik je hier aan, mijn arm kindstamelde hy. Zy vertelde hem nu de heele geschiedenis. Diep geroerd hoorde hy haar aan. „Mijn arm. kind," sprak hij tot haar, toen rij haar verhaal had geëindigd. „Mijn arm kind, wat hebt gij onnoemelijk veel geleden, maar aan alles komt een einde. Voortaan wil ik v weer als mijn dochter aannemen." „Maar mijn moeder! Leeft ook zij nog, even- eens mijn broers en zusters?" stamelde d* vrouw opgewonden. „Maak u niet noodeloos ongerust," antwoord de haar vader kalm. „Wij zijn allen nog goed gezond en met blijdschap zullen wij u ontvan gen. Door het verlies van één schat heb ik dus twee schatten wedergevonden, en de kostbaarste dier schatten zijt gij, mijn dochter. En hoe ver heugd zal ook uw moeder zyn, als ze uw kind haar kleinkind, zal mogen streelen over baat lieve wangetjes. Alleen het kind reeds zal alles goedmaken, het is een zonnetje in ons hui®, die lieve kleine engel. Welnu, het is bijna Kerst mis, het heerlijke feest van Christus' Geboorte en laten wij Hem dankbaar zijn voor de groote weldaad, die hy ons heeft bewezen. Want 't ie waarlijk een treffende samenloop van omstan- luk zij zich had gestort» Doch zy kon maar weinig vermoeden, dat alle ellenden en rampen, die elkaar steeds op- digheden, die ons tot elkaar brengt en in vrede volgden, hun hoogtepunt nog op lange na niet j vereenigt. Ik moest heden voor zaken naar Ber. gaf den gevonden schat over. De dienstdoende hadden bereikt. Op zekeren dag bedreef Rakerslijn, maar nimmer had ik kunnen denken, diait beambte zag de eerlijke vrouw met een wee- j een schandelijke daad. Van zijn meester stal hy j ik o-p dezen vooravond van Kerstmis mij met moedigen blik aan en zeide: „Geef mij uw adreseen aanzienlijke som gelds uit de lade. Hij werd zou gaan verzoenen." op, en als de rechtmatige eigenaar komt opda- betrapt en gestraft met vijf jaar gevangenis gen, zal ik niet vergeten, hem nw adres aan te straf. Slechts een jaar bracht hy in de gevange- wijzen, en ik twijfel esr niet aan, of hy zal u j nis door, toen de dood hem wegrukte uit het ruimschoots beloonen." J leven. Hoe vreeselijkZij was dus de vrouw De arme vrouw noemde straat en naam, de j van een geschandvlekte. Nog erger was het, beambte toekende alles op en zy ging -heen. j dat zy nu alleen op de wereld stond, van alles Haar geweten was nu rustig. Het was haar,verlaten. Dikwijls schreef zij aan haar oudere om alsof een zware last van haar schouders was onderstand, doch nimmer kreeg zij eenig be richt terug. Dit deed haar dies te pijnlijker aan Zij begreep, dat zij was uitgebannen en ver- stooten door haar familie, voor eeuwig, en geld weggenomen. Ze voelde er zich volkomen van bewust, dat zy haar plicht had gedaan. Een kwartier later zaten moeder en kina weder op het zolderkamertje. Ze gaf het meisje had zy niet, om naar haar ouders toe té gaan, wat brood en legde het toen op wat stroo en die in Hamburg woonden. Bovendien was zy een paar oude lompen, dat een bed moest be- teekenen, te rusten. Daarna at zij zelf gretig van het overgebleven, voor haar bodelpetininks- ziekelijk en niet meer tot "werken in staat, zoo dat zij eindelijk tot. den bedelstaf verviel. Tot overmaat van ramp werd zy, toen zij ten kens gekocht© brood. De maan wierp een zil- slotte den huisheer niet, meer kon betalen, uit verachti- lichtschijnsel door het kleine dak-, haar huis gezet. Toen nam zy haar intrek in het raampje naar binnen. Het was alsof zij heel i zolderkamertje, dat zy na veel moeite voor een het menischdom een „Vrede op aard©" toeriep. De vrouw had nu haar brood verorberd", ze maakte het kruisteeken en had het „Onze Va- der." Daarna stak zij een klein lampje aan en zette zich neer aan tafel. Maar in haar hart was nog lang geen vrede. „Ik, ongelukkige! kreunde zij. „Ach hoe wreed heeft mij hot lot getroffen! Ach, hoe wreed! Maar was het niet haar eigen schuld?" klonk het bijna als een ver wijt in haar binnenste. Nu was zij do vrouw van een geschandvlekte. Het had immers ge heel anders kunnen wezen. Ondangs de felle tegenkantingen barer oudere, had zij hem, Ra- kers, toch genomen, zij, de dochter van de ge achte Weinthal's een zeer beschaafd® aristocra- kleinigheid huurde. Zoo treffen wij de ongelukkige vrouw nu aan. Waarom had zij dén raad van haar ouders ook niet opgevolgd? Waarom ook niet? vroeg sy zieh af. Nu had zich een zee van ellende voor haar geopend, «n smartelijk troffen haar de folteringen van het dagelijksch leven. „Groote God!" kreunde zij, „geef mij uitkomst!" Zy bedekte haar gelaat met beide handen. De jonge vrouw begon te weenem. „O, vaderriep zij uit „ik dacht, dat ik vowr altijd door u zou verstooten blijven. Jaren lang smachte ik naar het ouderlijke huis, naar myn geboortestad en familie, maar helaas! ik zag niets van dit alles weder." „Welnu, mijn dochter," hernam de oude heer, „laten wij ons spoeden naar huis en daar het heerlijk© Kerstfeest vieren en het Kindje Jeeiu bedanken voor alles, wat Hij ons heeft welge daan." „Ik gta met n, vader, ik en mijn kind!" riep de vrouw, schreiend van blijdschap. Toen viel zij weer in ha.ar vaders armen. De maan be scheen beide menschen, die elkaar een „Vrede op aarde" toeriepen. HOE DE PRAATJES IN DE WERELD KOMEN. Wanneer een of ander voorval van mond tot mond gaat, wordt het op zijn doorreis van zooveel nieuwe bestanddeelen en bymengeeh haar lichaam schokte en in een heftig snikken voorz;erii het oorspronkelijk verhaal onken- brak zy los. Bijna vijf jaar lang had zij niets meer van baar geworden is. Aan kinderen is deze onhebbelijkheid niet haar familie vernomen, z» wist ook niet of zij minder dan aan volwassenen eigen. Hoe hei nog leefden of wel gestorven waren. Een bran- <}en eersten is af tè leeren, beschrijft de „Pad dend verlangen naar haar ouders maakte zich Ztg." in een harer laatste nummers, en „H. K nu van haar meester. Onrustig ging haar boret g g(x>ft den gang van een interessante proe» wist maar al te goed voor haar trouwen, dat hij veol dronk, met slechte kameraden omging, maar.... maar.... de liefde wae blind. Zij beminde hem hartstochtelijk. Niets, zelfs niet- de aanhoudend© waarschuwingen harer ouders, konden -haar overreden, op haar besluit, terug te komen. Ze nam hem, het verzet van haar „Heer. i I neming verkort weer. tische familie. Hij, Rakere, was immers een ge woon arbeider, dit maar heel weinig inkomen 1 0p en neer. „God help mij!" bad zy. Was hij nu een oppassend man? Neen! Zij ?t<a mij by!" J In aansluiting bij het achtste gebod gaat Zy schrok op. Beneden werd een deur toege- een algeïneene bespreking van kwaadspreken slagen; voetstappen klonken op de trap. He enz, vooraf en worden enkele algemeene san- voetstappen kwamen nader en hielden op voot wijzingen gegeven betreffende de proef, dk haar deur. j de kinderen zullen nemen en die hen moet en „Wie dia ar?" riep zy op bevend en toon. schadelijk maken tegen de Mets-bacil. Dar „Doe open, alsjeblieft!" klonk het. De vrouw werd aan één enkel kind een gebeurtenis ver deed open en eensklaps bleef zij verrast staan, teld; dit kind vertelde ze over aan een ander en oudere ten spijt. Het huwelijk werd in alle stilte j Vóór haar, in't half donker, stond een vriende- ZOo voort tot het tiende kind. Daarna werd voltrokken. Niemand van baar familie woonde lijke oude heer. het verhaaltje door alle kinderen opgeschreven de plechtigheid bij. Haar oudere, broers en zus- „Bent u de vrouw, die zoo eerlijk was mijn en het resultaat tot onderwerp van een verge ters waren vuur eh vlam over haar dwaze hm- verloren portefeuille op het bureau van politie lijkende bespreking gemaakt. By de eerste proe deling. En zij ging heen, ver weg naar de te brengen?" vroeg hy op'ge jaagden toon. ven ging allee achter elkaar te werk. Bij la- gToote stad, zonder afscheid van haar bloedver- J Zij antwoordde bevestigend en verzocht den tere experimenten werd het zoo ingekleed, wanten te hebben genomen en niet wetende, vreemden hier binnen te komen, waaraan hij dat er een dag tusschen twee herhalingen lag. welk vreeselijk lot haar bedreigde. Zij voelde gevolg gaf. „Maar God! Wie tref ik hier aan in Daar alle kinderen met het doei van de proef zich overgelukkig, dncht in 't minst niet aan dezen toestand! Mijn dochter!" riep de oude in bennis gesteld waren, deed ieder zijn best haar huis, aan haar ouders. Niets was er, dat heer plotseling ontsteld uit. jen bracht niemand den gang van zaken in de haar vermeend geluk kon verstoren. Zij beminde I „O God, mijn vader!" kreet de vrouw verrast, war door ontijdig vragen. Er bleek nog, dat hem vurig, en dit schonk haar kracht en stehkte „Vader! Vader, wilt u my vergeven?" i het voor het eindresultaat vrii onverschillig

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 20